Leerdoelen
Rond het jaar 1000 vonden er veranderingen in de landbouw plaats.
Vier uitvindingen zorgden ervoor dat er meer voedsel geproduceerd kon worden.
Hierdoor nam het aantal mensen toe en konden er steden ontstaan.
Deze opdracht gaat over de ontwikkelingen in de landbouw.
Aan het eind van deze opdracht kun je:
vier uitvindingen/verbeteringen beschrijven waardoor er meer landbouwgrond kwam. Daardoor kon de landbouwgrond beter gebruikt kon worden en werden de oogsten groter.
beschrijven dat de verbeteringen in de landbouw ervoor zorgden dat de bevolking toenam en dat niet langer iedereen in de landbouw hoefde te werken.
Eindproduct
Je maakt samen met een klasgenoot vier postertjes op A4-formaat.
Op elk postertje komt een uitvinding of verbetering in de landbouw.
Werkwijze
Activiteiten
Stap
Groepsgrootte
Activiteit
Stap 1
Alleen
Kennisbank 'Ontwikkelingen in de landbouw' bestuderen en vragen beantwoorden.
Stap 2
Samen met een klasgenoot
Kennisbank 'Drieslagstelsel' en de introductie van de risterploeg bestuderen en dit aan een klasgenoot uitleggen.
Stap 3
Samen met een klasgenoot
Eindproduct: Vier A4-posters maken met afbeeldingen van uitvindingen/verbeteringen in de landbouw.
Benodigdheden
Materiaal voor het maken van de posters.
Tijd
Voor deze opdracht heb je 2 lesuur nodig.
Stap1
Landbouw
Bestudeer uit de Kennisbank geschiedenis het onderdeel over de ontwikkelingen in de landbouw.
Hieronder staan zes zinnen over de ontwikkelingen in de landbouw. De zinnen staan nog niet in de goede volgorde.
In welke volgorde vormen de zinnen een logisch verhaal?
Met het extra voedsel konden meer monden gevoed worden.
Rond het jaar 1000 werkten bijna alle mensen in de landbouw.
Door het gebruik van de ijzeren ploeg kon meer grond ontgonnen worden.
En niet iedereen hoefde meer in de landbouw te werken.
Hierdoor nam de productie van voedselgewassen sterk toe.
De bevolking begon te groeien.
Vergelijk jouw antwoord met het antwoord van een klasgenoot.
Hebben jullie dezelfde volgorde? Bespreek eventuele verschillen.
Stap2
Drieslagstelsel
Bestudeer uit de Kennisbank geschiedenis in het onderdeel over de ontwikkelingen in de landbouw het onderdeel over het Drieslagstelsel en over de Risterploeg.
Zorg dat je een klasgenoot uit kunt leggen hoe het drieslagstelsel werkt.
Leg elkaar ook uit wat het belang is van de introductie van risterploeg (of keerploeg).
Stap3
Eindproduct
Rond het jaar 1000 vinden er vier uitvindingen/verbeteringen in de landbouw plaats. Die zorgden ervoor dat de opbrengsten in de landbouw toenamen. En dat minder mensen in de landbouw hoefden te werken:
gebruik van het paard
gebruik van de keerploeg (risterploeg)
ontginningen
drieslagstelsel
Maak nu samen met een klasgenoot vier A4-posters. Op iedere poster bespreek je één uitvinding/verbetering. Natuurlijk zorgen jullie voor passende afbeeldingen.
Beoordeling
Kijk nog even of jullie A4-posters voldoen aan de beoordelingscriteria. Ja? Laat de posters dan beoordelen door jullie docent.
Jullie krijgen een goede beoordeling voor jullie posters als:
er op iedere poster één uitvinding/verbetering in de landbouw besproken wordt.
de posters origineel zijn.
de posters met zorg gemaakt zijn.
de posters op tijd worden ingeleverd.
Klaar? Lever de posters in bij je docent.
Begrippenlijst
Betere landbouwtechnieken
In de tijd van de steden en staten werden de landbouwmethoden verbeterd. Grotere productie leidde tot overschotten, die vervolgens weer verkocht konden worden, waardoor er markten ontstonden.
Drieslagstelsel
Boeren verdeelden hun grond in drie stukken in plaats van twee. Ze teelden meerdere gewassen en lieten telkens een stuk grond braak liggen.
Overschotten
Overschotten in de landbouw leverden nieuwe mogelijkheden op voor de handel.
De landbouwproducten die de mensen zelf niet nodig hadden konden nu verhandeld worden.
Bevolkingsgroei
De bevolking groeide doordat er voldoende voedsel aanwezig was.
Overschotten in de landbouw
De beschermende landbouwpolitiek is een doorslaand succes. De landbouwproductie is toegenomen. De Europese Unie kon voor zichzelf zorgen. Er wordt zelfs meer geëxporteerd dan geïmporteerd. Maar er is ook een keerzijde. De bescherming van de landbouw leidde tot voor kort tot overproductie. Er werd meer geproduceerd dan verkocht. De boeren kregen altijd een goede prijs voor hun productie, dus hoe meer ze produceerden hoe meer ze kregen.
Er ontstonden allerlei overschotten zoals melkplassen, wijnzeeën, boterbergen en suikerbergen.Die overproductie werd gewoon gedumpt. Tegen bodemprijzen op de vrije wereldmarkt. En om de overproductie terug te dringen heeft de EU subsidies verlaagd. De boeren mogen niet langer, boven een door de EU bepaalde hoeveelheid, produceren. Als de boeren dit quotum overschrijden wordt een boete opgelegd.
maak de opdrachten en stuur die naar h.mulder@reggesteyn.nl
Brandstofmotoren
Grasmaaien
Overzicht van de diverse onderdelen van een verbrandings motor
1. Het groene machinepark 4-slagmotoren
Inleiding
Bij deze opdracht gaan we eens bekijken op een praktische manier hoe een verbrandingsmotor werkt.
Doel
Na deze introductie kun je:
– uitleggen hoe het principe een vierslagverbrandingsmotor werkt.
Benodigdheden
Bij deze opdracht heb je nodig:
informatie over de vierslagmotor,
opdrachten over de vierslagmotor en
vragen over de vierslag motor.
Opbouw motor en de werking
De 4-slagmotor
We kennen de tweeslag motor en de vierslag motor.
Het grootste verschil tussen een tweeslag en een 4-slagmotor zijn de kleppen en de smering.
Een 4-slag motor heeft kleppen een inlaatklep en een uitlaatklep.
Een 2 slag motor heeft geen kleppen.
Aan de buitenkant kan je dit niet zien, wat je aan de buitenkant wel kan zien zij de inlaat poort (daar waar het brandstofmengsel in de cilinder komt) en de uitlaat (daar waar de uitlaat zit).
De inlaat en de uitlaat van een 4-slag motor zitten op gelijke hoogte.
De inlaat en de uitlaat van een 2-slag motor zitten op ongelijke hoogte.
Een ander duidelijk verschil is de smering.
Een 4-slag motor heeft een carter waar olie in moet en heeft dus een oliepijl(stok)
Een 2-slag motor smeert zich doordat er olie in de brandstof zit en in het carter is dus geen olie aanwezig.
De smering komen we later nog een keer op terug. We gaan eerst bekijken hoe de kleppen bediend worden en hoe dat in zijn werk gaat.
Kleppen
Elke cilinder van 4-slagmotor heeft twee kleppen:
• een inlaatklep;
• een uitlaatklep.
Dankzij de inlaatkleppen kan het brandstofmengsel in de cilinder komen. En dankzij de uitlaatklep kunnen de afvalstoffen uit de cilinder weg. Een klep is een ronde schijf met een steel. Op de foto rechts zie je een klep.
Kopklep of zijklep?
In oude of eenvoudige motoren zitten de kleppen naast de cilinder. Zo’n motor heet een zijklepmotor. In afbeelding 1 (links) en hieronder is dit goed deze te zien.
Deze motoren komen nog vaak voor in tuinmachines omdat ze eenvoudig en goedkoop zijn.
Bij de modernere motoren zitten de kleppen allemaal in de cilinderkop. Zo’n motor heet een kopklepmotor.
De kleppen worden opengeduwd door een nokkenas. Dat is een as met daarop een uitsteeksel.
In de afbeelding links zie je een nokkenas met een klepstoter. De linkse klepstoter staat omhoog omdat de nokkenas deze omhoog duwt. De klepstoter stoot dan de klep open.
Als de nokkenas weer verder draait, draait de nok ook verder. De rechtse klepstoter staat nu omlaag en de veer trekt de klep weer dicht.
De manier waarop de kleppen geopend worden, is verschillend voor een kopklep- en een zijklepmotor. De afbeelding onderaan links van vorige bladzijde is van een zijklepmotor. De nokkenas zit dan onderaan in het carter en duwt de kleppen naast de cilinder open.
In deze afbeelding zie je hoe de kleppen bediend worden van een zijklepmotor en waar de onderdelen zitten.
Klep
Klepveer
Klepstoter
Nokkenas
Krukas
Bij een kopklepmotor kunnen de kleppen op 4 verschillende manieren bediend worden door de nokkenas. Op de volgende bladzijde zie je daar afbeeldingen van.
1. Onderliggende nokkenas met tuimelaar.
Bij deze motor ligt de nokkenas onder in het carter. Via een klepstoter wordt nu niet de klep maar een stoterstang bediend. Deze duwt van onderen tegen de tuimelaar (soort wip) en duwt dan vervolgens de klep open.
Hoe dit precies werkt, is goed te zien op een animatie op internet onder de volgende link:
Je hebt bij een kopklepmotor dus een bediening met een tuimelaar (1 en 2), een sleper (3) of een stoter (4). Deze worden alle vier op en neer bewogen door de nokkenas. De nokkenas kan zowel onderin het motorblok liggen (1), als wel bovenin de cilinderkop (2, 3 en 4)
Extra informatie
Als je nog twijfelt over jouw kennis van de viertaktmotor, kun je dit ook op diverse websites bekijken. Enkele goede sites zijn:
Bij de meeste sites kun je de afbeeldingen vergroten om ze beter te bekijken.
Bij wikipedia kun je doorklikken op onderwerpen zoals 4-slagmotor, zuigermotor, enz. Bovendien staan de onderdelen in de tekst blauw gedrukt. Zo kun je bijvoorbeeld de nokkenas, kleppen, enz. nog eens bekijken. Bovendien staan er diverse animaties bij waardoor je een beter beeld krijgt van de werking van een motor.
Jullie gaan nu bij een kleine 1-cilinder 4-slagmotor kijken hoe deze werkt.
Ik moet even kijken welke motor geschikt is voor deze opdracht!
Anders gebruiken we een machine online. (ik weet niet welke machine we kunnen gebruiken!)
Vul dit formulier in en stuur het formulier op naar h.mulder@reggesteyn.nl
Belangrijke te gebruiken gereedschappen:
Oriëntatie
Er bestaan heel veel soorten gereedschap. De meest voorkomende gereedschappen zijn handgereedschappen. Dit zijn gereedschappen die je bijvoorbeeld gebruikt voor het repareren van je scooter of om een tafel in elkaar te zetten. Voorbeelden van handgereedschappen zijn sleutels, schroevendraaiers, tangen en hamers.
Sleutels
Sleutels gebruik je om moeren en bouten mee los of vast te draaien. Je hebt ringsleutels, steeksleutels, inbussleutels, dopsleutels,
pijpsleutels en nog een paar andere soorten.
De verschillende sleutels hebben verschillende toepassingen. Welke sleutel je gebruikt, hangt af van het type moer of bout en van de positie van de moer of bout.
Als je een moer of bout alleen maar van de zijkant kunt bereiken, zoals hier rechts op de foto, gebruik je een steeksleutel.
Ringsleutel of Steeksleutel?
Voor een zeskantmoer of -bout kun je het beste een ringsleutel gebruiken. Daarmee heb je het minste kans op beschadiging. Hieronder wordt uitgelegd waarom.
Je zet kracht op een steeksleutel zoals hierboven aangegeven met de pijl links.
Dan oefen je op slechts 2 plaatsen kracht uit op de moer. Dit is aangegeven met de pijlen bij de bek van de steeksleutel. Als de moer al een beetje beschadigd is, kan de sleutel er overheen draaien waardoor de moer rond wordt en bijna niet meer los gaat.
Je kunt je zien dat de ringsleutel beter aansluit op de moer. Op de plaats waar de ringsleutel de moer raakt, kun je kracht zetten op de moer.
Je zet kracht op een ringsleutel zoals aangegeven met de pijl links. Er komt nu op . . . . . plaatsen kracht te staan op de moer. Daarom kun je meer / minder kracht uitoefenen met een ringsleutel, zonder dat de bout of moer beschadigd.
Schroevendraaiers
Er zijn allerlei verschillende schroevendraaiers. De bekendste zijn de gewone schroevendraaiers en kruiskop- schroevendraaiers.
De schroevendraaier moet geschikt zijn voor de gleuf van de schroef. De breedte van de schroevendraaier moet gelijk zijn aan de breedte van de gleuf. Een schroevendraaier die te groot is, past niet in de gleuf. Is een schroevendraaier te klein, dan raakt de gleuf van de schroef beschadigd.
De breedte van de schroevendraaier moet gelijk zijn aan de breedte van de gleuf
Tangen
Er zijn veel soorten tangen. Je hebt een waterpomptang, een combinatietang, een striptang, een zijkniptang, een griptang en noem maar op. Ook voor tangen geldt dat het gereedschap geschikt moet zijn voor de klus die je wilt uitvoeren.
Met een waterpomptang kun je heel veel kracht uitoefenen. Een nadeel daarvan is dat de kans op beschadiging erg groot is. Je gebruikt een waterpomptang daarom alleen om bijvoorbeeld een buis vast te klemmen. Je mag een waterpomptang niet voor bouten en schroeven gebruiken (ook andere tangen niet!).
Gebruik een waterpomptang alleen om onderdelen vast te klemmen. Draai de tang altijd in de juiste richting.
Een heel aparte tang is de griptang. Met een griptang klem je onderdelen en plaatwerk vast. De griptang functioneert als een ‘derde hand’, zodat je beide handen vrij hebt voor andere handelingen. Hieronder zie je twee uitvoeringen van de griptang.
Hamers
Hamers zijn er in allerlei soorten en maten. Dat is natuurlijk niet voor niets zo. Een grote, zware hamer van staal gebruik je als je veel kracht nodig hebt. Een kleine hamer is er voor het fijnere werk. Verder heb je nog bolkop- en bankhamers, die ook weer hun eigen specifieke toepassingen hebben. Als de kans groot is dat een stalen hamer beschadigingen veroorzaakt, gebruik je een houten of kunststof hamer.
Afspraak: Je gebruikt dus alleen de kunststof hamer bij motoren.
Met een kunststof hamer beschadig je de motoronderdelen niet zo snel.
Volgorde van aandraaien
Bij velgen of wielen met banden moet je de moeren kruislings vastdraaien. Dit voorkomt ongelijke aanhaalmomenten (ongelijk vastzitten).
Ook bij een cilinderkop van een motor moet je de bouten/moeren in een bepaalde volgorde aandraaien. De fabrikant geeft meestal wat de juiste volgorde is. Als je deze gegevens niet hebt, moet je altijd vanuit het midden naar buiten toe aandraaien.
Een wiel of cilinderkop met 4 of 5 moeren draai je kruislings aan. Je houdt dus de volgorde aan van de nummers in de afbeeldingen links of rechts.
In de afbeelding rechts zie je de aandraaivolgorde voor de cilinderkop van een VW Golf. Vanuit het midden worden de bouten kruislings aangedraaid, beginnend bij 1, dan 2, dan 3, enz. t/m 10.
De meeste voertuigen en machines hebben een verbrandingsmotor. Je vindt verbrandingsmotoren in auto’s, trekkers en brommers, maar ook in kettingzagen, grasmaaiers en andere machines.
Een verbrandingsmotor zet warmte om in kracht en beweging. Er bestaan verschillende soorten brandstof voor een verbrandingsmotor.
Er is benzine, gas (LPG), diesel, kerosine, alcohol en methanol.
Het verbrandingsproces
De brandstof wordt in de cilinder verbrand. Bij de verbranding komt warmte vrij. Omdat warmte uitzet, neemt de druk in de cilinder toe. Hierdoor wordt de zuiger in de cilinder naar buiten geduwd. Een drijfstang en een krukas zetten de op-en-neer gaande beweging van de zuiger om in een ronddraaiende beweging. Deze beweging kan weer worden overgebracht. Bijvoorbeeld op een tandwiel, een versnellingsbak of een pomp.
Brandstof ontsteken
Brandstof gaat niet uit zichzelf branden. Er zijn twee manieren om de brandstof te
ontsteken. In een dieselmotor gebeurt dit door een combinatie van hoge druk en hoge temperatuur. De zuiger zuigt lucht in de cilinder. Als de zuiger daar na weer omhoog gaat, wordt de lucht samengeperst. Door de toenemende druk neemt de temperatuur van de lucht ook toe. Als de temperatuur hoog genoeg is, wordt de brandstof met de verstuiver of injector in de cilinder gespoten.
De vernevelde brandstofdeeltjes ontbranden dan.
Motoren op benzine, das, alcohol of methanol noem je mengselmotoren.
In een mengselmotor wordt de brandstof ontstoken met een ontstekingssysteem.
De zuiger zuigt een mengsel van lucht en brandstof in de cilinder. Als de zuiger daarna weer omhoog beweegt, wordt het mengsel samengeperst. Met een bougie of gloeibougie in de cilinderkop wordt nu een elektrische vonk gemaakt.
De vonk brengt het brandstofmengsel tot ontbranding.
Extra materiaal
Wat doet een verbrandingsmotor technicus?
De video is opgenomen door SSB Stagemarkt bij Koninklijke Kemper en Van Twist Diesel BV te Dordrecht
Bij deze theorie hoort de volgende opdracht: 1 LIMO ‘Motoren en hun werking’.
1.2 Hoe werkt een 2-slagmotor?
Bij een 2-slag- of 2-taktmotor speelt het verbrandingsproces zich af in twee slagen van de zuiger. Dit is één volledige omwenteling van de krukas.
Een gewone 2-slagmengselmotor heeft geen kleppen. De in- en uitlaatopeningen in de cilinder zijn poorten in de cilinderwand. Ze worden door de langskomende zuiger geopend en gesloten. Ook de ruimte onder de zuiger, met daarin de drijfas en de krukas, hoort bij het 2-slagproces.
Slagen
Het woord slag komt van de beweging van de zuiger. Eén slag komt overeen met 180° verdraaien van de krukas. Om de krukas dus één keer helemaal rond te laten draaien (360°) zijn twee slagen van de zuiger nodig.
Dode punt
Het begin en het einde van de slag is het dode punt. Als de zuiger bovenin de cilinder zit, heet dit het bovenste dode punt. Als de zuiger onderin de cilinder zit, heet dit het onderste dode punt.
In de techniek gebruik je de afkortingen.
· B.D.P. (Bovenste Dode Punt)
· O.D.P. (Onderste Dode Punt)
De stappen van een 2-slagmengselmotor
1. Als de zuiger op het B.D.P. zit, wordt het brandstofmengsel boven de zuiger gecomprimeerd en tot ontbranding gebracht. Tegelijkertijd stroomt onder de zuiger vers brandstofmengsel de cilinder beginnen door de inlaatpoort. De inlaatpoort en compressieslag vallen hier dus samen (afb. 1).
2. Door de ontbranding gaat de zuiger in de richting van het O.D.P. (afbeelding 2).
3. Als de zuiger voorbij de uitlaatpoort is, worden de verbrandingsresten bovenin de cilinder afgevoerd. (afbeelding 3).
4. De cilinder duwt schone lucht onder de zuiger weg. De lucht gaat via de spoelpoort weer naar de ruimte boven de zuiger (afbeelding 4). De ruimte boven de zuiger wordt schoon ‘gespoeld’ en vult zich weer met het brandstofmengsel.
Een nadeel van de 2-slagmengselmotor is dat een deel van het brandstofmengsel onverbrand via de uitlaatpoort verdwijnt. Dit kost meer brandstof en is dus duur en ook milieuonvriendelijk. Dit probleem heb je niet met een 2-slagmotor op diesel. Een dieselmotor zuigt namelijk alleen maar lucht aan.
De stappen van een 2-slagdieselmotor
1. Als de zuiger op het O.D.P. staat, zijn de inlaatpoort en de spoelpoort open. Ook de uitlaatkleppen boven in de cilinderkop zijn open. De verbrandingsresten ontsnappen uit de cilinder, waarna de cilinder met verse lucht wordt gespoeld. Zie bovenstaande afb. a.
2. Als de zuiger omhoog gaat, worden de inlaatpoort en de spoelpoort afgesloten. Ook de uitlaatkleppen, die bediend worden met een nokkenas, gaan dicht. De lucht wordt nu samengeperst. Net voordat de zuiger het B.D.P. bereikt, spuit een verstuiver of injector een hoeveelheid brandstof in de cilinder. Het brandstofmengsel ontbrandt. Zie bovenstaande afbeelding a.
3. Door de warmte van de verbranding neemt de druk bovenin de cilinder toe, waardoor de zuiger omlaag gaat. Even voor het bereiken van het O.D.P. gaan de uitlaatkleppen weer open. De restdruk stuwt de verbrandingsresten naar buiten. De cilinder wordt met verse lucht gespoeld en het hele proces begint opnieuw. Zie bovenstaande afbeelding c.
De vier momenten van het verbrandingsproces kunnen ook in vier slagen plaatsvinden. Als er vier slagen zijn, noem je dat ook wel: 4-slagproces. Een motor waarvan het verbrandingsproces in vier slagen verloopt, heet een 4-slagmotor of 4-taktmotor. Tijdens het 4-slagproces draait de krukas twee keer volledig rond.
Slagen
De vier slagen van het 4-slagproces zijn:
1. De inlaatslag
2. De compressieslag
3. De arbeidsslag
4. De uitlaatslag
1. Tijdens de inlaatslag wordt een mengsel van lucht en brandstof door de inlaatklep in de cilinder gezogen. De zuiger wordt naar buiten geduwd, in de richting van het O.D.P.
Hierdoor ontstaat er onderdruk in de cilinder. Die onderdruk zorgt voor een zuigende kracht. Door het drukverschil blijft de inlaatklep
openstaan en stroomt het brandstofmengsel naar binnen. Als de zuiger op het O.D.P. is, sluit de inlaatklep . Als de zuiger op het O.D.P. is, sluit de inlaatklep. Dit is het einde van de inlaatslag.
1. Om het brandstofmengsel beter te kunnen verbranden, wordt het samengeperst. Dit samenpersen noem je comprimeren. Het samen persmoment in het 4-slagproces heet daarom de compressieslag.
De zuiger is tijdens de compressieslag op weg naar het B.D.P. Tijdens het comprimeren wordt de ruimte in de cilinder door de tijgende zuiger kleiner. Hierdoor nemen de druk en de temperatuur toe. De inlaatklep en de uitlaatklep zijn tijdens de compressieslag gesloten. Het einde van de compressieslag is als de zuiger bij het B.D.P. is aangekomen.
3. Het verbrandingsmoment valt samen met de arbeidsslag. Tijdens de arbeidsslag wordt de zuiger met grote kracht naar beneden geduwd.
De arbeidsslag vindt plaats als het mengsel of de lucht voldoende gecomprimeerd is en de zuiger op het B.D.P. is aangekomen. Bij een mengselmotor zorgt een bougie op dat moment voor een elektrische vonk. Hierdoor ontbrandt het mengsel.
Bij een dieselmotor wordt op dat moment vernevelde dieselolie in de cilinder gespoten. De zuiger wordt nu met grote kracht
naar het O.D.P. geduwd. Dit is het moment waarop de arbeid wordt geleverd. De inlaatklep en de uitlaatklep zijn tijdens de
arbeidsslag gesloten.
4. De laatste slag in het 4-slagproces is de uitlaatslag. De uitlaatslag dient om verbrandingsresten uit de cilinder te verwijderen. Tijdens de uitlaatslag worden de verbrandingsresten uit de cilinder verwijderd.
Het restdruk verwijdert een deel van de verbrandingsresten via het uitlaatsysteem.
De zuiger duwt wat dan nog overblijft in het uitlaatsysteem. De zuiger is dan alweer op weg naar het B.D.P.
De uitlaatgassen maken zo plaats voor een nieuw, vers mengsel of nieuwe, verse lucht. Dat is de zuiger weer op het B.D.P.
Het 4-slagproces is nu helemaal rond en kan dus opnieuw beginnen.
Je hebt nu alleen nog maar motoren gezien die werken op fossiele brandstoffen.
Fossiele brandstoffen zijn brandstoffen die zijn ontstaan door de lange tijd die ze
in de grond zitten.
Er zijn drie soorten :
- Gas
- Kolen
- Olie
Plantaardige brandstof
Milieuvriendelijke brandstoffen zijn van groot belang en worden steeds meer gebruikt.
Plantaardige olie is een zuiver natuurproduct. Biodiesel is het product van een chemisch proces met plantaardige olie als grondstof.
Plantaardige olie of biodiesel zijn beide een mogelijk vervanging voor diesel.
Motoren kunnen niet zo maar op een andere brandstof overschakelen.
Ze moeten daarvoor worden aangepast.
Een groot voordeel van rijden op plantaardige olie is dat het milieuvriendelijk is:
· Geen watervervuiling
· Snel biologisch afbreekbaar
· Niet giftig en niet explosief
· Vrij van ware metalen, benzol en zwavel.
· Probleemloze opslag.
Aardgas
Aardgas wordt steeds populairder. De aanschafkosten voor een aardgasvoertuig zijn wel nog hoog, maar de gebruikskosten en de milieubelasting zijn lager. In veel landen is er een belastingvoordeel als je op aardgas rijdt. Daarom is aardgas tanken blijvend voordelig. Naast de lagere brandstofkosten, zijn aardgasvoertuigen minder belastend voor het milieu. Er worden namelijk minder gevaarlijke stoffen uitgestoten, zoals zwaveldioxide, roetdeeltjes en ander fijnstof. Het tanken van aardgas gaat heel snel en er ontsnapt naar weinig gas. De motor van een aardgasauto is ook nog eens stiller.
LPG
LPG (Liquified Petroleum Gas) of autogas is een mengsel van propaan en butaan.
Het is al lange tijd de meest voorkomende ‘andere’ brandstof’. Het verbruik ligt bij
LPG hoger dan bij benzine of diesel, maar LPG is wel goedkoper.
Autogas is al bij 7500 tankstations in Europa verkrijgbaar.
Bij deze theorie hoort de volgende opdracht: 2 Fossiele brandstoffen.
1.5 Nieuwe motoren
Tegenwoordig mag je sommige steden al niet meer in met een oudere dieselauto. De gevolgen voor het milieu en voor de kwaliteit van de lucht zijn meer en meer bekend. Motorfabrikanten zijn voortduren bezig met het ontwikkelen van nieuwe en schone motoren. Zo willen ze aan de vraag naar schone motoren voldoen.
In het groene machinepark zie je nog vaak de traditionele verbrandingsmotor. Maar ook hier spelen schone motoren een rol. De MultiToolTrac is een trekker die op elektriciteit rijdt. Dit type trekkers zul je in de toekomst steeds meer zien.
Bij deze theorie hoort de volgende opdracht: 3 Onderzoek nieuwe innovaties.
Opdrachten
1 LIMO ‘Motoren en hun werking’
Voor het maken van deze opdracht heb je de theorie nodig van 1.1 Wat is een verbrandingsmotor?
In deze opdracht werk je de LIMO ‘Motoren en hun werking’ door.
Dit worden jouw resultaten:
Product
Proces
· Je hebt inzicht in de inhoud van de LIMO “Motoren en hun werking’.
· Je werkt de LIMO ‘Motoren en hun werking’ door.
· Je hebt de instructies in de opdracht goed opgevolgd.
Wat heb je nodig?
· De LIMO ‘Motoren en hun werking’
· Computer met internet aansluiting
2. Fossiele brandstoffen
Voor het maken van deze opdracht heb je de theorie nodig van: 1.4 ‘Nieuwe brandstoffen’.
In deze opdracht werk je in een groepje van drie tot vier personen.
Maak maximaal zes tentoonstellingsborden. Plak op elk tentoonstellingsbord twee A3-vellen. Schrijf de antwoorden op de vragen op de borden. Presenteer daarna jullie borden aan de rest van de groep en de docent.
De hoofdvraag is:
1. Wat zijn de gevolgen van het opraken van fossiele brandstoffen?
De deelvragen zijn:
· Wat zijn fossiele brandstoffen?
· Wat zijn de andere mogelijkheden? Kijk bijvoorbeeld naar aardwarmte, waterkracht, windenergie, zonne-energie en bio-energie.
· Wat zijn de voordelen en nadelen van duurzame energie?
Dit worden jouw resultaten:
Product
Proces
· Maximaal zes tentooonstellingsborden met daarop de antwoorden op de vragen.
· Een presentatie ban jullie borden aan de rest van de groep en de docent.
· Je werkt samen in een groepje van drie of vier personen.
· Jullie maken samen maximaal zes tentoonstellingsborden.
· Jullie schrijven samen de antwoorden op de vragen op de borden.
· Jullie presenteren jullie borden aan de rest van de groep en de docent.
· Je hebt de instructies in de opdracht goed opgevolgd.
Wat heb je nodig?
· Zes tentoonstellingsborden
· 12 A3-vellen
· Plakband of lijm
· Pennen of stiften
3 Onderzoek nieuwe innovaties
Voor het maken van deze opdracht heb je de theorie nodig van: 1.5 Nieuwe motoren.
In deze opdracht werk je samen met een medestudent. Doe onderzoek naar nieuwe groene motoren. Zoek minimaal vijf nieuwe ideeën.
Verwerk de gegevens die jullie over de machines vinden in een PowerPointpresentatie. Gebruik per nieuw idee maar één dia.
Presenteer het resultaat aan de groep.
Dit worden jouw resultaten:
Product
Proces
· Een PPP over minimaal vijf ideeën voor nieuwe groene motoren.
· Een presentatie van de PPP aan de groep en de docent.
· Je werkt samen met een klasgenoot.
· Jullie zoeken minimaal vijf ideeën voor nieuwe groene motoren.
· Jullie maken van elk idee één dia voor de PPP.
· Jullie presenteren de PPP.
· Je hebt de instructies in de opdracht goed opgevolgd.
Wat heb je nodig?
· Computer
· PowerPoint
Terugblik
In het begin heb je op geschreven wat je al van het onderwerp van dit hoofdstuk afwist. Nu heb je de lesstof bestudeerd en de opdrachten zo goed mogelijk gemaakt. Sommige delen vond je misschien makkelijk eb andere juist moeilijk. Je weet nu in elk geval meer over het onderwerp.
Deze terugblik helpt jouw resultaten overzichtelijk op te schrijven. Ook kun je zo jouw manier van leren ontdekken en gaan inzien hoe je nog beter kunt leren.
Begrippenlijst
2
2-slag of 2-taktmotor
Een 2-slagmotor of 2-taktmotor is een motor waarvan het verbrandingsproces in vier slagen verloopt.
4
4-slagmotor of 4-taktmotor
Een 4-slagmotor of 4-taktmotor is een motor waarvan het verbrandingsproces in vier slagen verloopt.
A
Arbeidsslag
De arbeidsslag is het moment waarop het brandstofmengsel tot ontbranding komt.
B
B.D.P.
B.D.P. staat voor: Bovenste Dode Punt.
Bougie of gloeibougie
Een bougie of gloeibougie is ontstekingssysteem waardoor een mengsel ontbrandt.
C
Cilinder
Een cilinder is een cilindervormig onderdeel van een motor dat aan één zijde is afgesloten.
Compressieslag
De compressieslag is het moment waarop het brandstofmengsel wordt samengedrukt.
D
Dode punt
Het dode punt is de uiterste stand van de zuiger in de cilinder.
G
Gecomprimeerd
Gecomprimeerd is samengeperst.
I
Inlaatpoort
De inlaatpoort is de opening waardoor de brandstof in de cilinder komt.
Inlaatslag
De inlaatslag is het moment waarop het brandstofmengsel door de inlaatklep de cilinder wordt ingezogen.
K
Krukas
Een krukas is een as waarbij de beweging van de zuiger wordt omgezet in een ronddraaiende beweging.]
M
Mengselmotoren
Een mengselmotor is een motor waarin een mengsel van brandstof en lucht tot ontbranding komt.
O
O.D.P.
O.D.P. staat voor: Onderste Dode Punt.
S
Slag
Een slag is de beweging van de zuiger als de krukas één keer ronddraait.
Spoelpoort
De spoelpoort is de ‘poort’ waarlangs de schone lucht weer naar de ruimte boven de zuiger stroomt. Die ruimte wordt zo schoon ‘gespoeld’.
U
Uitlaatpoort
De uitlaatpoort is de opening waardoor de verbrandingsresten naar buiten gaan.
Uitlaatslag
De uitlaatslag is het moment waarop de verbrandingsresten de cilinder uitgaan.
V
Verbrandingsmotor
Een verbrandingsmotor is een motor waarin brandstof wordt omgezet in kracht en beweging.
Z
Zuiger
Een zuiger is een onderdeel van een motor dat in een cilinder heen en weer kan bewegen.
Briggs & Stratton motoren die veel gebruikt worden in de agrarische sector
De leerling kan:
Deeltaak: brandstofmotoren herkennen, benoemen en onderhouden. De kandidaat kan:
1. brandstofmotoren herkennen en benoemen op basis van de toegepaste energiebron
2. dagelijks en periodiek onderhoud verrichten aan brandstofmotoren
3. de werking van brandstofmotoren verklaren
Voor het werken in een werkplaats gelden een paar regels:
In een werkplaats wordt vaak met olie gewerkt. Je moet altijd gemorste olie direct verwijderen in verband met de veiligheid (uitglijden) en het milieu. Absorberende korrels zijn ook heel handig.
De afgewerkte olie moet je verzamelen en bewaren. Daarna moet het afgevoerd worden via de milieudienst.
De opslagplaats van olie en brandstoffen moeten van lekbakken zijn voorzien. Hierdoor kan er niets in de bodem komen.
Het opladen van accu’s moet je doen op een plaats met voldoende ventilatie of afzuiging.
Zorg er voor dat je nooit met vuur of vonken in de buurt van een accu komt. Zo voorkom je explosiegevaar.
Brandbare stoffen moet je onmiddellijk wegzetten als je ze niet gebruikt.
Je moet altijd denken aan de veiligheid van je zelf en de ander.
Ook tijdens je werk moet je brandgevaar voorkomen.
Draaiende verbrandingsmotoren geven uitlaatgassen. Deze uitlaatgassen moeten afgevoerd worden, zodat ze niet in de werkplaats komen.
Sommige machines geven zoveel lawaai dat je gehoorbescherming moet gebruiken. Bij meer dan 80 decibel geluid (continu) moet je oordoppen of een gehoorbeschermingskap gaan gebruiken.
Let op met draaiende machines en machineonderdelen. Leg hier nooit gereedschap op.
Laat geen gereedschap “slingeren”, dus niet laten liggen waar het niet hoort.
Je moet zorgen dat een werkplaats netjes en overzichtelijk is en blijft.
Je moet het gereedschap schoon opruimen en overzichtelijk opbergen.
Dan kun je de volgende keer dat je het gereedschap nodig hebt, dit snel vinden en hoef je niet te zoeken.
Beantwoord de vragen in de bijlage bij leerlingmateriaal.
Oriënteren
Aan de slag!
We gaan de onderdelen van de diverse motoren benoemen van diverse machines. Het is handig om het formulier te downloaden en die tijdens de les gaat invullen. Hieronder vind je de link.
Doel
Na deze opdracht kun je:
- de onderdelen van een motor benoemen.
- een motorblok demonteren en weer monteren.
- uitleggen hoe de kleppen bediend worden.
Korte instructie
Jullie krijgen van de docent een korte instructie voor het gebruik van gereedschappen, hoe je veilig werkt en uitleg van de opdracht. Daarna krijgt ieder tweetal een motorblok aangewezen om de opdracht mee uit te voeren.
Uitvoering
Jullie gaan nu bij een kleine 1-cilinder 4-slagmotor kijken hoe deze werkt.
We hebben het motorblok van . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . gebruikt.
Fig. M03-1, een 4-slagmotor
Tip
– Gebruik goed passend gereedschap.
– Leg alle onderdelen, moeren en bouten in een bakje.
– Werk voorzichtig en netjes.
Opdracht 4-slagmotor (oude motor).
Haal de bougiedop van de bougie af.
Draai de bougie met de bougiesleutel los en met de hand er uit.
Neem een goed passende ringsleutel, pijpsleutel of dopsleutel en draai de moeren van de cilinderkop los.
Haal de cilinderkop van de motor en leg deze omgekeerd op de werkbank in verband met beschadigen.
Verwijder de koppakking van de cilinder.
Is deze nog goed? . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Meet nu met een schuifmaat de boring van de cilinder.
De boring is . . . . . . . . . . . . . . . . . . . mm
Draai nu aan de krukas en zet de zuiger eerst in het bovenste dode punt en daarna in het onderste dode punt. Meet de slag die de zuiger gemaakt heeft.
De slag van de zuiger is . . . . . . . . . . . . . mm. Een beweging van de zuiger van boven naar beneden of omgekeerd noemen we een slag.
Dus: 1 keer ronddraaien aan de krukas zijn 2 zuigerslagen.
Demonteer nu het kleppendeksel aan de zijkant van de motor.
Om alles goed te kunnen zien, moet je ook het carter van de motor verwijderen. Dit is het onderste gedeelte (deksel) van het motorblok (zie figuur M03-1).
Kijk nu in het carter. Deze motor heeft 2 assen.
Het is de . . . . . . . . . . . . . . . . . as en de . . . . . . . . . . . . . . . . . . as.
Als je in het carter kijkt, zie je 2 tandwielen. Welke is het grootst, het krukastandwiel of het nokkenastandwiel?
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Tel nu het aantal tanden van het krukastandwiel.
Deze heeft . . . . . . . . . . . . . . tanden.
Tel ook het aantal tanden van het nokkenastandwiel.
Deze heeft . . . . . . . . . . . . . . tanden.
Als de krukas 10 keer ronddraait, dan draait de nokkenas. . . .. . . . . . . . . keer rond.
Als deze motor 2000 toeren per minuut maakt, dan draait de nokkenas
. . . . . . . . . . . . . . toeren per minuut.
Draai aan het vliegwiel (rechtsom) en kijk goed naar de beweging van de zuiger en de stand van de kleppen . . . . . . . . . . . . . .
Is de inlaatklep open of dicht?
Is de uitlaatklep open of dicht?
Gaat de zuiger omhoog of omlaag.
Inlaatslag
Open
Dicht
Omlaag
Compressieslag
Dicht
Arbeidsslag
Uitlaatslag
Je moet nu in volgorde de inlaatslag, compressieslag, werkslag en uitlaatslag kunnen zien. (je mag ook gebruik maken van een lesmodel). Vul de tabel verder in:
Monteer nu weer het carter en het kleppendeksel.
Monteer ook de koppakking en de cilinderkop. Draai de kopbouten of moeren kruisgewijs voorzichtig met gelijke kracht vast maar niet te vast. (VAST = VAST)
Leg je duim op het bougiegat en draai aan de krukas van de motor. Je voelt nu af en toe dat de motor een compressieslag maakt.
Draai de krukas van de motor precies 2 keer rond.
Hoe vaak voel je nu compressie?
. . . . . . . . . . . . . . keer.
Je hebt nu de krukas van deze motor 2 keer rondgedraaid.
Dit zijn . . . . . . . . . . . . . . slagen.
Hoeveel cilinders heeft deze motor?
. . . . . . . . . . . . . .
Je hebt nu gewerkt aan een . . . . . . . . . . . . . . cilinder . . . . . . . . . . . . . . slagmotor.
Monteer de bougie met de hand en sluit de bougiekabel aan.
Ruim alle gereedschappen en gebruikte materialen op. Veeg de werkbank en de vloer
Laat de docent controleren of jullie motor en werkplek in orde is.
Was jullie handen en ga gezamenlijk de evaluatie invullen.
2. Het groene machinepark Motormodel
Motormodel maken
Inleiding
Bij deze opdracht gaan we eens bekijken waarom we machines gebruiken. Met de werkvoorbereiding gaan jullie zelf in groepjes van 2 (maximaal 3) leerlingen een motor namaken van karton en leren zo de namen en begrippen op een praktische manier kennen.
We gaan de eerste les nog niet sleutelen, dat komt de les daarna wel.
Doel
Na deze introductie kun je:
– uitleggen waarvoor we machines gebruiken.
- verschillende methoden noemen om machines aan te drijven
Oriënteren
Benodigdheden
Bij deze opdracht heb je nodig:
informatie en vragen uit deze opdracht
Oriëntatie
Machines maken ons werk makkelijker en aangenamer.
Dankzij de grasmaaier bijvoorbeeld hoef je het gras niet met de hand te knippen.
Een bulldozer en een tractor zijn ook machines. Met een bulldozer kun je heel snel veel zand verplaatsen. En met een tractor kun je allerlei landbouwwerktuigen laten werken.
Thuis en op school gebruik je ook allerlei machines. We gaan nu bekijken welke machines we gebruiken en hoe deze aangedreven worden.
Machines maken het ons gemakkelijk.
Bij de oriëntatie hebben we al wat voorbeelden genoemd.
Maar je kunt ook denken aan een mixer
of aan een boormachine. Een opdracht
hierover vind je bij de vragen.
Machinesaandrijven
Machines aandrijven kan op verschillende manieren.
Aandrijving door spierkracht
Om machines in beweging te zetten, is energie nodig. Die energie kan uit verschillende bronnen komen. De spierkracht van mens of dier, bijvoorbeeld. In de figuur zie je hiervan een voorbeeld. Een fiets is ook een machine die werkt op spierkracht.
Spierkracht is lekker goedkoop. Maar machines die werken op spierkracht hebben een groot nadeel. Zonder spierkracht werken ze niet meer. Denk maar aan je fiets. Als je moe bent, fiets je niet ver meer.
Ook de machine (waterpomp) rechts wordt door spierkracht aangedreven.
Aandrijving door waterkracht of windkracht
Een machine kan ook worden aangedreven door waterkracht. Kijk maar naar figuur . De watermolen is een machine die wordt aangedreven door de kracht van stromend water.
Een andere aandrijvingsmethode is windkracht. Denk maar aan een windmolen.
Aandrijving door water of wind is lekker goedkoop. Maar ook deze machines hebben een nadeel. Als het niet waait of het water niet stroomt, staan ze stil.
Aandrijving door de energie van de zon
Sommige machines worden aangedreven door zonne-energie.
De energie van de zon is ook goedkoop. Maar ’s nachts werkt de machine meestal niet.
De Nuna 4 (een auto op zonne-energie) heeft de World Solar Challenge in Australië gewonnen. Dit is de vierde overwinning al van het TU team uit Delft.
Aandrijving door motoren
Een motor kan ook energie leveren om een machine aan te drijven. Voorbeelden van motoren zijn: • een stoommachine;
• een verbrandingsmotor;
• een elektromotor.
Aandrijving door motoren heeft een groot voordeel. Motoren werken dag en nacht.
Maar motoren hebben ook een nadeel. Veel motoren werken door stoffen te verbranden. Daarbij ontstaan afvalstoffen die in het milieu terecht kunnen komen.
Elektromotoren
Veel machines worden aangedreven door een elektromotor. Bijvoorbeeld huishoudelijke apparaten zoals stofzuigers en mixers.
Een elektromotor werkt op elektriciteit. De elektriciteit levert de energie om de elektromotor aan te drijven. In figuur zie je de elektromotor van een mixer.
Bij een mixer levert elektriciteit de energie om de elektromotor aan te drijven. De elektromotor brengt de beweging over op andere onderdelen in de mixer. De beweging van de elektromotor levert de energie om de kloppers van de mixer te laten draaien.
Stroom
Een elektromotor werkt op stroom. Aan veel machines met een elektromotor zit een elektriciteitssnoer. Aan dit snoer zit een stekker en die stekker moet in een stopcontact. Zo krijgt de machine de elektriciteit.
Een machine met een elektromotor is handig als er elektriciteit aanwezig is. Bijvoorbeeld in huis of in een werkplaats. Maar soms is er geen elektriciteit. Bijvoorbeeld buiten in een weiland of op een akker. Op zo’n plek heb je niks aan een machine die werkt op elektriciteit.
Batterijen
Soms krijgt een machine elektriciteit uit een batterij. Dat is handig, want dan werkt de machine ook zonder stopcontact. Maar meestal werkt de machine niet lang, want een batterij raakt op. Denk bijvoorbeeld maar eens aan een accuboormachine.
Verbrandingsmotoren
Veel machines worden aangedreven door een verbrandingsmotor. Denk maar aan auto’s, tractoren, vliegtuigen, boten enzovoort.
Een verbrandingsmotor verbrandt een brandstof. Benzine, diesel of stookolie zijn voorbeelden van een brandstof. De verbranding van de brandstof levert de energie om onderdelen in een machine in beweging te zetten. De beweging van dat draaiende onderdeel wordt vervolgens overgebracht op de andere onderdelen in de machine.
Zo zorgt de energie uit de verbrandingsmotor er bijvoorbeeld voor dat de wielen van een tractor gaan bewegen. Hoe een verbrandingsmotor werkt bekijken we straks.
Vergroot de afbeelding van de onderdelen ongeveer twee keer. LET OP dat je ze allemaal evenveel groter maakt, anders passen ze straks niet meer op elkaar!!!
Print de onderdelen uit.
Namen van de onderdelen:
cilinderkop met bougie
carter met cilinder
Knip de vijf onderdelen uit en plak ze op een stuk dik karton.
LET OP: onderdeel 3 wordt aan de bovenkant van onderdeel 5 geplakt (er tegen aan)!!!
Knip nu alle onderdelen opnieuw uit.
Maak een gaatje bij A in onderdeel 4 en 5.
Maak een gaatje bij B in onderdeel 2 en 4.
Maak een gaatje bij C in onderdeel 2 en 1.
Maak gleuf D in onderdeel 5.
Verbind onderdeel 2B met onderdeel 4B met een splitpen.
Verbind onderdeel 2A met onderdeel 5A met een splitpen.
Verbind onderdeel 2C met onderdeel 1C in gleuf D met een splitpen.
Je model van een verbrandingsmotor is nu klaar. Als je deze goed gemaakt hebt kun je de krukas ronddraaien waardoor de zuiger op en neer gaat bewegen.
We zullen eerst de namen van de onderdelen eens op een rijtje zetten zodat we niet met nummers hoeven werken. Dat praat een stuk gemakkelijker.
Zuiger met pistonpen (C)
Drijfstang
Cilinderkop met de bougie (G)
Krukas
Carter met de cilinder (E)
Zet punt F in de bovenste stand 0°. De zuiger staat nu op het bovenste punt.
Zet een streepje op de maatlijn bij de bovenkant van de zuiger.
Draai de krukas nu een half rondje (180°) zodat de zuiger nu in het onderste punt staat. De beweging die de zuiger nu gemaakt heeft, heet een slag.
Meet de afstand van de bovenkant van de zuiger tot de streep die je bij de bovenste stand van de zuiger gezet hebt. Dit is de slaglengte S van de zuiger.
Ik meet S = . . . . . . . . . cm en dit is . . . . . . . . millimeter.
Draai de krukas nu zo snel mogelijk rond maar zorg dat de zuiger netjes in de cilinder blijft en dat je het karton niet verbuigt. Hoeveel slagen kan de cilinder maken in 15 seconden? . . . . . . . . . . . . . slagen.
Dat zijn . . . . . . . . . . . . . . slagen in één minuut.
Ruim de plek waar je hebt zitten knippen en plakken netjes op!!!
Pak je gemaakte model en de papieren van de praktische opdracht.
Vraag de docent of je naar lokaal Z9 naar de motoren kunt gaan.
Sleutelen aan motoren
Doel
Na deze opdracht kun je:
- de onderdelen van een motor benoemen.
- beschrijven hoe een motor werkt.
- beschrijven hoe het komt dat een motor blijft draaien.
Uitvoering
Vraag de docent welk motorblok je kunt gebruiken voor de volgende opdracht.
We hebben het motorblok van . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . gebruikt.
Bekijk het aangewezen motorblok eens goed en draai de krukas een paar keer rond. Vergelijk de onderdelen van jullie kartonnen model en het echte motorblok.
Schrijf de namen en de functie van de onderdelen op in onderstaande tabel.
Gebruik daarvoor de nummers en letters die op jullie schaalmodel staan
onderdeel
naam
functie
1
2
3
4
5
E
G
Welke onderdelen zijn er anders in jullie motorblok als je het vergelijkt met jullie model?
Voordeel: energie van de zon is ook goedkoop en goed voor milieu
Nadeel: ’s nachts werkt de machine meestal niet
Machine aangedreven door een verbrandingsmotor
Voordeel: Motoren kunnen dag en nacht werken.
Nadeel: Veel motoren werken door stoffen te verbranden.
Daarbij ontstaan afvalstoffen die in het milieu terecht kunnen komen.
Elektromotoren
elektriciteit levert de energie om de elektromotor aan te drijven
Nadeel: Op een plek waar geen stopcontact is, heb je niks aan een machine die werkt op elektriciteit
Bij een verbrandingsmotor ontstaan afvalstoffen (uitlaatgas) en dat wil je niet in huis. Kans op verstikking!!!
Een elektromotor kun je gebruiken als er elektriciteit aanwezig is. Anders heb je een accu nodig (accuboormachine) of een verlengsnoer.
Bij een verbrandingsmotor levert de verbranding van de brandstof de energie om onderdelen in een machine in beweging te zetten.
Aandachtspunten opdracht 2 werkvoorbereiding:
Let op dat de leerlingen tijdens knippen en lijmen de tafels niet beschadigen of bekliederen. Een stevige onderlegger is aan te raden.
Sleuf D met een stanleymes en stalen liniaal/maatlat laten maken.
Gaten voor splitpennen zo maken dat de splitpen er in rond kan draaien.
Afstand meten bij punt 15 m.b.v. schaalverdeling op afbeelding.
Aandachtspunten opdracht 3 Praktisch deel:
Geef de leerlingen een opengewerkt motorblok waar alle onderdelen duidelijk zichtbaar zijn. Let op dat lln de namen gebruiken die voor het schaalmodel gebruikt zijn (vaktal/technische termen).
Film is oud maar werking sinds 1890 onveranderd. Videoband terugspoelen!!!
Z.O.Z.
Oplossingen woordzoeker:
1) Je weet nu hoe een verbrandingsmotor werkt.
Antwoorden zelfbeoordeling:
Reële Omschrijving van de werking van het door de groep gemaakte model van een verbrandingsmotor.
Omschrijving hoe model er uitziet. De krukas kan draaien en de zuiger gaat op een neer. Dus een roterende en respectievelijk een rechtlijnige beweging.
Omschrijving van de werking van een vierslagmotor:
Zuiger gaat omlaag en zuigt een gasmengsel (benzine+lucht) aan.
Zuiger gaat omhoog en perst het mengsel samen.
Bougie vonkt en gasmengsel ontploft. De zuiger wordt daardoor naar beneden geduwd.
De zuiger gaat omhoog en duwt de verbrande gassen uit de cilinder.
Deze cyclus bestaat uit 4 slagen en heet daarom een vierslagmotor. Dit proces blijft zich continu herhalen.
Omschrijving van een onderdeel wat de leerling gemakkelijk vond.
Omschrijving van een onderdeel wat de leerling moeilijk vond.
Uitleg wat de leerling volgende keer bij dezelfde opdracht anders zou doen.
Uitleg waarom de leerling het onderdeel motoren wel/niet leuk vond.
Competenties werkblad opdracht 5:
Leerlingen beoordelen zichzelf en elkaar op samenwerking en de manier waarop ze onderzoek doen. Kijk dat dit reëel is ingevuld.
Bij “Terugblik door medeleerling of docent” invullen hoe de leerling gefunctioneerd heeft en wat er volgende keer anders/beter kan.
Orientatie / verantwoording
Periodiek onderhoud
Eerder heb je al geleerd wat dagelijks onderhoud inhoud. In deze opdracht ga je leren wat periodiek onderhoud inhoud is en ga je aan een machine periodiek onderhoud uitvoeren.
Bij deze opdracht gaan we verschillende soorten verbrandingsmotoren bekijken en waar we deze voor gebruiken. Met de werkvoorbereiding gaan jullie zelf in groepjes van 2 leerlingen een verbrandingsmotor onderzoeken.
Doel
Na deze introductie kun je:
– uitleggen welke brandstoffen er zijn.
- verschillende typen verbrandingsmotoren noemen.
Benodigdheden
Bij deze opdracht heb je nodig:
informatie en vragen uit deze opdracht
Oriënteren
Introductie
Oriëntatie
We kijken nog even kort terug op de vorige opdracht en breiden onze kennis van de verbrandingsmotor verder uit.
Verbrandingsmotoren
De meeste voertuigen en machines hebben een verbrandingsmotor. Je vindt verbrandingsmotoren in auto’s, trekkers en brommers, maar ook in kettingzagen, grasmaaiers en andere machines. Een verbrandingsmotor zet brandstof om in kracht en beweging. Hoe dat precies in zijn werk ging hebben jullie bij de eerste opdracht gezien in de film.
Brandstoffen
Er bestaan verschillende soorten brandstof voor een verbrandingsmotor. Er is benzine, gas (LPG), diesel, kerosine, alcohol en methanol. Bedenk samen eens welke van deze je allemaal bij een tankstation kunt tanken.
De brandstof wordt in de cilinder verbrandt. Bij de verbranding komt warmte vrij. Omdat warmte uitzet, neemt de druk in de cilinder explosief toe. Hierdoor wordt de zuiger in de cilinder naar buiten geduwd. Een drijfstang en een krukas zet de op- en neergaande beweging van de zuiger om in een ronddraaiende beweging. Deze beweging kan weer worden overgebracht op bijvoorbeeld een tandwiel, een versnellingsbak of een pomp.
De slag
De beweging van de zuiger noem je de slag. Eén slag komt overeen met 180 graden verdraaiing van de krukas. Dus om de krukas één keer volledig rond te laten draaien (360 graden) zijn twee slagen van de zuiger nodig.
De afstand tussen het bovenste punt van de zuiger (1) en het onderste punt van de zuiger (2) heet de slag en wordt wel afgekort met de letter S. De slaglengte is de afstand die de zuiger aflegt tussen die twee punten.
Dode punten
Als een zuiger helemaal boven in de cilinder staat, is de snelheid van de zuiger 0 (nul). Dit punt noem je ‘een dood punt’. Om naar beneden te gaan, moet de zuiger gaan bewegen. Een ontploffing zet de zuiger in beweging.
Helemaal onder in de cilinder is er nog een dood punt. Ook daar staat de zuiger even stil voordat hij weer naar boven gaat.
Als de zuiger zich bovenin de cilinder bevindt, heet dit het Bovenste Dode Punt.
Als de zuiger zich onderin de cilinder bevindt, heet dit het Onderste Dode Punt.
In de techniek worden deze dode punten afgekort tot:
• B.D.P. (Bovenste Dode Punt);
• O.D.P. (Onderste Dode Punt).
Een ontploffing zet de zuiger in beweging als deze in het B.D.P. staat. In het O.D.P. moet de zuiger ook opnieuw gaan bewegen. Maar dat valt niet mee. De zuiger beweegt niet vanzelf omhoog. En een ontploffing helpt niet, want de kracht van de ontploffing kan de zuiger alleen naar beneden drukken.
Om dit probleem op te lossen is het vliegwiel bedacht.
Een vliegwiel is een zwaar wiel (ronde stalen schijf). Het zit vast op de krukas. Het vliegwiel is zo zwaar dat het vanzelf een stukje doordraait. Als je het voorwiel van je fiets optilt en het wiel draait, blijft dit ook een tijdje doordraaien. Bij het vliegwiel gebeurt precies hetzelfde. Daardoor draait de krukas ook mee. Hierdoor wordt de zuiger in de cilinder weer omhoog gedrukt. Het vliegwiel slingert de zuiger dus weer omhoog.
Het vliegwiel helpt de motor over de dode punten heen.
Type verbrandingsmotoren
Typen verbrandingsmotoren
Je kunt twee typen verbrandingsmotoren van elkaar onderscheiden. Verbrandingsmotoren verdelen we in twee groepen:
• dieselmotoren;
• mengselmotoren.
Beide groepen motoren werken dankzij de verbranding van een brandstof. Een dieselmotor gebruikt diesel als brandstof.
Een mengselmotor gebruikt een gasvormig mengsel van benzine en lucht. Een automotor is een mengselmotor.
In beide motoren wordt de brandstof tot ontploffing gebracht. En in beide motoren verplaatst de explosie een zuiger. Toch werken de motoren niet helemaal op dezelfde manier. De dieselmotor bespreken we een aantal lessen verder als we de mengselmotor helemaal behandeld hebben.
Kenmerken van een mengselmotor
Bij een mengselmotor wordt eerst benzine met lucht gemengd. Dat gebeurt meestal in de carburateur. Dat mengsel wordt in de motor ‘gepompt’. Daar wordt het tot ontploffing gebracht.
Een mengselmotor heeft een bougie. De bougie zorgt voor een vonkje. Door het vonkje ontploft het mengsel van benzine en lucht. In de afbeelding hieronder zie je hoe het werkt.
Mengselmotor met bougie
Beantwoord de vragen van bijlage 1
4-slag motor kleppen en slagen
De 4-slagmotor
In de afbeelding hierboven zie je het motorblok van een mengselmotor.
Een motorblok bestaat uit een carter, een cilinderblok, en een cilinderkop.
Tussen het carter en het cilinderblok zit een pakking. Dat is een dun laagje dat ervoor zorgt dat er geen olie uit het motorblok kan. Tussen de cilinderkop en het cilinderblok zit ook een pakking.
Deze motor is een viercilindermotor. Dat zie je aan het aantal bougiekabels. Elke bougie krijgt stroom door een eigen bougiekabel. In elke cilinder van de motor zit een bougie. Je ziet vier bougiekabels. Er zitten dus vier cilinders met vier bougies in deze motor.
Kleppen
In een 4-slagmotor maakt elke cilinder vier verschillende slagen. Daarom heet de motor een 4-slagmotor. Een auto en een tractor hebben meestal een 4-slagmotor.
Elke cilinder van 4-slagmotor heeft twee kleppen:
• een inlaatklep;
• een uitlaatklep.
Dankzij de inlaatkleppen kan het brandstofmengsel in de cilinder komen. En dankzij de uitlaatklep kunnen de afvalstoffen uit de cilinder weg. De kleppen zijn nooit tegelijk open. In de afbeelding rechts zie je de kleppen zitten. Aan deze kleppen herken je de 4-slagmotor. Een 2-slagmotor heeft zulke kleppen niet.
Let op: Een 4-slagmotor heeft niet persé vier cilinders.
Zo werkt een 4-slagmotor
Een zuiger van een 4-slagmotor maakt vier slagen:
inlaatslag;
compressieslag;
arbeidsslag
uitlaatslag
Door deze vier slagen draait de krukas van de motor 2 keer rond (720°).
1. de Inlaatslag.
Bij de inlaatslag beweegt de zuiger naar beneden. Dat komt doordat de krukas de zuiger naar beneden trekt. Zo ontstaat er een onderdruk in de cilinder. Doordat de inlaatklep open staat, stroomt er een brandstofmengsel in de cilinder.
De uitlaatklep is gesloten. Zie afbeelding hieronder.
2. de Compressieslag
De krukas draait verder en drukt de zuiger weer omhoog. De inlaatklep en de uitlaatklep zijn dicht en het mengsel kan dus niet weg. Doordat de zuiger naar boven gaat, wordt het brandstofmengsel samengeperst.
Dit noem je de compressieslag. Compressie betekent ‘samenpersing’. In de afbeelding hieronder zie je de compressieslag.
Ezelsbruggetje: een compressor gebruik je om de banden van een auto op te pompen. Daar heb je veel druk voor nodig. De lucht in de autoband wordt dan samengeperst.
3. de Werkslag of Arbeidsslag
Als de zuiger weer boven in de cilinder is, geeft de bougie een vonk af. Hierdoor explodeert het brandstofmengsel.
Door de explosie neemt de druk boven de zuiger explosief toe en drukt de zuiger krachtig naar beneden. De krukas krijgt daardoor een extra zetje. Tijdens deze slag doet de zuiger zijn echte werk: het aandrijven van de krukas. Daarom noem je deze slag de werkslag of de arbeidsslag. Zie afbeelding hieronder.
Ezelsbruggetje: Als je op de pedaal van je fiets duwt, verricht je arbeid om vooruit te komen. De zuiger doet dus hetzelfde als jouw voet op de trapper.
4. de Uitlaatslag
Omdat de krukas draait, gaat de zuiger daarna weer omhoog. De uitlaatklep van de cilinder gaat open en de inlaatklep blijft dicht. De zuiger duwt de afvalstoffen van de explosie nu uit de cilinder. De verbrande gassen gaan nu naar door de uitlaat naar buiten. Deze slag heet de uitlaatslag.
Na de uitlaatslag begint weer een nieuwe inlaatslag, enz.
Een 4-slagmotor maakt dus vier hele slagen om zijn werk te doen: het aandrijven van de krukas. Dit blijft zich herhalen totdat de motor uitgezet wordt.
Bij die vier slagen draait de krukas twee keer rond. Eén keer dankzij de explosie van het brandstofmengsel. En één keer op eigen kracht (door het vliegwiel).
Extra informatie
Als je nog twijfelt over jouw kennis van de viertaktmotor, kun je dit ook op diverse websites bekijken. Enkele goede sites zijn:
Bij de meeste sites kun je de afbeeldingen vergroten om ze beter te bekijken. Je zou de afbeeldingen ook kunnen gebruiken voor jullie presentatie. Eventueel de animaties of filmpjes in een PowerPoint presentatie verwerken.
Jullie hebben de voorgaande bladzijden bestudeerd over de werking van een viertaktmotor. Nu gaan jullie samen met de docent een motor uitzoeken in lokaal Z9. Van deze motor gaan jullie de onderdelen en de werking bestuderen. Dat kunnen jullie doen door informatie op te zoeken in een handleiding of op internet.
Enkele voorbeelden wat jullie kunnen onderzoeken zijn:
Maak aantekeningen en eventueel foto’s over de werking van het motorblok.
Op welke plaats zitten de onderdelen en waar dienen ze voor.
Zoek bijvoorbeeld zoveel mogelijk van de volgende onderdelen op: aftapplug − bougie − carter − cilinderblok − cilinderkop − drijfstang − inlaatklep − klepstoter − klepveer − krukas − nokkenas − olie − pakking − peilstok − uitlaatklep − zuiger – vliegwiel.
Bekijk welke kant de motor op moet draaien met behulp van de volgorde van de vier slagen (met de klok mee of tegen de wijzers van de klok in).
Hoeveel toeren mag de motor maken? Hoeveel vermogen heeft de motor (Pk/Kw)?
Welke brandstof gebruikt jullie motor?
Waar wordt de motor voor gebruikt?
Hoeveel cilinders heeft de motor?
Meet de slaglengte op en de diameter van de zuiger. Misschien kun je wel de cilinderinhoud berekenen?
Welke onderdelen bewegen er allemaal als je de krukas draait?
Hoeveel kleppen en bougies heeft de motor?
enzovoorts………………….
Onderhouden motoren
maak de opdrachten en vragen in het onderstaande arrangement.
Dit arrangement bevat de theorie en BPV_opdrachten over onderhoud en reparaties aan machines.
De theorie staat bij "Onderhoud uitvoeren".
Als deelnemer in opleiding bij een productiebedrijf repareer of vervang je onderdelen. Zo ververs je olie en reinig of vervang je filters. Daarnaast verricht je standaardcontroles en signaleer je mankementen en technische storingen. Kleine reparaties voer je zelf uit. Waar nodig en gewenst legt je gegevens vast. Je werkt veilig en bewaakt de veiligheid van jezelf, je collega’s en directe omstanders en je werkt volgens wet- en regelgeving. Bij problemen of twijfel schakelt je jou leidinggevende en/of eventueel een deskundige in.
De BPV-opdrachten staan bij "Reparaties uitvoeren".
Als deelnemer in opleiding bij een productiebedrijf stelt je een diagnose. Je beoordeelt of je een meer complexe reparatie zelf kan uitvoeren of dat je deskundigen moet inschakelen. Als je beoordeelt dat je de reparatie zelf kan uitvoeren dan verricht je de (nood)reparatie op locatie of in de werkplaats. Indien je de reparatie niet zelf kan uitvoeren dan assisteert je de monteur. Waar nodig en gewenst legt je gegevens vast. Je werkt veilig en je bewaakt de veiligheid van jezelf, je collega’s en directe omstanders en werkt volgens wet- en regelgeving. Bij problemen of twijfel schakelt je jou leidinggevende en/of eventueel een deskundige in.
WERKWIJZER
Maak de theorie van "Onderhoud".
In de tabel staat aangegeven welke onderdelen en opdrachten je moet maken en inleveren.
Maak de BPV-opdrachten van "Reparaties".
Vul eerste de keuzetabel in voor de opdrachten die je gaat uitvoeren.
Onderhoud
OPDRACHTEN
Alle leereenheden maken en inleveren
Alle vragen bij de theorie (staan onder de theorie) maken als de les erover gegeven is en inleveren.
Lees hoofdstuk 1.1 van onderstaand boek door en beantwoord de vragen die daarin staan. (Je kunt het boek downloaden naar je computer als je dat makkelijker vindt).
Maak de vragen van hoofdstuk 1.1 en lever die in op moodle.
Beantwoord onderstaande vragen over motoren en hun werking. (bekijk eerst de extra informatie die hier boven staat. Kun je een vraag niet beantwoorden, vraag dan naar de antwoorden)
Beantwoord onderstaande vragen over de dieselmotor, inspuiting, turbo en dieselolie. (bekijk eerst de extra informatie die hier boven staat. Kun je een vraag niet beantwoorden, vraag dan naar de antwoorden)
Lees hoofdstuk 1.2 van onderstaand boek door en beantwoord de vragen die daarin staan. (Je kunt het boek downloaden naar je computer als je dat makkelijker vindt).
Maak de vragen van hoofdstuk 1.2 en lever die in op moodle.
Lees hoofdstuk 1.3 van onderstaand boek door en beantwoord de vragen die daarin staan. (Je kunt het boek downloaden naar je computer als je dat makkelijker vindt).
Maak de vragen van hoofdstuk 1.3 en lever die in op moodle.
Lees hoofdstuk 1.4 van onderstaand boek door en beantwoord de vragen die daarin staan. (Je kunt het boek downloaden naar je computer als je dat makkelijker vindt).
Maak de vragen van hoofdstuk 1.4 en lever die in op moodle.
Maak eerst een keuze in overleg met jou begeleider, bpv bieder. Vul het document in dat onder de tabel staat.
Lever het document in op moodle. Maak de gekozen opdrachten en lever die in op moodle.
Zorg dat het keuze formulier volledig ondertekend is door je stagebieder.
Inleveren op moodle voor loonwerk bij Kerntaak 2.02
Inleveren voor plant niv 2 en 3 bij werkproces 1.07 BPV opdrachten net onder punt 1.7.2
Inleveren voor plant niv 4 bij werkproces 1.05 BPV opdrachten net onder punt 1.5.3
Overzicht BPV-opdrachten;
Onderhoud van mechanische onderdelen
keuze niveau 2;
4 opdrachten met alle een andere beginletter
keuze niveau 3;
7 opdrachten waarvan 5 met een andere beginletter
keuze niveau 4
10 opdrachten waarvan 7 met een andere beginletter
A1 V-snaar vervangen
A2 Kettingoverbrenging onderhouden
A3 Assen en aandrijfwielen uitlijnen
B4 Aftaktussenas veilig en juist aankoppelen en controleren
B5 Aftaktussenas op lengte maken
B6 Koppelmechanisme van aftaktussenassen herstellen
B7 Kruiskoppelingen herstellen
B8 Profielbuizen van aftaktussenassen vervangen
C9 Instelbare platenslipkoppeling onderhouden
C10 Niet instelbare platenslipkoppeling onderhouden
C11 Breekboutkoppeling onderhouden
C12 Sterslipkoppeling onderhouden
C13 Vrijloopkoppeling onderhouden
D14 Niet-schakelbare askoppelingen vervangen en uitlijnen
D15 Wentellagers vervangen
D16 Y-lagers demonteren en monteren
E17 Oliekeerringen vervangen
E18 Olie verversen
F19 Trommelrem onderhouden
F20 Wiellagers onderhouden en vervangen
F21 Banden en wielen veilig wisselen en op spanning brengen
Download het bovenstaande bestand en sla het op in je computer. Je kunt het dan makkelijker offline bestuderen.
Toetsvragen
Voorbereiden presentatie
Werkvoorbereiding
Doel
Na deze opdracht kun je:
- de eigenschappen en kenmerken van een verbrandingsmotor beschrijven.
- onderdelen kennen en herkennen.
- vertellen waar de onderdelen voor dienen.
Benodigdheden
Bij deze opdracht heb je nodig:
een motorblok;
computer met internet en printer;
groot vel tekenpapier;
tekenmaterialen;
schaar;
lijm;
eventueel een digitale camera, een beamer en een scherm.
Uitvoering
Jullie bestuderen als tweetal de viertaktmotor. Daarna zoeken jullie samen met de docent een motor uit in lokaal Z9. Van deze motor gaan jullie de onderdelen en de werking bestuderen. Dat kunnen jullie doen door informatie op te zoeken in een handleiding of op internet. Met deze gegevens maken jullie een presentatie over de werking van die motor. Deze presenteren we dan aan de rest van de groep. De presentatie moet minimaal 5 en mag maximaal 8 minuten duren.
Planning
Hoeveel minuten hebben jullie voor dit gedeelte van de opdracht? . . . . . . . . . . . . . min.
Is jullie werkvoorbereiding goedgekeurd? Zo ja, voer dan de opdracht uit.
Presentatie maken
Werkwijze presentatie maken
Presentatie maken
Verwerk de door jullie gevonden informatie in een presentatie. Dit mag een collage op een groot vel papier zijn maar ook een powerpointpresentatie. Bedenk bij de laatste dat jullie ook een computer, een beamer en een scherm nodig hebben. Overleg met de docent waar en hoe jullie gaan presenteren. Houd rekening met de tijd die jullie hebben!!!
Verdeel met een potlood een groot vel tekenpapier in een aantal vakken. Elk vak gaat over een bepaald onderwerp.
Schrijf de namen van de onderwerpen in de vakken. De onderwerpen zouden bijvoorbeeld kunnen zijn: Het principe van de motor, de slag, de onderdelen, enz.
Plak de plaatjes in het deel waar ze bij horen. Laat genoeg ruimte tussen de plaatjes om er iets bij te kunnen schrijven.
Noteer bij de plaatjes met korte zinnen wat erop te zien is en hoe de onderdelen werken. Gebruik pijltjes om alles goed duidelijk te maken.
Presenteren
Uitvoering
Overleg met de docent waar en hoe jullie presenteren.
Geef met de collage of powerpointpresentatie een presentatie voor jullie klasgenoten over de verbrandingsmotor. Hierin moeten jullie iets vertellen over de door jullie onderzochte motor. De presentatie mag maximaal 8 minuten duren. Na afloop mogen de klasgenoten vragen stellen.
We hebben het motorblok van . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . gebruikt.
Vertel eventueel aan de hand van het door jullie gekozen motorblok, wat jullie onderzocht hebben. Waar de moeilijkheden zaten en wat jullie gemakkelijk vonden.
Wees stil tijdens de presentatie van anderen en luister aandachtig. Je zou zelf ook graag willen dat het stil was als je zelf aan de beurt bent met presenteren.
Let met de presentatie onder andere op de volgende zaken:
prestentatie
Inhoud
G
V
O
Titel
Goede opbouw van het verhaal
Is het verhaal goed onderbouwd met theoretische kennis?
Wordt er een samenvatting gegeven?
Worden juiste conclusies getrokken?
Presentatie
G
V
O
Er is contact met het publiek
Het is goed te verstaan wat er gezegd wordt.
De uitleg is helder.
Het tempo is niet te hoog.
Er wordt niet voorgelezen.
Houding tijdens de presentatie.
De beoordeling staat in de laatste kolommen:
G = goed, V = voldoende en O = onvoldoende.
4 Veiligheidssymbolen
Het Groene Machinepark Veiligheidssymbolen
Veiligheidssymbolen
Na het eind van de opdracht weet je welke risico’s je loopt bij het gebruik van een machine en welke persoonlijke beschermingsmiddelen je moet gebruiken om veilig te werken.
In de groene sector wordt veel gebruik gemaakt van machines en gereedschappen, al dan niet aangedreven. Die machines zijn ontworpen voor specifieke werkzaamheden. Het kan gevaarlijk zijn voor de gebruiker en de omgeving als je een apparaat ergens voor gebruikt waar het niet voor gemaakt is. Verder moet je bij je keuze rekening houden bij de capaciteit (vermogen of kracht) van een machine.
Je gaat tijdens deze opdracht onderzoeken welke machine je voor bepaalde werkzaamheden kan inzetten.
In de bijlagen vinden jullie verschillende bestanden die je gaat uitvoeren.
De docent gaat die beoordelen.
Deze documenten bepalen voor een deel het eindcijfer.
Bewaar deze documenten en maak hiervan een portfolio.
de juiste machine kiezen
Voor de tuin aanleg en onderhoud kan je op dit moment kiezen uit verschillende tuinbouw machines.
Op deze manier wordt het werken in de tuin een stukje makkelijker.
Voor de werkgever is dit van grootste belang, hierdoor kan het werk sneller en efficienter gebeuren.
Hierdoor ontstaan er minder fysieke klachten en is het ziekte verzuim een stuk lager.
ook kan personeel langer ingezet worden en raakt op deze manier minder kennis en vaardigheden verloren.
Kortom het werken in de groene sector wordt hierdoor een stuk aantrekkelijker
Je gaat hier leren hoe je een machine gebruiksklaar kan maken. Door gebruik te maken van het instructieboekje leer je hoe je dit ook voor andere machines kunt leren. Daarnaast ga je een instructievideo maken over het bedrijfsklaar maken, starten en het dagelijkse onderhoud na het gebruik maken. Met behulp van dit instructiefilmpje kunnen andere ongeoefende gebruikers deze procedure snel en verantwoord uitvoeren.
Je gaat onderzoeken op welke manier je de motor van de machine op een efficiënte en veilige manier kan starten. Vervolgens ga je de startprocedure zelf uitvoeren. Je gaat als vervolg op de opdracht “Bedrijfsklaar maken” ook van de startprocedure een instructievideo maken.
Startklaar maken
Voer de opdracht met dezelfde persoon en machine uit als bij de opdracht “Gebruiksklaar maken”
Zoek het instructieboekje van de machine erbij
Voer de opdrachten van "Startprocedure" uit.
Lever het word-document met de beschreven startprocedure in bij de docent
Je gaat onderzoeken op welke manier je de machine na het gebruik op een efficiënte en verantwoorde manier kunt opbergen. Dit moet dusdanig gebeuren dat de machine de volgende keer snel gebruiksklaar te maken is. Bovendien is een goede manier van opbergen/stallen gunstig voor de levensduur van het apparaat.
Je gaat verder met de opdracht “Instructievideo” maken.
Opdracht: Verantwoord opbergen van de machine
Voer de opdracht “Verantwoord opbergen van de machine” uit.
Het aansluiten van stekkers en aanhangerstop contact is vaak geen eenvoudige klus.
Vaak is men onzorgvuldig en hebben stopcontacten vaak een storing.
Het is daarom handig deze storingen zelf op te lossen en te verhelpen.
De module is opgebouwd uit theoretische en praktische opdrachten die betrekking hebben op elektrische aansluitingen.
Het eerste gedeelte worden basisbeginselen aangeleerd die nodig zijn om elektrische aansluitingen te kunnen maken.
Het tweede gedeelte van de module waarmee het geleerde in de praktijk wordt toegepast en bestaat uit de praktische opdracht het aansluiten van een aanhangwagenverlichting en het zoeken naar eventuele fouten als de verlichting niet brandt bij een proefopstelling en deze herstellen.
De module bestaat uit losse onderdelen.
Nadat een onderdeel is afgerond en besproken is kan de leerling verder met het volgende deel.
Inleiding
Het is van groot belang dat jij jezelf duidelijk zichtbaar kunt maken in het verkeer.
Dat geldt niet alleen voor landbouw machines! Denk maar een aan een auto met caravan, aanhanger of een vrachtwagen met aanhanger of oplegger combinatie.
Voor jullie vakrichting is het vooral van belang dat je verlichting van de aangekoppelde wagens goed werkt!
Je wilt het uiteraard niet meemaken dat een mede weg gebruiker onder je combinatie komt!
Dit kan bijvoorbeeld ontstaan als je verlichting niet goed functioneert!
Ook is de verlichting overdag van belang.
Overdag moet een achteropkomende automobilist wel zien dat je linksaf wilt draaien.
De fietser moet ook kunnen zien dat je remt.
Inhoudsopgave
Inhoudsopgave.
De modules kunnen los van elkaar uitgevoerd worden.
De modules kunnen na een korte uitleg of instructie geheel zelfstandig door de leerling
uitgevoerd worden.
Bij de praktijkopdrachten zijn er voldoende controle mogelijkheden.
Module 1. Gereedschappen.
* theorie opdracht.
Module 2. Praktijk opdracht elektra.
* draad strippen en aansluiten.
Module 3. Praktijkopdracht elektra.
* aansluiten 7 polige stekker.
Module 4. Relais.
* theorie opdracht en teken opdracht elektra schema.
Module 5. Praktijkopdracht elektra.
* aansluiten lamp via relais.
Module 6. Praktijkopdracht elektra.
* aansluiten 7 polige schakelaar op aanhangwagen.
Module 7. LOB
* theorie opdracht.
Module 8. Theorie /- praktijkopdracht elektra.
* aansluiten lampen en knipperlichten via relais.
Module 9. Elektriciteit.
* theorie opdracht.
Module 1 Theorieopdracht gereedschap
Module 1
Gereedschap
Inhoud:
Dit is een theorie opdracht.
Aan de opdracht kunnen praktische handelingen gekoppeld worden door de gereedschappen uit te proberen.
1. Verschillende type gereedschappen voor die veel bij elektriciteit gebruikt worden.
De rolmaat is de moderne opvolger van de duimstok.
Het is een zeer dunne , meestal stalen band die opgerold is in een huis van metaal of kunststof
Inwendig is de band voorzien van een oprolmechanisme, dat de band automatisch laat terugkeren in het huis.
Aan het nuleinde van de band is een hoek- vormig lipje aangebracht, waarmee de band aan het te meten object kan worden gehaakt.
Rolmaten hebben gewoonlijk een bandlengte tussen de 2 en 10 meter.
Rondbek tang.
Toepassing en gebruik.
De rondbek tang wordt gebruikt om metaaldraad in de juiste vorm te buigen ( kleinere rondjes)
De bekken van de rondbek tang zijn conisch.
Hierdoor kunnen verschillende diametertjes gebogen worden.
Kruiskop schroevendraaier
Toepassing en gebruik.
Schroevendraaier voor het in- en uitdraaien van kruiskopschroeven.
Je hebt ze in allerlei vormen en maten.
Er zijn 2 soorten kruiskop schroevendraaiers:
de pozidrive ( PZ) - en de philliskruiskop (PH)
Gebruik het juiste type schroevendraaier of schroefbit bij het juiste schroeftype.
Met de kruiskop kan meer kracht uitgeoefend worden dan met een platkop schroevendraaier.
Zorg dat de schroevendraaier bij het schroeven loodrecht op de schroef staat.
Platkop schroevendraaier.
Toepassing en gebruik.
Schroevendraaier voor het in- en uitdraaien van schroeven met een enkele sleufkop.
Zorg dat de schroevendraaier bij het schroeven loodrecht op het schroefvlak staat en dat de breedte van de platte kop exact past in de gleuf van de schroef.
Zijknip tang
Deze tang wordt gebruikt om elektriciteitskabels door te knippen.
Kabelschoentang
Toepassing en gebruik.
Deze tang stript en knipt. Geschikt voor niet geïsoleerde verbinders van 1,5 - 6mm. Kippen van materiaal tot een dikte van 3 mm. Strippen van draad van 0.75 - 6 mm.
Met deze tang worden de kabelschoentjes aan de elektriciteit snoer of draad vastgezet.
Striptang.
Toepassing en gebruik.
De tang wordt gebruikt voor het afstrippen van elektriciteitssnoeren en - draad.
Deze tang heeft een bek die het mogelijk maakt de isolatie van een draad of snoer af te knippen, zonder de koperen kern te beschadigen.
De doorlaatopening van de bek kan veelal met een stelschroef op de dikte van de koperen kern worden ingesteld.
Veiligheid
Bij gebruik van dit gereedschap mag er geen spanning op de draad staan.
Pas ook op dat je de (koperen) kern niet beschadigt.
Bij het bewegen van de draad kan hierdoor snel een kabelbreuk ontstaan.
Spanning, stroom en weerstand meten met de multimeter. Om dit te kunnen doen is het belangrijk dat je het verschil tussen spanning, stroom en weerstand kent.
Welke aansluitbussen je moet gebruiken bij verschillende metingen
Hoe je veilig kunt werken met de multimeter
Spanning, stroom en weerstand
Spanning
Wat is spanning nou eigenlijk?
Om daar achter te komen gaan we eerst kijken hoe spanning kan worden opgewekt namelijk door:
Spanning geeft het verschil aan in elektrische energie tussen twee (meet)punten. Spanning wordt ook wel potentiaalverschil genoemd.
Afhankelijk van hoe de spanning wordt opgewekt onstaat er een gelijkspanning of een wisselspanning. Bij gelijkspanning is het ene aansluitpunt altijd positief en het andere aansluitpunt negatief. We zeggen dan ook wel dat de 'polariteit' hetzelfde blijft.
Bij wisselspanning veranderd de polariteit dus steeds:de aansluitpunten zijn dus wisslend positief of negatief
Als we spanning meten met een multimeter, meten we altijd een verschil. Belangrijk is om bewust te worden van het volgende.
Stel punt A = +12 V (bijvoorbeeld een accu)
Stel punt B = +5 V (bijvoorbeeld een sensor in hetzelfde syteem)
Het verschil is A-B=7V dit is dan ook de waarde die de multimeter zal aangeven wanneer je een spanningsmeting verricht tussen punt A en B. Bedenk dus altijd goed bij een meting wat je als referentiepunt neemt.
Stroom
Wat is stroom nou eigenlijk?
Als we spanning op een apparaat aansluiten krijgen we een gesloten stroomkring. Bij een gesloten stroomkring kan er een stroom gaan vloeien
Om te begrijpen hoe stroom tot stand kan komen moet je begrijpen hoe atomen zijn opgebouwd. Een valentie-elektron is een elektron dat zich in een nog niet helemaal opgevulde elektronenschil bevind. Electronen in de buitenste schil noem je valentie elektronen. Deze elektronen kunnen makkelijk overspringen tussen de atomen en worden dan ook wel vrije elektronen genoemd.
Om een voorstelling te kunnen maken van stroom vergroten we een stukje van een stroomkring zodat we de atomen kunnen zien. Dat kan natuurlijk in werkelijkheid niet.
Zodra we de plus(+) en de min(-) verbinden aan een lamp (X) door middel van een geleider, gaat er een elektronenstroom vloeien (Let op! dit is niet hetzelfde als elektrische stroom). De elektronen verplaatsen zich door de geleider van min(-) naar plus(+).
Vroeger wist men nog niet zo veel van atomen en er werd gedacht dat de elektronenstroom van plus(+) naar min (-) ging. Later werd deze theorie pas ontdekt dat dit juist andersom was. Toch houd men zich aan de afspraken die men vroeger gemaakt heeft. Als we over stroom praten bedoelen we elektrische stroom en die gaat van plus(+) naar min(-).
De elektronenstroom en elektrische stroom zijn dus verschillend van richting.
Wanneer we elektrische stroom gaan meten, moet de multimeter dus onderdeel zijn van de gesloten stroomkring.
Weerstand
Wat is weerstand nou eigenlijk?
Weerstand begrenst de doorgang van elektronen en dus de elektrische stroom
Weestand zorgt er dus voor dat de stroom dus begrenst wordt. George Ohm ontdenkte een verband tussen spanning, stroom en weerstand. Namelijk:
''De stroomsterkte door een geleider is recht evenredig met het potentiaalverschil tussen de uiteinden''
De wet van Ohm, hieruit volgde de formule U = I · R waarin:
Spanning U uitgedrukt in Volt (V)
Stroom I uitgedrukt in Ampere (A)
Weerstand R uitgedrukt in Ohm (Ω)
Om weer even op te frissen hoe dat nou ook al weer sprecies zat, hier een link
De multimeter
Meten
Meten van spanning
Meten van stroom
Meten van weerstand
Practicum
Practicum: Meten van spanning
Doel van de opdracht:
Een multimeter kunnen instellen en aansluiten voor het gebruik als voltmeter.
De spanning kunnen meten en de meetresultaten kunnen aflezen.
Informatie:
Neem een multimeter voor je op de meettafel.
Voordat je een multimeter gaat aansluiten moet je eerst weten wat je gaat meten.
Met een multimeter kun je namelijk meerdere grootheden meten.
Een grootheid is als voorbeeld lengte, de afkorting is l, eenheid is meter en de afkorting daarvan is m.
Informatie:
Voordat je de multimeter aansluit moet je eerst de meter op de juiste grootheid en het juiste meetbereik instellen. Op de multimeter zit een draaiknop waarmee je kunt instellen welke grootheid je wilt gaan meten.
In deze meting gaan we de spanning meten en zet je dus de knop op spanning.
Het meten van de spanning.
Benodigdheden:
Voedingsbron 0……12 V (DC)
Universeelmeter
Weerstand 100W ,Weerstand 220W, Weerstand 470W
Weerstandsbord.
Bouw onderstaande schakeling op, inclusief de voltmeter. Zorg ervoor dat punt 1 in de V-bus en punt 2 in de COM wordt aangesloten.
Laat de schakeling controleren door de docent en schakel pas daarna de spanning in!
Figuur 1. Aansluitschema
Meet met de voltmeter eerst de spanning over de weerstand R1 dat is U1.
Sluit daarna de meter over R2 aan en je meet dan de spanning over R2.
Vervolgens sluit je de meter aan over R3 aan en meet je de spanning over R3.
Als je een minteken voor de waarde hebt staan moet je de aansluitingen omdraaien!
Practicum: Meten van stroom
Doel van de opdracht:
Een multimeter kunnen instellen en aansluiten voor het gebruik als ampèremeter.
De zekeringen van de Ampèremeter kunnen controleren.
De stroom kunnen meten en de meetresultaten kunnen aflezen.
Informatie:
Neem een multimeter voor je op de meettafel.
Voordat je een multimeter gaat aansluiten moet je eerst weten wat je gaat meten.
Met een multimeter kun je namelijk meerdere grootheden meten. Een grootheid is als voorbeeld lengte, de afkorting is l, eenheid is meter en de afkorting daarvan is m.
Het instellen van de multimeter.
Voordat je de multimeter aansluit, moet je eerst de meter op de juiste grootheid, AC of DC en het juiste meetbereik instellen.
Op de multimeter zit een draaiknop. Deze draaiknop moet je instellen op de grootheid die je wilt gaan meten.
In deze meting gaan we stroom meten, dus zet je de draaiknop op stroom. Meestal moet je meteen de eenheid instellen.
Zet de meter op ampère (A).
Er zijn twee soorten stroom: gelijkstroom (DC) en wisselstroom (AC).
Zet de meter op de juiste soort stroomsoort.
Ook de hoogte van de in te stellen stroom is van belang. Zorg dat de ingestelde stroom op de meter niet te laag is. Want anders klap de zekering eruit!
Het aansluiten van de meetsnoeren.
Er moeten altijd twee bussen worden aangesloten. Als je de stroom moet meten gebruik je de A-bus en de COM.
Zorg ervoor dat de stroom altijd bij de A-bus de meter in gaat en bij de COM de meter verlaat.
Is de stroom kleiner dan 400mA (0,4A) dan kun je voor een nauwkeurigere aflezing de mA bussen gebruiken. Haal de snoer dan uit de A-bus en draai de meter op de mA stand. Steek vervolgens de draad in de mA-bus.
Het meten van de stroom.
Benodigdheden:
Voedingsbron 0……12 V (DC)
Universeelmeter
Weerstand 100 W, weerstand 220 W, weerstand 470 W
Weerstandsbord
Bouw de schakeling uit figuur 2 op.
Neem een vaste spanning van 12 V(DC). Zet de meter op het meetbereik van 400 mA. Zorg ervoor dat punt 1 op de mA-bus en punt 2 op de COM wordt aangesloten.
Figuur 2. Stroomkringschema
Laat de schakeling controleren door de docent en schakel pas daarna de spanning in!
Zorg dat je het meetbereik kiest dat zo dicht mogelijk bij de gemeten waarde ligt. De meetnauwkeurigheid is dan het grootst.
Meet met de universeelmeter eerst de stroom door weerstand R1. Dat is I1. Schakel de spanning uit en vervang daarna weerstand R1 door een weerstand R2 van 470 Ohm. Schakel de spanning weer in en meet de stroom I2. Doe dit ook met weerstand R3 van 1K Ohm en meet de stroom I3.
Practicum: Meten van weerstand
Doel van de opdracht:
De mogelijkheden van een multimeter ontdekken.
Weerstand kunnen meten met een multimeter en de meetresultaten beoordelen.
De juiste aansluitingen van een multimeter kunnen gebruiken.
Informatie:
Neem een multimeter voor je op de meettafel.
Voordat je een multimeter gaat aansluiten moet je eerst weten wat je gaat meten. In deze meetopdracht ga je de weerstand van een aantal componenten meten.
Als we de weerstand meten met een universeel meter gebruiken we geen voeding. De voeding om dit te kunnen meten zit in de meter en is vaak een batterij van 9 volt.
Figuur 3. Aansluitschema
Het meten van de weerstand.
Benodigdheden:
Universeelmeter
weerstand
koperdraad
lampje
Eerst moeten de meetdraden aangesloten worden op de bussen van de multimeter. De zwarte draad gaat altijd in de com-poort.
Voordat je goed kunt beoordelen wat de weerstand is van het component dat je wilt doormeten, moet je eerst de weerstand van de gebruikte meetdraden bepalen. De werkelijke weerstand van het component is dan de afgelezen weerstand van het component verminderd met de weerstand van de meetdraden.
De weerstand van de meetdraden bepaal je door de meetpennen stevig tegen elkaar te duwen en de weerstandswaarde af te lezen.
Met een multimeter kun je naast weerstand ook de spanning en de stroom meten. Wanneer we de spanning meten, wordt het spanningsverschil over een component of een installatie gemeten. Een voltmeter mag geen stroom doorlaten en heeft daarom een zeer hoge weerstand. De waarde kan wel 10 MW = 10.000.000 W zijn.
Test je kennis!
Puzzel
Toets
Theorie
Praktijk
Module parralelstroom gelijk stroom
In deze simulatie wordt het een en ander uitgelegd en kan je diverse schakelingen veilig maken.
Module 2 Praktijkles draad strippen en oogjes draaien
Module 2 : praktijkopdracht.
Draad strippen en oogjes draaien.
Inhoud.
1. Instructie draad strippen en oogje draaien.
2. Uitvoering op model.
3. Zelfbeoordeling.
4. Competenties en beoordeling.
5. Beoordeling mede leerling en docent.
Praktijkopdracht 1 draad strippen en oogje draaien.
Doel
Na deze instructie kun je:
– Een draad strippen.
- De draad van een oogje voorzien.
Uitvoering
In deze instructie kun je zien hoe je een draad kunt strippen en er een oogje aan buigt.
Lees deze eerst goed door en kijk op de plaatjes wat er gebeurt.
Daarna vraag je aan de docent het benodigde materiaal en ga je volgens de instructies aan de slag.
Instructie draad strippen
De striptang met stelschroef.
Stel de stelschroef zo af dat de opening tussen de bekken even groot is als de diameter van de koperen kern.
Zet de stelschroef vast met de borgring!
Houd de kabel en de tang zo vast.
Knijp de tang op de kabel zodat je iets meer dan 2 cm van de isolatie stript.
Trek aan de tang en maak de isolatie los
Let op
- de stelschroef dient juist ingesteld en vastgezet zijn.
- de koperkern mag niet beschadigd worden.
- de kabel over een lengte van 20 à 25 mm gestript is.
Instructie buigen van ogen
Nadat je de draad op de juiste lengte gestript hebt, begin je met de rondbektang.
De rond bektang met korte bek
Neem het uiteinde van de draad tussen de bekken van de tang.
Draai de draad nu om de tang door de draad tegen te houden met de duim terwijl je de tang draait.
Neem de draad net na het gebogen oogje tussen de punten van de tang en leg de draad op je wijsvinger.
Draai de tang terwijl je de draad met je vinger tegenhoudt
Neem oogje weer tussen de bekken.
Sluit het oogje nu helemaal.
Een goed gebogen oogje.
Let op
- de draadkern mag niet beschadigen.
- het draadoog rechtsom buigen.
- de draad wijst naar het midden van het oog.
- het draadoog helemaal sluiten.
Praktisch deel
Doel
Na deze opdracht kun je:
–Een draad strippen.
- De draad van een oogje voorzien.
- Draden op de juiste lengte afkorten.
Benodigdheden
Bij deze opdracht heb je nodig:
– een houten plank zoals hiernaast;
- 4 aansluitstrippen;
- 4 verschillende kleuren draden;
– een striptang;
– een rondbektang;
- een zijkniptang;
- een maatlat of duimstok;
- een schroevendraaier;
– een veger;
– stoffer en blik;
Uitvoering
Bedenk zelf een leuk motief hoe je de draden gaat leggen en hoe je de kleuren verdeelt. LET OP: elke kleur dient minimaal twee keren voor te komen.
Strip de eerste kabel en buig er een oogje aan.
Meet op hoe lang het eerste stuk draad moet worden. Houd er rekening mee dat je aan het uiteinde ook nog minimaal 2 cm nodig hebt voor het andere oogje.
Knip een stuk draad af van de juiste lengte en neem deze mee naar je werkbank.
Maak nu aan het uiteinde een oogje en buig de draad halverwege 90˚ om.
Op de foto hierboven zie je een voorbeeld.
Let op dat je alle oogjes rechtsom aansluit. Herhaal dit tot je alle schroeven op de houten plank met een andere schroef verbonden hebt.
Maak een foto van je werkstuk en plaats dit in je portfolio.
Als je daarmee klaar bent, ruim je alles netjes op en veeg je de werkbank en de vloer netjes aan.
Zelfbeoordeling.
Bij elektrische verbindingen is het belangrijk dat deze goed vastzitten. Zitten ze los, dan kunnen er vonkjes komen en kan er brand ontstaan. Bovendien krijg je zo extra weerstand waardoor het verbruik toeneemt.
In deze opdracht heb je kennisgemaakt met op de juiste manier draad strippen, oogjes buigen en aansluiten.
Natuurlijk zijn er meer mogelijkheden om kabels met elkaar te verbinden.
Denk maar eens aan kroonsteentjes waar veel lampen mee aangesloten zijn.
Om terug te kijken op de opdracht en het belang van een goede verbinding, ga je nu je werkstuk zelf beoordelen en een aantal vragen maken.
Checkpunt
Ja
Nee
Toelichting
stelschroef juist ingesteld
stelschroef vastgedraaid
koperkern niet beschadigd
striplengte juist
draadoog helemaal gesloten
draadoog rechtsom gebogen
draad wijst naar midden van oogje
alle schroeven vastgezet
Hierboven heb je het werkstuk beoordeeld met woorden. Nu mag je zelf een cijfer geven tussen de 1 en de 10 voor je werkstuk. Ik geef het cijfer . . . . . . . . . .
Bij elektrische verbindingen is het belangrijk dat deze goed vastzitten. Zitten ze los, dan kunnen er vonkjes komen en kan er brand ontstaan.
In deze opdracht heb je kennisgemaakt met het lezen van een elektro schema , dit schema omzetten in een werkschema en dit op de juiste manier aansluiten. Om terug te kijken op de opdracht en het belang van een goede verbinding, ga je nu je werkstuk zelf beoordelen en een aantal vragen maken.
Checkpunt
Ja
Nee
Toelichting
Werkschema tekenen
Kabels op lengte maken
Striplengte juist
Kabels voorzien van kabelschoentjes
Draden op juiste pin aangesloten
Werking getest
Hierboven heb je het werkstuk beoordeeld met woorden. Nu mag je zelf een cijfer geven tussen de 1 en de 10 voor je werkstuk.
Module 6 praktijkopdracht 7 polige stekker aansluiten aan aanhangwagen
Deel 6 praktijk opdracht
Aansluiten 7 polige schakelaar op aanhangwagen
Inhoud.
1. Benodigdheden
2. Betekenis symbolen.
3. Uitvoering via een stappenplan op practicum model
Iedere stap die uitgevoerd is door de leerling moet worden afgevinkt.
Controle punt (invullen/afvinken na uitvoering)
4. Storing schema kunnen volgen
5. Zelfbeoordeling
6. Competenties en beoordeling
7. Beoordeling door medeleerling en leraar.
praktijk opdracht aansluiten 7 polige schakelaar aan aanhangwagen.
Doel
Na deze opdracht kun je:
– Een kabel ontmantelen, en voorzien van kabelschoentjes
- Draden op de juiste lengte afkorten.
- Een elektrisch schema kunnen lezen
- Een elektrisch schema in de praktijk kunnen uitvoeren.
Benodigdheden
Bij deze opdracht heb je nodig:
- kabel voor verlengsnoer
- een grote (Euro)stekker
- een kabelmes
- een zijkniptang
– een striptang;
- een rolmaat;
- een schroevendraaier;
– een veger;
– stoffer en blik;
Betekenis symbolen
= Gebruik Rolmaat > > > >
= Gebruik rondbektang > > >
= Gebruik Kruiskop schroevendraaier >
= Gebruik schroevendraaier plat midden >
= Gebruik schroevendraaier plat klein >
aandachtspunt
testmoment
Controle punt (invullen/afvinken na uitvoering)
Zo kun je altijd stoppen met je opdracht!
En de volgende les ermee verder gaan.
Volg onderstaand plan.
Vink iedere stap af in het symbool
Zo kun je altijd stoppen met je opdracht!
En de volgende les ermee verder gaan.
Pak de benodigde gereedschappen!
Maak de verdeeldoos op de AHW ( aanhangwagen) open.
Dit doe je door hem linksom te draaien.
Leg de deksel opzij!
In de deksel vind je een kroonsteen.
De kroonsteen bied plaats aan 6 kabelverbindingen!
Haal uit de 7 polige kabel de zwarte kabel en breng deze in de verdeeldoos.
Gebruik de meeste linkse kroonsteen
Breng hem in de opening aan de voorzijde van de AHW.
Steek de ader eindhuls van de zwarte kabel zover in tot de ader eindhuls ongeveer 0,5 mm buiten het contact steekt.
Draai deze vast met schroevendraaier 5.
Controleer of de kabel goed vast zit.
Dit doe je door er rustig aan te trekken.
Haal uit de 7 polige kabel de rode kabel en breng deze in de verdeeldoos.
Plaats deze naast de zwarte kabel in de volgende kroonsteen.
Breng hem in de opening aan de voorzijde van de AHW.
Steek de ader eindhuls van de rode kabel zover in tot de ader eindhuls ongeveer 0,5 mm buiten het contact steekt.
Draai deze vast met schroevendraaier 5.
Controleer of de kabel goed vast zit.
Dit doe je door er rustig aan te trekken.
Haal uit de 7 polige kabel de bruine kabel en breng deze in de verdeeldoos.
Plaats deze naast de rode kabel in de volgende kroonsteen.
Breng hem in de opening aan de voorzijde van de AHW.
Steek de ader eindhuls van de bruine kabel zover in tot de ader eindhuls ongeveer 0,5 mm buiten het contact steekt.
Draai deze vast met schroevendraaier 5.
Controleer of de kabel goed vast zit.
Dit doe je door er rustig aan te trekken
Haal uit de 7 polige kabel de groene kabel en breng deze in de verdeeldoos.
Plaats deze naast de bruine kabel in de volgende kroonsteen.
Breng hem in de opening aan de voorzijde van de AHW.
Steek de ader eindhuls van de groene kabel zover in tot de ader eindhuls ongeveer 0,5 mm buiten het contact steekt.
Draai deze vast met schroevendraaier 5.
Controleer of de kabel goed.
Dit doe je door er rustig aan te trekken.
Leg de blauwe kabel in de doos.
Je ziet dat de blauwe kabel afgedopt is.
Deze kabel dient voor de constante spanning en is bij een landbouw AHW niet nodig. We leggen hem er toch in.
Je kunt dan snel en gemakkelijk een extra werklamp op je AHW monteren.
Haal uit de 7 polige kabel de witte kabel en breng deze in de verdeeldoos.
Plaats deze naast de groene kabel in de volgende kroonsteen.
Breng hem in de opening aan de voorzijde van de AHW.
Steek de ader eindhuls van de witte kabel zover in tot de ader eindhuls ongeveer 0,5 mm buiten het contact steekt.
Draai deze vast met schroevendraaier 5.
Controleer of de kabel goed vast zit.
Dit doe je door er rustig aan te trekken.
Haal uit de 7 polige kabel de gele kabel en breng deze in de verdeeldoos.
Plaats deze naast de witte kabel in de volgende kroonsteen.
Breng hem in de opening aan de voorzijde van de AHW.
Steek de ader eindhuls van de gele kabel zover in tot de ader eindhuls ongeveer 0,5 mm buiten het contact steekt.
Draai deze vast met schroevendraaier 5.
Controleer of de kabel goed vast zit.
Dit doe je door er rustig aan te trekken.
De kabels vanaf de stekker zijn nu allemaal netjes gemonteerd.
Test even met je handen of alle kabels zeker goed vast zitten.
Controleer of alle kabels netjes in de verdeeldoos geplaatst zijn.
Controleer ook visueel of de kabels met elkaar geen contact maken.
Sluit de 2 (7 polige kabels) aan in de verdeeldoos.
Doe dit door kleur bij kleur aan te sluiten.
(geel op geel, wit op wit, enz.)
Zie afbeelding!
Een 7 polige kabel is voor de linker zijde en de andere voor de rechter zijde.
Begin met de linker zijde.
Haal uit de 7 polige kabel : Witte kabel / rode kabel / gele kabel / zwarte kabel.
Voer deze 4 kabels door het linker geleideoog op de achterzijde van de AHW.
Pas op!
Zorg ervoor dat de labels van kabels niet beschadigen!
Nu de rechter zijde.
Haal uit de 7 polige kabel: witte kabel / rode kabel / zwarte kabel / groene kabel.
Voer deze 4 kabels door het rechter geleideoog op de achterzijde van de AHW.
Pas op!
Zorg ervoor dat de labels van kabels niet beschadigen!
De 2 (7 polige kabels ) heb je nu opgeborgen tot de verlichting behuizing.
Je hebt een verdeling gemaakt tussen links en rechts.
Was het opgevallen dat er 2 rode en 2 witte kabels in de kabelboom zitten?
De witte kabel is voor massa.
De rode kabel is voor het remlicht.
Met behulp van een rondbek tang ( 2 ) kun je de blauwe kabel schoenen gemakkelijk op de gestripte draad klemmen.
Monteer de rode kabel aan de fitting van de binnenste behuizing van het linker achterlicht.
Zie foto!
Gebruik de rondbek tang als de kabelschoenen er moeilijk op schuiven.
Monteer de zwarte kabel aan de fitting van de middelste behuizing van het linker achterlicht.
Zie foto!
Gebruik de rondbek tang als de kabelschoenen er moeilijk op schuiven.
Monteer de gele kabel aan de fitting van de buitenste behuizing van het linker achterlicht.
Zie foto!
Gebruik de rondbek tang als de kabelschoenen er moeilijk op schuiven.
Buig de kabelschoen ( witte kabel ) een klein beetje omhoog.
Hierdoor past het glas goed op de behuizing.
We gaan de lampjes monteren. De lampjes passen maar op 1 manier.
Bij de gele kabel een 12 V 21 W lampje.
Bij de zwarte kabel een 12 V 10 W lampje.
Bij de rode kabel een 12 V 21 W lampje.
Montage gebeurt middels een 1/8 draaiende beweging.
Als laatste monteer je het glas ( oranje rode plastic ) van de linker zijde.
Dit doe je door het glas er op te schuiven.
De oranje gekleurde zijde zit aan de buitenkant.
De onderzijde van het glas is wit, dit kan dienen als kenteken plaat verlichting.
Let op! Het kan zijn dat de kap er wat moeilijk op gaat.
Kijk dan even of er geen kabels in de weg zitten.
Anders moet je ze op de juiste manier leggen, zodat het wel gaat.
De linker zijde van de AHW is klaar!
De rechter zijde wordt op een gelijke manier uitgevoerd!
Heb je nog steeds op iedere pagina het controle punt afgevinkt ?
Pak nu de rechter zijde van de 7 polige kabel.
Als je alles goed gemonteerd hebt, heb je nog 4 kabels over.
Haal 1 voor 1 de groene, rode, bruine en witte kabel door het geleide oog.
Voer de kabel door tot in de rechter verlichting behuizing.
Let op voor de labels!
Doe dit met behulp van rondbek tang 2.
Je kunt nu de kabels 1 voor 1 aansluiten.
Begin met de rode kabel.
Monteer de rode kabel aan de fitting van de binnenste behuizing van het rechter achterlicht.
Zie foto!
Gebruik de rondbek tang als de kabelschoenen er moeilijk op schuiven.
Monteer de zwarte kabel aan de fitting van de middelste behuizing van het rechter achterlicht.
Zie foto!
Gebruik de rondbek tang als de kabelschoenen er moeilijk op schuiven.
Let op! Zorg ervoor dat de kabelschoen er maximaal op zit!
Monteer de groene kabel aan de fitting van de meest rechtse behuizing van het rechter achterlicht.
Zie foto!
Gebruik de rondbek tang als de kabelschoenen er moeilijk op schuiven.
Om de bedrading van het rechter achterlicht compleet te maken, sluiten we de massa aan ( witte kabel ).
Monteer de witte kabel aan het frame van de 3 fittingen van het rechter achterlicht.
Zie foto.
Gebruik de rondbek tang als de kabelschoenen er moeilijk op schuiven.
Buig de kabelschoen ( witte kabel ) een klein beetje omhoog.
Hierdoor past het glas goed op de behuizing.
Gebruik de rondbek tang om het lipje iets omhoog te buigen.
We gaan de lampjes monteren. De lampjes passen maar op 1 manier.
Bij de groene kabel een 12 V 21 W lampje.
Bij de bruine kabel een 12 V 10 W lampje.
Bij de rode kabel een 12 V 21 W lampje.
Montage gebeurt middels een 1/8 draaiende beweging.
Als laatste monteer je het glas ( oranje rode plastic ) van de rechter zijde.
Dit doe je door het glas er op te schuiven.
De oranje gekleurde zijde zit aan de buitenkant.
Let op! Het kan zijn dat de kap er wat moeilijk op gaat.
Kijk dan even of er geen kabels in de weg zitten.
Anders moet je ze op de juiste manier leggen, zodat het wel gaat.
Monteer de deksel op de verdeeldoos.
Zorg ervoor dat hij netjes in het midden zit.
Koppel de AHW aan de test unit.
Steek de 7 polige stekker in.
( Zie foto’s )
Schakel de verlichting in.
Dit doe je met de aangegeven schakelaar op de test unit.
De verlichting van de test unit en van de AHW brand nu.
Brand de verlichting niet kijk dan in het storingsschema.
Schakel de verlichting uit.
Schakel het knipperlicht naar links in.
Het knipperlicht links van de test unit en van de AHW knippert nu.
Knippert het knipperlicht links niet kijk dan in het storingsschema.
Schakel de verlichting uit.
Schakel het knipperlicht naar rechts in.
Het knipperlicht rechts van de test unit en van de AHW knippert nu.
Knippert het knipperlicht rechts niet kijk dan in het storingsschema.
Schakel de verlichting uit.
Je hebt nu de AHW verlichting aangesloten en getest.
Mocht er nu een mankement in zitten, dan kun je die via het storingsschema oplossen.
Als het werkt is een ding is zeker je kunt veilig op weg met goede verlichting op je trekker AHW combinatie.
ZELFBEOORDELING
Bij elektrische verbindingen is het belangrijk dat deze goed vastzitten. Zitten ze los, dan kunnen er vonkjes komen en kan er brand ontstaan.
In deze opdracht heb je kennisgemaakt met het planmatig aansluiten van de verlichting van een aanhangwagen via een werkschema.
Als je de stappen goed doorlopen heb, zal de verlichting van de aanhangwagen branden.
Belangrijkste punt is het planmatig werken.
Om terug te kijken op de opdracht en het belang van het maken van goede verbindingen en de juiste aansluitingen, ga je nu je werkstuk zelf beoordelen en een aantal vragen maken.
Checkpunt
Ja
Nee
Toelichting
7 polige stekker monteren
Je kunt het werkschema lezen
Kabels op lengte maken
Kabels op de juiste wijze aansluiten in de verdeeldoos
Striplengte juist
Kabels voorzien van kabelschoentjes
Draden op juiste pin aangesloten
Werking getest
Bij storing, storingsschema kunnen volgen
Hierboven heb je het werkstuk beoordeeld met woorden. Nu mag je zelf een cijfer geven tussen de 1 en de 10 voor je werkstuk.
8. praktijkopdracht : draden op het model aansluiten via het getekende
aansluitschema.
9 . Beoordeling door leraar.
10. Nakijkschema's docent
Theorie / praktijk opdracht 9
aansluiten 4 lampen en knipperlichten
Doel
Na deze opdracht kun je:
– Een stroomschema tekenen voor het aansluiten van verlichting en knipperlicht.
- Draden aansluiten volgens schema.
Benodigdheden.
Bij deze opdracht heb je nodig:
- rode potlood
- blauwe potlood
- gum, liniaal.
- rode kabels voorzien van aansluitschoentjes.
–blauwe kabels voorzien van aansluitschoentjes.
- rode kabel voorzien van zekering.
Betekenis symbolen
aandachtspunt
testmoment
Controle punt (invullen/afvinken na uitvoering)
Zo kun je altijd stoppen met je opdracht!
En de volgende les ermee verder gaan.
Volg onderstaand plan.
Vink iedere stap af in het symbool
Zo kun je altijd stoppen met je opdracht!
En de volgende les ermee verder gaan.
Een autoknipperlicht relais wordt gebruikt om de knipperlichten van een auto te laten knipperen.
De rechthoek in het schema stelt het knipperlicht relais voor, hetgeen de elektronica bevat om de lichten te laten knipperen.
De “knipper”-output is beschikbaar op stekker “L” ( 49A) en moet verder geleid worden via de knipperlicht schakelaar naar de linker- en rechter knipperlichten. is bedoeld voor Verder zijn nog de “+” (49) en “-“ stekkers ( 31 C) verbonden met resp. de + en – pool van de accu.
In elektrische schema’s worden deze aansluitingen soms ook aangeduid met:
-: GND, MASSA, AARDE, 31, C
+: PLUS, 49
L: OUT, LOAD, 49a
Het schema voor de knipperlicht installatie ziet er als volgt uit
Aansluiting knipperlicht relais op knipperlichtschakelaar
De aansluitingen worden aangeduid met:
54: 0 stand
1: voor knipperlichten links voor en links achter
2: voor knipperlichten rechts voor en rechts achter
Aansluiting in de lampen unit.
De draadkleur kan bij de achterlicht units verschillen per type
Het type achterlicht dat wij gebruiken heeft de volgende draden:
bruin : knipperlicht ( + )
geel : achterlicht ( + )
groen : massa, aarde ( - )
wit : remlicht ( + )
Hoofdschema aansluiting relais op schakelaar en ( - pool ) en ( + pool )
49A rechtstreeks aansluiten op 0 - stand knipperlichtschakelaar.
31 rechtstreeks aansluiten op ( - pool )
49 rechtstreeks via kroonsteen ( k) aansluiten op ( + pool ), en via zekering (z) direct
aansluiten op 1 poort van de schakelaar lamp.
Vanuit de schakelaars kabels via kroonstenen aansluiten op de 4 lamp units.
Aansluitschema tekenen
Controle punt (invullen/afvinken na uitvoering door leraar)
Aansluitschema rechter knipperlichten.
rechtstreekse aansluiting relais (49A ) naar (0 stand ) knipperlicht schakelaar
2. Vanuit R naar kroonsteen, deze is door gelust op 2 poorten
3. Vanuit 1 poort naar bruin voorlicht rechts
4. Vanuit 1 poort naar bruin achterlicht rechts
De aansluiting aan de linkerkant van de punten 2 t/m 4 is precies hetzelfde, maar dan vanuit L bij de knipperlicht schakelaar
Aansluitschema tekenen
Controle punt (invullen/afvinken na uitvoering door leraar)
Aansluitschema rechterlampen
1. Vanuit 1 poort schakelaar naar kroonsteen, deze is door gelust op 2 poorten
2. Vanuit 1 poort naar geel voorlicht rechts
3. Vanuit 1 poort naar geel achterlicht rechts
1. rechtstreekse aansluiting relais (31) naar (- pool )
2. vanuit groen voorlicht rechts naar - pool
3. vanuit groen achterlicht rechts naar - pool
Aansluitschema tekenen
Controle punt (invullen/afvinken na uitvoering door leraar)
We gaan nu de schema’s samenvoegen.
Teken het hoofdschema over
Teken het schema van de rechter knipperlichten over.
Teken het schema van de rechter lampen over.
Aansluitschema rechterkant tekenen
Controle punt (invullen/afvinken na uitvoering door leraar)
Totaal aansluitschema tekenen.
Controle punt (invullen/afvinken na uitvoering door leraar)
Praktijkopdracht : volgens getekend schema aansluiten op model.
Maak gebruik van de rode en blauwe kabels welke voorzien zijn van
Controle punt (invullen/afvinken na uitvoering door leraar)
Je model op de juiste manier aansluiten op de accu.
Controleer of de knipperlichten rechts en links werken.
Controleer of de lampen links en rechts werken.
Controle punt (invullen/afvinken na uitvoering door leraar)
Nakijk schema’s docent.
Hoofdschema.
49A rechtstreeks aansluiten op 0 - stand knipperlichtschakelaar.
31 rechtstreeks aansluiten op ( - pool )
49 rechtstreeks via kroonsteen ( k) aansluiten op ( + pool ), en via zekering (z) direct
aansluiten op 1 poort van de schakelaar lamp.
Aansluitschema rechter achterlichten.
rechtstreekse aansluiting relais (49A ) naar (0 stand ) knipperlicht schakelaar
2. Vanuit R naar kroonsteen, deze is door gelust op 2 poorten
3. Vanuit 1 poort naar bruin voorlicht rechts
4. Vanuit 1 poort naar bruin achterlicht rechts
Aansluitschema rechter lampen.
1. Vanuit 1 poort schakelaar naar kroonsteen, deze is door gelust op 2 poorten
2. Vanuit 1 poort naar geel voorlicht rechts
3. Vanuit 1 poort naar geel achterlicht rechts
1. rechtstreekse aansluiting relais (31) naar (- pool )
2. vanuit groen voorlicht rechts naar - pool
3. vanuit groen achterlicht rechts naar - pool
Totaal aansluitschema rechterkant
Totale aansluitschema model.
Module 9 theorie opdracht vraagbaak elekriciteit
Deel 8 theorie opdracht elektriciteit
Door de docent kan een selectie van vragen gemaakt worden, die door de leerling gemaakt moeten worden.
Algemene vragen over elektriciteit.
Lees de vragen goed door en geef vervolgens een antwoord.
Bij sommige vragen moet je een berekening maken.
Schrijf niet alleen de uitkomsten op maar de hele berekening.
Tip: om antwoorden te zoeken kun je gebruikmaken van internet.
1.
2.
3.
4.
5.
6.
7.
8.
9.
10.
11.
12
13
14.
15.
16
17
18
19.
20.
21.
22.
23.
24.
25.
26.
27.
28.
29.
30.
31.
32.
33.
34.
35.
11 . Het groene machinepark Aardappelkanon
Het groene machinepark aardappelkanon
Leerlingmateriaal
Introductie / oriëntatie
Inleiding
Bij deze opdracht gaan we eens bekijken op een praktische manier hoe een verbrandingsmotor werkt. .
Doel
Na deze introductie kun je:
– uitleggen hoe het principe een verbrandingsmotor werkt.
Benodigdheden
Bij deze opdracht heb je nodig:
informatie en vragen uit deze opdracht
Oriëntatie
Bestudeer deze bladzijde over de werking van een motor.
De werking van een verbrandingsmotor?
In de afbeelding zie je een kanon. In het kanon wordt kruit aangestoken. Hierdoor komt er een explosie. Door de explosie ontstaat een hoge druk. De druk duwt de kogel met veel kracht weg.
Een verbrandingsmotor werkt ongeveer hetzelfde. In de motor wordt geen kruit verbrand, maar een mengsel van brandstof en lucht. Het mengsel van brandstof en lucht ontploft. De explosie brengt een zuiger in beweging.
Dit principe gaan jullie nu zelf uitproberen door het maken van een aardappelkanon.
Lees daarom de werkvoorbereiding op de volgende bladzijden goed door.
Aan de slag!
Praktisch deel / benodigdheden
Doel
Je gaat in tweetallen een aardappelkanon maken.
Benodigdheden
Bij deze opdracht heb je de volgende spullen nodig:
Aansteker voor gasfornuis (lang).
Schroefdop
Eindstuk (met schroefdeksel B) passend in de mof 50mm
PVC Steekmof 50mm grijs
PVC Buis Ultra-3 Ø50x3,0mm grijs
PVC Steekmof 50mm grijs en PVC Excentrische verloopring 50x32mm grijs
PVC Buis Ultra-3 Ø32x3,0mm grijs
Hard PVC lijm, pot met kwast
Zak aardappels of andere projectielen
Haarlak of andere brandstof
Boormachine
ijzerzaag
vijl en schuurpapier
Praktisch deel / uitvoering
Uitvoering
Denk terwijl je het aardappelkanon maakt en het uitprobeert goed na. Dit is zeer gevaarlijk “speelgoed”. Als je fout materiaal gebruikt, niet nauwkeurig werkt of het kanon verkeerd bediend, kun je gewond raken.
RICHT NOOIT MET HET KANON OP MENSEN!!!!
Werkwijze
Bekijk het instructieblad Buis afkorten (bijlage 1).
Zaag een stuk buis Ø 50 af op een lengte van 20 cm.
Zaag een stuk buis Ø 32 af op een lengte van 35 cm.
Werk de uiteinden van de buis netjes af met de vijl.
Bekijk het instructieblad PVC lijmen(bijlage 2).
Schuur de buizen en de onderdelen op de plaats waar ze gelijmd worden.
Lijm de onderdelen zoals omschreven.
Let op, minimaal 2 minuten laten drogen voordat je het volgende onderdeel gaat lijmen. Er komt veel druk op te staan dus de lijmverbinding moet goed zijn !!!!!!
Meet de kop (staaf) van de aansteker op, de diameter is . . . . . . . mm.
Gebruik een boor die 0,5 mm groter is dan de gemeten diameter en boor het gat in het midden van de schroefdop. Denk aan het afbramen!
Schroef de dop er op en werk het kanon waar dat nodig is nog netjes af.
Jullie aardappelkanon is nu klaar.
Ruim de plek waar je hebt gewerkt netjes op!!!
Pak jullie gemaakte model en de papieren van deze opdracht.
Vraag de docent of je het kanon kunt gaan uitproberen.
Gebruik een prop papier als kogel, géén andere dingen!!!
Als brandstof kun je bijvoorbeeld haarlak of butaangas gebruiken.
Doe geen dingen in de loop die er niet in horen (hier geef ik geen voorbeeld van ) Duw er ook geen dingen in die niet passen, het moet er redelijk gemakkelijk inpassen.
TIP: Na een aantal schoten moet je de buis van het kanon even laten doorluchten, anders komt er niet genoeg zuurstof in de buis.
HET AARDAPPELAKNON WORDT NIET MEE NAAR HUIS GENOMEN
MAAR BLIJFT OP SCHOOL !!!
Theorie
Doel
Na deze opdracht kun je:
- de onderdelen van een motor benoemen.
- beschrijven hoe een motor werkt.
- beschrijven hoe het komt dat een motor blijft draaien.
Inleiding
De reactie die je gezien hebt bij het aardappelkanon, is een reactie waarbij chemische energie omgezet wordt in mechanische energie. Dit lijkt een beetje op wat er gebeurt wanneer de motor van een auto gestart wordt. Dit type motor wordt ook wel verbrandingsmotor genoemd.
De verbrandingsmotor
Eén van de belangrijkste uitvindingen bij de ontwikkeling van auto’s is de verbrandingsmotor. Een verbrandingsmotor is klein genoeg om in een personenwagen te passen en als er genoeg brandstof aangeleverd wordt kun je er lange ritten mee maken.
De Duitser Nikolaus Otto (foto) was de eerste uitvinder die in 1876 een verbrandingsmotor maakte die echt werkte. De Otto-verbrandingsmotor komen we nu nog tegen in auto’s, maar dan in een modernere vorm.
Hoe werkt zo’n motor nu precies?
Stap 1.
De verbrandingsmotor krijgt een hoeveelheid chemische energie (brandstof met lucht). Deze brandstof komt in een afgesloten ruimte (de cilinders van de motor). De brandstof wordt in de cilinder gelaten door de inlaatklep.
Stap 2.
In de cilinders wordt de brandstof verbrand en er ontstaat hete lucht.
De chemische energie wordt dus omgezet in warmte (net als bij het aardappelkanon). Die warmte noemen we thermische energie.
Stap 3.
De hete lucht duwt tegen de zogenaamde zuiger in de cilinder aan, waardoor deze gaat bewegen.
De thermische energie zorgt er dus voor dat de zuigers van de motor gaan bewegen.
Die beweging noemen we mechanische energie.
Stap 4.
Aan het uiteinde van de zuiger zit een drijfstang. De drijfstang duwt tegen
de krukas. De krukas drijft de wielen aan en ... de auto gaat bewegen.
2) Vul het schema verder in.
Videofilm.
Bestudeer onderstaande uitleg over de onderdelen van de verbrandingsmotor. Dit is nodig om de videofilm die jullie van de docent krijgen te kunnen begrijpen. Aan de zuiger zit een stang vast (drijfstang). Die stang gaat met de zuiger mee omlaag. De stang zit vast aan een as (krukas). De as gaat daardoor draaien.
Bij jullie kanon steek je met de aansteker het gasmengsel aan. In de motor gebeurt dat door de bougie. Deze vonkt en daardoor explodeert het gasmengsel.
De explosie duwt de zuiger naar benden waardoor de krukas gaat draaien.
Deze beweging van de zuiger heet een slag.
In de motor zijn er meerdere slagen nodig om te kunnen blijven draaien. Deze krijgen jullie in de videofilm te zien.
Bekijk de film en maak eventueel aantekeningen.
Na afloop zetten jullie de Tv en de videorecorder weer op zijn plaats terug en geven de videoband aan de docent terug.
Jullie kunnen vragen stellen aan je docent als er iets van de film niet duidelijk was.
Het vierslagproces
In de film hebben jullie het vierslagproces gezien. Om dit proces soepel te laten verlopen, gebeuren er vier verschillende dingen in de motor. Het totale proces van deze vier dingen heet het vierslagproces of arbeidsproces. Dit proces bestaat uit:
• Een inlaatslag
• Een compressieslag
• Een arbeidsslag
• Een uitlaatslag
Tijdens de inlaatslag gaat de inlaatklep open en komen er brandstof en lucht in de cilinder. Dit zie je op afbeelding rechtsboven.
Tijdens de compressieslag gaat de zuiger omhoog en perst het mengsel van lucht en brandstof samen (zie afbeelding linksboven).
Net voordat de zuiger helemaal bovenaan is, zorgt een vonk van de bougie ervoor dat het mengsel van brandstof en lucht aangestoken wordt. Het mengsel ontbrandt, waardoor de zuiger naar beneden geduwd wordt. Dit is de arbeidsslag (zie afbeelding rechtsonder).
Tijdens de laatste slag, de uitlaatslag, gaat de uitlaatklep open. De zuiger gaat weer omhoog en duwt de verbrande gassen uit de cilinder (zie afbeelding linksonder).
Hierna begint alles weer van voren af aan, met een nieuwe inlaatslag.
Zet de zinnen in de goede kolom (let op: twee vakjes blijven leeg):
De uitlaatklep gaat open
De zuiger wordt hard omlaag geduwd
De zuiger gaat omlaag
Brandstof en lucht komen in de cilinder
De zuiger gaat omhoog
Het brandstof/luchtmengsel wordt samengeperst
De inlaatklep gaat open
De zuiger gaat omhoog
Het mengsel ontbrandt
De verbrande gassen stromen uit de cilinder.
12 . Het groene machinepark Autobanden / aanhangwagenbanden
Introductie
We gaan in deze opdracht eens een autoband onderzoeken.
Voor deze opdracht heb je nodig:
• Een autoband
• Een profieldieptemeter
Leerlingmateriaal
Loopvlak
Loopvlak
Het deel van de band dat de weg raakt, heet het loopvlak van de band. In het loopvlak zit een profiel, zie afbeelding 1.
Het profiel zorgt voor grip op de weg (de auto glijdt niet zomaar weg), maar het zorgt ook dat vuil en water dat onder de band komt, afgevoerd wordt.
Zoals je hieronder kunt zien zijn er verschillende profielen.
Het profiel van de band heeft een bepaalde diepte. Een nieuwe band heeft meestal
een profieldiepte van 7 tot 8 mm. Als het profiel 1,6 mm of minder is, moet de
band worden vervangen.
De profieldiepte kan worden gemeten met een profieldieptemeter (afbeelding 2).
Wang
De zijkant van de band heet de wang van de band. Op de wang van de band staan een aantal gegevens, zoals de naam van de fabrikant, het type band, de maximale toegestane snelheid, het draagvermogen en de maat van de band.
De gegevens op de band van de band hiernaast betekenen:
Dat iedere band zijn eigen toepassing heeft zal nu wel duidelijk zijn. Dat winterbanden (als het vriest) voordelen hebben is onderzocht. Het ecolabel geeft informatie over het brandstofverbruik als je een nieuwe band gaat aanschaffen.
Met een gewone band kun je ook al brandstof besparen als je zorgt dat de bandenspanning goed is. Als deze te laag wordt neemt de rolweerstand toe en neemt het verbruik van je auto toe. Bovendien heeft een band met de juiste bandenspanning meer grip op de weg en dat is veiliger met sturen en remmen.
Hetzelfde geldt ook voor je fietsband. Als deze goed opgepompt is, hoef je minder hard te trappen, stuurt en remt je fiets beter en gaat je band langer mee.
Begrippen
Docenten materiaal
Orientatie / verantwoording
Algemeen Doel:
Lesdoelen:
Tijdsplanning:
Gerelateerde eindtermen:
Code eindterm
Omschrijving eindtermen:
Gerelateerde competenties:
Beslissen en activiteiten initiëren
Onderzoeken
Samenwerken en overleggen
Leren
Ethisch en integer handelen
Plannen en organiseren
Relatie bouwen en netwerken
Klantgerichtheid
Presenteren
Kwaliteit leveren
Formuleren en rapporteren
Instructies en procedures opvolgen
Vakdeskundigheid toepassen
Omgaan met veranderingen
Materialen en middelen inzetten
Met druk en tegenslag omgaan
Analyseren
Bedrijfsmatig handelen
Voorbereiding:
Benodigdheden:
Verloop van de les:
Start:
Opdrachten:
Afronding:
Evaluatiesuggesties:
Beroepswereld:
Antwoorden leerlingenblad 1.
Taak 1
Taak 2
Taak 3 etc
Competenties
Kern
Een kandidaat kan gebruik maken van de in de ‘kern’ genoemde kennis en vaardigheden in een
(gesimuleerde) uitvoerende beroepssituatie of een daarop voorbereidende scholing. De kennis en vaardigheden zijn gerangschikt in algemene kennis en vaardigheden en professionele vaardigheden. Kennis en vaardigheden worden samen met de persoonlijke eigenschappen ook wel aangeduid als ‘beroepscompetenties’. De kern omvat ook kennis en vaardigheden rond loopbaanoriëntatie en – ontwikkeling.
Kern
Algemene kennis en vaardigheden
de Nederlandse taal in opleidings- en beroepssituaties gebruiken;
informatie op allerlei manieren overzichtelijk en efficiënt verzamelen, ordenen en weergeven;
voor opleiding en beroep relevante berekeningen uitvoeren;
offerte, calculatie en rekening opstellen en lezen;
plannen en organiseren in een beroeps(opleiding)gerelateerde situatie;
mondeling en schriftelijk rapporteren over de uitgevoerde werkzaamheden; onder meer over de planning, voorbereiding, proces en product;
reflecteren op de eigen werkwijze en op de kwaliteit van het eigen werk;
samenwerken en overleggen bij het uitvoeren van werkzaamheden;
werkzaamheden volgens de voorschriften en op een veilige wijze uitvoeren;
economisch bewust omgaan met materialen en middelen;
professionele hulpmiddelen gebruiken en hun werking uitleggen;
hygiënisch werken;
milieubewust handelen;
zich aan- en inpassen in een bedrijfscultuur;
voldoen aan de algemene gedrags- en houdingseisen die gesteld worden aan werknemers in de branche;
in een (gesimuleerde) beroepssituatie en stage in een bedrijf omgaan met verschillen op basis van culturele gebondenheid en geslacht.
Professionele kennis en vaardigheden
probleemoplossingsvaardigheden hanteren en op grond daarvan conclusies trekken en keuzes maken;
eenvoudige onderzoeksactiviteiten verrichten en op grond daarvan beargumenteerde keuzes maken;
mediawijs handelen: kritisch en bewust omgaan met (digitale) media;
het begrip duurzaamheid (her)kennen, benoemen en toepassen. Op basis daarvan komen tot bewuste afwegingen en relaties leggen tussen milieu, mensen en werkprocessen in arbeid en beroep (people, planet en profit);
de begrippen maatschappelijk verantwoord en maatschappelijk betrokken ondernemen (her)kennen, benoemen en toepassen bij producten en diensten;
verschillen en overeenkomsten benoemen tussen profit en non/profit;
LOB
14 De bosmaaier
Inleiding
4-takt bosmaaier met draadkop
Het afnemende gebruik van chemische bestrijdingsmiddelen heeft er toe bijgedragen dat de bosmaaier een grote opmars heeft gemaakt. Afhankelijk van het motorvermogen (kW.) en maai- dan wel zaaguitrusting, kan de bosmaaier voor verschillende werkzaamheden worden gebruikt.
Hierbij wordt gedacht aan:
Het maaien van lichte kruidachtige gewassen.
Het maaien van zware kruidachtige tot lichte houtachtige gewassen.
Het afzetten van zware houtachtige gewassen (tot een diameter van ca. 13 cm).
In deze leereenheid zullen we je wegwijs maken met de bosmaaier en uitleggen welke technieken er allemaal mogelijk zijn.
1. Orientatie
In dit hoofdstuk staat kennismaken met de Bosmaaier centraal. We leren hoe de bosmaaier is opgebouwd en welke onderdelen een belangrijke functie vervullen. Daarnaast wordt er ingezoomd op wat je allemaal kunt met een bosmaaier en welke maaimethode daarbij hoort.
1.1 Bouw van de bosmaaier
De bosmaaier is een door twee-, viertaktmotor of accu aangedreven machine die door middel van een ophangvoorziening gekoppeld wordt aan een draagstel (zie video 1).
De in de maaiboom lopende aandrijfas wordt middels een centrifugaalkoppeling door de motor aangedreven. In de maaikop wordt de aandrijving via een tandwielstelsel overgebracht naar de montageas waaraan met een klemplaat en borgmoer of –bout, het snijgarnituur wordt bevestigd.
Het snijgarnituur dient gedeeltelijk door een beschermkap te worden afgeschermd. Het type beschermkap is afhankelijk van het maai- of zaaggarnituur. De bosmaaier wordt bediend met een stuurboom, die van twee handgrepen is voorzien. De rechter handgreep is uitgerust met een gashendel.
Video 1: Instructie en uitleg over de functie van de onderdelen
1.2 Snijgarnituur en beschermkappen
De bosmaaier kan met diverse maai- en zaagsystemen worden uitgerust, te weten:
Draadmaaier
Slagmes
Cirkelzaagblad
Elk van de hierboven genoemde systemen dient gebruikt te worden in combinatie met een speciaal daarbij behorende beschermkap.
Video 2: Instructie zaag- en maaisystemen
1.2.2 Bouw en werking van de draadmaaier
De draadmaaier bestaat uit een schotel met daarin één of meerdere voorraadspoelen nylondraad. De uiteinden van de nylondraad steken naar buiten (afb. 1).
Door het hoge toerental slaan de nylondraden het te maaien kruidachtige gewas af. Dit maaisysteem is alleen te gebruiken bij lichte kruidachtige gewassen. Over het algemeen wordt het gebruikt op plaatsen waar een maaimachine niet of moeilijk kan komen, zoals:
Rondom paaltjes
Langs gaas
Terrein met oneffenheden
Graskanten, etc.
Bij gebruik slijten de nylondraden. Deze moeten dus regelmatig op de juiste lengte gebracht worden door de voorraadspoelen af te wikkelen. De mate van slijtage is afhankelijk van de werkomstandigheden. De nylondraden moeten niet te ver uitgetrokken worden, omdat ze dan veel vermogen van de motor vragen.
Afbeelding 1: Een maaikop van een bosmaaier
Afbeelding 2: Een draadmaaier
1.2.3 Bouw en werking van slagmessen
Het slagmes is een metalen schijf die voorzien is van een aantal scherpe kanten. Een veel voorkomende vorm is hieronder afgebeeld (afb. 3).
Het slagmes kan gebruikt worden voor het maaien van zware kruidachtige en lichte houtachtige gewassen van ‘pink’dikte. Aan de onderzijde van het slagmes kan een ‘schotel’ (bodemsteun) worden gemonteerd, waarop het maaigarnituur tijdens het maaien kan worden gesteund, waardoor aanraking met de bodem wordt voorkomen.
Afbeelding 3: Een slagmes
1.2.4 Bouw en werking Cirkelzaagbladen
De cirkelzaagbladen worden gebruikt voor het afzetten van licht tot zwaar houtachtige gewassen (boompjes en struiken tot een diameter van ca. 13 cm). De cirkelzaagbladen voor de bosmaaier zijn te verdelen in bladen met beitelbetanding, en zonder beitelbetanding.
Uit onderhoudstechnische overwegingen verdient een zaagblad met beitelbetanding de voorkeur. Bij gebruik van het juiste gereedschap kan een blad met beitelbetanding binnen enkele minuten op scherpte worden gebracht.
1.2.5 Beschermkappen
Bij ieder maai- of zaaggarnituur dient een passende beschermkap te worden gebruikt. Bij de cirkelzaag is dit een lichtmetalen kap voorzien van een aanslag, die veelal aan de maaikop bevestigd is.
Bij de draadmaaier en het slagmes is de kap veelal bevestigd aan de maaiboom. Deze is vervaardigd van kunststof of licht metaal. Ook komen er beschermkappen voor in de vorm van een rubberen slab.
Video 3: Beschermkappen
1.2.6 Gewasbeschermer
Afbeelding 4: Gewasbeschermer
Dit is een eenvoudig maar effectief hulpmiddel bij bepaalde werkzaamheden. Met behulp van deze (uit lichtmetaal vervaardigde) ring kan zonder gevaar voor beschadigingen rond bomen, planten en palen gemaaid worden. De ring is, afhankelijk van maaigarnutuurgrootte, in twee maten leverbaar (diameter 320 mm en 420 mm).
2. Werkwijze
Hoofdstuk 2 zoomt in op de werkwijze van de Bosmaaier. Daarin komen de verschillende technieken aan bod, evenals het klaarmaken en onderhouden van de bosmaaier. Een belangrijk aspect hierin is veiligheid. Hier zal dan ook ruimschoots aandacht aan worden besteed.
2.1 Starten en proefdraaien
Werkwijze:
Duw, met niet te grote druk (buigen), de bosmaaier met de voet of knie tegen de grond;
Zorg dat het maai- of zaaggarnituur vrij van de grond ligt;
Zet de stopknop op ‘aan’;
Sluit de choke-klep (uittrekken) en zet de gashendel is de startgaspositie (soms gecombineerd met de choke);
Trek het starterkoord zover uit dat er weerstand gevoeld wordt;
Trek nu met een krachtige ruk de motor door zijn compressie;
Laat het koord onder geleiding terugkomen;
Herhaal deze startbehandeling totdat de bosmaaier even loopt;
Open de choke-klep (indrukken) en start opnieuw;
Als de bosmaaier aanslaat, wordt de startgaspositie automatisch ontgrendeld door even gas te geven;
Laat nu de bosmaaier door het geven van gasstoten op temperatuur komen.
Als de bosmaaier op bedrijfstemperatuur is gekomen dient:
Het maai- of zaaggarnituur bij een stationair toerental stil te staan;
Bij het gas geven moet de overgang van stationair naar volle toeren vloeiend verlopen;
Het volle toerental kan in feite het beste worden gecontroleerd tijdens het werk.
Video 4: Starten en proefdraaien
2.2 Afstellen van de bosmaaier aan het draagstel
Stel de lenderiem af zodat de rug- en borstkoppelstukken midden op het lichaam hangen.
Stel de schouderriem zodanig af, dat het gewicht van de bosmaaier gelijkmatig over beide schouders verdeeld wordt.
Zorg ervoor dat er geen kragen van jassen/truien onder de schouderband zitten, dit kan een hinderlijke druk op het sleutelbeen tot gevolg hebben.
Bij een draagstel zonder in de lengte verstelbare schouderriemen kan de druk op de schouders worden afgesteld met de lenderiem
Stel de hoogte-instelling zodanog af dat de stuurboom rechtopstaand met licht gebogen armen (120 à 130 graden) bediend kan worden
Stel de heupslap zo af dat deze midden op de heup zit, de haak stel je af op 1 handbreedte onder het heupbot
Professioneel draagstel
Video 5: Afstellen van de bosmaaier en het draagstel
2.3 Balansafstelling van de bosmaaier aan het draagstel
De bosmaaier moet zodanig in balans hangen dat het maai- of zaaggarnituur ca. 10 cm. Boven het maaiveld hangt.
Afhankelijk van het type ophanging moet:
- Het verstelbare ophangoog juist worden afgesteld;
- De juiste opening in de ophangstrip worden gekozen
Afbeelding 6: De ophangstrip van een bosmaaier
Afbeelding 7: Het ophangoog van een bosmaaier
2.4 Het draagstel
Eisen ten aanzien van het draagstel
Voor het ergonomisch verantwoord werken met een bosmaaier moeten er hoge eisen aan het draagstel worden gesteld. Hierbij is het volgende van belang:
Het draagstel moet het gewicht goed verdelen over beide schouders;
De schouderbladen moeten voldoende breed zijn (minimaal 7 cm.);
De lenderiem moet goed afstelbaar zijn, zodat het draagstel niet kan verschuiven waardoor de gewichtsverdeling verstoord wordt;
De banden moeten traploos instelbaar zijn;
De hoogteafstelling moet zodanig zijn dat de bediening geschiedt met licht gebogen armen;
Het draagstel moet voorzien zijn van een panieksluiting;
Het draagstel moet voorzien zijn van heupbescherming.
Professioneel draagstel
2.5 Werktechniek
Alvorens met het werk te beginnen is het van groot belang een goede werkvolgorde te hebben. Met betrekking tot de werkorganisatie dienen de navolgende punten aandacht te krijgen:
Keuze van het juiste maai- of zaaggarnituur;
De afstelling van het draagstel;
Een centraal gelegen tank-onderhoudsplaats;
Het te verzorgen object in werkstroken verdelen van ca. 1 à 2 meter breedte om vervolgens deze systematisch af te kunnen werken, door deze niet te breed te maken werk je vanuit de armen en niet met de rug;
Bij het maken van de werkstroken dient rekening gehouden te worden met de windrichting;
Indien het werk wordt uitgevoerd door meerdere personen dient een onderlinge werkafstand van minimaal 15 meter in acht te worden genomen. Dit geldt eveneens voor eventuele omstanders.
Video 6: Instructie over werktechniek en werkvolgorde
2.5.1 Maaien met draadmaaier en slagmes
Het beste en snelste maaiwerk wordt verkregen door een ‘zwaaiende’ maaibeweging te maken terwijl de machine op (volle) toeren draait. Het onbelast te lang op volle toeren laten draaien moet echter voorkomen worden, dit om schade aan de motor tegen te gaan. Het beste resultaat wordt verkregen door de motor tussntijds door middel van ‘gasstoten’ op toeren te houden.
Bij maaiwerkzaamheden met de draadmaaier dient zoveel mogelijk contact met obstakels (paaltjes, gaas, ed) vermeden te worden om onnodige slijtage van de maaidraad te voorkomen. De mate waarin de maaidraad slijt zal afhangen van de maaiomstandigheden. De nylon draad zal dan ook regelmatig moeten worden bijgesteld, om steeds met de meest ideale draadlengte te werken.
Afhankelijk van het motorvermogen, aard van de te maaien opslag en het aantal draden, zal de lengte gemiddeld 10 à 15 cm. moeten bedragen. Raadpleeg het bij de bosmaaier geleverde instructieboekje voor de meest ideale draadlengte. Indien een slagmes gebruikt wordt dient dit eveneens op toeren gehouden te worden. Al naar gelang de omstandigheden dient het slagmes regelmatig geslepen te worden.
2.5.2 Werken met het zaagblad
Indien de opslag niet dikker is dan 3 à 4 cm. kan gewerkt worden met een maaitechniek zoals omschreven. Bij grotere diameter kan niet meer met een maai (zwaai) techniek worden gewerkt. Vanaf ca. 5 cm. moet het zaagblad op volle toeren worden gebracht, waarna de stam vervolgens in een ‘slag’ wordt afgezet. Indien de stammen nog dikker worden, moet het zaagblad voor het afzagen op volle toeren rustig worden in gezet. In principe moeten de af te zetten stammen niet dikker zijn dan ca. 13 cm.
Tijdens het afzetten van ‘zwaar’ houtachtige opslag moet vermeden worden dat het hiernaast donker gekleurde gedeelte van het zaagblad wordt gebruikt. Evenals bij de motorzaag kan bij dit duwende gedeelte van het zaagblad een terugslag (kick-back) ontstaan.
Bij een eventuele kick-back loopt de bedieningsman geen gevaar, maar er kan echter schade ontstaan aan de blijvende stammen. Bij een schuin gericht zaagblad kan door een terugslag de grond geraakt worden. Dit gaat ten koste van de scherpte. Mocht tijdens het werken een tak bekneld raken tussen het zaagblad en de beschermkap dan mag deze enkel worden verwijderd wanneer de motor is uitgeschakeld.
Bij het maaien (zagen) van zwaar houtachtige opslag kunnen problemen ontstaan als gevolg van:
Hinder van afgezet materiaal;
Klemmen van het zaagblad bij scheef staande stammen (struiken).
Met het oog op bovengenoemde problemen is er een werktechniek ontwikkeld om de velrichting van het afgezette materiaal zoveel mogelijk in de hand te hebben en het klemmen van het zaagblad te voorkomen.
Bosmaaier met zaagblad en speciale beschermkap
2.5.3 Beinvloeden van de velrichting
Indien de opslag in één slag kan worden afgezet kan de velrichting worden beïnvloed door het ondereinde van de stam in een bepaalde richting te laten ‘schieten’ door o.a. gebruik te maken van de draairichting van het zaagblad. Bij het toepassen van deze veltechniek moet er wel voldoende valruimte zijn en de stammen moeten min of meer recht staan.
Bij het afzetten van zware meerstammige struiken klemt het zaagblad veelal bij het maken van een begin. Om dit te voorkomen moet er eerst een aantal stammetjes op ca. 80 cm. hoogte worden afgezet. Daarna worden de stompen afgezaagd. De overige stammen kunnen nu van binnen uit (zonder last te hebben van klemmen) worden afgezet.
Video 7: Werken met een zaagblad
Stam naar links vellen Door van links schuin naar onder te zagen zal de onderkant van de stam rechts van de stobbe schieten waardoor de kroon naar links zal vallen.
Stam naar rechts vellen Om een stam naar rechts te laten vallen moet van links schuin naar boven worden gezaagd. De onderkant van de stam zal naar links schieten waardoor de kroon naar rechts zal vallen.
Stam naar voren vellen Het zaagblad wordt horizontaal aan de rechterzijde van de stam ingezet. Op het moment van doorzagen moet de bosmaaier worden teruggetrokken. De onderzijde van de stam zal dan mede door de draairichting van het blad in de richting van de bedieningsman worden getrokken, met als gevolg dat de kroon in voorwaartse richting valt.
Vellen van scheve stammen Zoals al vermeld, is de hiervoor beschreven techniek alleen toepasbaar bij niet al te zwaar en rechtopstaande opslag. Heeft de stam een scheve stand die niet overeenkomt met de velrichting dan kan de navolgende techniek worden toegepast: Zaag eerst de stam aan de hangzijde voor, maar let op: niet te ver, anders zal het zaagblad vast klemmen.
Vervolgens ca. 10 cm. lager aan de andere zijde een zaagsnede maken, zodanig dat de eerst gemaakte snede wordt dichtgeklemd. Vervolgens kan het stammetje met één hand of met behulp van de maaiboom worden overgehaald.
Bij een diameter dikker dan ca. 10 cm. moet er een valkerf worden gemaakt, teneinde de stam over het dode punt te kunnen krijgen (zie volgend punt).
Het vellen van ‘zware’ stammen Incidentele dikke stammen kunnen tijdens de verzorgingswerkzaamheden worden ‘meegenomen’. Om deze gericht en zonder klemmen te laten vallen dient eerst een valkerf gemaakt te worden en vervolgens een velsnede. Bij het maken van de valkerf wordt eerst de horizontale snede gemaakt. De schuine snede wordt vervolgens van onderaf gemaakt. Daardoor is er beter zicht op het werk en een gemakkelijke werkhouding kan worden aangenomen.
Het afzetten van zware meerstammige struiken Bij het afzetten van zware meerstammige struiken klemt het zaagblad veelal bij het maken van een begin. Om dit te voorkomen moet er eerst een aantal stammetjes op ca. 80 cm. hoogte worden afgezet. Daarna worden de stompen afgezaagd. De overige stammen kunnen nu van binnen uit (zonder last te hebben van klemmen) worden afgezet.
2.6 Bedrijfsklaar maken en onderhoud
Het onderhoud is te verdelen in:
Bedrijfsklaar maken / dagelijks onderhoud;
Periodiek (30 draaiuren) onderhoud.
Naast dit op min of meer vaste tijdstippen uit te voeren onderhoud is er nog een derde belangrijke onderhoudsvorm, te weten:
Onderhoud tijdens werk
Deze onderhoudsvorm omvat het in de gaten houden van de bedrijfstoestand van de machine en indien zich storingen voordoen, deze ogenblikkelijk verhelpen. Indien het een grote storing betreft, die niet ter plaatse verholpen kan worden, zal de machine ter reparatie moeten worden weggebracht.
Video 8: Bedrijfsklaar maken en dagelijks onderhoud
2.6.1 Bedrijfsklaar maken en dagelijks onderhoud
Het bedrijfsklaar maken omvat de navolgende punten:
Benzinetank vullen met de juiste benzine afhankelijk van het type motor (aftanken);
Het vetpeil in de maaikop controleren: indien nodig bijvullen;
Het monteren/scherpen van het maai- of zaagsysteem;
Controleren van het zaagblad of slagmes op haarscheuren d.m.v. de klankproef;
Controleren of beschermkap hoort bij maai- of zaagsysteem;
Starten en proefdraaien;
Afstellen van draagstel (indien nodig);
Balansafstelling van de bosmaaier aan het draagstel.
2.6.2 Benzine tanken
Voor het losdraaien van de tankdop maak je de ruimte rondom de tankdop goed schoon. Na het afdraaien van de tankdop maak je de tankopening met de vinger schoon. Hiermee wordt voorkomen dat er vuil met de benzine in de tank komt wat kan leiden tot verstopping van het brandstoffilter. De te gebruiken brandstof (ook wel de mengsmering of tweetakt benzine genoemd) bestaat uit Euro 95 benzine met daaraan toegevoegd tweetaktolie. De olietoevoeging dient voor de smering van de motor. Tegenwoordig mag er door bedrijven alleen nog gewerkt worden met een alkylaat 2-takt benzine. In alkylaatbrandstof zit geen benzeen, en andere zware metalen die schadelijk zijn voor de gezondheid en het milieu. Bekende alkylaatbrandstoffen zijn:
Aspen 2;
Aspen 4;
Stihl Motomix;
Stihl Motoplus;
Cleanlife.
Verder zijn er diverse systemen op de markt die het makkelijk maken om de tank bij te vullen zonder te morsen. Deze snelvullers/Filpartners zijn zo gemaakt dat ze stoppen wanneer de tank vol is.
Aspen 2 jerrycan met Filpartner
2.6.3 Vetpeil in de maaikop
De maaikop dient voor de helft gevuld te zijn met speciaal hittebestendig vet (afb. 9). Let op: te veel vet kan leiden tot een te hoge druk in de maaikop, waardoor de keerring (afdichtingsring) kapot gaat!
Het vetpeil dient dagelijks gecontroleerd te worden.
Afbeelding 9: Vullen van de bosmaaier met speciaal vet
2.6.4 Montage van het maai-/zaaggarnituur
Om het maai- of zaaggarnituur te monteren (demonteren) dient de montageas geblokkeerd te worden. Het blokkeren wordt uitgevoerd met een blokkeerpen. In de maaikop is daarvoor een speciale opening aangebracht. De plaats van de blokeeropening kan per merk verschillen.
Het maai- of zaagsysteem wordt door middel van een klemplaat en een zelfborgende moer met linkse draad vastgezet. Het vastdraaien vindt plaats tegen de aandrijfrichting van de montageas in.
Om het blad centrisch en goed passend te monteren, dient de bladopening nauw te sluiten om de op de as of klemplaat aangebrachte flens. De meest voorkomende diameter is 20 mm.
2.6.5 Werkwijze van de montage
Werkwijze van de montage:
Borg de as met behulp van de blokkeerpen;
Plaats het maai- of zaaggarnituur op de montageas en let hierbij op:
De flenstoepassing;
De draairichting (in verband met de snijrichting);
Vervolgens de klemplaat en afhankelijk van het type een bodemsteun of moerbeschermer aanbrengen;
Vervolgens de zelfborgende moer met bladsleuten vastzetten.
Let op! De zelfborgende moer heeft een beperkte levensduur en dient na ca. 5 maal monteren/demonteren te worden vervangen.
Afbeelding 10: Stap 1
Afbeelding 11: Stap 2
Afbeelding 12: Stap 3
Afbeelding 13: Stap 4
Afbeelding 14: Stap 5
Afbeelding 15: Stap 6
3. Hulpmiddelen
3.1 Periodiek onderhoud
Bij intensief gebruik dient het periodiek onderhoud wekelijks te worden uitgevoerd. Er dient aandacht te worden geschonken aan:
Luchtfilter;
Koelribben;
Starterkoord;
A.V. rubbers.
Video 9: Periodiek onderhoud
3.1.1 Luchtfilters
Als gevolg van stof, bladeren en dergelijke kan het luchtfilter vervuild (verstopt) raken, waardoor de machine minder goed gaat lopen. Periodiek dient het luchtfilter gecontroleerd te worden op vervuiling en indien nodig dient het te worden gereinigd.
Nylon luchtfilter
Bij intensief gebruik dient het periodiek onderhoud dagelijks te worden uitgevoerd.
3.1.2 Koelribben
De koeling van de motor vindt plaats door luchtverplaatsing door het vliegwiel. Om snel warmte af te staan is de motor voorzien van koelribben (oppervlakte vergroting). Tussen deze koelribben kan zich vuil ophopen (bladeren, takjes, ed) waardoor de kans bestaat dat er onvoldoende koeling plaats vindt met als gevolg oververhitting van de motor.
Schoon houden van de koelribben
Bij intensief gebruik dient het periodiek onderhoud dagelijks te worden uitgevoerd.
3.1.3 Starterkoord
Het starterkoord is aan slijtage onderhevig en kan breken. De toestand van het starterkoord dient dan ook periodiek gecontroleerd te worden en bij slijtage moet het tijdig worden vervangen.
Controle starterkoord
Bij intensief gebruik dient het periodiek onderhoud dagelijks te worden uitgevoerd.
3.1.4 AV Rubbers
A.V. rubbers dienen wekelijks gecontroleerd te worden op eventuele zichtbare slijtage. Naast zichtbare slijtage (afschuren) zijn de A.V. rubbers ook aan niet-zichtbare slijtage (slap worden) onderhevig. Bij intensief gebruik wordt aangeraden preventief onderhoud uit te voeren en ze ieder jaar te vervangen.
De AV-rubbers
Bij intensief gebruik dient het periodiek onderhoud wekelijks te worden uitgevoerd.
3.2 Onderhoud van de draadmaaier
Het onderhoud van de draadmaaier is vrij eenvoudig. Naast een juiste draadlengte is het van groot belang dat de draadmaaikop in balans is en blijft.
Onbalans ontstaat door:
Ongelijke draadlengte;
Ongelijke vulling van de voorraadspoelen in het draadhuis.
De draadlengte kan variëren tussen de 10 en 15 cm. De draadlengte hangt enerzijds af van de aard van het werk, anderzijds van het vermogen van de bosmaaier.
Algemeen geldt:
Lange draad
Korte draad
Licht werk
Veel vermogen
Zwaar werk
Weinig vermogen
Afstellen van de draadlengte
Tijdens het werk zal de draad als gevolg van slijtage korter worden. De wijze waarop het draad op de juiste lengte gebracht wordt, hangt af van het type draadmaaikop, te weten:
Automatische afstelling;
Semi-automatische afstelling;
Handmatige afstelling.
Bij de automatische draadlengte afstelling kan, afhankelijk van de gewenste draadlengte, een veer in het draadhuis zodanig worden ingesteld dat deze door de middelpuntvliegende kracht de draad op de gewenste lengte houdt.
Bij een semi-automatische daadlengte afstelling moet het draadhuis op de grond worden gedrukt, waardoor de voorraadspoel(en) kan worden afgewikkeld. Is de afgewikkelde draadlengte onvoldoende dan moet de handeling herhaald worden. In de praktijk noemen we dit Tap&Go draadkoppen.
Bij het laatstgenoemde (meest voorkomende) systeem moet de draadlengte volledig in handkracht worden afgesteld door de voorraadspoel te ontkoppelen en de gewenste draadhoeveelheid af te wikkelen.
3.2.1 Afstellen van de draadlengte
Tijdens het werk zal de draad als gevolg van slijtage korter worden. De wijze waarop het draad op de juiste lengte gebracht wordt, hangt af van het type draadmaaikop, te weten:
Automatische afstelling;
Semi-automatische afstelling;
Handafstelling.
Bij de automatische draadlengte afstelling kan, afhankelijk van de gewenste draadlengte, een veer in het draadhuis zodanig worden ingesteld dat deze door de middelpuntvliegende kracht de draad op de gewenste lengte houdt.
Bij een semi-automatische daadlengte afstelling moet het draadhuis op de grond worden gedrukt, waardoor de voorraadspoel(en) kan worden afgewikkeld. Is de afgewikkelde draadlengte onvoldoende dan moet de handeling herhaald worden.
Bij het laatstgenoemde (meest voorkomende) systeem moet de draadlengte volledig in handkracht worden afgesteld door de voorraadspoel te ontkoppelen en de gewenste draadhoeveelheid af te wikkelen.
Video 10: Aanbrengen van draad
3.3 Onderhoud Slagmessen
De snijkanten moeten met een platte vijl onder een hoek van 30 graden worden gevijld (zie afb. 16).
De tophoek van de mesvleugel moet 60 graden bedragen.
Om onbalans te voorkomen moeten de tophoeken gelijk zijn en de mesvleugels moeten een gelijke lengte hebben. De lengte van de mesvleugel wordt gemeten van de rand van het asgat tot de punt van de mesvleugel.
Afbeelding 16. Fout: Slijpen van de messen met de grove kant
Afbeelding 17. De juiste vijlmethode: met de fijne kant
3.3.1 Onderhoud van beitelbetande zaagbladen
Ter verkrijging van een goede zaagprestatie dient er veel aandacht besteed te worden aan het zaagbladonderhoud. Gelet dient te worden op:
Gebruik van juiste slijpgereedschappen en hulpmiddelen;
Slijphoeken;
Beiteltandlengte;
De zetting van de tanden;
Indien aanwezig, een juiste dieptestellerhoogte.
Het slijpen van een cirkelzaagblad kan zowel gemonteerd (aan de maaikop) als gedemonteerd worden uitgevoerd. Bot geworden beiteltanden kunnen tijdens het werk, zonder het blad te demonteren door middel van enkele vijlstreken worden gescherpt (zie video. 11).
Video 11: Onderhoud van beitelbetande zaagbladen
3.3.2 Slijpgereedschap en hulpmiddelen
Voor het zaagbladenonderhoud kunnen de navolgende gereedschappen worden gebruikt:
Vijl en vijlhouder
De beiteltanden worden gevijld met behulp van een ronde vijl eventuee in combinatie met een vijlhouder.
Zetijzer
Met behulp van het zetijzer kunnen de tanden van het zaagblad weer in de juiste hoek worden gezet. Let hierbij op dat de ruimte die het zaagblad maakt groot genoeg is, zodat het zaagblad niet vastslaat.
Afbeelding 18: Vijl met vijlhouder
3.3.3 Slijphoeken
Om een goede zaagprestatie te verkrijgen dienen de beiteltanden de juiste snij- (slijp)hoeken te hebben:
Snijhoek A: 15 graden;
Snijhoek B: 90 graden.
Het bovenaanzicht (snijhoek A) van de beiteltand moet een hoek van 15 graden hebben.
Snijhoek A
Het zijaanzicht (snijhoek B) van de beiteltand moet recht zijn, dat wil zeggen de voorzijde van de beitel moet samenvallen met de straal van het zaagblad.
Snijhoek B
Een te scherpe (vooroverhangende) beiteltand heeft een dun (zwak) scherp dat snel bot wordt. Daarnaast heeft een vooroverhangende beiteltand de neiging vast te slaan in het hout, waardoor het zagen bemoeilijkt wordt.
Een achteroverhangende beitel zal onvoldoende in het hout dringen waardoor de zaagprestatie zal afnemen. Voor het gemiddelde werk wordt een slijphoek A van 15 graden geadviseerd.
3.3.4 Beiteltandlengte
Ten einde het scherp op dezelfde cirkelvormige hoogte te hebben dienen de beitels even lang te zijn. Als gevolg van het schuin naar achteren lopen van de beitelbovenkant ontstaat bij onregelmatige beiteltandlengte een variatie in beitelhoogte. Tevens raakt het blad bij ongelijke beiteltandlengte in onbalans, waardoor het onnodig gaat trillen.
3.3.5 Blad met dieptestellers
Afbeelding 20: Cirkelzaagblad met dieptestellers
Dit is een cirkelzaagblad met tussen de beiteltanden de zogenaamde dieptestellers. Het hoogteverschil tussen bovenkant dieptesteller en bovenkant beiteltand bepaalt de mate waarin de beitel in het hout dringt (dieptestelling).
3.3.6 Werkwijze bij het slijpen en zetten
Vijl de beiteltand met de zetting mee en houd de vijl(houder) van bovenaf gezien onder een hoek van 15 graden.
Laat de geleider van de vijlhouder op de bovenkant van de beiteltand rusten. Bij gebruikmaking van een juiste vijldiameter, in de bijbehorende vijlhouder, krijgt snijhoek B de juiste hoek.
Het zetten gebeurt met het zetijzer. Het zetijzer wordt over de beiteltand geplaatst, waarna deze eenvoudig naar buiten kan worden gebogen (gezet).
Zetten van het blad met het zetijzer.
3.3.7 De zetting
Om het zaagblad met een minimum aan wrijving door het hout te laten gaan dient de zaagsnede breder te zijn dan de dikte van het zaagblad. Dit wordt verkregen door de tanden om en om naar buiten te buigen (zie afbeelding 20). De zogenaamde zetting.
Voor het opnieuw zetten van de beiteltanden kan het blad beter gedemonteerd worden en in een bladklem geplaatst worden.
Zoek de kortste (of meeste beschadigde) beiteltand, scherp deze en vijl de overige beiteltanden op dezelfde lengte. Hierdoor behoudt het zaagblad een gelijke beiteltandhoogte en een goede balans.
De tanden dienen een gelijke zetting van 1 mm. te hebben. Deze zetting dient regelmatig gecontroleerd te worden met een zetmal.
Indien nodig dienen de tanden met behulp van het zetijzer op de juiste manier te worden gebogen.
N.B. Er zijn zetijzers in de handel die tevens een voorziening hebben (zetmal) waarmee de zetting kan worden gecontroleerd.
Cirkelzaagblad met zetting.
4. Veiligheid
4.1 Veiligheidseisen bij het werken met de bosmaaier
Zoals de meeste gemechaniseerde handgereedschappen, brengt ook de bosmaaier gevaren met zich mee. Het is daarom ook van het grootste belang de gevaren te onderkennen en (indien mogelijk) maatregelen te treffen om de kans op ongelukken zo klein mogelijk te maken. Hierbij wordt in het bijzonder gedacht aan:
De aan de bosmaaier en het draagstel te stellen veiligheidseisen;
Persoonlijke beschermingsmiddelen;
Een juist onderhoud;
Een juiste werktechniek.
De aan de bosmaaier te stellen veiligheidseisen
De risico’s die het werken met de bosmaaier met zich mee kan brengen kunnen aanzienlijk worden verminderd door de navolgende technische veiligheidseisen te stellen:
Antivibratie rubbers
Maai- en zaagbescherming
Verstelbare ophangvoorziening
Verstelbare stuurboom
Voldoende lange maaiboom
Membraancarburateur
Uitlaatbescherming
Goed verstelbaar draagstel
Terugverende gashendel
Stopknop onder handbereik
4.2 Te gebruiken persoonlijke beschermingsmiddelen
Zorg voor persoonlijke beschermingsmiddelen waar goed mee gewerkt kan worden. Deze persoonlijke beschermingsmiddelen kunnen bij ongevallen letsel voorkomen of de ernst ervan beperken. Hieronder wordt beschreven welke PBM's verplicht zijn danwel aanbevolen worden bij het werken met de bosmaaier.
veiligheidsschoenen met goede grip;
soepel zittende werkhandschoenen, bij voorkeur van leer;
een veiligheidsbril eventueel in combinatie met een gelaatscherm;
gehoorbescherming bij voorkeur in combinatie met aangemeten otoplastieken;
signaalkleding als je gezien moet worden
beenbescherming d.m.v. stevige werkkleding of een veiligheidsbroek
Zorg indien van toepassing voor:
regenkleding, die soepel zit
stofmasker
Het woord persoonlijk geeft al aan dat deze op 1 persoon zijn afgestemd. Het rouleren met PBM's is dan ook niet toegestaan. Zitten persoonlijke beschermingsmiddelen niet comfortabel, zijn ze verouderd of defect, dan bespreek je dit met je leidinggevende.
4.2.1 Helm
Wanneer er bosverzorgingswerk gedaan moet worden, waarbij struiken en bomen verwijderd moeten worden van 3 meter of hoger, moet er een door de arbeidsinspectie goedgekeurde veiligheidshelm gedragen worden. Controleer alvorens je gaat beginnen altijd het keurmerk in de helm. Ga na of de helm nog binnen de aangegeven datum valt.
Keurmerk helm
4.2.2 Gehoorbescherming
Binnen de Arbowet is geregeld dat bij iedere werkzaamheid het lawaai zo laag mogelijk gehouden moet worden. Je dient hier te beginnen bij de bron en moet dus de juiste machine kiezen voor het juiste werk. In de Arbowet wordt gesproken van lawaai wanneer je op 1 meter afstand van de geluidsbron geen normaal gesprek kunt voeren.
Als standaard wordt aangenomen dat het geluid beneden de 80 dB(A) moet blijven om gehoorbeschadiging op lange termijn te voorkomen. Wanneer het geluid tussen de 80 - 85 dB(A) ligt dan wordt gehoorbescherming aangeraden. Het geluid van de bosmaaier is ruimschoots boven de 85 dB(A) en volgens de Arbowet is dan gehoorbescherming ook verplicht.
Gehoorbescherming verplicht
Vaak wordt bij het werken met de bosmaaier een combinatie van gehoorbescherming en een gelaatscherm gedragen, waarbij het gelaatscherm uit plexiglas kan bestaan of uit fijnmazig gaas.
Gehoorbescherming met gelaatsscherm en veiligheidsbril geïntregreerd.
4.2.3 Oogbescherming
Verwondingen van de ogen door splinters, zaagsel, takjes of stof kunnen makkelijk voorkomen worden door het dragen van een veiligheidsbril. Eventueel kan men gebruik maken van een veiligheidszonnebril.
Veiligheids zonnebril
4.2.4 Handschoenen
Tijdens het werken met de bosmaaier is het verplicht om werkhandschoenen te dragen. Deze handschoenen moeten dun en soepel zijn en moeten goed passen. De pasvorm is belangrijk om zoveel mogelijk gevoel in de handen te behouden en zo vrij mogelijk te kunnen bewegen. Bij voorkeur zijn deze uitgevoerd in zacht leer.
De handschoenen vangen de resttrillingen op en beschermen de handen tegen lichte verwondingen.
Soepele werkhandschoenen
4.2.5 Veiligheidsbroek
De veiligheidsbroek die bij het motorzaagwerk verplicht is, wordt bij het werken met de bosmaaier aanbevolen. Deze beschermt de benen tegen zwiepende takken, wegspringende steentjes, e.d. De beenvlakken zijn over het algemeen waterdicht voor het werken in lang nat gras. Vaak voorzien van reflectiestrepen voor veilig werken langs de weg.
4.2.6 Schoeisel
Tijdens het werken met een bosmaaier moet goedgekeurd veiligheidsschoeisel (laarzen of schoenen) worden gedragen. Dit schoeisel moet voorzien zijn van een stalen neus, ter bescherming van de tenen en een goede profielzool om uitglijden te voorkomen. Het schoeisel moet goed aangesloten zitten. Bij schoenen mogen geen lussen en vetereinden los hangen en ze moeten van een hoog model zijn.
Veiligheidsschoen
4.3 Samenvatting veiligheidsinstructie
Draag beenkappen en veiligheidsschoenen in verband met het ronddraaiende koord of mes.
Draag gelaatsbescherming in verband met de mogelijk rondvliegende deeltjes.
Draag gehoorbescherming vanwege het hoge geluidsniveau.
Bij reparatie en inspectie altijd eerst de maaier uitschakelen.
Controleer vooraf het te maaien deel op losliggende draden e.d.
Zorg dat andere personen op ruime afstand blijven.
Bij het vullen van de brandstoftank is het verboden te roken.
Video 12: Veiligheidseisen bij het werken met een bosmaaier
5. Informatie
Dit arrangement is tot stand gekomen door de samenwerking van Dolmar (Makita Nederland BV) en docenten van diverse groenopleiding VMBO/MBO en passend onderwijs.
Wij bedanken met name het Prinsentuin College te Breda voor het beschikbaar maken van docent Geert-Jan van der Veeken die de acteur is in alle filmpjes.
Natuurlijk bedanken we verder ook iedereen die materiaal heeft aangedragen om te komen tot dit arrangement.
Voor vragen/opmerkingen kunt u een mail sturen naar:
A. Peeters
Makita Nederland BV
a.peeters@makita.nl
Kijk ook naar onze verdere arrangementen:
- Leereenheid motorkettingzagen (beschikbaar oktober 2015)
De grasfamilie is zeer groot. Denk aan graan, mais, bamboe en de grassen die je vindt in een siergazon. Grassen zijn monocotyl. Dat wil zeggen dat de planten met 1 kiemblad ontkiemen. De meeste planten, zoals bomen, struiken en kruiden ontkiemen met 2 bladeren. We nomen dat dicotyl. Achtergrondinfo over de verschillen zie je in de onderstaande links.
We gebruiken gras voor verschillende functies. Gras heeft een ruimtelijke werking. In combinatie met struiken en bomen krijgt een tuin diepte. Op gras kun je spelen, zonnen en gras heeft sierwaarde.
Een siergazon wordt niet vaak belopen. Dunne grassprieten hebben meer sierwaarde dan dikke grassprieten. Een sportveld wordt veel belopen en raakt regelmatig beschadigd.
Bij plantenkennis heb je geleerd dat bepaalde bomen groeien op natte gronden, andere bomen groeien op droge gronden. Bij grassen geldt hetzelfde. Sommige grassen kunnen goed tegen droogte, andere grassoorten kunnen tegen kort maaien. De meeste grassen kunnen goed tegen betreding, maar ook hier geldt dat de ene plantensoort dit beter kan dan de andere. Sommige grassoorten maken polletjes. Andere maken heel veel uitlopers en vormen een zode. De combinatie van polvormers en zodevormers is ideaal voor speelgazons en voetbalvelden.
001.jpg
grassen zijn tredplanten
Wat is hier aan de hand?
grassoorten
Hieronder een link met alle info over de verschillende grassoorten.
Door verschillende grassoorten te mengen in een bepaalde verhouding, kun je een mengsel krijgen die geschikt is voor een bepaald doel. Zo heb je speciale grasmengsels voor sportvelden (SV), gazons (GZ), bermen (B), dijken (D), recreatieterreinen (R) en ook schaduwmengsels.
Binnen een grassoort kun je ook bepaalde rassen of cultivars krijgen. Producenten van graszaad proberen steeds betere soorten te vinden. Bijvoorbeeld soorten die beter tegen ziekten of plagen kunnen, of beter tegen droogte of kou kunnen. In de grasgids staan de grassoorten mengsels en rassen vermeld. Via de link kun je de online grasgids bekijken.
Planten kun je via een determineersleutel op soort opzoeken. Hieronder 2 links met een determinatiemogelijkheid.
Hieronder zie je een afbeelding met een vergelijking uit de grasgids van 2002 tussen verschillende grassoorten. Je kunt zien welk gras minder gevoelig voor ziekten is (resistentie), kleur, standvastigheid (tegen een stootje kunnen) en fijnheid van het blad. (dunnere sprieten is meer sierwaarde)
Als je op braak (kaal) terrein niets doet, zullen er vanzelf (on)kruiden gaan groeien. Daarna zie je struiken en pioniersbomen. Uiteindelijk groeit er bos. Nadat de bomen door ouderdom sterven krijg je een kale plek, Hierop groeien weer kruiden... (enzovoort) Dit proces noemen we successie. Door te maaien sturen we dit proces. Gras kan goed tegen betreden, evenals tredplanten. Bij 1x per jaar maaien op een terrein zie je dat er zich een kruidenvegetatie ontwikkeld. Bij vaak maaien hou je alleen grassen en tredplanten over. Hoe vaak je een terrein maait is dus afhankelijk van het doel en gebruik. Bermen worden ongeveer 3x per jaar gemaaid, gazons 26x per jaar en op bepaalde stukken op de golfbaan kan dit oplopen tot wel 300 x per jaar maaien!
Bij bodemkunde heb je geleerd dat planten pas groeien zodra het bodemleven actief is. Bij een bodemtemperatuur van 5 graden Celsius gaat gras groeien. G(rasg)roei is afhankelijk van de temperatuur en de hoeveelheid vocht. In de tabel zie je het effect van deze 2 onmstandigheden. In Nederland kun je zeggen dat gras begint te groeien in april. In mei heb je de eerste groeipiek. Daarna neemt de groei af. Zeker in droge periodes. In augustus/september komt er een tweede groeipiek. Het gras groeit wel minder hard dan in mei. Eind oktober zal het gras in rust gaan. Een siergazon groeit ongeveer een half jaar. Per week wordt het gras gemiddeld 1x per week gemaaid. Een jaar heeft 52 weken. Vandaar 26x per jaar maaien. De green op de golfbaan wordt grote delen van het jaar dagelijks gemaaid.
achtergrondinfo: minder maaien
Dit stuk gras op de foto wordt minder gemaaid en daarnaast minder bemest. Gevolg is besparing onderhoud en de komst van allerlei kruiden in het gras. Zie ook video over minder maaien van de gemeente Arnhem.
minder maaien geeft meer kruiden. Foto Floris Poppe
minder maaien
klimaatverandering
Op de vorige bladzijde is gemeld dat de standaard voor grasmaaien van een particulier grasveld 26 keer is. Afgelopen seizoenen blijkt dat het warmer is dan gemiddeld. Omdat het afgelopen jaren al in het voorjaar snel warmer werd en ook in de herfst hogere temperaturen worden behaald, gaan sommige bedrijven al uit van een standaard van 30x maaien per jaar.
maaihoogte
Maaihoogte
De hoogte is afhankelijk van het gebruik en de gebruikte grassoorten. Sommige soorten vormen laag boven de grond knoppen en kunnen daarom ook laag afgemaaid worden. Andere soorten maken de knoppen hoger en moeten daarom ook hoger worden afgemaaid. Bermen worden hoger gemaaid. Op siergazons wordt het gras op ongeveer 3 centimeter hoogte gemaaid. Sportvelden vaak op 4 tot 5 centimeter. De green op de golfbaan wordt op slechts 4 tot 5 millimeter hoogte gemaaid.
grasgroei
Onder de 5 graden Celcius groeit het gras niet. Daarom hoeft gras in de wintermaanden niet gemaaid te worden. In april begint het gras te groeien. In mei is de grootste groeipiek. In deze periode zie je dat gras ook eerder bloeit. Als de natuur zaden maakt, is dit ook de beste periode om gras te zaaien. In de zomer is er minder groei. Bij hogere temperaturen en minder water zal de groei minder zijn.
Een 2e groeipiek zie je in augustus. In deze periode zie je ook dat gras eerder gaat bloeien. Ook dit is dus een periode om gras te zaaien. In het najaar zal de groei afnemen vanwege lagere temperaturen en nachtvorst.
grasgroei.jpg
gebruikshoogte
Gebruikshoogte
In de afbeelding hieronder zie je het verschil tussen maaihoogte en gebruikshoogte of speelhoogte. Het gras moet op minimaal 1,5 centimeter hoogte worden gemaaid. De ideale hoogte om te spelen is 3 centimeter. M1 is maaibeurt 1, M2 is maaibeurt 2. Stel dat dag 7 een woensdag is, dan betekent dit dat op woensdag maaien betekent dat op zondag de gebruikshoogte wordt bereikt. Op de green van de golfbaan is de maaihoogte gelijk aan de gebruikshoogte. Als het gras te lang is, zal het balletje niet goed rollen. Daarom wordt de green dagelijks gemaaid en een voetbalveld 1 tot 2 keer per week in het groeiseizoen.
gebruikshoogte.jpg
werkvolgorde bij maaien
werkvolgorde.
Als je een maaipatroon in het gras wilt maken, ga dan als volgt te werk. Maai eerst een paar banen buitenom. Dit doe je zodat je voldoende ruimte hebt om de maaimachine te draaien. Maak nu strakke banen. Een kleine afwijking is zichtbaar. Het advies is daarom om evenwijdig aan bijvoorbeeld een raam van een kamer de banen te maaien.
maaimachines
messenkooi
Maaimachines
We kennen 4 systemen.
1. Messenkooimaaiers. Deze knippen het gras. Op een rol staan spiraalvormig messen. Het ondermes is een vaste plaat. Het gras komt tussen een mes en de plaat en wordt afgeknipt. Bij een goede afsrtelling kun je een papier tussen ondermes en mes afknippen. Als er speling zit tussen de beide messen zal het papier niet worden geknipt. Als de afstelling te strak is, zal de rol moeilijk ronddraaien en slijten de messen te snel.
Op golfbanen worden de greens gemaaid met een messenkooimaaier. Deze machines hebben meer spiraalvormige messen dan je ziet in een handaangedreven kooimaaier die particulieren grebruiken om gras te maaien. Het aantal messen, de snelheid waarmee de messen ronddraaien en de rijsnelheid bepalen het aantal afsnijdingen per meter. Meer afsnijdingen per meter geven een vlakkere grasmat. Doordat het gras wordt geknipt, krijg je een heel mooi maairesultaat. Het gras kan direct doorgroeien en de afgeknipte randen blijven groen. De messenkooimaaier wordt ingezet op siergrasvelden.Op veel machines zit achter de maaikooi een rol. Hierdoor krijg je een patroon van maaibanen in het gras. Dit verhoogd de sierwaarde.
Een nadeel van de machine is dat lang gras niet wordt geknipt, maar wordt weggedrukt. Na het maaien zie je plukken lang gras. Een tweede nadeel is dat de machine storingsgevoelig is. Als er takjes, steentjes of ander afval in het gras liggen, slaat de kooi vast. In dergelijke gevallen kan het mes bot worden en kan de machine stuk gaan.
Als je een patroon van de maaibanen wilt krijgen, hou dan rekening met het volgende; Maai eerst een paar keer aan de kopse kanten van het gras. Dit doe je zodat je de machine kunt draaien. Daarna maak je zo strak mogelijke banen. Kleine afwijkingen zijn goed zichtbaar. Het advies is darom om haaks op het kamerraam van het huis te maaien.
atco_windsor.jpg
maaipatroon messenkooi
afstellen messen kooimaaier
papierproef golfbaan
achtergrondinfo: messen slijpen en afstellen messenkooimaaier
afstellen messenkooi en slijpen
circelmaaier intro
Nadelen van een messenkooimaaier zijn dat je geen hoog gras kunt maaien en dat de machine storingsgevoelig is.
De circelmaaier heeft deze nadelen niet. Maairesultaat is wel iets minder, omdat de circelmaaier niet knipt, maar slaat. In de video zie je dat een grasveld met veel achterstallig onderhoud wordt gemaaid met de circelmaaier. Het gras is in weken niet gemaaid en er lag een vuilniszak met rotzooi in dit veldje. Toch lukt het om met de circelmaaier te maaien.
hoog gras en rotzooi in het gras
circelmaaier 1
2. circelmaaiers
De werking: Een groot mes draait met hoge snelheid rond en slaat het gras er af. Het maaibeeld is niet erg mooi, want je beschadigd het gras. De machine heeft wel twee voordelen. Je kunt met deze machine hoog gras maaien en de machine is minder storingsgevoelig. Een takje zal worden meegemaaid. Stenen en grotere takken kunnen worden weggeslingerd doordat de machine met hoge snelheid het mes ronddraait. Dit kan gevaarlijk zijn voor de gebruiker en omstanders. Een andere uitvoering van dit systeem is de bosmaaier. Ook hier wordt met hoge snelheid draad of een slagmes rondgedraaid waardoor het gras wordt afgeslagen.
circelmaaier 2
flymo
Voor hellingen zijn er 2 soorten machines. De eerste is de flymo. Zie afbeelding boven. Net als een hoovercraft zweeft de machine op een luchtkussen over de grond. De flymo wordt ingezet op taluds of pas gekiemd graszaad. De machine kan zelf zweven, maar je kunt ook wieltjes onder de machine laten zitten.
Onder zie je de spider. Deze machine is geshikt voor het maaien van hellingen. Hellingen tot 40 graden kan deze machine maaien. De machine is radiografisch bestuurbaar. Met hulp van een lier kun je ook hellingen tot 55 graden maaien.
maaibalk 1
3. maaibalk
Deze machines worden ingezet op ruig en moeilijk toegangbaar terrein. Denk aan veengrond en natte terreinen. De machine heeft een soort heggenschaar op de grond. Deze knipt gras af. Naast gras kan deze machine worden ingezet in bloemrijke graslanden, kruidenvegetaties en riet. Een mogelijk nadeel is het opstropen van gras. Tussen de vingers van de maaibalk kunnen grasresten er voor zorgen dat er plukken gras niet worden afgeknipt. Na het harken van het terrein zie je de plukken niet afgemaaid gras. De foto linksonder is een kleine maaibalk. De video toont een moderne variant, waarbij je meer meters maakt.
De maaibalk wordt tegenwoordig steeds vaker ingezet op onderhoudswerk. Met maaibalken worden heggen geknipt, het systeem zit in de bak van een kraan die sloten uitbaggert en maaiboten kunnen onder water beplanting in een sloot maaien met dit systeem. Zie volgende pagina.
juli06 028.jpg
Hagen_knippen_voorkant.jpg
brielmaier. Maaibak gaat mee met zijn tijd!
maaibalk 2
De maaibalk is het enige systeem wat ook onder water werkt. Sloten worden met een kraan met maaikorf uitgemaaid. Zie video boven.
De messen knippen de begroeiing in en langs de sloot. Het maaisel komt in de maaikorf. Het maaisel kan op de slootkant neer worden gelegd. Na droging wordt dit maaisel afgevoerd.
Een andere toepassing is de maaiboot. Zie onderstaande video. Beplanting wordt onder water afgemaaid. Let wel goed op dat je beschermde planten niet afknipt!. Een beschermde plant zoals de waterlelie heeft holle stengels. Als je de bladeren afknipt, lopen de holle stengels onder water en gaan rotten.
maaiboot
klepelmaaier of veiligheidsmaaier
4. veiligheidsmaaier of klepelmaaier
Het systeem werkt als volgt: met hoge snelheid draaien klepels op een rol rond. Deze slaan het gras er af. Het maaibeeld is heel erg slecht. Toch wordt deze machine ingezet om te maaien. Vooral op stukken waar veel afval ligt. Denk aan wegbermen. Blikjes, takken, stenen in het gras? geen probleem. De machine maait door en zal niet beschadigen. De takken en stenen komen tegen een kettingscherm of andere opvangbak terecht en schieten dus niet weg. (kan bij een circelmaaier wel wegschieten....) Vandaar de term veiligheidsmaaier.
In plaats van klepels kun je ook kettingen of grote beitels bevestigen. Met een grote machine die wordt aangedreven door een grote trekker met beschermkooi kun je bomen met een doorsnede van 20 centimeter omndrukken en met de beitels verpulver je de bomen tot kleine stukken.
klepelmaaier.jpg
onbemand maaien
robotmaaier
De motormaaier in de afbeelding zie je al veel toegepast. Rondom het grasveld ligt een draad, waardoor de machine letterlijk binnen de perken blijft maaien. Zodra de accu leeg raakt, gaat de machine terug naar het oplaadstation.
Firma De Enk in Renkum gebruikt de maaier in de video. 1 keer maait een medewerker het gazon.
Met hulp van GPS wordt bepaald waar gemaaid moet worden. De daaropvolgende keer kan de machine onbemand het gazon maaien.
onbemand maaien
maairobot
bigmow op voetbalveld
Deze robotmaaier is geschikt voor grotere oppervlakten zoals voetbalvelden en golfterreinen. Mer info in onderstaande link.
De grassen zullen na verloop van tijd uitstoelen. De grasmat wordt breder na verloop van tijd. Om de vorm te behouden, moeten we de graskanten onderhouden. Door regelmatig de kanten te knippen met en kantenknipper of grasschaar werd dit in het verleden gedaan. Veel hoveniers gebruiken tegenwoordig een bosmaaier met draadkop om de graskanten te onderhouden. Daarnaast zul je na verloop van tijd de kanten moeten steken. Dit kan met een kantensteker of met een kantenstekermachine.
Bij de aanleg heb je een kielsteek gemaakt. Na het inzaaien heb je de kanten schuin afgestoken. Met een kantensteker kun je de grasmat ook schuin afsteken. Ook de kantensteker machine kun je afstellen zodat de kant schuin gestoken wordt. In de praktijk zal een grasmat recht worden gestoken.
graskanten steken
Blad ruimen
Grassen zijn ook in de winter groen. Als in de herfst de loofbomen hun blad laten vallen, dan kunnen de afgevallen bladeren op de grasmat een laag vormen. Het gevolg is vergeling van de grasmat en het kan zelfs zijn dat het gras afsterft. Daarom is het nodig om het blad van de grasmat te verwijderen.
Het blad kun je in de border blazen. Tussen de struiken of boven op de afgestorven vaste planten geeft een mulchlaag van blad veel positieve effecten. De grond is afgedekt, dus je hebt geen onkruiden. Het blad beschermt de grond tegen erosie. Het blad verteert. Gunstig voor het bodemleven en je bemest de grond.
verticuteren en doorzaaien
Verticuteren.
Wortels vsan grasplanten hebben naast water en voeding ook lucht nodig. Bij mulchmaaiers komt het maiafval tussen de grassprieten terecht. Op den duur zal er een viltlaag met afgemaaid gras worden gevormd. Deze viltlaag zorgt er voor dat zuurstof slechter bij de wortels kan komen. Je kunt de viltlaag wegkrabben met een verticuteerhark, maar meestal wordt een verticuteermachine ingezet. De mesjes snijden de wortels van de grasmat in stukken. Hierdoor kan het gras naderhand beter nieuwe planten maken. De beste tijd om te verticuteren is tijdens de groeipieken. (april/mei en augustus/september) De mate van vervilting is afhankelijk van de grassoort. Engels raaigras vervilt niet, maar soorten als veldbeemd, roodzwenkgras en struisgras hebben er veel last van.
let op! Bij het verticuteren krab je ook het mos weg. Verticuteren doe je niet om mos te bestrijden. Oorzaken van mosvorming kunnen zijn:
1. te veel schaduw. De oplossing is doorzaaien met een mengsel van grassen die beter tegen schaduw kunnen, de zogenaamde schaduwmengsels. Ook door het weghalen van bomen en struiken kun je meer licht krijgen op de grasmat.
2. te laag maaien. Zie het hoofdstuk maaihoogte. De maaimachine staat bij veel particulieren te laag afgesteld.
3. te veel vocht. Denk aan drainage of bezanden, waardoor water beter in de grond kan wegzakken.
4. te weinig zuurstof. Denk aan een storende laag in de grond. Beluchten kan helpen.
5. te lage pH (zuurgraad). In dit geval kun je met kalkmeststoffen de zuurgraad verhogen.
6. vervilting. Alleen in dit geval werkt verticuteren.
verticuteren
Doorzaaien
De groeipieken van gras waren in mei en augustus/september. In deze periode zie je dat het gras in bloei staat. De plant maakt in deze perioden zaad. De beste perioden om gras te zaaien zijn in mei en september.
achtergrondinfo verticuteren
In de tuin en landschap van augustus 2015 stond een artikel over verticuteren. Als je gaat verticuteren allereerst een waarschuwing: pas op sproeiers! Er zijn watergeefsystemen waarbij de sproeiers in de grasmat zitten. Bij het verticuteren beschadig je deze pop up sproeiers. Controleer dus eerst op sproeiers. Eerst maaien zorgt er voor dat je het gras beter kunt controleren.
Een veelgemaakte fout is dat de hovenier de messen van de verticuteermachine te diep afstelt. Op de foto linksonder zie je dat links te diep is afgesteld. Rechts is goed. Je moet net door de toplaag heen snijden. Dan trek je de viltlaag open en snij je met de messen de wortels boven in de grond door. Hierdoor krijg je verjonging van het gras. Stelregel: Als er te veel zand mee komt, dan staat de machine te diep ingesteld. In het artikel staat ook dat hoveniers te vaak verticuteren en te weinig bemesten en/of de bodem controleren. Vilt en mos heeft vooral met de opbouw en onderhoud van het gazon te maken. Als water slecht afgevoerd wordt, wordt de bodemstructuur ook slechter. De beste perioden om te verticuteren zijn mei/juni en augustus/september. Te vroeg verticuteren kan schade geven aan de grasmat. Hierdoor duurt het herstel langer. Verticuteren in augustus heeft als voordeel dat er minder onkruidgroei in de opengewerkte bodem ontstaat, terwijl het gras nog voldoende tijd heeft om te herstellen.
Zwenkgrassen veroorzaken snel viltvorming. Zie foto rechtsonder. Dit komt omdat zwenkgrassen zowel bovengrondse als ook ondergrondse wortels hebben.
diepte
zwenkgras
ziekten en plagen
Ongedierte bestrijden
Op de Veluwe kunnen wilde zwijnen een grasveld compleet verwoesten. Maar ook mollen kunnen een grasveld behoorlijk op de kop zetten. Er zijn speciale cursussen om mollen te vangen. Met een mollenklem kun je mollen vangen en doden. Je moet wel weten door wel;ke gangen de mollen zich verplaatsen. Konijnen kunnen door graafwerk ook een grasmat kapotmaken. Konijnen doen dit graafwerk op open plekken in het gazon.
Naast dieren zijn er ook tal van insecten die een grasmat kunnen aantasten.
Mieren maken kleine hoopjes in het gazon.
Emelten zijn larven van de langpootmug. Engerlingen larven van meikevers, junikevers of rozenkevers. De larven van rouwvliegen veroorzaken ook schade. De larven van deze insecten eten de wortels van het gras op. Het gras sterft af en kun je als het ware opplukken.
De engerling zie je vaak op terreinen waar het bodemleven is verstoord. Door toepassing van kunstmest of bestrijdingsmiddelen sterven bepaalde aaltjes. Deze aaltjes leven van de engerling. Doordat de engerling geen natuurlijke vijand heeft, zie je een grote toename van de engerling. Bestrijden van engerlingen kan via aaltjes.
scan0002.jpg
Zoekmachine Limagrain
Klik op de link hieronder en je krijgt veel informatie over ziekten en ongewenste grassoorten.
De engerling is de larve van een kever zoals de meikever, junikever en johanniskever. De larven eten de wortels van het gras op. De larve heeft een levenscyclus van wel 3 of 4 jaar! Dan verpot de larve zich. Daarna zal de kever bovengronds leven en paren. Vrouwtjeskevers leggen ondergronds eieren, waarna de cyclus weer opnieuw begint. Hierboven zie je de cyclus. Hieronder een filmpje om je een beeld te geven van de schade. Vogels zijn namelijk dol op de larven....
engerlingen schade
emelt
emelt cyclus
Emelten zijn larven van de langpootmug. Net als engerlingen eten de larven aan de wortels van het gras. hierboven de cyclus. Larven van de emelt hebben een cyclus van 1 jaar. Gunstige levensomstandigheden van dit insect zijn een natte herfst, een zachte winter en een verzwakte grasmat.
ritnaalden
schade ritnaald
De ritnaald of koperworm is de larve van een kever. Deze kniptor zet in mei-juni haar eitjes vooral af in grasland (winter-)granen en dicht onkruid. In juli en augustus verpopt de ritnaald meestal op 10 – 25 cm diepte in de grond, maar ze kunnen ook bovenin onder de begroeiing overwinteren. In het voorjaar worden ze weer actief en komen ze omhoog. De larven leven 3 à 4 jaar in de grond om ten slotte te verpoppen tot een kniptor. De ritnaald komt vooral voor in weilanden maar geeft in de akkerbouw en groenteteelt de meeste schade bij gescheurd grasland. Natuurlijke vijanden van de ritnaald zijn spitsmuizen, padden, mollen, egels, roofvliegen, loopkevers, vogels en aaltjes.
De schade lijkt op die van Emelt en Engerling. Zie film hierboven.
de fritvlieg
De larven zijn min of meer doorzichtige, witte, pootloze larven van 3 tot 4 mm lang. Fritvliegen leggen in april/mei eieren op het hartblad van het gras. Deze gaan naar het groeipunt van het gras om dat vervolgens aan te vreten. De plant zal meer zijscheten ontwikkelen en er ontstaat een bossige plant met een verdikte voet. De vliegen van de zomergeneratie leggen van begin tot half juni eieren. De najaarsgeneratie legt van half juli tot begin september eieren. Hiernaast de cyclus van de fritvlieg.
schimmels ecostyle
gazonplagen ecostyle
onkruiden
Onkruid bestrijden
Grassen zijn tredplanten. Ze kunnen goed tegen betreden (er op lopen). Bij regelmatig maaien zullen de meeste onkruidsoorten vanzelf verdwijnen. De soorten die overblijven, zijn echter moeilijk te bestrijden. Veel voorkomende onkruiden zijn;
paardebloem: heeft penwortel en de bladeren zitten in een rozet. Bij het maaien maai je de bladeren niet of nauwelijks af. In de penwortel zit genoeg reservevoedsel om snel weer door te kunnen groeien. Planten met een penwortel groeien vaak op verdichte grond....
Witte klaver: Groeit vooral op stikstofarme grond en heeft bovengrondse uitlopers. Klaver kan stikstof uit de lucht via wortelknolletjes aan de plant binden.
Boterbloem: Houden van vochtige grond en groeit met bovengrondse uitlopers.
Weegbree en varkensgras: houden van verdichte grond.
Straatjesgras. Deze grassoort maakt enorm snel zaad. Kan echter niet tegen kou en sterft dan af.
Door bij de aanleg goed te kijken naar de grondsoort, voedingstoestand en de grondbewerking, kun je er voor zorgen dat de onkruiden zich minder snel gaan ontwikkelen. Als onkruiden bestreden moeten worden, kan dat met bepaalde chemische middelen. Gras is namelijk een eenzaadlobbige plant (monocotyl) en de meeste onkruiden zijn tweezaadlobbig. (dicotyl) Chemische bestrijding mag je alleen uitvoeren met een spuitlicentie. Daarnaast is het de vraag of de middelen in de toerkomst nog mogen worden gebruikt vanwege strengere eisen.
onkruid verwijderen in gazon via electrocutie
In de link een artikel van de Enk. Ze hebben met een loonbedrijf een nieuwe methode ingezet. Via elektrocutie wordt onkruid in een gazon verwijderd. Zie link.
Door te maaien en het maaisel af te voeren, verarm je op den duur de bodem. Op deze manier kun je de grond verschralen. Een berm waar veel planten groeien die houden van een voedselrijke grond un je door te maaien en het maaisel af te voeren bestrijden. Denk aan brandnetels en fluitekruid. Door verschraling verdwijnen dee soorten en maken plaats voor kruiden die van een voedselarmere grond houden.
In een grasveld bij een siertuin, wil je de grasmat niet te veel verschralen. Door de grasmat te bemesten, hou je de voedingstoestand op peil. Tijdens de lessen bodemkunde en bemesting zal hier uitvoerig op worden ingegaan. Zie de onderstaande link;
In de winter heeft Nederland een overschot aan regenwater. In de zomer een tekort. Dit omdat door de hoge temperaturen er meer water verdampt dan er aan neerslag bij komt. Het gras groeit niet meer en kan slechter tegen betreding. Als je een grasmat hebt doorgezaaid, of net hebt ingezaaid, moet je water geven.
Groot nadeel van regelmatig water geven is dat de graswortels niet diep gaan wortelen. Als iemand de tuin elke dag kort beregend, zal deze grasmat het groenst zijn in de buurt. Zodra de mensen op vakantie gaan, zal het gras geel worden en mogelijk zelfs doodgaan. Je kunt beter 1 x per week heel veel water geven. De beste tijd is 's morgens vroeg of 's avonds laat.
beluchten
Beluchten en bezanden.
Op sportvelden zal de grond steeds worden aangelopen. De grond worsdt hard waardoor de wortels slechter naar beneden kunnen wortelen. Met een penetrometer kun je meten hoe hard de grond is en op welke diepte de grond is verdicht. Ondiepe verdichting kun je verhelpen met een prikrol of eventueel een greep.
Met een schudfrees kun je de grond opensnijden en de grond dieper beluchten.
Met een vertidrain prik je diepe gaten met holle pijpen. De grond uit deze pijpen wordt op de grasmat gelegd. Je kunt deze hoopjes grond afvoeren en de gaten opvullen met geel zand. Eventueel een mengsel van geel zand met turfmolm. Het gele zand zorgt er voor dat regenwater sneller de grond in zakt.
Video's van de genoemde machines vind je terug bij het hoofdstuk grondbewerking.
bezanden
bezanden
De vertidrain is in het vorige hoofdstuk behandeld. Hier werd beschreven hoe de gaten van de vertidrain met geel zand werden opgevuld. Op voedselrijke en vette gronden kun je op de grasmat een laagje geel zand opbrengen, om de toplaag te verschralen.
Op oneffen gronden kun je kleine oneffenheden ook met zwart zand opvullen. Gras kan namelijk door een dun laagje grond heen groeien en weer een grasmat vormen. Je hebt dit verschijnsel misschien al wel eens in de praktijk gezien. Een oude grasmat van 15 jaar oud is vaak hoger dan de bestrating naast het gras. Zand waait in de loop der tijd in het gras, op het gazon is compost of bemeste tuinaarde aangebracht.
Ook zie je vaak dat de randen van het gras extra hoog zijn. Veel mensen harken het schoffelafval op het gras en ruimen dan het afval op. Deze methode heeft een aantal nadelen: 1. Je krijgt zand en steentjes in het gras waardoor de messen van de maaimachine eerder bot worden. 2. Het overgebleven zand veroorzaakt lelijke plekken. Je moet het gras vegen. 3. De randen worden steeds hoger, terwijl de border steeds lager wordt. Als je bij het maaien met de maaimachine in de border rijdt, zal de rand heel laag worden afgemaaid. Gevolg is mosvorming en een gele rand. De oplossing is simpel; verzamel het schoffelafval in de border en ruim het daar op. Het staat netter, kost minder tijd en is beter voor de grasmat!
vegen, borstelen
Vegen en borstelen
Vegen is het opvegen van maaisel, wat is blijven liggen na het maaien. Bij grote sportvelden kun je gebruik maken van speciale machines. Op kleine stukken kun je een bladhark gebruiken.
Op sportvelden wordt het gras soms geborsteld. De borstels kamen het gras rechtop. Hierdoor krijg je een beter maairesultaat.
rollen en slepen
rollen en slepen.
Op sportvelden wil je niet te veel hobbels en gaten. Bij het bespelen van de mat krijg je vanzelf gaten en hobbels. Denk aan een sliding in het gras en de noppen van de voetbalschoenen, waardoor je grasmat wordt beschadigd. Om de mat te herstellen wordt een grasmat soms gerold. Boeren zullen een grasland, waar veel molshopen in zitten, in het voorjaar met een raamwerk slepen om de grasmat weer vlak te krijgen.
sweepen of zwiepen
Sweepen
De green is de plek waar een golfspeler de bal in de hole slaat. Bij de hole staat een vlag. Het gras op deze plek wordt zeer kort afgemaaid. Het gras wordt soms op slechts 4 millimeter hoogte gemaaid en in bepaalde periodes dagelijks gemaaid! De kans op ziekten is groot, met name schimmelziekten. Schimmels houden van vocht en warmte. 's morgens zie je vaak dauwdruppels in het gras. Op golfbanen wordt met een soort hengel de dauwdruppels van het gras geslagen. Dit noemt men sweepen. Door deze handeling droogt het gras eerder op, zodat aansluitend gemaaid kan worden.
Kleisen
kleisen
Kleisen is een vorm van bermonderhoud. Een draaiende autoband draait over het gras langs een wegberm. Het gras wordt bovengronds verwijderd en de wortels worden uit elkaar getrokken. Meer info op onderstaande website en de folder hieronder.
In onderstaande tabel zie je een jaarrond onderhoudsplan voor een sportveld. Duidelijk is te zien in welke periode welke werkzaamheid wordt uitgevoerd.
Ook is duidelijk dat er bij het onderhoud van grasvelden behoorlijk wat komt kijken.
De motorkettingzaag bestaat al vele jaren en is niet meer weg te denken uit het pakket van de proffesionele boomverzorger, maar zeker ook de particuliere gebruiker met de wat grotere tuin is vaak in het bezit van een motorkettingzaag. Van het zagen van kachelhout tot het vellen van grote bomen, of het preciesie onderhoud door boomchirurgen, voor elke gebruiker is er een passende zaag verkrijgbaar.
Het werken met de motorkettingzaag brengt risico's met zich mee voor de gebruiker alsmede voor de directe omgeving. Door zichzelf tegen gevaren te beschermen en bewust met de machine om te gaan, kunnen deze risico's zoveel mogelijk worden weggenomen. Naast het het dragen van de voorgeschreven PBM's moet je dus over de juiste vaardigheden beschikken om te mogen omgaan met de motorkettingzaag.
1. Oriëntatie
1.1 De kettingzaag
Allround middenklasse motorkettingzaag
Als je naar de kettingzaag kijkt dan zie je dat deze uit een aantal onderdelen bestaat. Grofweg gezien onderscheidt je de krachtbron "motor" en het zwaard met de ketting. Deze dienen op elkaar afgestemd te zijn om goed te kunnen werken.
Er zijn verschillende mogelijkheden om een kettingzaag aan te drijven. De belangrijkste die je in de praktijk tegenkomt is nog steeds de 2-takt motor. De 2-takt motor combineert hoge vermogens/toerentallen met een laag gewicht. Maar ook is er de 230 V elektromotor aangedreven variant die gemakkelijk is voor zaagwerk rondom het huis. Sinds een paar jaar komen er ook steeds meer accu aangedreven kettingzagen op de markt. Accu kettingzagen zijn voornamelijk geschikt voor snoeiwerk.
Net zoals andere machines is het verplicht dat ook alle kettingzagen voorzien zijn van een CE markering. Dankzij de CE markering is direct duidelijk dat de kettingzaag voldoet aan de Europese norm voor de veiligheidseisen. Als gebruiker van een kettingzaag, ben je echter altijd zelf verantwoordelijk voor een goede staat van je machine.
Het werken met kettingzagen brengt gevaren met zich mee. Om zo veilig mogelijk met een kettingzaag te kunnen werken is het belangrijk dat je weet welke veiligheidsmaatregelen van toepassing zijn bij het uitvoeren van de werkzaamheden.
Werk altijd met een veilige en goed onderhouden machine, gebruik de voorgeschreven PBM's en weet waar je mee bezig bent!
Kettingzaag - algemeen
1.2 Bouw van de kettingzaag
Onderdelen en de functie hiervan
De motorzaag is een door een tweetaktmotor aangedreven machine, het daadwerkelijke zagen gebeurt door middel van de beiteltjes die op de ketting zitten. Deze zaagketting loopt over het geleideblad en wordt aangedreven door een kettingwiel (ronsel). Het geheel wordt aangedreven door een centrifugaalkoppeling die direct op de krukas van de motor zit. Deze koppeling bestaat uit twee/drie gewichtjes die door de snelheid van de motor naar buiten worden gedrukt en zodoende de koppelingstrommel meenemen. De koppelingstrommel neemt op zijn beurt weer een veer mee rond, waardoor de oliepomp wordt aangedreven en de olie naar de ketting wordt gepompt.
De hoeveelheid kracht die de motor levert is afhankelijk van de cilinderinhoud (m3) en het koppel dat wordt gerealiseerd. De kracht/vermogen die de machine levert wordt uitgedrukt in kW.
Het starten van de zaag gebeurt door middel van een repeteerstarter. De zaag moet tijdens werkzaamheden altijd met twee handen worden vastgehouden. Met de linkerhand wordt de draagbeugel vastgehouden en met de rechterhand wordt het handvat vastgehouden en tevens de gashandel bediend.
Om te bepalen welke zaag geschikt is , moeten er een aantal factoren worden afgewogen, zoals:
Het vermogen;
De lengte van de geleider;
Het gewicht van de zaag;
De vormgeving.
Voor het zagen van zwaar/dik hout zal men een motorzaag nodig hebben met voldoende vermogen en moet er een voldoende lange geleider op te monteren zijn. Wanneer men alleen licht/dun hout gaat zagen en men veel met de zaag moet lopen (uitsnoeien), dan gaat de voorkeur uit naar een lichte handzame zaag met een korte geleider (± 30 – 35 cm). Voor het werk in de boom zijn er speciale zagen op de markt die voor dit doel zijn aangepast aan de omstandigheden.
1.2.1 De ketting
Zaagketting met haaksebeitels
DE KETTING:
Het eigenlijke zagen gebeurt door de snel ronddraaiende ketting. De snelheid ligt afhankelijk van het type motorzaag meestal rond de 72-85 km/uur (20-24 m/sec). Er zijn vele verschillende soorten kettingen met specifieke kenmerken.
De zaagketting is opgebouwd uit de volgende delen: 1) verbindingsschakel met niet, 2) verbindingsschakel zonder niet, 3) rechtse beitel, 4) linkse beitel, 5) aandrijfschakel. Als alle onderdelen in optimale conditie zijn dan krijg je de beste zaagprestatie.
De beiteltand wordt onderverdeeld in de volgende onderdelen:
Hiel;
Teen;
Dak;
Scherp;
Dieptesteller.
Het zagen/snijden gebeurt door de beiteltand. Deze is speciaal ontwikkeld voor de motorkettingzaag. In volle snelheid moet deze kunnen snijden, lossen, ruimen en spaandikte bepalen.
Snijden gebeurt met het scherp van de beitel. Het scherp dringt in het hout en snijdt een klein stukje hout los (spaander). Het scherp is een dun chroom laagje wat voor op de beitel is aangebracht. Er worden 3 vormen/typen scherp onderscheiden, de haakse beitel, de halfhaakse beitel en de ronde beitel.
De haakse beitel is zo gemaakt dat deze sneller door het hout gaat en daardoor zeer geschikt is om vers/groen hout te zagen, echter door zijn bouw is hij ook zeer gevoelig voor verontreiniging van het te zagen hout, waardoor hij snel bot wordt. De halfhaakse beitel daarentegen wordt veelvuldig gebruikt daar hij geschikt is voor het zagen in alle omstandigheden en minder gevoelig is voor verontreinigingen.
De spaander die door het scherp wordt gesneden moet worden los gemaakt. Dit lossen gebeurt door de schuine onderzijde van de beitel en door de dieptesteller van de volgende beitel. De dikte van de spaan wordt bepaald door het hoogteverschil tussen het scherp van de beitel en de voorliggende dieptesteller. Het juiste hoogteverschil is van zeer groot belang voor een goede snijprestatie van de motorkettingzaag.
De aandrijfschakel is de driehoekige vorm onder de beitel, welke ervoor zorgt dat de ketting wordt aangedreven en door het geleideblad wordt geleid. Als extra functie zorgt de aandrijfschakel ook voor het transporteren van de olie uit de geleidergroef naar de verbindings/draaipunten van de ketting. Veel kettingen hebben dan ook een gaatje in de aandrijfschakel zitten. Dit gaatje zorgt ervoor dat de olie over het hele bereik van de geleider wordt afgegeven.
De Ketting
1.2.2 Het zwaard / geleider
De geleider, ook wel "zwaard genoemd" geeft geleiding aan de ketting, doordat de aandrijfschakels door de geleidegroef lopen. Tevens perst de oliepomp de olie uit het olietankje in de geleidergroef waar deze kan worden “opgeschept” door de aandrijfschakels en de ketting wordt gesmeerd.
Oliepomp zorgt voor olie in de groef van de geleider
De geleider is meestal symmetrisch gevormd en kan dus aan beide zijden worden gebruikt. In de geleider zitten een aantal gaten geboord. Het eerste en grootste gat is langwerpig en ovaal van vorm. Hierdoor wordt het blad tegen de draadeinden van de het carter geleid. De gaten die hieronder zitten worden gebruikt om de nok van de kettingspanner te geleiden, waardoor het blad naar voren of naar achteren kan worden geleid om zo de ketting te kunnen spannen of ontspannen. Het kleinste gat wat net aan de rand van het blad zit zorgt ervoor dat de olie in de geleidergroef kan komen. Voor een goede smering is het dan ook noodzakelijk om de deze openingen, alsmede de geleidergroef goed zuiver te houden. Aan het einde van de geleider vinden we het neuswiel dat ervoor zorgt dat de ketting beter om de neus wordt geleid en er minder vermogens verlies en slijtage van de ketting optreed.
Neuswiel in de geleider
Op de meeste geleiders worden een aantal nummers weergegeven die informatie verstrekken over de lengte en het soort ketting. Als eerste wordt de afstand tussen de aandrijfschakels (steek) genoemd. Dit kan bijvoorbeeld zijn: 3/8, .325 of .404. Het tweede getal geeft het aantal aandrijfschakels weer wat hoort bij deze geleider, ofwel de lengte van de ketting vaak met een afbeelding van een aandrijfschakel. Het laatste getal geeft de dikte van de aandrijfschakel weer, alsmede de breedte van de geleidergroef, zoals: 1,6 mm of 1,3 mm ofwel 1,5 mm enz. Al deze gegevens zijn van belang wanneer je een nieuwe ketting of zwaard wil gaan kopen.
Er zijn verschillende soorten geleiders/zwaarden. De meest gebruikte geleider is die met het neuswiel in het topje. Dit neuswiel zorgt voor een soepele geleiding van de zaagketting rond de top. Het neuswiel dient regelmatig te worden gecontroleerd op goed functioneren, en dient regelmatig te worden gesmeerd.
Zwaard/geleider met neuswiel
In gebieden waar veel hardhout wordt gezaagd, zoals in de tropische regenwouden werkt men veelal met bladen zonder neuswiel. Tijdens het vellen moet men veel gebruik maken van de "hartsteek" methode. Hierbij steek je de zaag met de neus als eerste in het hout.
Zwaard/geleider zonder neuswiel
De laaste jaren wordt het Carven met een kettingzaag, waarbij je met de zaag beelden of andere kunstwerken uit hout zaagt steeds populairder. Voor dit carven worden speciale zwaarden gebruikt. Deze lopen in de punt spits toe, waardoor je makkelijk met de punt kunt werrken en nauwkeuriger accenten kunt aanbrengen.
Speciaal carving zwaard/geleider
1.2.3 De koppeling
De ketting wordt aangedreven door een centrifugaalkoppeling die direct op de krukas van de motor zit. Deze koppeling bestaat uit twee/drie gewichtjes die door de snelheid van de motor "middelpunt vliegendekracht" naar buiten worden gedrukt en zodoende de koppelingstrommel meenemen.
Werking koppeling
De koppelingstrommel neemt op zijn beurt weer een veer mee rond, waardoor de oliepomp wordt aangedreven en de olie vanuit de tank naar de ketting wordt gepompt.
Er bestaan grofweg twee soorten koppelingstrommels een vaste uitvoering en een uitvoering met een verwisselbaar rondsel. De vaste uitvoering bestaat uit 1 geheel en dient bij slijtage dan ook in zijn geheel vervangen te worden.
Koppelingstrommel met vast rondsel
Het tweede type vind je vaak terug op de professionele zagen. Bij slijtage van het rondsel kan men hier volstaan met het vervangen van dit rondsel, waarbij de koppelingstrommel blijft zitten.
Koppelingstrommel met vervangbaar rondsel
Vervangbaar rondsel
1.2.4 De kettingrem
De kettingrem die verplicht is op alle kettingzagen dient er o.a. voor om bij een krachtige terugslag van de zaag (kick-back) de ketting direct stil te laten staan. Het principe dat wordt gehanteerd is een remband die om de koppelingstrommel wordt gespannen en hierdoor de koppelingstrommel afremt.
Onderdelen kettingremsysteem
Door de bouw van de handbescherming en het gewicht wordt de rem automatisch binnen 1/10 seconde geactiveerd bij een kick-back. Ook kan men de rem met een beweging van de linkerhand activeren, zodat men tijdens het lopen/bewegen met de zaag veilig is. Onderstaand ziet u een doorsnee van een zaag waarop men duidelijk de verschillende delen kan zien.
1.2.4.1 Kickback
Kick back wordt veroorzaakt doordat bij het zagen met de punt van het zaagblad niet de beiteltanden, maar de dieptestellers het hout raken. Daardoor schiet de machine oncontroleerbaar en zeer krachtig omhoog. Je kunt kick back vermijden door niet met de punt van het zaagblad te zagen (tussen 12 en 3u).
Tegenwoordig worden er veel veiligheidskettingen standaard op de zagen gemonteerd. Deze kettingen helpen om het risico op een kick back te verkleinen.
1.3 Type kettingzagen
Type kettingzagen
Er zijn verschillende soorten kettingzagen. De meest bekende is de allroundzaag. Dit type zaag is vaak een middenklasser van ongeveer 45 tot vijftig cc.
Allround zaag van 50 cc voor snoeien en licht velwerk
Deze zaag is door zijn uitstekende gewichts- vermogensverhouding geschikt voor het snoei en licht velwerk. De velzaag is een sterke zaag van zestig tot hondertwintig cc. Op deze zagen kun je een langer blad monteren wat voordeel oplevert bij het zagen van grotere bomen. Nadeel van de velzaag is het gewicht dit varieert tussen de zes en tien kg.
Velzaag van 79 cc
De snoeizaag is een handzame en kleine lichte zaag die veel vermogen combineert met een hoge kettingsnelheid. Deze speciale snoeizaag ook wel tophandlezaag genoemd mag alleen bediend worden door speciaal geschoolde gebruikers. Deze zaag wordt vaak gebruikt in een hoogwerker of als de boomverzorger met een speciale uitrusting in de boom klimt.
Tophandle zaag
Voor het snoeien van takken op hoogte is er ook de mogelijkheid om een stokzaag te gebruiken. Doorgaans is deze aangedreven door een benzine of elektrische motor. De benzine aangedreven stokzagen zijn vaak uitgerust met een telescopisch uitschuifbare steel. Deze steel maakt het mogelijk om vanaf de grond takken op ongeveer 5 meter hoogte te kunnen zagen.
4-takt telescopische stokzaag
Wanneer je gaat zagen zorg dan dat je de juiste machine kiest bij de klus die je moet gaan doen. Een zware zaag kan gemakkelijk door dik hout zagen maar voor dun hout is het gewicht dat je moet dragen een groot nadeel. Anderzijds is het niet gemakkelijk om met een kleine compacte zaag grote bomen om te moeten zagen.
2. Werkwijze
2.1 Bedrijfsklaar maken van de kettingzaag
Bedrijfsklaar maken van de kettingzaag
Het bedrijfsklaar maken van de kettingzaag bestaat op de eerste plaats uit het controleren van de machine en de ketting op uitwendige beschadigingen. Als gebruiker ben je altijd zelf verantwoordelijk voor het in stand houden van de goede staat van de machine volgens de CE-norm. Je moet regelmatig controleren of alle voorgeschreven onderdelen aanwezig en intact zijn. Deze onderdelen hebben we in een eerder hoofdstuk al een keer benoemd.
Voor een goede werking van de motor is het belangrijk om regelmatig het luchtfilter te controleren. Als gevolg van stof kan het luchtfilter vervuild en uiteindelijk verstopt raken. Hierdoor gaat de machine minder goed lopen. Je dient het luchtfilter dagelijks te controleren op vervuiling en indien nodig schoon te maken.
Als de machine in orde is tank je hem af met een alkylaat brandstof. Verwijder voor je de dop van de tankopening draait het omliggende vuil. Hiermee wordt voorkomen dat er vuil tijdens het vullen in de tank komt wat kan leiden tot verstopping van de carburateur.
Bij het bedrijfsklaar maken is het scherpen van de ketting ook een belangrijk onderdeel, maar dit wordt nog uitvoerig behandeld. Naast een scherpe ketting moet je ook zorgen dat de zaag de juiste kettingspanning heeft.
De zaagketting is op een goede manier gespannen wanneer de zaagketting tegen de onderzijde van de zaaggeleider aan ligt en de zaagketting nog gemakkelijk met de hand bewogen kan worden over de zaaggeleider. Hierbij moet de kettingrem gelost zijn. Controleer regelmatig de kettingspanning, omdat nieuwe zaagkettingen na verloop van tijd uitrekken en langer worden!
Belangrijk voor de ketting is ook dat hij voldoende gesmeerd wordt. Daarom is het belangrijk dat je iedere keer als je brandstof gaat tanken je ook de kettingolie bijvult. Steeds vaker wordt er door de fabrikanten een gat geboord in de aandrijfschakel, waardoor de olie in dit gat verder wordt meegenomen door de geleidergroef. Door gebruik te maken van dit systeem gaat men efficiënter om met de olie en is er dus minder olie nodig.
Bij het gebruik van deze kettingen kan het dan ook voorkomen dat het olietankje nog niet leeg is als de brandstoftank wel leeg is. Controleer ook hier altijd of er voldoende kettingolie in het tankje zit en vul weer aan tot deze vol is.
Om het milieu te sparen wordt het gebruik van biologisch afbreekbare kettingolie aangeraden. Vaak wordt het gebruik van deze olie door opdrachtgevers verplicht gesteld.
Controleer tijdens het werk regelmatig alle besproken aandachtspunten.
2.2 Starten en proefdraaien
Starten en proefdraaien
Werkwijze:
Activeer de kettingrem;
Zwaardere velzagen zetten we stevig op de grond;
De rechtervoet kan eventueel met de punt van de schoen in de achterhandgreep worden geplaatst, of met de hak op de verbrede achterhandgreep;
De linkerhand drukt de bovenhandgreep stevig richting de grond;
Lichtere vel- en snoeizagen kunnen ook tussen de bovenbenen worden geklemd;
De linkerhand heeft de bovenhandgreep stevig vast, de achterkant van de zaag wordt stevig tussen de bovenbenen geklemd;
Zet de stopknop op ‘aan’;
Sluit de choke-klep (uittrekken) en zet de gashendel is de startgaspositie (soms gecombineerd met de choke);
Trek het starterkoord zover uit dat er weerstand gevoeld wordt;
Trek nu met een krachtige ruk de motor door zijn compressie;
Laat het koord onder geleiding terugkomen;
Herhaal deze startbehandeling totdat de kettingzaag even loopt;
Open de choke-klep (indrukken), of zet de combischakelaar in de "werkstand" en start opnieuw;
Als de kettingzaag aanslaat, wordt de startgaspositie automatisch ontgrendeld door even gas te geven;
Pak de kettingzaag nu stevig met twee handen vast, en haal de kettingrem eraf;
Laat nu de kettingzaag door het geven van gasstoten op temperatuur komen;
Controleer of de smering werkt door de punt van de zaag bij een stuk hout of papier te houden en kijk of er een oliespoor ontstaat.
Als de kettingzaag op bedrijfstemperatuur is gekomen dient:
De zaagketting bij een stationair toerental stil te staan, kettingrem niet ingeschakeld;
Bij het gas geven moet de overgang van stationair naar volle toeren vloeiend verlopen;
Het volle toerental kan in feite het beste worden gecontroleerd tijdens het werk.
2.3 Veiligheid
Veiligheid en werkplek
Elke werkplek is anders. Of je nu werkt in het bos, in een tuin of bij het snoeien langs de weg. Je bent in elke situatie verantwoordelijk voor de veiligheid van je omgeving en mogelijke omstanders. Wanneer je gaat zagen in het bos zorg dan voor een centrale tank- en onderhoudsplek. Deze plek is overzichtelijk en op ruime afstand van de werkelijke zaagplek. Draag opvalende kleding en bij voorkeur ook een felgekleurde helm, zodat iedereen je goed kan zien.
Draag bij voorkeur opvallende kleding en helm
Het gebied rondom de te zagen boom maak je vrij van alle obstakels en je zaagt alle stobben zo laag mogelijk af. Op deze manier kun je je vrij bewegen. Wanneer je begint met zagen waarschuw je eventuele collega's of omstanders.
Een groot gevaar bij werken met de motorzaag wordt veroorzaakt door de ketting die met een zeer hoge snelheid ronddraait. Tijdens de werkzaamheden is deze niet beschermd en kan men hier dus mee in aanraking komen. Niet alleen de zager zelf maar ook eventuele omstanders/collega’s zijn aan het gevaar blootgesteld. Het is daarom van groot belang dat de zager iedereen op een veilige afstand houd. Een veiligheidsgebied met een doorsnee van minimaal 2 meter is hierbij een goede richtlijn.
Ook het vallend hout is een risico voor de zager of omstanders en men dient de situatie juist in te schatten, zodat de bomen op een veilige manier geveld kunnen worden. Hout onder spanning dat gezaagd moet worden dient speciale aandacht daar niet ingeschat kan worden wat de uitwerking van het doorzagen is. Let hierbij dus goed op en zorg dat omstanders op een veilige plek staan. Verderop in de leereenheid zullen we dit verder uitwerken
2.4 Werktechniek
Vellen is het in de juiste richting laten vallen van een boom, waarbij de velrichting van te voren vastgesteld is.
Bij een standaardvelling worden gezonde, rechtopstaande of licht in de valrichting hangende bomen die vrij kunnen vallen geveld. Hierbij wordt alleen de motorkettingzaag gebruikt. De zaag moet zijn afgestemd op de aard van het werk. Hierbij is de lengte van de geleider en het vermogen (gewicht) van de zaag van belang. In het algemeen geldt; hoe langer de geleider, hoe meer vermogen de zaag moet hebben en hoe zwaarder deze is.
Als vuistregel kan worden aangehouden dat de geleiderlengte gelijk moet zijn aan de gemiddelde diameter van de te vellen boom. De minimale geleiderlengte bedraagt ± 30 cm. Zonder problemen kunnen bomen worden geveld met een diameter van twee keer de geleiderlengte. Dit wil zeggen dat je met een geleiderlengte van 30 cm iedere boom tot 60 cm doorsnee zonder problemen kunt vellen. Door de hartsteekmethode toe te passen kan zelfs een boom met een diameter tot 2,2 maal de geleiderlengte worden geveld.
Wanneer je bomen met een grotere diameter moet vellen, dan is het uit oogpunt van veiligheid en ergonomie verstandig om een andere zaag met een korte geleider te gebruiken voor het uitsnoeiwerk.
Vellen
2.4.1 Vellen van kleine bomen
Ook het vellen van kleine bomen brengt gevaren met zich mee. Let daarom altijd op de veiligheid van jezelf en je omgeving. Gebruik goed materieel en de juiste werktechniek.
Bomen tot 10cm dik kunnen veilig worden geveld op 2 manieren. Om de juiste manier te bepalen ben je afhangkelijk van de stand van de boom.
Kleine bomen en struiken
Bij een scheve stand van de boom zaag je de boom op heuphoogte door. De snede moet dan schuin naar beneden worden gezaagd met de onderzijde van het zwaard. Let op dat je wel haaks op de hangrichting van de boom zaagt. Zorg dan wel dat je de stam in 1 beweging en volgas doorzaagt. Hierbij glijdt de boom van de stam af, waarna je de boom eenvoudig om kunt lopen.
Bij een rechte stand zaag je aan de kant waar de boom naartoe hangt. Maak hierbij een zaagsnede tot ongeveer een derde van de stamdikte. Maak daarna een zaagsnede 5 cm onder de vorige en zaag deze in tot dat de 2 snedes elkaar overlappen. Zorg dat beide snedes haaks op de valrichting worden gezaagt. De boom zal hierdoor de juiste richting op vallen. Mocht dit niet het geval zijn kun je de boom een duwtje geven, zodat deze wel valt.
Als je een grote stuik om gaat zagen is het ook hierbij zo dat je de takken schuin naar beneden moet zagen op heuphoogte. Zaag de takken dan ook haaks op de valrichting. Hierna kun je eenvoudig de stompen van de struik afzagen.
2.4.2 Vellen van grote bomen
Bij het vellen van grote bomen werken we met een aantal stappen. Deze stappen leggen we hieronder uit.
Vrijmaken van de werkplek:
Voordat we een boom gaan vellen moeten eerst eventuele takken of opslag worden verwijderd, zodat de veller de ruimte heeft om terug te kunnen stappen wanneer dit nodig is. Ook kan het bij oudere bomen voorkomen dat er wortelaanlopen zijn. Deze moeten ook worden verwijdert.
Het maken van de valkerf:
Vóór het maken van de valkerf is het noodzakelijk om de valrichting te bepalen. Als de valrichting is bepaald kun je de richting hiervan aangeven door een tak op de grond te leggen of een streep op de grond te maken.
De valkerf moet zo laag mogelijk worden gezaagd en deze moet haaks zijn ten opzichte van de valrichting. We beginnen dan met de valkerfzool die een diepte moet hebben van 1/5 tot 1/4 van de stamdikte. Daarna zagen we het valk. Deze wordt dan schuin ingezaagd richting de valkerfzool. Het is belangrijk dat deze exact op elkaar aansluiten.
Het maken van de spintsnedes:
Na de valsnede worden de spintsnedes gezaagt en zitten aan beide zijden van de valkerf. Deze moeten minimaal 2cm boven de valkerfzool zitten. De diepte is ongeveer 1/10 van de stamdikte. de spintsnede gaan het opscheuren van de boom tegen.
Het maken van de velsnede:
De valsnede wordt op de zelfde hoogte gezaagd als de splintsnedes. Deze wordt evenwijdig met de valkerf gezaagd en moet horizontaal zijn. Bij het zagen van de velsnede ga je door tot dat de boom gaat vallen. Dit is tot een diepte van ongeveer 1/10 van de stamdikte. Het deel waar de boom dan afbreekt noemen we de breuklijst. Deze zorgt ervoor dat de boom kan scharnieren. Ook de breuklijst zorgt voor de juiste valrichting. Deze zal daarom ook altijd recht moeten zijn.
2.4.3 Uitsnoeien
Uitsnoeien
Uitsnoeien na vellen,
Na het vellen van een boom is het in de meeste gevallen zo dat de takken moeten worden verwijderd. Dit noemen we “uitsnoeien”. Hierbij moeten de takken die nog aan de stam zitten zo glad mogelijk worden afgezaagd. Probeer hierbij de zaag zo veel mogelijk op de stam te laten rusten. Dat zorgt ervoor dat de lichamelijke belasting een stuk minder is. Hierbij is het belangrijk dat je de zaag volgens een vast patroon scharnierend langs de stam voortbeweegt met steun van het rechter been.
Wanneer deze uitgesnoeid is dient te boom om de worden gedraaid om aan de andere zijde de takken te verwijderen. Dit doen we door middel van een keerhaak welke meestal aan de velhevel zit. De velhevel komen we later op terug.
Zorg er wel voor dat je stootsgewijs zaagt, zodat de kettingsnelheid hoog is. Dit is nodig om de zaag optimaal te laten presteren. Ook heb je hiermee betere controle over de machine.
2.4.4 Zagen van hout onder spanning
Een scheefstaande boom heeft altijd een soort spanning in de stam. Dit kan komen door natuurlijke groei, maar ook door weersinvloeden. Deze spanning kan erg gevaarlijk zijn en hierbij zal dan ook goed gekeken moeten worden naar de juiste manier van vellen. Het vellen van bomen die onder spanning staan dienen door de grote mate van risico's altijd geveld te worden door ervaren mensen.
Middels de 2 termen duw- en trekzijde geven we de spanningsrichting van de boom aan. Met deze spanningsrichting kunnen we de manier van vellen bepalen. De meest voorkomende situaties leggen we hieronder uit.
Liggende boom.
Bij deze vorm van spanning is het belangrijk dat de boom eerst zoveel mogelijk wordt uitgesnoeid en onttopt, zodat de spanning verminderd wordt. Daarna kan er een zaagsnede worden gemaakt aan de duwzijde (onderzijde) van de stam. Zaag deze in tot ongeveer 1/5 van de stamdikte. Zaag daarna aan de trekzijde de rest van de stam door. Probeer hierbij het knellen van het zaagblad te voorkomen.
Scheefhangende boom.
Hierbij is het belangrijk dat eerst de wortelaanlopen aan de trekzijde worden verwijderd. Deze kunnen de veller raken wanneer ze uit de grond getrokken worden. De valkerf maken we aan de kant waar de boom naartoe hangt (duwzijde). Als dit gedaan is ga je verder met de spintsneden. Vervolgens wordt de zaagsnede gemaakt door het insteken van de zaag. Wanneer dit allemaal is gedaan gaan we de breuklijst zagen. Let wel op dat de breuklijst niet te smal wordt gezaagd, omdat de kans dan bestaat dat de zaag gaat klemmen.
3. Hulpmiddelen
Bij het werken met de motorzaag kunnen een aantal hulpmiddelen gebruikt worden. Deze zijn bedoeld om het werk voor bedieningspersoon lichter en ergonomisch beter te maken. Vooral bij het vellen is het belangrijke om de situatie goed in te schatten en de juiste hulpmiddelen te kiezen. Hulpmiddelen die gebruikt kunnen worden zijn:
Hulpmiddelen bij het vellen
De velhevel;
De hamer en wiggen/spieën;
De handlier;
De velkar.
Hulpmiddelen
3.1 Velhevel
Een velhevel is een hulpmiddel om een boom te laten kantelen in de juiste richting. Deze wordt gebruikt wanneer een boom na het zagen van de valkerf en valsnede nog steeds niet uit zichzelf valt. Als dit het geval is kun je deze in de zaagsnede duwen. Wanneer deze in de zaagsnede is geduwd trek je het lange uiteinde als een hefboom naar beneden. Zo kan er meer kracht gezet worden, zodat de boom alsnog de juiste richting op valt.
Velhevel lang
Ook zijn de meeste velhevels voorzien van een keerhaak. Dit is om de boom om te draaien indien nodig. Dit wordt bijvoorbeeld gedaan bij het verwijderen van de zijtakken.
Voor de veiligheid is het vooral bij zwaardere bomen verstandig om een velwig te gebruiken in combinatie met een velhevel.
3.2 Velwiggen
Een velwig wordt gebruikt wanneer een boom de verkeerde kant op helt, doordat bijvoorbeeld de kruin aan 1 kant zwaarder is. De velwig wordt dan met een hamer in de velsnede geplaatst, waardoor de boom op die plek dan steun heeft. De kans dat de boom dan de verkeerde kant op valt wordt hierdoor een stuk minder. Natuurlijk kun je de wiggen ook gebruiken om de boom die kant op te laten vallen die je zelf wil.
Houten meerdelige wig
Er zijn verschillende soorten wiggen op de markt. De meest gebruikte zijn de volgende:
Kunstofwiggen;
Aluminiumwiggen;
Houten meerdelige wiggen.
3.3 De sapie
Een Sapie is een licht gebogen stalenpunt met een steel van ongeveer 1 meter. Door de vorm en de hefboom werking is het makkelijk om stukken gezaagd hout te vertrekken en eventueel te kantelen. Door de lengte van de steel kost het weinig moeite en zorgt het voor een minimale belasting op je rug.
Sapie
Er is ook een kleine handsapie voor het kleinere hout:
Handsapie
3.4 De handlier
Een handlier wordt gebruikt om zware bomen gericht te vellen als die bomen scheef staan of als ze een ernstige onbalans in de kroon hebben die niet overeenkomt met de velrichting. Tevens kan de lier gebruikt worden als extra zekerheid in de buurt van gebouwen, wegen, onbetrouwbare (rotte) bomen en dergelijke. Soms gebeurt het wel eens dat een boom bij het vellenprecies in een ander boom valt en hierin blijft hangen. Met de handlier kan dan de boom worden losgetrokken die in de andere boom hangt.
Bij het gebruik van de handlier kunnen een aantal accessoires nodig zijn, zoals:
Een uitschuifbare hefboom;
Een speciale trekkabel (doorvoerkabel) met:
een eindloze strop;
een of meerdere verlengkabels met een veiligheidshaak en een oog;
een ketting van circa 2 m met haak en oog;
een voetblok;
Werking van de handlier:
De staalkabel (doorvoerkabel) wordt door twee paar zelfsluitende klembekken geschoven die de kabel omsluiten en vasthouden zonder hem te vervormen. Hierdoor gaat de staalkabel lang mee. De klembekken zitten opgesloten in een huis en worden door de heen –en weergaande hefboomwerking verplaatst. De bekken grijpen de staaldraad als twee handen vast, waardoor de staalkabel in de gewenste richting wordt getrokken of gevierd. Beide klembekken worden opgesloten door de kracht die de last uitoefent: hoe zwaarder de last, hoe steviger de greep. De handlier is tegen overbelasting beveiligd. De doorvoerhendel waarmee de kabel wordt ingelierd zit vast op de hoofdas met een of meerdere veiligheidsbreekpennen. De diameter en de lengte van de pennen en het materiaal waarvan ze gemaakt zijn zorgen ervoor dat deze pennen bij overbelasting breken. Hierdoor worden onveilige situaties en schade voorkomen. Bij breuk van pennen is het niet meer mogelijk een trekkracht op de last uit te oefenen: wel is het mogelijk de kabel te vieren.
Gebruik van de handlier:
Een handlier kan, zoals gezegd ook gebruikt worden om bomen los te trekken die vast zijn komen te zitten. Aandachtspunten daarbij zijn:
De kabel moet met een ketting zo laag mogelijk aan de los te trekken boom bevestigd worden. Er mag geen strop gebruikt worden, omdat er slijtage kan optreden door het schuren over de grond.
De lier moet zo hoog mogelijk veranderd worden, zodat de trekkracht iets omhoog gericht is; dit verkleint de wrijvingsweerstand met de grond.
Daarna kan de boom onderuit getrokken worden totdat hij ten val komt.
4. Onderhoud
Periodiek onderhoud kettingzagen
4.1 Periodiek dagelijks Onderhoud
Bij deze vorm van onderhoud hebben we het voornamelijk over het reinigen, controleren en bedrijfklaar maken van de machine. De punten waar we naar kijken zijn:
Bramen op het geleideblad
De hoogte van de dieptestellers
Scherpte van de ketting en slijpen indien nodig
Reinigen van de geleider en ketting
Reinigen van ventilatorhuis en koelribben cilinder
Reinigen van de luchtfilter
Controleren van de kettingspanning
Controleren of alle bouten en moeren vast zitten
Controleren van de kettingvanger
Controleren van de smering
Werkt de kettingrem
Aftanken van de machine
De machine starten en laten draaien
Het reinigen en controleren van de machine is erg belangrijk voor de veiligheid en behoud van de machine. Zorg daarom altijd dat je deze punten goed nakijkt en eventueel aanpast waar nodig.
4.2 Periodiek wekelijks onderhoud
Bij deze vorm van onderhoud kijken we nog wat verder naar de machine. Hierbij kijken we naar de volgende punten:
De Geleider
De Anti vibratie rubbers
Het koelsysteem
De bougie
De strartinrichting
Het tandwiel
De Compressiedruk
Wel hoort hier ook het dagelijks onderhoud bij.
Het groot onderhoud kun je het beste laten doen door de specialist. Die kan de machine nakijken repareren en keuren indien nodig, zodat de machine weer gebruiksklaar en veilig is.
4.3 VCA keuring
Laat jaarlijks een keuring uitvoeren door een deskundige, zodat de machine voldoet aan de nodige veiligheidseisen. Zorg daarom dat de deskundige beschikt over de juiste keuringsuitrusting en keuringsspecificaties.
Het is belangrijk dat de volgende keuringsdatum goed leesbaar op de machine wordt vermeld door bijvoorbeeld een keuringssticker.
Het is dan ook sinds 1998 wettelijk bepaald dat machines gekeurd moeten worden die door gebruik slijten en daardoor minder veilig worden. Zie erop toe dat het onderhoud of de keuringen worden geregistreerd. Dit maakt controle van de staat en veiligheid van de machine mogelijk (bij bedrijven met een VCA keurmerk).
4.4 Het Vijlen van de ketting
Bij het vijlen van de ketting zijn 2 soorten vijlen nodig.
Als eerste hebben we een ronde vijl nodig en vaak wordt deze gecombineerd met een hulpstuk (vijlhouder), zodat de diepte en hoek goed in de gaten kan worden gehouden. Deze gebruiken we voor de beitels. De diameter van de ronde vijl is afhankelijk van het soort ketting. De tweede vijl is een platte vijl die we gebruiken voor de dieptestellers.
Als je begint met vijlen is het belangrijk dat het blad en de kettingzaag stevig en stabiel staan. Hier kun je een bankschroef voor gebruiken, maar je kunt ook gebruik maken van een “vijlblok”.
We beginnen met het vijlen van de beitels en zoek hierbij de meest beschadigde beitel op. Hou de vijl horizontaal op het blad en de ketting en zet de vijl onder een hoek van ± 30 graden. Op de vijlhouder staat dit aangegeven. Vervolgens maken we een aantal slagen, zodat de beitel scherp is. Wel is het verstandig om de slagen te tellen, omdat we bij elke beitel dan hetzelfde aantal slagen kunnen doen, waardoor de beitels redelijk dezelfde grootte blijven.
Daarna gaan we verder met de dieptestellers. De dieptesteller bepaald de diepte waarmee de beitel het hout in gaat. Het is daarom erg belangrijk om deze op de juiste hoogte te vijlen. Het verschil tussen beitel en dieptesteller moet ± 0,64mm. De makkelijkste manier hiervoor is om te vijlen met een "dieptesteller mal". Deze heeft altijd de juiste afstand.
Mocht het zo zijn dat de afstand tussen de dieptesteller en de beitel de groot is gaat de beitel te diep in het hout, waardoor de zaag gaat trillen en de kans op een kick-back groter wordt.
Vijlen
5. PBM
Gebruik van PBM's
Persoonlijke beschermingsmiddelen moeten gebruikt worden om gevaarlijke of ongezonde situatie te bestrijden als er alles aan gedaan is om deze bij de bron te bestrijden, maar wanneer blijkt dat er toch een rest risico bestaat. Afhankelijk van het “rest risico” moet er passende/juiste bescherming worden gedragen. Ook deze persoonlijke beschermingsmiddelen moeten net als de machine CE-gemarkeerd zijn en dus van duidelijke gebruiksaanwijzing en onderhoudsvoorschriften zijn voorzien.
De werkgever is verplicht om deze persoonlijke beschermingsmiddelen aan de werknemer ter beschikking te stellen en hem de nodige voorlichting aan te bieden. De werknemer is verplicht de persoonlijke beschermingsmiddelen te gebruiken en op de juiste manier te onderhouden.
Het woord “persoonlijk” geeft al aan dat het gebruik van deze middelen persoonsgebonden zijn en dus de juiste maat moeten hebben. Het kan niet zo zijn dat er meerdere personen met dezelfde middelen moeten delen.
5.1 Helmset
Helmset
De helmset ofwel bosbouwset is een combinatie van hoofdbescherming (helm), gezichtsbescherming (gelaatscherm) en gehoorbescherming (oorkappen). Deze set wordt vaak in de bosbouw/groensector gebruikt. Ook deze set dient aan de wettelijke eisen te voldoen en dient voorzien te zijn van een CE/keurmerk.
5.1.1 Helm
Wanneer er bosverzorgingswerk gedaan moet worden, waarbij struiken en bomen verwijderd moeten worden van 3 meter of hoger moet er een door de arbeidsinspectie goedgekeurde veiligheidshelm gedragen worden. Controleer alvorens je gaat beginnen altijd het keurmerk in de helm. Ga na of de helm nog binnen de aangegeven datum valt.
5.1.2 Gelaatscherm
Er zijn verschillende soorten gelaatschermen in de markt verkrijgbaar. Er kan een onderscheid gemaakt worden in een dicht gelaatsscherm en een open gelaatsscherm. Het voordeel van het open (gaas) vizier is dat dit niet beslaat door je hete adem. Je hebt ten alle tijden een goed zicht op je werk.
Gaas vizier voor een helder zicht.
Doorzichtig vizier van plexiglas.
5.1.3 Gehoorbescherming
Binnen de Arbowet is geregeld dat bij iedere werkzaamheid het lawaai zo laag mogelijk gehouden moet worden. Je dient hier te beginnen bij de bron en moet dus de juiste machine kiezen voor het juiste werk. In de Arbowet wordt gesproken van lawaai wanneer je op 1 meter afstand van de geluidsbron geen normaal gesprek kunt voeren.
Als standaard wordt aangenomen dat het geluid beneden de 80 dB(A) moet blijven om gehoorbeschadiging op lange termijn te voorkomen. Wanneer het geluid tussen de 80 - 85 dB(A) ligt dan wordt gehoorbescherming aangeraden. Het geluid van de kettingzaag is ruimschoots boven de 85 dB(A) en volgens de Arbowet is dan gehoorbescherming ook verplicht.
Vaak is de gehoorbescherming geïntegreerd in/aan de Helm. Afhankelijk van de mate van dempen van de gehoorbescherming kan ervoor gekozen worden om ook nog oordopjes of Ottoplastieken extra te dragen.
Gehoorbescherming verplicht
5.1.4 Veiligheidsbril
Bij het werken met een kettingzaag wordt het dragen van een veiligheidsbril voorgeschreven. Het dragenvan een bril voorkomt dat er houtspaanders of zaagsel in je ogen komt. Er zijn verschillende soorten brillen op de markt. Belangrijk is dat je er eentje kiest die je prettig vindt zitten.
5.2 Zaagbroek
De zaagbroek beschermt tegen lichamelijk letsel door de ketting en rondvliegend materiaal. De broek is gevuld met vezels en op plekken met een hoger risico voorzien van verstevigingen. Als de draaiende ketting tegen de broek aankomt gaan de vezels in de ketting en het kettingrondsel zitten, waardoor de ketting vastloopt en de motor afslaat. Daardoor wordt het risico op zwaar lichamelijk letsel sterk verminderd.
Let wel op welk type zaagbroek je kiest. Dit is afhangkelijk van de kettingsnelheid. Deze is meestal terug te vinden in de handleiding van de kettingzaag. Het Classificatieschema hieronder geeft aan welke klasse bij welke snelheid nodig is.
Klasse 0 - 16m/s
Klasse 1 - 20m/s
Klasse 2 - 24m/s
Klasse 3 - 28m/s
Het gebruik, wassen e.d. hebben invloed op de staat van de zaagbroek. Het is daarom ook verstandig dat de zaagbroek bij regelmatig gebruik vervangen wordt om de 12 tot 18 maanden.
5.3 Zaagschoenen / laarzen
Zaaglaarzen zijn een speciaal soort laars. Naast de gebruikelijke stalen bodem en stalen neuzen zijn de laarzen ook voorzien van extra enkelbescherming en een verstevigde schacht. Het voordeel van zaaglaarzen is dat ook in drassig gebied gewerkt kan worden.
5.4 Handschoenen
Deze handschoenen verkleinen de kans op verwondingen aan je handen. Kettingzaaghandschoenen zijn uitgevoerd met een gewatteerde bovenkant, zodat een eventueel rondvliegende ketting de hand minder snel verwondt.
Bij koud weer zorgen de handschoenen er voor dat de handen wat warmer blijven. Handschoenen bieden ook bescherming tegen takken en doornen. Wel is het belangrijk dat het een soepele en passende handschoen is, omdat je dan goed contact en gevoel kunt houden met de machine.
5.5 Zaagtuniek / jas
Een zaagjas erg belangrijk bij het werken met een kettingzaag, omdat deze bescherming biedt tegen allerlei weersomstandigheden en de mogelijke gevaren van het werken met de kettingzaag. De meeste jassen hebben reflectoren of een opvallende kleur, zodat je goed gezien wordt.
Een veel voorkomende zaag jas is een klasse 1. Deze is vaak voorzien van arm, schouder en borstbeveiliging.
Vooral bij een tophandle zaag is het balangrijk om een zaagtuniek/jas te dragen, omdat deze bescherming biedt aan de schouders en nek. Een tophandle zaag heeft de 2 handvaten dicht op elkaar zitten, waardoor er met de tophandle meestal iets anders wordt gezaagd. Hierbij is het dus van belang dat je goed beschermd bent. Denk er wel aan dat je" ook de tophandle de zaag" altijd met 2 handen vast houdt.
5.6 Valbeveiliging / Persoonlijke valbeveiliging
Valbeveiliging:
Voor het werken op hoogte is valbeveiliging vereist. Onder werken op hoogte vallen werkzaamheden op diverse locaties, zoals een plat of schuin dak, hoogwerkers, platformen, steigers, in bomen enzovoorts waarbij een valgevaar van meer dan 2,5 meter aan de orde is. Daarnaast moeten er veiligheidsmaatregelen getroffen worden wanneer er binnen deze 2,5 meter andere gevaren zoals water, bewegende- of uitstekende delen, aanwezigheid van verkeer of kans om onder spanning te komen staan aanwezig zijn.
Bij het werken op hoogte onderscheiden we drie categorieën ter voorkoming van het vallen, waarbij de eerste twee de prioriteit hebben. Kan het niet anders en blijft er een te groot risico bestaan dan geld de derde "persoonlijke" maatregel:
Bij bronbestrijding wordt er simpelweg voorkomen dat men in een gevarenzone terecht komt. Dit beteknd dat je zorgt voor een opgeruimde en overzichtelijke werkplek. Er slingeren géén machines of andere hulpstukken rond waar je over zou kunnen struikelen/vallen. Op deze manier verklein je het risico tot vallen.
Collectieve maatregelen:
Wanneer bronbestrijding niet mogelijk is dienen er collectieve maatregelen getroffen te worden. Voorbeelden hiervan zijn randbeveiligingen, steigers of kooiladders. Soms is het niet mogelijk om gebruik te maken van deze collectieve veiligheidsmaatregelingen. Redenen hiervoor kunnen zijn de moeilijke toegang of de hoge kosten in verhouding tot de duur van de werkzaamheden.
Individuele "persoonlijke" maatregelen:
Wanneer collectieve maatregelen niet mogelijk en/of aanwezig zijn dient men te zorgen voor het gebruik van PBM: Persoonlijke Beschermings Middelen. Gordels, leeflijnen, helmen, enzovoorts dienen dan als valbeveiliging in gevaarlijke situaties. Een werkgever dient niet alleen in de nodige valbeveiliging te voorzien, maar ook te zorgen dat medewerkers bekend zijn met het gebruik van de materialen. Mensen die tijdens het werken op platte daken of op ladders, of in hoogwerkers een harnas ten behoeve van valbeveiliging dragen kunnen hiervoor een cursus volgen.
Wettelijk gezien ben je verplicht om altijd eerst bronbestrijding en collectieve maatregelen te treffen, alvorens je overgaat op individuele maatregelen!
6. Informatie
Dit arrangement is tot stand gekomen door de samenwerking van Dolmar (Makita Nederland BV) en docenten van diverse groenopleiding VMBO/MBO en passend onderwijs.
Wij bedanken met name het Prinsentuin College te Breda voor het beschikbaar maken van docent Geert-Jan van der Veeken die de acteur is in alle filmpjes.
Natuurlijk bedanken we verder ook iedereen die materiaal heeft aangedragen om te komen tot dit arrangement.
Voor vragen/opmerkingen kunt u een mail sturen naar:
Akkerbouw is een vorm van landbouw: het is het geheel van economische activiteiten waarbij het natuurlijke milieu wordt aangepast ten behoeve van de productie van planten voor menselijk of dierlijk gebruik. Afhankelijk van het product, de productiemethode en het niveau van welvaart wordt gebruikgemaakt van een groot aantal uiteenlopende technieken, variërend van het werken met eenvoudige werktuigen tot het gebruik van grote machines, waarbij arbeid steeds meer vervangen wordt door machines.
Respectvol, vragen stellen, niet doorelkaar kletsen, respectvol omgaan met eigendommen van anderen, werkkleding aan, niet roken, in de klas geen divices (tenzij toegestaan door de docent)
Niet eten en snoepen in de bus, elkaar helpen, elkaar aanspreken op gedrag.
opdrachten en vragen
Waar gaan we naar toe?
Tjalling Rodenhuis
It Noard 1
9023AE Jorwert
Vogels spotten doe je met je ogen en oren! Toch is het handig om wat tips op zak te hebben voordat je het veld in gaat. Gea-vrijwilliger Jan de Boer vertelt je in dit filmpje daarom graag meer over weidevogels en hoe je ze kunt herkennen. Kijk mee vanaf het prachtige Noarderleech. Hier heb je een goede kans om weidevogels te spotten!
Friese boer Rodenhuis 'Overal en altijd aan weidevogels denken'
08 JUNI 2021 | NATUURMONUMENTEN
Zijn vader was razend op hem geworden, die keer dat hij als boerenjongen per ongeluk een gruttonest beschadigde. De liefde voor weidevogels heeft hij van zijn vader geërfd; bij alles dat hij doet houdt Tjalling rekening met de grutto, kievit, tureluur en alle andere weidevogels. Tientallen weidevogels vinden een veilige broedplek op zijn groene graslanden.
Zijn vader was razend geworden, die keer dat hij als boerenjongen per ongeluk een gruttonest beschadigde. Of hij niet uit kon uitkijken? Met weidevogels hoorde je voorzichtig om te gaan. Inmiddels is Tjalling Rodenhuis 55 jaar en zelf boer in het Friese Jorwert. De liefde voor weidevogels heeft hij van zijn vader geërfd; bij alles dat hij doet houdt Tjalling rekening met de grutto, kievit, tureluur en alle andere weidevogels. Het resultaat is ernaar. Tientallen weidevogels vinden een veilige broedplek op zijn groene graslanden.
Grut-o-grut-o-grut
Het is voorjaar als Tjalling ons rondleidt op zijn melkveehouderij. Het Friese land oogt zoals boerenland hoort te zijn. Het gras is groen in alle kleuren groen, hobbelig en ‘gespikkeld’ met paarde-, pinkster- en boterbloemen. De lange zilveren sloten kronkelen zich door het land, de horizon leeg, vlinders fladderen rondom de bloemen. Grut-o-grut-o-grut, roepen de grutto’s, kieviten buitelen boven de wei en hoog in de lucht jubelt een veldleeuwerik. Her en der zelfs de eerste kuikens. Koeien zijn er niet te zien; ze staan binnen in de stal. “De afgelopen weken heeft het zo hard geregend en de grond is daardoor zo zacht dat de grote dieren deze te makkelijk kapot zouden trappen”, legt Tjalling uit. “Maar zodra het kan gaan ze weer naar buiten. Daar horen ze.”
Ideale koe
En inderdaad. In de stal staan tientallen koeien tevreden te vreten aan grote hopen kleurrijk gras. Ze vinden het duidelijk lekker, dit kruidenrijk gras. De koeien vormen een bonte verzameling met roodbonte en zwartbonte koeien, blaarkoppen, witrikken en zelfs een aantal buitenlandse rassen. “Ik probeer met kruisingen de ideale koe te krijgen.” Lees meer over waarom Tjalling de horens op de koeien laat zitten.
Weiland bij boer Tjalling - Friesland - Martin van Lokven
Een mooi plan, maar buiten lokt. Terug naar de weidevogels. Tjalling heeft 50 koeien, 45 hectares grond waarvan 16 hectares die hij van Natuurmonumenten pacht in het natuurgebied Lionserpolder. Van zijn eigen grond heeft hij officieel 8,5 hectares omgezet van landbouwgrond naar natuurgrond. Dat betekent dat hij – tegen subsidie – verplicht is deze grond als natuurgebied te beheren. De rest van de grond is ‘gewoon’ boerenland. Maar wat heet gewoon? Overal, echt overal en altijd - en dus niet alleen op de grond die hij van Natuurmonumenten pacht - denkt de Fries aan de weidevogels. “Machtig mooi toch”.
Laat maaien
Lopend door een heerlijk zonnig weideland, vertelt hij over zijn weidevogelbeheer. Een van de belangrijkste dingen is dat hij pas maait als alle kuikens kunnen vliegen en dus niet onder de maaimachine terecht kunnen komen. Officieel geldt hiervoor de datum 15 juni, “maar als de vogels een jaar wat later zijn, dan wacht ik gewoon nog een paar dagen.” Bedrijfsmatig hoeft dit ook geen probleem te zijn, legt Tjalling uit. Doordat het gras wat langer op het land staat, krijgt het wat meer structuur, ‘prikkel’, zoals hij het noemt en dat is goed voor de koeien. Vergelijkbaar met volkorenbrood in plaats van witbrood.
Mest
Ook zijn gebruik van ouderwetse stalmest, van die mooie, dikke mest bestaande uit stro en poep, is speciaal bedoeld voor de weidevogels. In tegenstelling tot de mest die vrijwel alle boeren gebruiken en die met zo’n tank wordt uitgereden, zorgt stalmest voor een gezondere bodem met heel veel bodemdieren. En ja; bodemdieren zijn vogelvoer!
De stalmest komt uit een kleine zogeheten potstal: een stal waarin de koeien op stro staan. Bij hem zijn dat de koeien die moeten afkalven en de jonge koeien. Inmiddels is ook zoon Jelle het land in gelopen. Ook hij wil boer worden. Met zijn 16 jaar is hij vooral met andere dingen dan weidevogels bezig, maar dikke kans dat ook hij de vogelkant ontdekken zal.
Boer Tjalling en boswachter Simon bij plas-dras - Martin van Lokven
Plas dras
Als de weidevogels in het voorjaar aankomen na hun lange vermoeiende reis uit Afrika hebben ze behoefte aan een voedselrijke, veilige en rustige plek om bij te eten. Favoriet zijn plekken met een klein laagje water op het land. En hoewel zulke stukken, je noemt ze plas-drassen natuurlijk niet door de koeien gebruikt kunnen worden, heeft Tjalling er wel twee. Natuur én milieu zijn bij hem in goede handen. Zo liggen er op het dak van de stal 624 zonnepanelen en is hij met het gebruik van antibiotica of andere medicijnen heel erg terughoudend.
Boterham
Natuurbeheer uit overtuiging, maar er moet natuurlijk wel een boterham worden verdiend, liefst een waar ook nog een plak kaas op kan. En rekening houden met natuur kost geld. De grond wordt immers minder intensief gebruikt. Tjalling levert zijn melk aan FrieslandCampina. De zuivelcoöperatie kent boeren die ‘goed bezig zijn’ het keurmerk PlanetProof toe en betaalt per liter melk wat extra. Tjalling voldoet voor 99% aan de regels van PlanetProof. “Ach ja, ze moeten nou eenmaal een grens trekken.”
Geschreven door Monica Wesseling
Lees meer over wat jij kunt doen om bij te dragen aan biodiversiteit in het buitengebied of hoe Natuurmonumenten op andere plekken samenwerkt met boeren.
Wij zijn Floris en Bonnie Andringa. Samen met onze vier kinderen wonen en werken wij op het melkveebedrijf. Ons melkveebedrijf is te vinden in het mooie coulisselandschap rondom Burgum.
Al sinds 1937 is het bedrijf in de familie Andringa. wij zijn inmiddels de derde generatie Andringa die er het mooie beroep van melkveehouder mag uitoefenen.
Wij zijn een echt familiebedrijf. Onze vier kinderen; Wopke, Géline, Margriet en Mo helpen alle vier mee in het bedrijf. Oudste zoon Wopke zit sinds 2020 in de maatschap.
Wij ondernemen met het oog op de toekomst, voor de dieren, de omgeving en het gezin. Onze drijfveer is het bereiden van een (H)eerlijk zuivelproduct, met dagverse melk van onze blije en gezonde koeien, voor jouw de burger. Een eerlijk zuivelproduct, zonder onnodige bewerking en een zeer korte keten.
De oppervlakte van Nederland is 4.152.800 hectare. In totaal was er in 2000 daarvan 1.975.504 ha in gebruik voor alle land- en tuinbouw samen, dus zo’n 48%. In 2016 was dat nog 1.796.261 ha (43%).
Daarvan is:
443.035 ha in gebruik voor akkerbouw,
69.519 ha voor vollegronds groenteteelt (groenteteelt in open veld) en
32.114 ha voor gemengde bedrijven van akkerbouw en veeteelt.
1.045.577 ha in gebruik voor graasdieren (voornamelijk melkveehouderij) en
60.819 ha voor andere vormen van veeteelt.
En dan zijn er natuurlijk nog de glastuinbouw (zowel groenteteelt als sierteelt), de bollenteelt, boomteelt, champignonteelt en fruitteelt.
(Bron: CBS Statline)
Aantal boeren
In 2016 waren er 55.680 boeren in Nederland. Daarvan waren 10.820 boeren akkerbouwers en hadden 760 boeren een gemengd bedrijf met akkerbouw en veeteelt. In 2000 waren er nog veel meer boeren: in totaal 97.390, waarvan 14.800 akkerbouwers en 1765 boeren met een gemengd bedrijf (Bron: Statline.CBS.nl). Het aantal boeren neemt dus sterk af. Tegelijkertijd neemt de gemiddelde bedrijfsgrootte toe.
Harrysfarm Videojaaroverzicht 2019. Het jaar 2019 van akkerbouwbedrijf Harrysfarm te Swifterbant in 9 minuten samengevat.
Startpagina akkerbouw
Alles voor de akkerbouwsector bijeen op 1 pagina, van zaaien tot oogst en afzet. Bedrijven en voorlichting.
Overzicht informatie landbouwgewassen op Groenkennisnet
Vind op deze pagina meer bruikbare informatie en lesmateriaal voor in de lessen in de akkerbouw. Groenten als aardappelen en uien, maar ook voedergewassen als graan, soja. Daarnaast informatie over gewasbescherming, bodem en bemesting en bedrijfsvoering.
Akkerwijzer van Agrio
Nieuws, actualiteiten vanuit de akkerbouwsector. Maar ook veel informatie over verschillende teeltaspecten zoals poten/zaaien, bodem, mechanisatie, gewasbescherming, oogst en bewaring
Akkerbouw van nu
Van de Nederlandse Akkerbouw Vakbond. Veel informatie voor boeren en burgers over de akkerbouwsector.
Toekomstvisie Landbouw
Toekomstvisie nederlandse landbouw, 2019
De toekomstvisie voor de landbouw richt zich op de omslag naar kringlooplandbouw in 2030. In die landbouw gaat het er om dat er zo min mogelijk nutriënten verloren gaan zodat bodems gezond blijven en de kwaliteit van het water op peil blijft. Door kringlopen te sluiten kun je voorkomen dat schadelijke stoffen in het water of in de lucht terecht komen. De uitdaging ligt binnen kringlooplandbouw in het sluiten van nutriëntenkringlopen en het tegelijkertijd minimaliseren van de broeikasgasemissie.
Met het presenteren van de nieuwe landbouwvisie van Carola Schouten, minister Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, gaan we naar een circulair landbouwmodel in Nederland. Waarom moeten we naar een ander voedselsysteem? Wat houdt kringlooplandbouw eigenlijk in? Hoe financieren we dat? En wat wordt het beleid? In een drieluik over de nieuwe landbouwvisie van minister Schouten duiken we dieper in het hoe, wat en waarom van de kringlooplandbouw.
Kringlooplandbouw
Online gids kringlooplandbouw WUR
De Nederlandse landbouw is efficiënt en innovatief. Deze grootschalige voedselproductie heeft echter gevolgen voor de biodiversiteit, het klimaat en de kwaliteit van water, bodem en lucht. Kringlooplandbouw is een manier om de landbouw toekomstbestendig te maken. Veel agrariërs maken al stappen in die richting. In deze online gids lees je meer over (financiële) kansen, relevant onderzoek en ervaringen van boeren.
kringlooplandbouw
Kringlooplandbouw is een gezamenlijke zoektocht van boeren, betrokken burgers, bedrijven en onderzoekers naar het optimaal combineren van ecologische principes en moderne technologie, met nieuwe partnerschappen, nieuwe verdienmodellen en maatschappelijke diensten. Niet alleen gericht op een goede opbrengst en een zuinig gebruik van grondstoffen en energie, maar ook op zo min mogelijk belasten van klimaat, milieu en natuur.
Kringlooplandbouw houdt in dat we agrarische biomassa en de daarin opgeslagen voedingsstoffen vasthouden in het voedselsysteem. Door nog veel zuiniger om te gaan met schaarse grondstoffen en minder biomassa te verspillen, hoeven minder voedingsstoffen van elders te worden aangevoerd in de vorm van bijvoorbeeld kunstmest en geïmporteerd veevoer. De beschikbaarheid van circulaire grondstoffen bepaalt daarmee de productiecapaciteit en de mogelijkheden voor consumptie die daaruit voortvloeien.
Dossier kringlooplandbouw
Overzicht van de mogelijkheden van kringlooplandbouw. Artikelen, voorbeelden en video's en achtergronden.
KRINGLOOPLANDBOUW
Het sluiten van bodem-plant-dier-mest kringlopen is van groot belang voor de verduurzaming van de landbouw. Kringloopboeren bieden oplossingen om bodemvruchtbaarheid te verbeteren, efficiënties te verhogen, verliezen te beperken, succesvol natuurinclusief en grondgebonden te boeren, maar vooral ook om economisch beter te presteren. Een goede kwaliteit mest, een optimaal functionerend bodemleven en integraal werken en denken worden daarbij gezien als sleutels tot succes. Deze website biedt kennis en de verhalen van kringloopboeren, laat zien wat bereikt is en waar kringlooplandbouw al invulling krijgt.
Brochure 'Mest, een waardevolle grondstof'
Mest is een essentiële bron voor onze voedselvoorziening in Nederland. De landbouw is al eeuwenlang op dit principe gebaseerd. Maar het gebruik van mest breng ook milieurisico's met zich mee. Om de nadelige gevolgen van mest voor het milieu tot een minimum te beperken, is er in Nederland een uitvoerig wetgevingskader voor meststoffen gerealiseerd. De brochure 'Mest, een waardevolle grondstof' geeft een beeld van het mestbeleid door de jaren heen.
Superboeren! op Bekijk Stand van Nederland
De landbouw moet radicaal anders, vindt minister Carola Schouten van landbouw. Maar hoe gaan onze boeren dat doen? Door schaalvergroting zien we steeds vaker landbouwbedrijven met een omzet van meer dan drie miljoen per jaar. Kunnen ze nog wel genoeg verdienen als ze moeten inkrimpen? We zien onder andere een circulaire varkensboer die zo'n 60.000 biggen met taart en patat voert, een drone-boer die zijn land vanuit de lucht observeert en een bio-boer die nooit meer terug wil naar de gangbare landbouw. Stand van Nederland over geld verdienen met boerenverstand.
Kringlooplandbouw en klimaat
Wat mogen we verwachten van een circulaire voedselproductie gebaseerd op
een kringlooplandbouw, in het perspectief van klimaat- en biodiversiteitdoelen?
Granen
Graan wordt al meer dan drie miljoen jaar gebruikt als voedsel voor de mens en zijn voorouders. Het eten van graan wordt beschouwd als een belangrijk element in de vooruitgang van de beschaving.De grotendeels nomadisch levende volken in de prehistorie verzamelden al graankorrels van wilde grassen. Lang voor het begin van de jaartelling werden de planten in cultuur gebracht. De oorspronkelijke groeigebieden van gerst bevonden zich waarschijnlijk in de hooglanden van Ethiopië en het zuidoostelijk deel van Azië. Aangenomen wordt dat er meer dan 7000 jaar geleden al gerst werd gekweekt in het gebied tussen Syrië en Afghanistan.
Gerst was in Europa de eerst gekweekte graansoort. Als voedsel was gerst tot in de middeleeuwen van groot belang. De gerstekorrels werden tot brij gekookt, maar er werden ook koeken en platte broden van bereid. Later werd gerst als voedselgewas bijna overal overvleugeld door tarwe.
De belangrijkste graansoorten:
Tarwe
Tarwerassen worden ingedeeld naar groeiseizoen (wintertarwe, zomertarwe en overgangstarwe). Verder maakt men bij broodtarwe onderscheid op basis van
de structuur van de korrel: zachte of harde (niet te verwarren met durumtarwe) en
de kleur van de korrel: rood of wit.
Ook wordt broodtarwe vaak ingedeeld op basis van de kwaliteit, die grotendeels bepaald wordt door het gehalte en de kwaliteit van het eiwit of gluten en in mindere mate door de hardheid van de korrel.
Gerst
Gerst behoort tot de grassenfamilie en is een eenjarige (zomergerst) of tweejarige (wintergerst) plant. De wintergerst moet voldoende koude gehad hebben om te kunnen bloeien. Wintergerst bloeit in de tweede helft van mei. Zomergerst bloeit wat later. Gerst is een uitstoelende plant met 50–130 cm lange stengels waaraan zich een aarvormigebloeiwijze vormt. Aan weerszijden van de getande aarspil staan steeds drie eenbloemige aartjes ingeplant. De buitenste van de drie aartjes zijn soms mannelijk of rudimentair.
Op de overgang van de bladschede naar de bladschijf zitten zowel een tongetje als oortjes.
De aartjes zijn genaald. De kelkkafjes zijn smal, lancet- tot naaldvormig en de onderste kroonkafjes van de fertiele bloempjes zijn gewoonlijk lang genaald. Soms is de kafnaald vervangen door een kort, drietandig vorkje (gevorkte gerst). De cultivars zijn zeer overwegend zelfbevruchtend.
De graanvrucht is meestal bedekt en min of meer strokleurig, maar er bestaat ook "naaktzadige" gerst en ook gerst met zwarte kroonkafjes (zwarte gerst). Bij gewone gerst is de korrel vergroeid met de omhullende kafjes, waardoor deze gepeld moet worden in een pelmolen om de kafjes van het zaad te scheiden.
Haver
Haver (Avena sativa) is een eenjarige plant uit de grassenfamilie (Poaceae). Haver is een graansoort, die reeds sinds 7000 v.Chr. geteeld wordt. Haver komt oorspronkelijk uit Zuidoost-Europa en Zuidwest-Azië en is ontstaan uit de wilde haver (Avena sterilis).
De plant wordt ongeveer 1,2 m hoog. Het 5 mm brede tongetje (ligula) is getand. De plant bloeit in juni en de bloeiwijze is een pluim. De aartjes bestaan uit twee bloemen, die zichzelf bestuiven. De kroonkafjes zijn ongenaald of zoals bij naakte haver onvolledig genaald. De vruchten zijn rijp in augustus.
Tot in de Late Middeleeuwen was haver in Nederland op de zandgronden een belangrijk gewas. In Nederland wordt ongeveer 1750 hectare (2014) haver per jaar verbouwd met een opbrengst van 6100 kg per ha.Vroeger werd er naast de witte ook gele en zwarte haver geteeld.
Haver werd vroeger geteeld voor zowel menselijke consumptie (haverkoeken, haverbrij en haversoep) als voor veevoer. Haver wordt tegenwoordig gebruikt als paardenvoer en voor de productie van havervlokken en havermeel.
Rogge
Rogge wordt vooral geteeld om er roggebrood van te maken. Ook ontbijtkoek wordt van rogge gemaakt. Voor de teelt van winterrogge worden vrij bestoven rassen en hybrides gebruikt. Zomerrogge wordt bijna niet meer geteeld voor de korrel. Wel wordt zomerrogge soms geteeld als stoppelgewas voor groenbemesting. Ook winterrogge wordt wel voor groenbemesting gebruikt. Dit is dan een bladrijk type en wordt ondergeploegd in het voorjaar.
Triticale
Tritcale is een kruising tussen rogge en tarwe. De bedoeling van deze kruising is om de beste eigenschappen van tarwe en rogge te combineren. De hogere opbrengst van tarwe en de mindere gevoeligheid voor schimmelziekten van rogge. Het wordt vooral gebruikt voor veevoer.
Aardappelen kan je makkelijk herkennen in het veld, omdat ze op ruggen worden geteeld. Zo kunnen ze makkelijker worden geoogst.
We onderscheiden verschillende soorten aardappelen: pootaardappelen, consumptieaardappelen en zetmeelaardappelen. Uit pootaardappelen worden nieuwe aardappelen geteeld.
Alle aardappelen worden gepoot in het voorjaar. De pootmachine maakt meteen ‘ruggen’, de heuvels waarin de aardappels groeien. Dit wordt gedaan om de aardappels later zo goed mogelijk te kunnen oogsten. Soms worden de ruggen in dezelfde werkgang aangefreesd, dat wil zeggen dat de rug wordt verstevigd, soms gebeurt het aanfrezen een aantal dagen na het poten. De aardappels kiemen en vormen een plant die boven op de rug groeit. Tegelijkertijd groeien er onder de grond nieuwe uitlopers waaraan nieuwe aardappels worden gevormd.
Aardappels worden gepoot in maart/april/mei, afhankelijk van het weer en het ras. Het gewas bloeit in juni. De bloemen zijn wit, roze of paars. In augustus/september beginnen de planten te verouderen en af te sterven. De planten worden afgesneden en de restanten worden doodgespoten. Dit gebeurt om te voorkomen dat via de afstervende bladeren schimmels, virussen en bacteriën in de nieuwe aardappels komen. Biologische boeren branden het gewas vaak af. Nadat het gewas is doodgespoten of afgebrand duurt het nog een aantal weken voordat er kan worden geoogst. In die tijd harden de aardappels onder de grond af en vergaan de ‘moederknollen’, de oorspronkelijk gepote aardappel, zodat deze niet de oogstmachine vervuilen of in het geoogste product komen. Na de oogst worden de aardappelen meestal opgeslagen in de schuren van de boeren zelf.
Pootaardappelen
Pootaardappelen worden in het eerste jaar als miniknollen gekocht door de boer. Deze miniknollen worden opgekweekt uit plantweefsel door gespecialiseerde bedrijven . De miniknollen worden gepoot in een klein veld. De oogst wordt door de pootaardappelboer opgeslagen en het volgend jaar uitgeplant. De meeste pootaardappeltelers vermeerderen zo 4-5 jaar totdat ze de oogst verkopen aan de boeren die de aardappels voor consumptie telen of voor zetmeelproductie. Elke gepote aardappel levert gemiddeld 8 nieuwe aardappelen op. Een miniknol kost per stuk gemiddeld € 0,50. Pootaardappelen leveren zo’n € 0,30 per kilo op, consumptieaardappelen gemiddeld € 0,10 per kilo. Om voldoende winst te maken zorgt de pootaardappelteler er dus voor zo veel mogelijk eindproduct te produceren, maar in principe kunnen de aardappelen ook elk jaar verkocht worden als pootgoed voor andere boeren of als consumptieaardappelen.
Tijdens de teelt is het vooral voor pootaardappelen heel belangrijk dat zij vrij blijven van ziekten en plagen, vooral virussen en bacteriën. Daarvoor worden door de boeren alle aardappels bekeken vanuit ‘selectiekarren’ die over het gewas rijden. Alle zieke planten worden verwijderd.
Pootaardappelen worden eerder geoogst dan consumptieaardappelen en zetmeelaardappelen. De reden is, dat het bij de teelt van pootaardappelen gaat om zo veel mogelijk nieuwe aardappels te krijgen, maar deze hoeven niet heel groot te zijn. Liever niet zelfs, want kleinere pootaardappelen zijn makkelijker te vervoeren. Met name voor pootaardappelteelt gelden strenge eisen aan kwaliteit en vrij zijn van ziekten en plagen. Hiervoor komt de NAK (Nederlandse Algemene Keuringsdienst) regelmatig kijken in de velden met pootaardappelen. De NAK kan ook percelen afkeuren. Die aardappels worden dan verkocht als consumptieaardappelen. De ziekten waarop kan worden afgekeurd zijn namelijk vooral schadelijk voor de aardappelplanten in het volgende seizoen en niet voor mens en dier. Vanaf de oogst zijn pootaardappeltelers al weer druk met sorteren van pootgoed voor de export naar landen waar in de herfst wordt gepoot. Bij het sorteren worden alle beschadigde of zieke aardappels er uit gehaald.
Consumptieaardappelen
Consumptieaardappelen worden langer in het veld gelaten dan pootaardappelen om zoveel mogelijk kilo per hectare te produceren. Ze worden gemiddeld in september/oktober geoogst. Consumptieaardappelen worden gebruikt voor verkoop aan consumenten als onbewerkt product, maar ook bewerkt verkocht (meestal voorgekookt en gesneden). Verder worden ze gebruikt voor frites, chips en andere aardappelproducten.
Zetmeelaardappelen
Zetmeelaardappelen worden geteeld om zetmeel uit te winnen voor voedsel, maar ook voor producten als lijm, enz. Zetmeelaardappelen worden geoogst in september/oktober. Ze worden verwerkt bij de coöperatie Avebe in Ter Apelkanaal, Gasselternijveen en Foxhol of bij de Duitse coöperatie in Emlichheim.
Bron: Nederlandse Akkerbouw Vakbond
Teeltinformatie
Groeiproces van een perceel aardappelen
Zie voor de teelt van een perceel aardappelen het verslag met foto's en video's op het bedrijf van den Borne.
Video. Hoe groeit een aardappel
Groeiproces van de aardappelplant door Schooltv uitgelegd aan kinderen van de basisschool en eerste jaren van voortgezet onderwijs.
Suikerbieten worden vooral geteeld in de gematigde klimaatzone. Het wereldareaal bedroeg tussen 2008 en 2011 gemiddeld zo'n 4 miljoen hectare met een opbrengst van gemiddeld 221 miljoen ton bieten.De suikerbiet houdt van een losse, vochtige grond en kan slecht tegen vorst. Als de suikerbiet bevriest, sterft de biet af en verliest deze tot drie keer zoveel suiker als een levende biet. Daarnaast zal een biet die bevroren is geweest door het afsterven snel gaan rotten.Met name het bevriezen van een berg reeds geoogste bieten is zeer schadelijk omdat een hele oogst verloren kan gaan. Om dit tegen te gaan kan een zeil over de bieten geplaatst worden. Als bieten bevroren geoogst en aan de fabriek aangeleverd worden zijn de problemen echter veel kleiner. Herfstweer met 's morgens slechts een paar graden vorst en overdag zon is voor een biet juist erg gunstig. Door de vorst maakt de suikerbiet immers extra suiker aan (dit effect is er in gunstige zin bijvoorbeeld ook bij spruiten en boerenkool). Dankzij de zon overdag kan de biet nog extra suiker produceren dankzij extra fotosynthese. In deze weersomstandigheden kan het suikergehalte soms wel een procent stijgen. Terwijl bewolkt weer met relatief warme nachten het suikergehalte zelfs doet dalen.
De grootste productie vindt plaats op het noordelijk halfrond, waarbij Frankrijk, Duitsland, de Verenigde Staten en Rusland de grootste suikerbietenproducenten zijn (in 2007). De Europese Unie is de op twee na grootste suikerproducent, na Brazilië en India, die vooral suikerriet telen.
jonge bietenplanten
Het zaaien gebeurt in de lente terwijl de bieten in de herfst geoogst worden. Het bietenzaad komt uit landen met een warmer klimaat dan Nederland of België, zoals Frankrijk. De suikerbiet is een tweejarige plant. In het eerste jaar worden reservestoffen opgeslagen in de wortel, die het jaar daarop worden gebruikt voor de bloei en de zaadproductie. Er komen echter ook planten voor die in het eerste jaar onder ongunstige omstandigheden een bloeiwijze vormen (schieten). Deze bieten moeten verwijderd worden voordat ze zaad vormen, om opslag (onkruidbieten) in het volgende gewas te voorkomen. Bovendien zijn ze ongewenst tijdens de oogst en verwerking van de rest van de bieten.
De oogst vindt plaats in de herfst (vanaf september), waarbij de wortelopbrengst per hectare gemiddeld in Nederland 65 ton was in de jaren 2003 tot en met 2007. De meeste bieten worden geoogst met een zesrijige bietenrooier, waarbij de biet wordt ontbladerd en daarna met messen wordt gekopt. Voor goed kopwerk is een regelmatige stand van de bieten noodzakelijk; bij te kleine bieten blijft er nog blad aan de biet zitten en bij te grote bieten wordt er te veel biet weggekopt.
Tot in de jaren 1970 werd bietenblad gebruikt als voer voor runderen. Onder meer door de betere oogsttechnieken en egalere rassen is het nu niet meer interessant. De bladeren (en bietenkoppen) blijven nu achter. Veelal is dit ongunstig. De vertering van bietenblad heeft een lage effectieve organische stof (voor behoud van de vruchtbaarheid grond is de teelt van bijvoorbeeld tarwe noodzakelijk) en de mineralen die vrijkomen spoelen in de winter meestal uit. Er vindt echter onderzoek plaats om bietenblad te gaan vergisten. Ook behoort de winning van de eiwitten uit het bietenblad tot de theoretische mogelijkheden.
De teelt van suikerbieten geschiedt geheel machinaal. Voor het machinaal zaaien worden de zaden, eigenlijk zaadkluwens met tegenwoordig één kiem, gepilleerd. Pilleren is het opvullen/omhullen van onregelmatige gevormde zaden, met als doel het zaad beter, sneller en preciezer te kunnen zaaien. Een ander doel is het meegeven van fungiciden en insecticiden om de plant gedurende de eerste groeifase te beschermen tegen schadelijke schimmels en insecten.
Bij de teelt van suikerbieten kunnen talloze ziekten optreden, zoals bladziekten, veroorzaakt door Cercospora, meeldauw, of wortelziekten, bijvoorbeeld rotting veroorzaakt door Rhizoctonia solani. Ook kan er schade ontstaan door aaltjes en insectenlarven, zoals ritnaalden en het bietekevertje (Atomaria linearis) eten van de bietenplanten. Zie ook onder het kopje ziekten en aantastingen.
Gemiddeld bedroeg de opbrengst in Nederland in 2005 11.100 kg, in 2006 10.900 kg en in 2007 11.100 kg suiker per ha. De gemiddelde suikerbietopbrengst was in 2007 64.000 kg per hectare met een suikergehalte van 17,4%. De gemiddelde uitbetaalde suikerbietenprijs was in 2007 € 41,31 per 1000 kg bieten. De prijs hangt af van het suikerpercentage van de biet, de winbaarheid (het gehalte aan amino-stikstof, kalium en natrium), het tijdstip van levering en de hoeveelheid meegeleverde tarra.
Bedroeg het araal in 2000 nog 110.000 ha, in 2015 was het gedaald tot 58.500 ha om daarna weer te stijgen. In 2017 is het areaal in Nederland gestegen naar ruim 85.000 hectare.
Bron: Wikipedia
Teeltinformatie
Van suikerbiet tot suikerklont. De teelt van suikerbieten op het akkerbouwbedrijf van Richard Breemhaar. En de verwerking in de suikerfabriek.
Teelthandleiding suikerbieten, uit 1994
Teelthandleiding met soms wat verouderde gegevens. De handleiding is uit 1994. Daarom eerst de bovenste handleiding gebruiken.
Browser versie voor andere besturingssystemen op smartphone
Voor uitleg over de app zie onderstaand instructiefilmpje:
IRS onkruidherkenning
App ziekten & plagen
Deze module beschrijft alle voorkomende (gebreks)ziekten en plagen in suikerbieten. Hier is informatie beschikbaar over schadesymptomen, de oorzaak, en wordt de bijbehorende preventie en bestrijding geadviseerd. Van verschillende groeistadia zijn foto's vastgelegd. Nieuw zijn de beschrijvingen en foto's van biologische bestrijders (natuurlijke vijanden) van plagen in de bietenteelt.
Er zijn drie manieren om dit programma te starten:
Voederbieten kunnen een deel van het krachtvoer vervangen en daarmee bijdragen aan een hogere fosfaatefficiëntie op uw bedrijf, omdat u meer melk uit ruwvoer haalt. Wel vraagt de teelt en bewaring van voederbieten uw aandacht. Graag zetten wij de aandachtspunten voor perceelskeuze, zaaien, onkruidbestrijding, bemesting, oogsten en voeren van voederbieten voor u op een rij.
Perceelsvoorwaarden bij bietenteelt
Zorg voor een pH van minimaal 6.
Het perceel mag geen storende lagen bevatten.
Pas op met pasgescheurd grasland vanwege emelten en ritnaalden.
Bietenteelt is minder geschikt voor veengrond en zware klei.
Zaaien van voederbieten
Zaai bieten tussen 20 maart en 10 april, bij een bodemtemperatuur van minimaal 5°C.
Zaai 100.000 tot 110.000 zaden per hectare, op 2 tot 3 centimeter diepte.
Houd bij de rassenkeuze rekening met gevoeligheid voor rhizoctonia en rhizomanie.
Rassen met een lager drogestofgehalte zijn geschikt voor het vers voeren, rassen met een hoger drogestofgehalte passen beter als u de bieten in wilt kuilen, bijvoorbeeld met snijmaïs.
Bestrijding van onkruid en ziekten
Emelten en ritnaalden smullen van de voederbiet.
De ziektes Rhizoctonia, rhizomanie, (valse) meeldauw en bladvlekkenziekte komen voor bij voederbieten. Neem dus maatregelen voor een passende gewasbescherming, in overleg met uw adviseur van Agrifirm.
Voederbieten kunnen een deel van het krachtvoer vervangen en daarmee bijdragen aan een hogere fosfaatefficiëntie op uw bedrijf, omdat u meer melk uit ruwvoer haalt.
Bemesting
Bemest voederbieten met 30 tot 40 m3 drijfmest per hectare.
Verstrek een aanvullende kaliumgift van 150 tot 200 kg per hectare.
Voor een juiste wortelopbrengst is een aanvullende natriumgift van ongeveer 150 kg per hectare gewenst.
Kies voor mestsoorten met borium, dat is belangrijk om hartrot te voorkomen.
Oogsten en bewaren
U kunt voederbieten oogsten vanaf begin november. Eerder oogsten kost opbrengst.
Oogst de bieten bij voorkeur door ze alleen te onbladeren en niet te ontkoppen.
Bewaar de bieten op een hoop in de open lucht. Bij vorst dient u deze af te dekken met kuilkleden of –folie.
U kunt er ook voor kiezen om voederbieten met snijmaïs in te kuilen.
voederBieten VOOR de hoogste kvem-opbrengst per hectare
Voederbieten zijn in opmars, nu de kVEM-opbrengst van eigen grond belangrijker is dan ooit. Een
geslaagde teelt voederbieten levert 18 - 20 ton drogestof met 1.100 tot 1.200 VEM op. De smakelijke bieten stimuleren ook nog eens de totale opname en geven een verhoging in melkvet en -eiwit.
De arealen veld- en sojabonen en lupine werden in 2018 opnieuw groter. De oppervlakte veldbonen was in 2018 met 140 hectare gegroeid naar 710 hectare, een toename van 19,3 procent in een jaar. Het areaal sojabonen groeide van 450 hectare in 2017 naar 540 hectare in 2018 (17,4 procent). Het areaal lupine nam in een jaar tijd met 5 procent in omvang toe, terwijl de oppervlakte voederwten juist kromp (-5,8 procent).
Sojabonen en lupinebonen worden vooral geteeld als grondstof voor diervoeders, maar ook voor menselijke consumptie. Zo wordt lupine gebruikt als grondstof voor vleesvervangers. Veldbonen en voedererwten worden geteeld als voedergewassen.
Eiwit van eigen grond
Grondgebonden en eiwitbehoefte van eigen grond
In Nederland worden al enige jaren proeven genomen met het verbouwen van eiwitrijke gewassen als sojabonen en lupinen. De Commissie Grondgebondenheid van LTO en NZO adviseert melkveebedrijven om in 2025 minimaal 65 procent van de eiwitbehoefte van eigen grond of van grond uit de buurt te halen. Dit streven sluit wat betreft de regionale schaal aan bij de visie ‘Landbouw, natuur en voedsel: waardevol en verbonden’ van het ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit.
Voor het verbouwen van sojabonen wordt in de Green Deal ‘Soja in Nederland’, waarin Groningen, Friesland en Drenthe partijen zijn, gestreefd naar een areaal van 10 duizend hectare. Zeeland ondersteunt een praktijkproef voor sojateelt en Noord-Brabant gaat op korte termijn de teelt van sojabonen stimuleren.
Het areaal eiwithoudende gewassen kwam in 2018 uit op 9 duizend hectare, 38 procent meer dan in 2008. Toen was het 5,6 duizend hectare. Alle eiwithoudende gewassen nemen in omvang toe. Het oppervlakte van het meest geteelde eiwithoudende gewas, luzerne, is de laatste jaren echter nauwelijks gegroeid. Dat meldt CBS op basis van voorlopige resultaten van de landbouwtelling.
Eiwithoudende gewassen worden geteeld voor menselijke consumptie, als diervoeder of als groenbemester. Gewassen als luzerne, sojabonen, (niet-bittere) lupinen, veldbonen en voedererwten maken ongeveer 0,5 procent uit van het totale landbouwareaal. Van de eiwitgewassen is luzerne veruit het belangrijkste. In 2018 besloeg het areaal 7,6 duizend hectare, nog geen procent meer dan in 2017, toen het areaal in een jaar tijd juist met 100 hectare was afgenomen.
In 2018 werd luzerne op 1 060 landbouwbedrijven geteeld, 60 bedrijven meer dan het jaar ervoor. Luzerne wordt wereldwijd verbouwd als veevoer en als groenbemester.
Luzerne
Luzerne maaien en inkuilen
Luzerne als voedergewas, een handleiding voor de teelt
Dit
handboek biedt onder andere informatie over de
bemesting, teelt, oogst, opbrengst, conservering
en de voeding van luzerne. Tenslotte wordt ingegaan op de financiële aspecten van luzerne terwijl ter afsluiting een toekomstverwachting
wordt gegeven.
Teelthandleiding Luzerne
Deze herziene uitgave van de teelthandleiding bevat veel nieuwe informatie over teelt en gebruik van
luzerne. De vorige teelthandleiding werd in 1988 uitgegeven. In 1989 werd er ten behoeve van het
gebruik van luzerne als ruwvoeder op het rundveebedrijf veel nieuw onderzoek gestart. Met name op
de veehouderij-proefbedrijven Cranendonck en in mindere mate Aver-Heino werd in proeven en op
praktijkschaal veel ervaring opgedaan met luzerne als ruwvoeder voor rundvee.
Teeltwijzer Luzerne
Deze teelwijzer is in 2017 tot stand gekomen voor het project ‘Luzerne, een teelt goed voor boer, bodem en biodiversiteit’ van het CLM
Veldbonen
Teelthandleiding veldbonen
De teelt van veldbonen uitvoerig beschreven. Daarnaast wordt ook stilgestaan bij de oogst, conservering en voeding van de veldbonen. Als laatste
wordt ook nog naar het kostenplaatje van het telen en voederen van veldbonen gekeken.
Hoe teel je soja in Nederland?
Wat is soja? Hoe teel je dit gewas in Nederland? Moet u het bemesten en wat levert het per hectare op? Op deze pagina vindt u vragen en antwoorden over de teelt van dit gewas.
Sojateelt in Nederland
De sojateelt is in 2013 in Nederland geïntroduceerd. De vraag naar duurzaam geteelde,
regionale en gegarandeerd GMO-vrije soja neemt toe. Praktijkresultaten met de huidige
rassen en nog geringe teeltervaring geven nu al aan dat soja kan concurreren met granen.
Sojateelt heeft de potentie om van vaste waarde te zijn in de Nederlandse bouwplannen.
Vragen en opdrachten
Groenbemesters
Dossier groenbemesters
De keuze voor groenbemesters is van veel factoren afhankelijk zoals bodemeigenschappen en gewasrotatie. Om studenten te laten kennismaken met de problematiek wordt er in een WURKS-project een lesmateriaal ontwikkeld in de vorm van een handboek, factsheets, powerpointpresentatie voor het onderwijs en opdrachten.
Teeltinformatie
Handboek Groenbemesters
Teeltinformatie van een groot aantal groenbemesters. De gebruiksmogelijkheden worden uitgebreid beschreven.
Categorie akkerbouw in AgroApps
AgroApps is een merkonafhankelijke online database waarin alle agrarische apps verzameld worden. Is de app niet specifiek agrarisch, maar heeft het wel een grote meerwaarde voor de agrarische markt? Dan vindt u de app op AgroApps.nl. Door middel van verschillende overzichtelijke categorieën kunt u per marktsegment filteren in de verschillende sectoren. Per app vindt u een uitgebreide beschrijving en kunt u ervaringen lezen van uw collega’s die de app reeds gebruiken. Heeft u een interessante app gevonden? Druk op de knop downloaden en scan de QR-code in met uw smartphone. U komt direct op de website terecht waar u de app kunt installeren.
Moderne akkerbouw
Akker van de Toekomst
De Akker van de Toekomst staat voor een vergaande vorm van circulaire landbouw waarbij natuurinclusieviteit een grote rol speelt. De akkerbouw en vollegrondsgroenteteelt in Nederland heeft zich de laatste 60 jaar ontwikkeld naar uitzonderlijk hoogproductieve landbouw. In een aantal specialismen zoals de bloembollen-, pootaardappel- en zaadteelt is Nederland wereldmarktleider geworden. Flevoland behoort in Nederland tot de top in akkerbouw en vollegrondsteelten. Deze dominante vorm van plantaardige productie wordt de laatste decennia in toenemende mate geconfronteerd met maatschappelijke kritiek. Kritiek die zich baseert op de gevolgen van dit type landbouw voor de natuur, het milieu in brede zin, de voedselveiligheid, de eenvormigheid van het landschap en de veiligheid voor mensen in de omgeving. Met de Akker van de Toekomst willen we laten zien dat er (nieuwe) mogelijkheden zijn om de geschetste negatieve invloeden aanzienlijk te verminderen.
Doelen:
Minimaal gebruik gewasbeschermingsmiddelen (90% vermindering)
Laag energieverbruik (>40% vermindering)
Geen gebruik van fosfaat en kalium in kunstmestvorm
Minimaal gebruik N (stikstof) in kunstmestvorm (max 30kg/ha/jr)
Minimalisering van verliezen van mineralen naar het milieu (N gehalte drainwater voldoet aan drinkw.norm; evenwicht in aan- en afvoer van P)
Laag watergebruik (80% vermindering)
Natuurvriendelijk (binnen de context van een productiebedrijf) (voldoet aan maatlat in ontw.)
Emissieloos en residuvrij telen (conform normen LTO [in ontw])
Geen substantiele verhoging van de kostprijs (<10%)
Middelen:
Strokenteelt
Onbereden Bedden Teelt (OBT)
Zo licht mogelijke (geautomatiseerde) werktuigen (met name in de groeifase van het gewas)
De grond zolang mogelijk “groen” houden
Vruchtwisseling met minimaal 5 gewassen waarvan 2 maaigewassen
Maximaal gebruik van natuurlijke eigenschappen van gewassen en onderlinge natuurlijke interacties tussen gewassen
Gebruik van compost en mest
Precisietechnieken
Toelichting op de doelen en inzet van middelen:
Ad 1) Minimaal gebruik gewasbeschermingsmiddelen
In de Akker van de Toekomst wordt hooguit 10% van de te doen gebruikelijke hoeveelheid gewasbeschermingsmiddelen gebruikt. Daarbij wordt uitgegaan van hetgeen in de ‘Kwantitatieve Informatie Akkerbouw ” (het KWIN-boekje) is vastgesteld als standaardgebruik voor elk gewas in de IJselmeerpolders. Deze hoeveelheid is omgezet naar milieubelastingpunten. In de Akker van de Toekomst gebruiken we maximaal 10% van voornoemde milieubelastingpunten. Eventuele middelen die in de Biologische Landbouw zijn toegelaten zijn uitgezonderd van bovenstaande berekening. Door een minimaal gebruik van Gewasbeschermingsmiddelen komt ook het realiseren van een residuvrij eindproduct in het vizier. Daarnaast willen we uiteraard voorkomen dat akkerbouw negatieve consequenties met zich meebrengt ten aanzien van het natuurlijk leven in onze omgeving.
Ad 2) Laag (fossiel) energiegebruik
Een volledige circulaire landbouw gaat niet samen met de inzet van fossiele brandstoffen. Op weg naar dat doel willen we de energiebehoefte van de akkerbouwteelten aanzienlijk verlagen. Daarnaast kijken we naar het gebruik van andere niet fossiele energiedragers. We realiseren dat onder andere door een systeem van onbereden teeltbedden te introduceren. Onbereden grond wordt niet vastgereden dus vervalt de noodzaak tot diep losmaken. De vaste smalle rijpaden daartussen bieden daarentegen meer draagkracht waardoor machines minder voortbewegingenergie nodig hebben. De kleinere en lichtere machines we die in dit project ontwikkelen zorgen voor een verdere besparing in het energieverbruik. De minimale inzet van gewasbescherming en kunstmest betekent ook minder rijden op de akker; evenals het combineren van werkzaamheden zoals land klaarmaken en zaaien/poten in een werkgang. Andere forse stappen om de energiebehoefte te minimaliseren zijn het aanzienlijk verminderen van het gebruik van N-kunstmest en vermindering van beregenen.
Ad 3) Geen gebruik van fosfaat en kalium in kunstmestvorm
Beide stoffen zijn voor een goede plantengroei noodzakelijke elementen die de plant via zijn wortelgestel opneemt. Bij een circulaire landbouw hoort niet het gebruik van uit mijnen gewonnen Fosfaat en Kalium. Dat is uiteindelijk een eindige situatie. Bij fosfaat wordt geschat dat de uit mijnen winbare en betaalbare voorraden binnen 50 à 200 jaar op zijn. Daarnaast zijn verschillende mijnprocessen erg ongunstig voor het milieu. Op dit moment minstens zo belangrijk: Nederland importeert via veevoergrondstoffen veel meer van deze zogenaamde macro-elementen dan ze exporteert. Het is dan ook veel zinvoller deze uiteindelijk in de mest zittende nutriënten t.b.v. de plantengroei te gebruiken.
Ad 4) Minimaal gebruik N in kunstmestvorm
N (stikstof) maken ten behoeve van kunstmest is een proces dat enorm veel (fossiele) energie vergt. Om die reden zie je in beleidsstukken van velerlei organisaties stemmen opgaan om dit behoorlijk terug te dringen (minister Schouten: “De land- en tuinbouw moet afscheid nemen van kunstmest”). N in minerale vorm is ook nog eens behoorlijk mobiel en is een factor van belang als het gaat om uitspoeling, lachgasvorming (sterk broeikasgas) en versnelde afbraak van organische stof in de bodem. Daarnaast zijn er aanwijzingen dat de met behulp van N-giften hoge voedselproducties gepaard gaan met een bijna evenredige afname van micronutriënten in onze voeding. Allemaal redenen om te matigen en de grenzen op te zoeken van optimalisatie.
Ad 5) Minimalisering van verliezen van mineralen naar het milieu
(Onnodige) emissies naar het water brengt onder andere ongewenste ontwikkeling van blauwalg met zich mee. Daarnaast raakt het natuurlijk leven verstoord als er relatief eenzijdige nutriënten aan het water worden toegevoegd; overigens geldt dat ook voor het bodemleven. Emissies naar de lucht (vaak via bodemprocessen) komt met name op het conto van N; dat kan in de vorm van ammoniak of als lachgas (als broeikasgas 296 x sterker dan CO2). In de Akker van de Toekomst willen we een zo optimaal rendement van inzet van plantenvoedende stoffen; elk verlies is strijdig met die (ook economische) doelstelling.
Ad 6) Laag watergebruik
Gaandeweg het tijdsverloop van intensivering van gewasteelten in Nederland ontstaat ook een trend van het steeds meer gebruiken c.q. afhankelijk worden van beregening. 2018 liet zien dat we daar ook tegen (maatschappelijke en ecologische) grenzen aanlopen. Met de Akker van de Toekomst beogen we die afhankelijkheid aanzienlijk te verminderen; met name door een robuuster landbouwsysteem en door het toepassen van een technologieën als druppelirrigatie.
Ad 7) Redelijk natuurvriendelijk
Landbouw is geen natuur. Het is een noodzakelijke methode om voldoende voedsel te produceren voor mensen. Daarbij grijpt de mens in in natuurlijke processen en de inrichting van de omgeving. Hoe je het ook wendt of keert: dat is in een bepaalde mate natuurvijandig! We willen binnen bovengeschetste context pogen toch zoveel mogelijk ruimte en mogelijkheden te creëren voor een zekere mate aan basisnatuur. We willen er actief aan bijdragen dat basisvoorwaarden (voedsel, rust, schuilmogelijkheid) voor de stand van insecten, vogels en dieren (zoals bijv. hazen) verbeteren.
Ad 8) Emissieloos en residuvrij telen
Hoewel de diverse gewasbeschermingsmiddelen aan strikte randvoorwaarden over emissies en residuwaarden moeten voldoen is het simpelweg veiliger om ruim onder die grenswaarden uit te komen. Ook omdat er een duidelijke marktvoorkeur ligt vanuit consumenten om op dit vlak geen onnodige risico`s te lopen zie je bij marktspelers gedrag om daaropin te spelen. We verwachten met de set aan beschreven doelen en middelen/maatregelen zeker te voldoen aan de definitie van emissie loos en residuvrij telen.
Ad 9) Geen substantiële verhoging van de kostprijs
Zolang er geen marktonderscheid te maken valt tussen producten die voldoen aan bovengenoemde doelen en de grote reguliere stroom die vooralsnog de dominante volumes zullen uitmaken is het van belang dat er geen groot verschil is tussen kostprijzen. Daarnaast zal een lage kostprijs zeker helpen bij de acceptatie van akkerbouwers om deze set van doelen en middelen na te volgen.
Ad 10) Strokenteelt
De introductie van strokenteelt doorbreekt de huidige monoculturen in de akkerbouw. Door verschillende gewassen direct naast elkaar te combineren in stroken, is er bijvoorbeeld voor insecten jaarrond voedsel en schuilplaats te vinden. Uit onderzoek blijken sterke aanwijzingen te komen dat strokenteelt bijdraagt aan de biodiversiteit. Dit niet alleen in gewassen op het veld, maar een stijging van de biodiversiteit van bodemleven, insecten, akker- en weidevogels en akkerkruiden. De stroken van verschillende gewassen vormen ook een natuurlijke barrière voor ziekten en plagen. Door het betere leefklimaat op het veld zijn ook natuurlijke vijanden (nuttige insecten) al op het veld aanwezig voor de plaag ontstaat. Hiermee kan op natuurlijke wijze worden voorkomen dat plagen te veel uitgroeien en schade doen aan de gewassen en helpt daarbij enorm bij de doelstelling om (de afhankelijkheid van) de inzet van gewasbeschermingsmiddelen te reduceren.
Ad 11) Onbereden bedden teelt (OBT)
Grondverdichting, meestal veroorzaakt door mechanisatie) is een enorme factor die rechtstreeks de opbrengst van gewassen negatief beïnvloedt. Dat is terug te voeren op de gevolgen voor zowel fysische, chemische als biologische processen in de bodem. Bij de fysische processen praat je met name over de negatieve invloed op het poriënvolume en daarmee de capaciteit van de bodem om zowel lucht als water te bevatten; voldoende van beide zijn essentieel voor een goede en gezonde plantengroei. Bij te weinig van een van beide factoren ervaart een plant stress, groeit minder goed en wordt daardoor bevattelijker voor ziekten en plagen. Een vastgereden grond biedt daarnaast soms onoverkomelijke weerstanden voor plantenwortels om voldoende (diep) de grond te doorwortelen in z`n zoektocht naar nutriënten en water; ook dat geeft stressverschijnselen met bovengenoemde gevolgen. In een bodem met te weinig zuurstof en/of te veel water komen vaak chemische processen op gang die negatieve gevolgen hebben voor plantengroei. Feitelijk is dezelfde invloed aanwezig tav het bodemleven. Onbereden bedden teelt (OBT) in de vorm die we op de Akker van de Toekomst gaan toepassen is een technologie die zich bewezen heeft tav het voorkomen van bovengenoemde negatieve aspecten. Echter er zijn nog verdere ontwikkelkansen die we in het project Lasting Fields in de praktijk willen aanpakken, met name waar het gaat om oogstwerkzaamheden.
Ad 12) Zo licht mogelijke (geautomatiseerde) werktuigen
In het kader van het tegengaan van vermelde bodemverdichting leidt het geen twijfel dat lichte werktuigen daar een enorme rol in kunnen spelen. We realiseren ons daarbij dat lichte werktuigen vrijwel altijd gepaard gaan met lage capaciteit. Juist een hoge capaciteit per mens-en-machine-uur is de dominante factor geweest in de trend van het steeds maar groter en zwaarder worden van landbouwtractoren en -machines. Om dat op te lossen is een zekere mate van automatisering een oplossingsrichting. Daarnaast zal de inbedding in een andere manier van “landbouwen” reparatiewerk(gangen) besparen. Hier ligt dan ook de nadruk op in het project “Lasting Fields in de Praktijk”. In vervolg- en nevenprojecten zullen zowel OBT als het steeds lichter proberen te maken van de mechanisatie behoorlijk centraal staan.
Ad 13) De grond blijft zo lang mogelijk “groen”
Het bodemleven van grond waar planten op staan te groeien wordt voortdurend gevoed door die planten. Een plant die groeit maakt met behulp van fotosynthese suikers die door de plant vervoerd worden, o.a. naar de wortels. Daar “lekt”de plant een deel van die suikers, waar het bodemleven van profiteert. In een gezonde situatie vrijwaart het bodemleven rondom de wortels de plant van aanvallen door gewasbelagers. Ook helpt het bodemleven allerlei nutriënten makkelijker opneembaar te maken voor de plant. In de gangbare akkerbouwpraktijk wordt de grond vaak al in oktober/november geploegd. Dan is het vervolgens te koud om nog tot plantengroei te komen. Kortom die grond ligt “zwart” ook wel “kaal” genoemd; vaak tot in mei van het volgende jaar. Kale grond wordt rechtstreeks blootgesteld aan de weersomstandigheden die een zekere vorm van erosie met zich meebrengen. Een met kracht neervallende regendruppel veroorzaakt op microniveau een ware explosie van gronddeeltjes die losgemaakt worden uit hun samenhang met andere gronddelen, dit wordt over het algemeen als negatief betiteld vanwege de (inwendige) slemp die het kan veroorzaken. Allemaal redenen om in de AvdT de grond zo lang mogelijk groen te houden.
Ad 14) Vruchtwisseling met minimaal 5 gewassen waarvan 2 maaigewassen
Hoe meer wachtjaren je hebt voordat een gewas weer op dezelfde plek terugkomt, hoe verder die specifieke gewasbelagers doodgehongerd zullen raken en hoe meer ze door natuurlijke vijanden opgegeten zullen worden. Kortom een zogenaamde ruime vruchtwisseling wordt al eeuwenlang erkend als een prima methode om gewassen redelijk te vrijwaren van ziekten en plagen. Helaas heeft forse economische druk (en in een aantal gevallen ook economische verleidingen) ertoe geleid dat we in Nederland veelal een te nauwe vruchtwisseling kennen. 1 op 3 aardappelen komt nog met regelmaat voor en ruimer dan 1 op 4 komt nauwelijks voor. Het aandeel granen, toch een algemeen erkend rustgewas en goede doorwortelaar, is in de afgelopen 50 jaar dramatisch gedaald. De grote uitdaging voor de Akker van de Toekomst is om met behulp van alle genoemde maatregelen en deze beoogde 1 op 5 vruchtwisseling zowel te besparen op kosten als niet of weinig in te leveren op (financiële) opbrengsten.
Ad 15) Maximaal gebruik van natuurlijke eigenschappen van gewassen en onderlinge natuurlijke interacties tussen gewassen
De meest in het oog springende natuurlijke en landbouwkundig gewenste eigenschap van een gewas (feitelijk in symbiose Met een schimmel) is het vermogen om N2 uit de lucht in de bodem om te vormen tot een voor de plant opneembare vorm. Dat is wat vlinderbloemigen kunnen. Maar er zijn ook vele andere eigenschappen zoals bijvoorbeeld snelle begingroei Waardoor een snellere vorm van gewasconcurrentie met onkruiden bestaat, of gewassen die van nature steviger staan; Minder lang worden en daardoor een kleinere kans op legering hebben. En wat te denken van de vele resistenties tegen Ziekten en plagen die in diverse rassen bestaan. Daarnaast is ook bekend dat sommige gewassen een positieve onderlinge samenhang kunnen hebben; uien en wortelen door Of na elkaar is misschien voor leken het bekendst, maar er zijn er vele. Ook een mengteelt van lupine en zomertarwe is zo`n voorbeeld (waarbij de bakkwaliteit van tarwe verbetert door de aanwezigheid van lupine). Op de AvdT willen we maximaal gebruik maken van dit type “gratis” eigenschappen. Daarnaast maken we gebruik van basale raskenmerken zoals bijvoorbeeld een meeldauw resistent ras in zaaiuien en idem dito een fytoftora-resistent ras in aardappelen.
Ad 16) Gebruik van compost en mest
Voor een goede plantengroei en –opbrengst zullen planten gevoed moeten worden met de noodzakelijke nutriënten. Vele voorbeelden uit praktijken in de biologische landbouw laten zien dat de bemesting met mest of compost of een combinatie van beiden tot prima opbrengsten kunnen leiden. Daarbij mag niet uitgevlakt worden dat deze soorten van bemesting een grote bijdrage kunnen geven aan het voeden van het bodemleven en het op peil houden van het organische stof gehalte van de bodem.
Ad 17) Precisietechnieken
In de AvdT zijn dat een bonte verzameling van zowel “oudere” technieken zoals rijenspuiten, vormen van schoffelen en, hoewel betrekkelijk jong, het OBT-systeem an sich. Daarnaast zijn er de moderne precisietechnieken waarbij gekeken wordt naar variaties in het veld. Dit kan bijvoorbeeld zijn in ziekteaantasting, mate van onkruid, bodemgesteldheid dan wel gewasontwikkeling. Op grond van vroege detectie en de gesignaleerde verschillen vindt dan gerichte behandeling plaatsvindt. Dat kan zijn vermindering of zelfs weglaten van spuitmiddel of het meer of minder aanbrengen van meststoffen op bepaalde plekken of bijvoorbeeld het gerobotiseerd weghalen van onkruiden c.q. afwijkende planten.
Voorbeelden van moderne technieken
In dit filmpje zien jullie een modernisering van de akkerbouw
Hier volgen bestanden die ik gevonden heb in de ELO van Leeuwarden
HOOFDSTUK 6
Fokkerij – exterieur
In fokkerij speelt het exterieur een belangrijke rol.
Het uiterlijk en de bouw van een koe zijn medebepalend
voor haar potentieel om een hoge levensproductie te
realiseren. Dieren met goede scores voor exterieurkenmerken
blijven vaak langer gezond en vitaal.
Bovendien, het oog wil ook wat!
Koeien heb je in alle soorten en maten. Van melkkoe tot vleeskoe. De bekendste koe is de zwartbonte melkkoe.
In dit arrangement leer je van alles over de koe. Welke rassen er allemaal zijn, in wat voor stallen koeien leven, maar ook wat een koe allemaal moet eten. Het staat er allemaal in. Een aantal onderwerpen uit dit arrangement zullen klassiekaal behandeld worden. Daarnaast staan er een aantal opdrachten in die op de boerderij uitgevoerd worden.
Veel plezier met het maken van de opdrachten!
Rassen
Er lopen tegenwoordig tientallen verschillende koeienrassen in Nederland rond. Meest bekend zijn de melkkoeien, waarvan er meer dan één miljoen zijn. Ze zijn meestal zwart/wit of rood/wit gevlekt. Officieel heten ze Holstein zwartbont of roodbont.
De andere koeien die je in de wei of in natuurgebieden ziet lopen, zijn meestal `vleeskoeien`, ook wel dikbillen genoemd. Dit zijn vooral buitenlandse rassen, zoals de Belgische witblauwe, de Blonde d´Aquitaine en de Limousin uit Frankrijk en de Verbeterde roodbonte uit Nederland. Hieronder een overzicht van twintig koeienrassen in Nederland.
Holstein zwartbont
Zwart en wit, soms heel grillig gevlekt. Groot, vaak mager, een echte melkkoe. Oorspronkelijk uit Nederland, maar een eeuw lang gehouden in Amerika, voor de dieren in 1980 terugkwamen.
Holstein roodbont
Rood en wit, soms heel grillig gevlekt. Groot en vaak zonder veel spieren. Geeft veel melk en heeft een grote uier. Familie van de zwartbonten, maar lang werden de roodbonten nauwelijks serieus genomen.
Lakenvelder
Zwart en soms rood met een wit ‘laken’ over de romp. De koeien hebben een voorname uitstraling en lang werden ze dan ook gehouden op de weilanden bij kastelen. Toen die verdwenen werden ze zeldzaam.
Mrij (maas-rijn-ijssel)
Rood en wit. Kwam vanouds voor in het rivierengebied. Vandaar de naam.Al heel lang gebruikt voor melk en ook vlees. vooral hun kalveren waren geliefd, omdat ze prima wilden groeien. De koeien verdienen respect omdat ze economisch goed presteren.
Brandrood
Vrijwel helemaal donkerrood en prima bespierd. Een sober ras, dat daarom heel geschikt is voor beweiding van natuurgebieden als uiterwaarden. Ze doen denken aan de rivierkoeien van heel vroeger.
Verbeterd roodbont
Donkerrood en rond van vormen. De roodbonte koeien van ons land kenden vele variaties. De meest bespierde werd ontwikkeld in de richting van een vleeskoe, die opviel door haar mooie, ronde billen.
Blaarkop
Zwart of rood met een witte kop en ‘blaren’ rond de ogen. Koeien met een prachtige ruglijn en stevige spieren. Vooral hun poten zijn sterk, zodat ze steeds belangrijker worden als natuurverzorgers.
Witrik
De kleur van de gestippelde body kan variëren: zwart, grijs of zelfs blauwachtig. Vast patroon is de witte streep over de rug. Die kwam ook al voor bij de oeros, dus gaat het hier om een oud koeienras.
Fries roodbont
Veel rood en wit, met mooie vormen in het lijf. Honderd jaar geleden dreigden ze uit te sterven, omdat men meende dat ze ongewenste varianten waren van zwartbonte ouders. Soms werden ze te vondeling gelegd.
Fries-hollands zwartbont
Zwart en wit, mooi afgebakend en een wit vlekje op de kop: een ‘kol’. Een eeuw lang het meest bekende ras in Nederland, dat in heel de wereld beroemd werd. Sinds 1980 bleek dat andere rassen meer melk produceerden.
Jersey
Lichtbruin tot reekleurig en klein. Doet een beetje aan een hert denken, vooral ook door de grote ogen. Een Engels ras, dat populair werd omdat het in de melk een hoog vetgehalte had, waaruit veel boter gemaakt kon worden.
Montbéliarde
Donkerrrood en wit met witte kop. Een bergras uit het oosten van Frankrijk, dat opvalt door stevige vormen, sterke poten en toch een goede melkproductie. Daarom ook in Nederland behoorlijk populair.
Brown swiss
Grijsbruin met een zwarte neus en een witte muil. Een bergkoe uit Zwitserland, die tegenwoordig vooral in Amerika veel voorkomt. Het zijn koeien met sterke poten en een mooie uier.
Piemontese
Grijs met donkere ‘blaren’ rond de ogen. Een Italiaans vleesras, dat geen extreme spiermassa’s heeft, zodat de kalveren gemakkelijk worden geboren. Daarom zijn ze in Nederland veel gebruikt bij kruisingen.
Belgisch witblauw
Blauw en wit en soms vrijwel helemaal wit. Een Belgisch vleesras bij uitstek, kijk maar eens naar de enorme dijen en de andere vleespartijen. Ze geven maar nauwelijks voldoende melk om hun kalveren te kunnen voeden.
Blonde d’aquitaine
Licht- of donkerblond, de gebogen horens vaak wat naar beneden. Een vleesras uit het zuidwesten van Frankrijk, dat opvalt door een evenredige bouw van het forse lijf. Een mooie koe in het landschap.
Charolais
Wit of crème met een roze neus en flinke horens. Een ras uit Midden-Frankrijk, dat door de forse lichaamsbouw en hun rustige gedrag indruk maakt in het landschap. Een echt vleesras, wereldwijd gewaardeerd.
Limousin
Rood of roodbruin met korte horens. In Frankrijk werden de koeien vroeger gebruikt voor de kar of de ploeg, tegenwoordig zijn het vleesleveranciers. Forse dieren zijn het, met mooie lijnen en flinke ‘schoft (de schouders)
Schotse hooglander
Bruin met een dikke vacht en lange horens. Vanuit Schotland zijn ze rond1985 naar Nederland gekomen om natuurgebieden te begrazen. Ze zijn ‘winterhard’ en passen goed op hun kalfjes.
Hereford
Donkerrood met witte kop en staartpluim en omlaag gebogen horens. Een voornaam, Engels vleesras met een brede, ruige rug en korte poten, dat in de loop van de tijd over de hele wereld populair is geworden.
In het onderdeel Rassen, zag je verschillende soorten koeien. Elke koe heeft zijne eigen eigenschappen. Maar wat is nu eigenlijk het verschil tussen een melkkoe en een vleeskoe?
Melkkoeien zijn heel anders gefokt dat vleeskoeien. Melkkoeien geven als hoofdreden melk en hun vlees is slechts bijzaak. Al het energie wordt gebruikt voor het maken van melk. Voordat een koe melk kan geven moet de koe eerst een kalfje krijgen. Na de geboorte wordt haar kafje weggehaald, zodat de boer de koe kan melken. De melk wordt verkocht en daar worden de zuivelproducten in de supermarkt van gemaakt. Als het kalf een vrouwtje is (vaars) dan mag ze op de boerderij blijven en wordt ze later ook een melkkoe. Is het een stiertje, dan wordt het na 2 weken verkocht en wordt het gebruikt voor de vleesindustrie. (let op: het is dan nog steeds geen vleeskoe)
Je kunt aan de bouw van een koe zien of het een melkkoe of een vleeskoe is. Zie de afbeelding hieronder.
Hierboven zie je de blauwe lijnen die de bouw van de koe aangeven. De melkkoe heeft een rechte rug en vanaf de voorbenen loopt de bouw schuin naar beneden toe. Een vleeskoe heeft zowel een rechte rug als onderbuik. Daarnaast staat een melkkoe hoog op de poten, is ze minder gespierd en minder breed gebouwd dan een vleeskoe.
Vleeskoeien
Vleeskoeien of zoogkoeien worden om een andere reden gehouden. Namelijk om het vlees. De melk is in deze sector een bijzaak. Dit kun je zien aan de uier. Deze is bij vleeskoeien veel kleiner. De koe produceert maar een klein beetje melk en dat melk is voor het kalfje. De boer met vleeskoeien houdt meestal alle kalfjes aan. De vaarskalfjes (vrouwtje) wordt gebruikt om mee te fokken en het stier wordt gehouden voor het vlees.
Bij vleeskoeien worden niet alle kalfjes natuurlijk geboren. Sommige koeien hebben te smalle heupen. Deze koeien brengen hun kalf via een keizersnede ter wereld. De keizersnee wordt door een dierenarts uitgevoerd.
In het onderstaande filmpje krijg je extra uitleg over de melkkoe.
Je hebt deze les kennis gemaakt met verschillende koeienrassen. Elke koeienras heeft zijn eigen kenmerken. Als je koeien wilt beoordelen en wilt weten welke ras het is, moet je ook verstand hebben van de exterieur van een koe. Het is natuurlijk wel handig om te weten waar de heupen van een koe zitten.
Op de computers op school, staat onder het kopje 'aplicaties' het programma 'onderdelenkennis'. Open dit bestand. Je gaat vandaag oefenen met;
- het exterieur van de koe (bestandsnaam: rundext.dr)
- het skelet van de koe (bestandsnaam: rundin.dr)
Als je denkt dat je het voldoende geoefend hebt ga je de bij behorende toets maken.
Succes!
Opdracht 2
Vandaag heb je veel kennis over de verschillende soorten koeien gekregen. De belangrijkste verschillen zitten in de melk en vleestypes.
opdracht
Maak in groepjes van 3 of 4 een poster over 1 melkkoe ras en 1 vleeskoe ras. Beschrijf hierbij de volgende punten:
- eigenschappen ras
- voor en nadelen van het ras
- beschrijf jou mening over de welzijn van de dieren
- Welke ras van de door jou gekozen koeien zou jij willen hebben en waarom?
Huisvesting
Wanneer je koeien, jongvee, of vleesvee wilt gaan houden, zul je de beschikking moeten hebben over een stal. Immers, zeker in de winter zul je de dieren moeten opstallen omdat er buiten weinig voer te halen is. Bovendien is het weer vaak zodanig, dat de dieren zich prettiger voelen wanneer ze op stal staan. Een stal is dus een vereiste wanneer je rundvee wilt gaan houden.
In een stal voor rundvee kun je verschillende afdelingen of gedeelten onderscheiden. Zo staat op veel stallen het jongvee, of een deel ervan, bij de melkkoeien. Binnen zo’n stal spreek je dus over een melkkoeiengedeelte en een jongveegedeelte. Jongvee stelt andere eisen aan een stal dan koeien. Zo zijn de maten van jonge dieren anders, waardoor bijvoorbeeld voerhekken en boxen andere afmetingen behoeven. Verder staan de jongste kalveren vaak op stro in plaats van op roosters, omdat dit beter voor ze is.
In zijn algemeenheid kun je stellen dat jongvee, jonger dan een jaar, vanwege ziektegevaar beter gescheiden gehouden kan worden van de oudere dieren. Sommige veehouders hebben dan ook al het jongvee in een aparte jongveestal. Verder heeft iedere bedrijf met melkkoeien een ruimte voor de opslag van de melk. De melk wordt immers maar een keer in de twee of drie dagen opgehaald. Deze ruimte noemt men het tanklokaal.
Melkstal
In een moderne stal worden de koeien in een aparte melkstal gemolken. De koeien komen naar de melker toe. Anders dan op de grupstal waar de koeien vast staan in de rij en de melker naar de koeien moet. Zo n aparte melkstal kan in verschillende vormen voorkomen. De meest voorkomendebis de visgraat, waarbij de melkkoeien als graten van een vis staan ten opzichte van de melker.
Daarnaast kennen we tandems, zij aan zij, driehoek en roterende melkstallen. Sommige daarvan zijn voorzien van allerlei technische snufjes die het de melker gemakkelijker maken. Een ruimte die je in veel later gebouwde stallen aan zult treffen, is een kantoortje. Op zo n kantoor kan de boer de gegevens van zijn koeien bewaren. Vaak vind je hier ook een personal computer met daarop een managementprogramma, of de bedieningsapparatuur van de krachtvoer-doseerapparatuur.
De open gang die dwars door de stal heen loopt en die je gebruikt voor het voeren, heet de voergang. De stallen die de laatste jaren zijn gebouwd, hebben vaak een ruimere en bredere voergang dan oudere stallen. Vroeger werd vaak met een kruiwagen gevoerd en was een smal gangetje voldoende. Vandaag gebeurt dit voeren vaak met grote machines, die een brede en ruime voergang vereisen.
Afdelingen op het melkveebedrijf
Jongbijjong,oudbijoud
In een ligboxenstal staan niet alle koeien bij elkaar. De veehouder deelt zijn dieren in naar leeftijd en productie-stadium. De kalfjes en het jongvee staan bijvoorbeeld gescheiden van de melkkoeien. Dat is onder meer om overdracht van ziekten te voorkomen. Drogekoeien, hoogdrachtige koeien die geen melk geven, staan apart van melkgevende koeien. Zieke dieren worden ook apart gezet. Koeien die spoedig moeten afkalven staan in de afkalfstal. De inrichting van de stal is aangepast aan de verschillende ‘soorten’ koeien. Iedere groep krijgt haar eigen huisvesting. Het melken gebeurt ook in een aparte ruimte.
Ligruimte
De melkkoeien liggen in ligboxen. Dat zijn ruimten tussen metalen afscheidingen. Er zijn verschillende soorten afscheidingen, zoals de zwevende ligbox, de R-ligbox en de Engelse ligbox. De verschillen zitten in de vorm van de ligbox. Op de boxen zit een buis. Je noemt dit de schoftboom. De schoftboom zorgt voor stevigheid van de box. De koe kan door de schoftboom niet te ver naar voren lopen in de ligbox. Als de koe na het liggen opstaat, komt zij met de schoft tegen de boom aan. Ze moet een stapje achteruit doen. Vervolgens mest ze dan netjes op de mestvloer en niet op de stand van de koe. Nieuwe stallen hebben een schoftband in plaats van een schoftboom.
Maten
In de jaren zeventig had je in Nederland voornamelijk koeien van het Fries-Hollandse ras (FH) en het Maas- Rijn-IJssel veeras (MRIJ). Deze koeien zijn vrij klein en kort. De ligboxenstallen van toen zijn gebouwd aan de hand van de afmetingen van deze rassen. In de jaren tachtig en negentig lieten steeds meer veehouders hun koeien insemineren met sperma van het Holstein Frisian ras. Dit zijn grote, lange melkkoeien. De volgende generatie koeien was dan ook te groot voor de ligboxen. De meeste stallen zijn toen vernieuwd. De boxen werden langer en de paden breder. De normen voor het bouwen en inrichten van stallen zijn ook aangepast. De normen voor het bouwen van stallen kun je vinden in het HandboekvoordeRundveehouderij.
Bedekkingligruimte
In een ligbox kan een mat liggen: een rubberenmat of een waterbed. Een waterbed is een matras gevuld met een vloeistof. Soms bestaat het ligbed uit zand of een betonnen vloer met daarop zaagsel.
Voerbox
Koeien die veel melk produceren, krijgen meestal veel krachtvoer. Tijdens het melken in de melkstal krijgen de dieren meestal lokvoer of krachtvoer in een voerbox. Dieren die nog wat extra’s nodig hebben, kunnen dat ook krijgen in de voerbox. De voerbox staat tussen de ligboxen. Via een zender en een ontvanger heeft de koe toegang tot de voerbox.
Loopruimte
De loopruimte voor de koeien bestaat uit roosters van beton of uit een betonnen dichte vloer. Bij roosters valt de mest van de koeien in een put. Dit gebeurt doordat de koeien door het lopen de roosters schoon houden. Sommige veehouders laten een mestschuif over de roosters schuiven. De koeien lopen daardoor minder in de mest.
Een dichte vloer van beton is iets vriendelijker voor de poten van de koe. De mest wordt afgevoerd door een mestschuif die over de dichte vloer naar een mestput getrokken wordt. Dit gebeurt een aantal malen per dag, zodat er geen mestophoping ontstaat. Bij dit systeem is er minder ammoniakuitstoot. Dit is dus beter voor het milieu.
Eetruimte
De eetruimte bestaat uit een lang voerhek. Aan dit hek kunnen alle koeien eten. Ze staan daarbij op roosters of op de dichte vloer. De koeien steken hun kop door het voerhek, waarna ze het voer uit de voergoot opnemen. De veehouder brengt met de trekker het voer over het voerpad. Het voerpad is meestal gemaakt van beton.
Er zijn verschillende uitvoeringen van het voerhek. De voerhekken zijn zelfsluitend of niet-zelfsluitend. Bij een zelfsluitendvoerhek kun je de koe vastzetten in het voerhek. Bij koeien die na het melken krachtvoer krijgen aan het voerhek is een zelfsluitend voerhek noodzakelijk. Als je een koe wilt insemineren, op kreupelheid wilt bekijken of moet laten behandelen door de dierenarts, gebruik je ook een zelfsluitend voerhek. Ook als je de koeien gaat scheren is het handig.Een niet-zelfsluitendvoerhek is goedkoper. Je gebruikt ze vaak bij jongvee.
Drinkwatervoorziening
Koeien hebben veel water nodig voor hun eigen lichaam en voor de melkproductie. Ze moeten dan ook altijd over voldoende water kunnen beschikken. In de ligboxenstal staan op verschillende plaatsen waterbakken die automatisch gevuld blijven met water. Nieuw zijn de kantelwaterbakken. Deze bakken kun je snel schoonmaken, omdat je ze kunt kantelen.
Afkalfstal
Droge koeien zijn koeien die je vanaf zes weken voor het afkalven niet meer melkt. Deze koeien staan meestal in een apart gedeelte van de ligboxenstal. Een koe die op het punt staat van afkalven, wordt vaak alleen gezet in de afkalfstal. Sommige boeren zetten zo’n koe vast; andere boeren laten de koe juist vrij rondlopen in een ruime box gevuld met stro. Om de koe goed in de gaten te kunnen houden, plaatst de boer vaak een camera in de afkalfstal.
De kalfjes mogen de eerste tijd vaak in hokjes buiten leven. De frisse buitenlucht is gezond voor de kalfjes. Belangrijk is wel dat de ingang van het hok niet op de wind staat en dat de kalfjes droog kunnen liggen.
Ziekenstal
Op een modern bedrijf heb je meestal ook aparte ruimten voor zieke koeien die behandeling nodig hebben. Bij kleinere bedrijven doet de afkalfstal vaak dienst als ziekenstal.
Melken
Melkmachine
Met een melkmachine wordt de zuigbeweging van het kalf nagebootst door een vacuümpomp. Deze zuigkracht wordt via het melkstel gekoppeld aan de spenen van de koe. Het melkstel bestaat uit een ‘klauw’ met vier rubberen zuignappen (tepelvoeringen), die aan de spenen worden gezet.
Melkstal
De melkstal is een ruimte met een put. Deze melkput is gemiddeld één meter diep. Zo kan de melker de melkklauw staande aansluiten op de uiers. De melk wordt opgevangen in een melkmeetglas. Daardoor kan de veehouder zien of er iets aan de melk mankeert en hoeveel melk de koe produceert. Via het meetglas komt de melk in de leidingen, waarna het met behulp van luchtdruk naar de koeltank wordt verplaatst. De meest gebruikte melkstal is het visgraatsysteem. De koeien staan schuin achter elkaar, in de vorm van een visgraat. Een ander systeem is de zij-aan-zij melkstal.
Melkrobot
Het melken kan ook automatisch met behulp van een melkrobot. Deze zorgt ervoor dat aan het melken van koeien geen mens meer te pas komt. Bij een melkrobot stapt de koe zelf een box in, waarna de koe geheel automatisch wordt gemolken. De robot hangt met behulp van sensoren het melkstel onder de spenen.
Hieronder staat in een schema de verschillende soorten melkstallen beschreven:
Soorten stallen
Staltypes
Er zijn verschillende types stallen. Welk type het best past, is afhankelijk van het aantal dieren en ook van de manier van dieren houden. We zullen de drie belangrijkste staltypes, de potstal, de grupstal en de ligboxenstal, wat nader bekijken.
1. De potstal
Vroeger werd het vee gehouden in een zogenaamde potstal. Zo’n stal was eigenlijk niets anders dan een groot hok waarin de dieren in een groep verbleven. Dagelijks werd er nieuw strooisel ingegooid om ervoor te zorgen dat de dieren droog konden liggen en schoon bleven. Het strooisel bestond vroeger vaak uit heideplaggen.
Vermengd met de mest van de dieren leverde dit een zeer goede mest voor het akkerland op. Kunstmest bestond toentertijd nog niet. Van mestoverschotten had men nog nooit gehoord. Mest was een kostbaar iets, waarmee de schrale akkers verrijkt konden worden. Vaak werden de dieren ook zomers ‘s nachts opgestald, met als doel nog meer mest te verkrijgen.
Dergelijke potstallen zien we niet veel meer in Nederland. Wel zijn de laatste tien jaar moderne, ruim opgezette potstallen gebouwd. Vaak zie je hierin vleesvee, omdat deze dieren vanwege hun zwakke beenwerk niet op een betonvloer gehouden kunnen worden. Ook zijn er potstallen voor melkvee, waarbij echter een gedeelte van de stal vaak als roostervloer uitgevoerd is.
afbeelding potstal
bouwtekening potstal
2. De grupstal
Het staltype dat tot 1970 in Nederland het meeste voorkwam, is de grupstal. Bij dit type staan de koeien vast op een zogenaamde stand. Voor de koe is de voerbak; achter de koe de grup, waarin de mest valt. Bij de oude grupstal werd de stand ingestrooid en moest de mest met de riek dagelijks uitgemest worden, hetgeen zwaar werk was.
Later werd deze ingestrooide grup vervangen door een grup die afgesloten werd met een metalen rooster. Strooien en met de hand uitmesten was nu niet meer nodig. De mest werd met een vacuummesttank uit de grup gezogen. In het buitenland worden nog zeer veel melkkoeien op deze manier gehouden. In Nederland staan nog veel dieren op de grup.
afbeelding grupstal
bouwtekening Grupstal
3.De ligboxenstal
Vanaf 1965 kwam de ligboxenstal in zwang. Het aantal koeien per bedrijf werd groter en dit vroeg om een stal waarbij de arbeid per koe minder werd. In een ligboxenstal lopen de dieren vrij rond. De stal bestaat uit een brede voergang, zodat het voeren met een trekker kan gebeuren. Het gedeelte waar de koeien verblijven, bestaat uit een roostervloer met daaronder een opslagkelder voor de mest. Verder verblijven de koeien in boxen waar ze kunnen rusten of slapen. Het melken gebeurt in een aparte melkstal. Het grote verschil met de grupstal is dat de koeien naar de boer komen voor het melken en om te vreten.
afbeelding ligboxenstal
bouwtekening Ligboxenstal
Stalinrichting
Wanneer je een nieuwe stal gaat bouwen, zul je ook stalinrichting moeten kopen. Er is op dit gebied erg veel keus en alle verschillende types hebben hun voor- en nadelen. De belangrijkste onderdelen van de stalinrichting zijn:
– Ligbox: een koe moet comfortabel kunnen gaan liggen, rusten en weer opstaan, zonder dat ze haar ligplaats bevuilt.
– Voerhek: dit hek moet ervoor zorgen dat de dieren aan het voerhek ongestoord kunnen vreten, zonder dat ze voer vermorsen door dit de stal in te trekken. Verder is het gemakkelijk wanneer je de koeien op een simpele manier in het hek vast kunt zetten.
– Tussenhekken: deze hekken moeten ervoor zorgen dat de verschillende groepen dieren van elkaar gescheiden blijven. Het verplaatsen van dieren van de ene groep naar de andere moet bovendien op een gemakkelijke manier kunnen gebeuren.
Opdracht 1
Tijdens deze les heb je kennis gemaakt met verschillende huisvestingstypes. Elk huisvestingstype heeft zijn voor en nadelen. Jaco wil een nieuwe melkveestal gaan maken en roept jou hulp daarbij in.
De docent verdeelt de klas in groepen en geeft iedere groep een van de drie huisvestingsvormen. Per groep maken jullie een samenvatting van de huisvestingsvorm die jullie aan elkaar gaan presenteren middels een PowerPoint. Hieronder staan de eisen:
- benoem een aantal kenmerken van de stal (waaraan herkennen we deze huisvesting)
- Het is een PowerPoint presentatie
- Maximaal 4 sheets
- De presentatie mag maximaal 10 minuten duren
Opdracht 2
Voor deze opdracht gaan jullie naar het melkveebedrijf. De docent legt de opdracht uit.
Hieronder staan de verschillende tochtsignalen van het beste zichtbaar en betrouwbaar tot het minst zichtbaar en betrouwbaar:
- staande tocht/sta-reflex
- andere dieren bespringen aan kopkant
- andere dieren bespringen
- kin op het kruis van een andere koe leggen
- Ruiken/likken aan de kling van een andere koe
- besprongen worden door andere koeien, maar niet blijven staan
- onrust/vechten
- meer loeien
- slijmen
Wanneer één van de twee eerstgenoemde signalen gezien wordt, is de koe hoogstwaarschijnlijk tochtig. Hoe meer signalen gezien worden, des te zekerder is het dat de koe tochtig is.
Hulpmiddelen
Een boer kan niet constant zijn koeien in de gaten houden, hierdoor kan het voorkomen dat hij een koe niet tochtig ziet worden. Om dat te voorkomen zijn er verschillende hulpmiddelen die een boer kan helpen, zoals stappentellers, veestilften of kleurpatroon. Jullie hoeven alleen de stappentellers te onthouden.
Stappentellers houden elke dag de beweging van een koe bij. Wanneer de koe meer gaat bewegen, geeft de stappenteller een seintje aan de boer. De boer kan dan op de computer zien hoever de koe in zijn tochtigheid is en wanneer hij haar het beste kan insemineren.
Voor het fokken van koeien in de vlees- en melkindustie is het belangrijk dat er kalfjes geboren worden. De boer kan een koe op 2 manieren bevruchten.
1. Door er een stier bij te laten lopen en de koeien goed in de gaten houden of ze tochig of gedekt worden
2. Door gebruik te maken van kunstmatige inseminatie.
eigen stier
Steeds minder boeren kiezen voor het gebruik van een eigen stier. Veel bedrijven houden alleen vrouwkelijke dieren aan. Een eigen stier heeft als voordeel dat je zeker weet dat de koe op het juiste moment gedekt wordt. De kans op een drachtige koe is ook groter dan bij Kunstmatige Inseminatie. Maar een eigen stier brengt ook nadelen met zich mee. Je bent beperkt met de stierkeuze, een stier kan gevaarlijker zijn dan een koe, dus je moet beter opletten en de kans op inteelt is groter.
Kunstmatige inseminatie (KI):
Bij Kunstmatige inseminatie brengt de boer of inseminator (persoon die er een speciale cursus voor gehad heeft) de sperma in een koe. De sperma zit in een rietje en wordt op speciale bedrijfven klaar gemaakt. De speciale bedrijven zijn gericht op het houden van stieren met zeer goede kwaliteiten; deze bedrijven zorgen dan voor de kunstmatige inseminatie bij veel boerderijen.
Voordelen van Kunstmatige Inseminatie zijn;
- verkleinen kans op seksuele overdraagbare ziektes
- keuze uit verschillende stieren
- rietjes worden ingevroren en zijn lang houdbaar.
- meer rietjes uit een zaadlozing, door het verdunnen en het verdelen.
- Makkelijk in te brengen. Boer kan het zelf doen.
Nadelen
- belangrijk om op het juiste moment van tocht te insemineren
- er kan met het DNA gerommeld worden.
Drachtig
Als een koe niet meer tochtig is geworden, kan een koe drachtig zijn. Toch is het goed om te controleren of de koe echt drachtig is. Een koe die niet drachtig is, kost de boer geld. Drachtcontrole kan makkelijk doormiddel van het scannen van de baarmoeder. De dierenarts kan dan de vrucht zien zitten in de baarmoeder.
Na de bevruchting van de koe heeft zij een draagtijd van negen maanden. Waarin de bevruchte eicel zich ontwikkelt tot een levensvatbaar kalf.
Na twee maanden is de vrucht in aanleg al helemaal compleet Na vijf maanden begint het embryo te bewegen. Na zeven maanden is het kalf ‘af’ wat lichaamsverhoudingen betreft. Het kalf moet dan vooral nog groeien en haar en tanden krijgen.
Drachtige melkkoeien worden in de regel gewoon doorgemolken, tot zo’n 2 maanden voor het afkalven. Dan wordt er van het ene op het andere moment gestopt met melken; de koe wordt ‘drooggezet’. Zo’n ‘droge koe’ kan dan goed op kracht komen voor de aanstaande bevalling. Bij het droogzetten verandert de hormoonhuishouding van de koe. Goed het gedrag, de conditie en de gezondheid in de gaten houden is het devies. De voedselopname daalt geleidelijk tijdens de droogstand, vooral omdat het kalf in de baarmoeder steeds meer plaats gaat innemen. Meestal worden wat krachtvoer en extra vitaminen en mineralen aan het rantsoen toegevoegd. Een hoogdrachtige koe mag echter zeker niet vervetten, want dat kan geboorteproblemen veroorzaken.
Aan het eind van de dracht heeft de koe vooral rust en een ruim en schoon bed nodig. De rechterkant van het koeienlijf, daar waar het kalf zit, is dan veel dikker en ronder dan de linkerkant. Op de dag van het afkalven zal een koe weinig eten. Vaak is ze een beetje gestresst. In het weiland lopende koeien die gaan afkalven zonderen zich vaak van de kudde af.
Opdracht 1
Zometeen ga je naar stal om de koeien te observeren. Zie jij een tochtige koe rondlopen? Zoja, waaraan zie je dat? Beschrijf een aantal kenmerken en geef deze door aan de docent. (Tip: bekijk onderstaande filmpje nogmaals om een beter beeld te krijgen)
Daarnaast ga je de droge koeien bezoeken. Wat zie je aan de droge koeien? Zie je ook een koe die bijna moet kalveren? Probeer de koe te vinden die het dichtsbij de afkalfdatum zit!
Succes!
Opdracht 2
Vandaag ga je leren te discussieren vanuit verschillende posities. De vee industrie wordt steeds groter en groter, maar wat vindt jij als consument ervan? En wat vinden de boeren er zelf van? Probeer je in een andere persoon te verplaatsen tijdens de discussie. Nieuwsgierig geworden naar de opdracht? Hij staat hieronder beschreven!
Melkveehouders mogen alleen melk leveren van gezonde koeien. Samen met de dierenarts waakt de boer over deze gezondheid. Naast de bezoeken vanwege zieke dieren controleert de dierenarts vier keer per jaar de gezondheid van de koeien. Dit gebeurt in het kader van de kwaliteitssystemen van de zuivelondernemingen. Regelmatige voorkomende kwalen als uierontsteking (mastitis) kunnen met geneesmiddelen worden opgelost. Bij een behandeling met antibiotica mag de melk van de koe niet aan de fabriek worden geleverd. Veehouders mogen zelf bepaalde geneesmiddelen toedienen. Dat toedienen is gebonden aan strenge regels. De melkveehouder is verplicht iedere diergeneeskundige handeling op zijn bedrijf te registreren.
Hieronder staan een aantal besmettelijke ziektes. Deze ziektes kunnen ook op de mens over gedragen worden (zoönosen).
Mond- en klauwzeer (MKZ)
Mond- en klauwzeer is één van de meest besmettelijke dierziekten. Ze komt voor bij evenhoevige dieren, zoals runderen, varkens, schapen en geiten. Door het nemen van passende voorzorgsmaatregelen en tijdige afvoer van zieke dieren wordt verdere verspreiding van de ziekte tegengegaan. De discussie om preventief te enten tegen MKZ, is door de uitbraak in 2001 opgelaaid. De belangrijkste reden om dat niet te doen was dat landen zoals de Verenigde Staten en Japan, producten weigeren van koeien die zijn ingeënt tegen MKZ. In de Europese Unie is in 2003 afgesproken dat landen onder bepaalde voorwaarden dieren kunnen enten tegen MKZ. Het probleem van het ongestoord verkopen van producten van geënte dieren is echte nog niet geregeld. Deze producten kunnen overigens zonder probleem voor de volksgezondheid worden gegeten. Mond- en klauwzeer kan niet op de mens worden overgedragen en is niet van invloed op de kwaliteit van de melk.
BSE
BSE (Bovine Spongiforme Encephalopathie) is een sponsachtige aandoening in de hersenen van een rund. Ze heet in de volksmond “gekkekoeienziekte”. Het denken en bewegen van koeien wordt verstoord door holtes in de hersenen. Uiteindelijk sterft het dier aan de ziekte. BSE wordt veroorzaakt door zogeheten ‘prionen’. Dat zijn afwijkende eiwitten die gewone eiwitten kunnen vervormen. De prionen die BSE veroorzaken, zijn nooit in melk aangetroffen. Wel kunnen organen van een koe met BSE (hersenen, ogen of milt) bij mensen een hersenziekte veroorzaken. De ziekte bij de mens als gevolg van BSE is een variant op de hersenziekte Creutzfeld-Jakob.
Registratie
Mede met het oog op besmettelijke dierziekten zijn alle koeien geregistreerd in het Identificatie en Registratiesysteem voor runderen. Door de code op het oormerk kan te allen tijde de herkomst van iedere koe worden nagegaan. De gele 'oorbellen' zijn het paspoort van de koe. De Europese Unie eist dat alle koeien geregistreerd zijn.
Veehouders melden elk geboren kalf op hun bedrijf aan bij een centrale computer. De veehouder krijgt daarop twee gele oormerken, voorzien van een streepjescode en een nummer. De veehouder bevestigt de merken in de oren van het kalf. Via de streepjescode en het nummer zijn alle koeien herkenbaar.
Opdracht 1
Na het doornemen van de theorie ga je onderstaande opdracht maken. Tijdens deze opdracht leer je meer over de verschillende gezondheidstermen.
Zometeen gaan jullie naar het melkveebedrijf om die dieren te beoordelen. We gaan kijken of de dieren gezond zijn. Onder aan de pagina staan verschillende filmpjes die jullie kunnen helpen bij het onderzoeken van de koeien. Bekijk deze voordat je naar de boerderij gaat. Hieronder staat de opdracht uitgewerkt.
Alle levende organismen hebben voedsel nodig. Niet alleen om te overleven, maar ook voor alle processen in het lichaam is voedsel (energie) nodig. Het voedsel wordt bij (of eigenlijk in) de meeste productiedieren vooral gebruikt voor;
Onderhoud
Groei
Melkproductie = productie
Arbeid
Voortplanting
Elk dier moet voedsel eten om te kunnen overleven. Ook al eten wij geen producten die wij gebruiken, maar voortplanting, groei, onderhoud en arbeid zijn ook voor deze dieren levensprocessen waar zij mee te maken hebben.
Herkennen voersoorten
Als je een dier goed wilt voeren moet je wel weten wat een dier eet. Bovendien moet je weten welk voer voor welk dier geschikt is. Eerst maar eens welke voersoorten er bestaan. Je hebt krachtvoeders en ruwvoeders.
Ruwvoer
Ruwvoer is een voer met een bepaalde structuurwaarde. De structuurwaarde van een ruwvoer bestaat uit de grofstengeligheid (stokjes en steeltjes van planten) van het voer en de ruwe celstof ( met name de celwanden). De minimale grootte van de deeltjes moet dan ook 1 cm zijn. Bij herkauwers draagt ruwvoer bij aan het herkauwproces. Enkele voorbeelden van ruwvoer zijn:
Hooi
Stro
Graskuil
snijmais
Krachtvoer
Krachtvoer zijn alle ander voeders die overblijven. Mengvoer valt ook onder deze voeders. Mengvoer is een brok die in de voerfabriek is samengesteld uit verschillende grondstoffen. Mengvoer wordt ook wel vaker samengesteld voer genoemd.
Voorbeelden van enkelvoudige krachtvoeders:
granen
peulvruchten
voederbieten
Voorbeelden van meng krachtvoeders:
konijnen biks
caviavoer
legmeel
gemengd graan
paarden brok
Naast kracht- en mengvoeders worden ook nog restproducten uit de humane voedselproductie (bv bierbrouwerij) gebruikt om dieren mee te voeren. Vooral rundvee krijgt deze soorten voer.
Voorbeelden van bijproducten zijn:
bierborstel
aardappelstoomschillen
bietenpulp
perspulp
sojaschroot
In al deze voedermiddelen zitten voedingsstoffen die voor het dier van belang zijn. Voedermiddelen zijn op verschillende manieren in te delen.
Mogelijke indelingen voer:
Voedingsmiddelen zijn op verschillende manieren in te delen. In de dierenhouderij maken we meestal gebruik van onderstaande manieren van indelen. Let op, deze indelingen worden door elkaar gebruikt. Zo kan een voedermiddel en krachtvoer zijn, en nat zijn en onvolledig voer en enkelvoudig. De indeling is als volgt:
Ruwvoer : Veel volume, grove delen veelal herkenbaar voer
Krachtvoer : Geconcentreerd (astronautenvoedsel), (vaak) veel energie,eenvoudig (snel) te verteren.
Droog : Kun je langer bewaren, < water, > ds gehalte (veel droge stof soms tot wel 90 % of meer).
Volledig voer : Hoeft niets bijgevoerd te worden, bijv. volledig legkorrel voor kippen
Onvolledig voer : Het dier moet ook andere producten krijgen, anders ontstaat er een gebrek
Enkelvoudig : Tarwe, maïs, Katjan Idu, Hennep enz. Deze producten gebruik je vaak als aanvulling en zijn natuurlijk. Het is bijna altijd onvolledig.
Mengvoer : Bijvoorbeeld duivenvoer of gemengd knaagdiervoer (vaak volledig)
Plantaardig : Gras, hooi, zaden. Alles afkomstig van planten
Dierlijk : vetten, bloedmeel, veermeel, melk en vlees
Naar de samenstelling: Eiwitrijk – Eiwitarm & Energierijk – Energiearm
Naar de vorm : gemalen (meel), beetje geperst (crix), geperst (brokjes), brokken, koekjes, wafels, schilfers (dan is de olie *vet* eruit geperst), schroot (hier is de olie *vet* uit opgelost)
Spijsvertering koe
De herkauwers onder de herbivoren:
Een koe is een planteneter, ofwel een herbivoor. De koe is ook een herkauwer met 8 snijtanden en 2 x 6 kiezen in de onderkaak en alleen 2 x 6 kiezen in de bovenkaak. Deze kiezen zijn plooikiezen, de plooien zijn een soort groeven in de kies die ervoor zorgen dat tijdens het herkauwen de stengels van de planten extra goed beschadigd raken. Dit moet om het speeksel van de koe alvast bij alle cellen in de plantenstengels te laten komen. Op deze manier begint de vertering van de lastig te verteren plantencellen alvast en kan de koe het voedsel wat ze eet beter benutten (er meer van gebruiken).
Herkauwers en hun magen
Een herkauwer zoals de koe heeft 4 magen
Pens,
Netmaag Voormagen
Boekmaag
4. Lebmaag = Echte maag
Bij een kalf is de pens nog niet ontwikkeld en gaat melk en water via de slokdarm en de slokdarmsleuf direct naar de boekmaag en lebmaag. Deze aparte route werkt alleen bij voedingsmiddelen met een temperatuur van rond de 38 graden (lichaamstemperatuur). Na een aantal weken verdwijnt de slokdarmsleuf en de reflex (automatische reactie van deze sleuf) en gaan de andere magen meedoen in het verteringsproces. Maar deze magen moeten dit wel ‘leren’. Hiervoor is de juiste voeding noodzakelijk.
Maag 1: de pens
Het door koeien opgenomen voedsel gaat samen met speeksel via de slokdarm naar de pens (250 liter inhoud). In de pens zijn er 3 lagen:
- gas
- vezellaag
- voedselbrij
Functie: opslagplaats voor voer, afbraak van voer door pensbacteriën en opname van zeer kleine hoeveelheden voedingsstoffen in het bloed. Een goed werkende pens is altijd in beweging. Deze pensbewegingen kun je aan de buitenkant van de koe voelen door in de hongergroeve met een vuist te duwen. Je vuist wordt dan naar buiten geduwd. Hoe krachtiger dit gebeurd hoe voller en beter de pens werkt. Normaal is dat de pens 2 tot 3 keer per twee minuten beweegt. Dit kun je dus eenvoudig controleren. Ook kun je luisteren naar de geluiden in de pens, een soort borrelende knisperende geluiden.
Maag 2: de Netmaag
Na de pens komt de netmaag.
Functie: zorgt voor aansturing en samentrekken van de pens en maakt ‘hapklare’ herkauwbrokken.
Een koe braakt die herkauwbrokken (bolus genoemd) op naar zijn mond, je kunt dit zien gebeuren door de slokdarm (keel) aan de buitenkant van de koe. Het herkauwen verloopt goed als per bolus (brok) ongeveer 60 herkauwslagen plaatsvinden (60 kauwbewegingen). In rust in een stal moet ongeveer 70% van de koeien herkauwen.
Maag 3: de Boekmaag
Zodra de celstof (celwanden van plantaardig materiaal zijn dik en moeilijk verteerbaar) in de voedselbrij onder in de pens goed verteerd is m.b.v. pensbewegingen wordt het doorgevoerd naar de boekmaag. Samen met pensbacteriën en wimperdiertjes, deze leveren eiwit door dood te gaan.
Functie: dikt het voer in voor het in de lebmaag komt.
Ondertussen komen er weer goed herkauwde brokken gras met speeksel ( 50 tot 180 liter per dag) in de pens.
Maag 4: de Lebmaag
Nadat er in de boekmaag vocht uit de voedselbrij is gehaald gaat het voer door naar de lebmaag.
Functie: de eigenlijke maag, hier vindt vertering door enzymen plaats.
Een enzym is een eiwit dat scheikundige reacties in levende wezens tot stand brengt. Enzymen zijn specifiek voor een bepaald soort reactie;
Afbraakenzymen / Opbouwenzymen
Darmgedeelte 1: de dunne darm
Na de lebmaag komt het in de dunne darm.
Functie: vertering door enzymen en opname bruikbare voedingsstoffen in het bloed.
Darmgedeelte 2: de dikke darm
Als laatste komt het in de dikke darm.
Functie: Indikken van voerresten (onttrekken van water) en opname van mineralen.
Mest
Als alle bruikbare delen uit het voer gehaald zijn, en als laatste ook het water en de mineralen opgenomen zijn door het lichaam verlaten de voerresten het lichaam als mest. Aan deze mest is veel te zien. Bijvoorbeeld of het verteringsstelsel van het dier goed werkt en welke voedingsmiddelen het dier gegeten heeft. Dikke of dunne mest geeft ook een idee van de gezondheid van het dier.
Eten
Een volwassen koe eet ongeveer negen keer per dag. Een koe is hierdoor ongeveer 8 uur per dag bezig met eten. De maaltijd van een koe bestaat meestal uit gras, stro, maïs, hooi, bieten en soja. Dit eten wordt ook wel ruwvoer genoemd. Ook krijgen de koeien brokken. Dit wordt krachtvoer genoemd.
Na het eten duurt het ongeveer 45 minuten voordat de koe begint met het opnieuw kauwen van het voer. Dit wordt herkauwen genoemd. Een koe heeft een ander soort gebit dan wij. Hiermee kunnen ze beter hun eten twee keer kauwen. Het is belangrijk dat een koe ongeveer twaalf uur per dag kan liggen om te herkauwen. Dit zorgt voor een goede werking van één van de magen van de koe, de pens.
Drinken
Koeien drinken voor en na het eten water. De waterbakken moeten verspreid staan over de stal. Zo hoeven ze niet zo ver te lopen om te gaan drinken. Koeien worden ziek van vies water, daarom moet het water schoon zijn. Een koe heeft vooral water nodig om af te koelen en voor het maken van melk. Een koe drinkt wel 100 tot 150 liter water op een dag, dat zijn 10 tot 15 emmers vol!
Factoren die de voedsel behoefte bepalen
Hoe een dier gevoerd wordt, hangt af van de kwaliteit van de voedermiddelen en de leeftijd, productiestadium en productiedoel van het dier. Voor koeien is de melkgift en het aantal dagen dat de koe melk geeft van belang. Voor andere dieren zijn zaken als voortplanting en groei van belang bij het samenstellen van een rantsoen voor het dier.
Jong dier: Kenmerkend voor elk jong is de snelle groei. Door deze snelle groei is er veel eiwit nodig voor spieraanzet. Tevens eet een jong dier veel meer in verhouding dan een volwassen dier van dezelfde soort. Het voer voor een jong dier kenmerkt zich vooral door een hoog eiwit gehalte.
Volwassen dier: Een volwassen dier groeit niet meer en moet daarom beperkt gevoerd worden om vervetting (dik worden) te voorkomen. De behoefte aan voer is afhankelijk van het gewicht en de prestatie of productie die het dier levert.
Onderhoudsvoer; voer dat een dier nodig heeft om zichzelf in stand te houden. Denk hierbij aan voer nodig voor de ademhaling, bloedsomloop, beweging, spijsvertering.
Productievoer; voer dat het dier nodig heeft om iets te kunnen presteren. Denk hierbij aan arbeid, melk productie, produceren nakomelingen, groei.
Ouder dier: Een ouder dier heeft over het algemeen een lagere stofwisseling. Dit betekent dat een ouder dier over goed verteerbaar voer moet beschikken.
Gras en ander voer
Gras is het favoriete voer van de koe en meteen ook de belangrijkste grondstof voor de melk.
Zij eet gras in het weiland in de maanden dat het gras groeit, tussen april en oktober. Koeien die dan op stal staan, krijgen gras dat door de veehouder is gemaaid. Gemiddeld eet een koe ongeveer zestig kilo gras per dag.
Kuilgras
’s Winters, als alle koeien in de stal zijn, krijgen de koeien het kuilgras. Kuilgras is gras dat in het voorjaar of in de zomer is gemaaid en is ‘ingekuild’. Inkuilen wil zeggen dat het gras op een grote hoop op een betonplaat is verzameld. Daarna rijdt er een trekker of andere zware machine overheen om de lucht eruit te krijgen en zo bederf te voorkomen. De grashoop wordt met plastic afgedekt.
Tegenwoordig zie je op boerderijen ook veel ronde plastic balen. Daar zit ook kuilgras in, dat in het voorjaar meteen op het land in plastic is verpakt.
Op sommige boerderijen wordt het gras langer gedroogd. Het krijgt dan een gele kleur. Dit gedroogde gras heet hooi. Vroeger werd alle gras voor de winter verwerkt tot hooi en in hooibergen opgeslagen. Tegenwoordig wordt het hooi meestal tot vierkante balen samengeperst.
Ruw- en krachtvoer
Naast gras eet de koe producten zoals maïs, bieten of aardappelen. Al deze op de boerderij geteelde producten worden ruwvoer genoemd.
Daarnaast eet de koe krachtvoer: granen, bijproducten van oliebereiding (sojaschroot, lijnschilfers, kokos- of palmpitschilfers) en overige voedermiddelen (citrus- en appelpulp, tapioca).
Mengvoer
Krachtvoer wordt in 95 procent van de gevallen verstrekt in de vorm van mengvoer. Dit is een mengsel van drie of meer krachtvoeders, aangevuld met mineralen, vitamines en eventuele toevoegingen. Driekwart van de basisproducten voor het mengvoer komt uit het buitenland.
Voerhek
Als de koeien op stal staan, krijgen ze hun voer bij het zogenaamde voerhek. Hier legt de veehouder op gezette tijden gras, maïs of ander voer neer.
Voercomputer
Koeien hebben soms een halsband. Op het moment dat een koe bij een voerbak komt wordt - via een zender in deze halsband - contact gemaakt met de krachtvoercomputer, bijvoorbeeld als de koe wordt gemolken. Zodra de koe haar kop in de voerbak steekt, kan de computer aan een zendertje op de halsband van de koe zien hoeveel de koe nog mag hebben. Als ze haar dagelijkse portie al binnen heeft, blijft de bak leeg.
De computer regelt dat de koe niet meer voer krijgt dan de hoeveelheid die de melkveehouder heeft ingevoerd. Die hoeveelheid kan verschillen per seizoen, maar ook per koe. Als een koe een kalf heeft gekregen, krijgt ze bijvoorbeeld extra voer om weer op krachten te komen.
Koeien leven in een groep. Zo’n groep koeien noemen we een kudde. In het wild bestaat een kudde uit ongeveer 20 koeien. Wanneer het licht wordt, gaan de koeien eten en wanneer het donker is gaan ze rusten. Op het midden van de dag gaan de koeien meestal ook liggen. Koeien die bij dezelf de groep horen, doen elkaar na. Als de een gaat eten, gaat de rest ook eten. Eén van de koeien in de kudde is de baas, de leider van de groep. Meestal doet de
leider van de kudde voor wat ze gaan doen en de rest doet het dan na. Wanneer de leider gaat rusten, gaat de rest van de kudde ook rusten. Behalve de leider, zijn sommige koeien ‘belangrijker’ dan andere in de kudde en mogen
bijvoorbeeld eerder eten of een goed plekje uitkiezen. Zo heeft iedere koe haar eigen plaats in de kudde. Deze verdeling heet de rangorde. De oudere dieren staan meestal bovenaan de rangorde. Zij zijn dus meestal de baas. Hoe hoger in de rangorde, hoe eerder je mag eten. Bij een rangorde zijn er dus bazen en onderdanen. Dit worden
dominante en onderdanige dieren genoemd.
Gedrag
Als je de dieren verplaatst, probeer dan rekening te houden met hun gedrag. Controleer eerst of het dier geschikt is voor vervoer. Het dier mag niet ziek zijn en moet goed kunnen lopen. Als je een koe uit de wei moet halen, is dit vaak lastiger dan wanneer je de hele groep koeien uit de wei moet halen. Het dier wil bij de groep blijven, het is een echt kuddedier. Het is dan vaak handiger de koe in de stal aan het voerhek vast te zetten. Daarna kun je de koe een halster om doen en makkelijk uit de groep halen. Bij jonge dieren moet je wel oppassen: ze zijn nog niet gewend om een halster aan te hebben. Ook moeten koeien weer wennen als ze voor het eerst in de wei komen. Ook dit geldt vooral voor jongvee dat voor de eerste keer in de wei komt.
Hanteren
Runderen kunnen behoorlijk trappen met hun achterpoten. Houd daar rekening mee als je een rund wilt hanteren. Runderen zijn prooidieren, dus ze schrikken snel. De ogen staan aan de zijkant van de kop. Daardoor kunnen
ze in een keer een groot gebied zien. Met hun gewicht (zo’n 600 kg) kunnen ze je gemakkelijk omverlopen. Runderen zijn bang voor gladheid, want dan kunnen ze uitglijden. Als je je aan onderstaande regels houdt, kun je een rund veilig en rustig hanteren:
- Benader een rund altijd van de zijkant of schuin van voren, dan ziet ze je het beste aankomen.
- Praat rustig, dan weet ze waar je bent.
- Als je bang bent dat ze gaat trappen, ga dan tegen de achterpoten aan staan. Als ze dan trapt, dan komt dat niet zo hard aan. (De poot heeft nog geen snelheid kunnen maken.)
- Loop voor het rund, meestal volgt ze dan wel.
- Vermijd zo veel mogelijk gladde paden. Kan dit niet, loop dan nog rustiger en houd het rund goed in de gaten.
- Als ze onrustig wordt, kun je haar kalmeren door haar te krabben op plekjes waar ze zelf niet bij kan, bijvoorbeeld bij de staartinplant.
- Een rund loopt niet van het licht naar het donker, dus zorg ervoor dat ze naar een lichte plek toe kan lopen.
De docent laat een aantal filmpjes over het hanteren van koeien zien. Jullie gaan naar de veiligheid kijken, van zowel de mens als het dier. Maar een top 3 van veiligheidsaspecten die volgens jou het belangrijkst zijn.
Tot slot zal er een gezamelijke top 5 met veiligheidsaspecten gemaakt worden.
Opdracht 2
Zometeen ga je naar het melkveebedrijf om de koeien te observeren. Daarnaast ga je de dieren hanteren. Hieronder staat de opdracht voor het observeren.
Het hanteren van de dieren wordt door de docent uitgelegd. Om jezelf goed voor te bereiden, kijk je eerst onderstaande filmpjes. Let bij het hanteren goed op de veiligheid van jou en je klasgenoten!
Het bloed trasporteert alle voedzame bestandsdelen, zoals eiwitten, koolhydraten (suiker, zetmeel) zouten en water door het lichaam. Zo komen ook de voedingsstoffen in de uier van de koe. In de uier stroomt het bloed door een heel fijn vertakt stelsel van aderen en adertjes. het bloedvatenstelsel leidt het bloed langs de zogenaamde klierkwabjes. Deze bestaan uit melkblaasjes (zo'n acht miljoen). De wanden van de blaasjes bestaan uit melkcellen (ongeveer zevenhonderd per blaasje). Hierin geschiedt de eigenlijke vorming van de vorming van melk aan het bloed. Sommige stoffen worden onveranderd uit het bloed opgenomen. Andere melkbestanddelen moeten in de melkcellen opgebouwd worden uit de stoffen die het bloed aandraagt. Dat is het geval met eiwitdeeltjes en melksuiker. De cel deponeert deze stoffen in het melkblaasje.
De veltbolletjes die in de melk zweven, worden ook in de melkcellen gemaakt. De melk wordt zo druppel voor druppel gemaakt en vult geleidielijk aan de melkblaasjes en melkgangen, die erdoor opzwellen. Daarin kan heel veel melk worden opgeslagen.Er moet 400 liter bloed door de uier stormen voor het maken van 1 liter melk.
Wanneer begint de melkvorming?
Als er een kalf wordt geboren,vormt de hypofyse (een klier achter de hersenen) van de moederkoe een bijzonder stofje, een hormoon. Dit hormoon heet prolactine. Door het bloed wordt het naar de uier gevoerd. Daar zet het de melkvorming in werking. Van nature geeft de koe melke tot het jong oud genoeg is om te gaan grazen. Deze tijd, die lactatieperiode heeft, wordt verlengd doordat de boer de koe blijft melken. Na ongeveer driehonderd dagen is de lactatieperiode echter afgelopen. Twee maanden later wordt meestal weer een volgend kalf geboren endan begint de melkproduktie opnieuw.
De gemiddelde samenstelling van de melk van de Nederlandse koeien is ongeveer als volgt:
Melk - Water 87.3%
- Droge stof 12.7 % - Vet 3.90 %
- Eiwit 3.35 %
- Melksuiker 4.60 %
- Zouten 0.85 %
De samenstelling van melk is niet gedurende de gehele laktatieperiode van een koe gelijk. Direct na het afkalven is de samenstelling sterk afwijkend. Het eiwitgehalte is dan sterk verhoogd, het vetgehalte meestal ook iets, evenals de aanwezige zouten. Het melksuikergehalte is vaak iets lager. Deze melk noemt men biest. Wordt deze verwarmd dan gaat zij schiften. De eerste dagen is deze melk dan ook niet geschikt om in de fabriek te worden verwerkt en mag daarom niet worden geleverd. Meestal is de samenstelling na 4 dagen normaal.
Zodra het kalf gaat zuigen of de boer de koe gaat voorbehandelen, wordt het zenuwstelsel van de koe geprikkeld. De hersenen krijgen een signaal, dat het melk moet gaan stromen. De koe laat de melk schieten, zo noemen ze dat.
De bodem: we wonen erop, we eten ervan, we halen ons drinkwater en onze brandstoffen eruit. De bodem van Nederland ... bestaat die eigenlijk wel of moeten we spreken over de bodemsvan Nederland? In dit arrangement gaan we de bodem van Nederland in kaart brengen met video’s en andere bronnen.
Na een oriëntatie over wat we verstaan onder bodem worden de bodemvormende processen bekeken. Daarna worden de verschillende bodemsoorten in beeld gebracht in samenhang met het landschap dat er uit ontstaan is. Tenslotte worden de grondsoorten bijeengezet op de kaart. Ontdek daarbij de grondsoorten die bij jou in de buurt voorkomen.
Leerlijn
Dit arrangement maakt onderdeel uit van een leerlijn. Aansluitend bij de kwalificatiedossiers voor het MBO. Dit arrangement en de overige die hieronder genoemd worden kunnen bij de behandeling van de kerntaken en werkprocessen worden ingezet.
Examenstandaard: 713-2 Beheer grasland en voedergewassen (melkvee niv. 4) Examenstandaard: 703-1 Verzorgen grasland en voedergewassen (melkvee niv. 3)
Kerntaak: Draagt zorg voor productiie
Werkproces: Draagt zorg voor voederwinning en begrazingsterrein
Omschrijving werkproces: De dierverzorger beheert op een dierenhouderijbedrijf het weiland en de percelen waar voedergewassen verbouwd worden, zodat het land optimaal benut wordt en de oogst kwalitatief goed voer oplevert, afgestemd op de bedrijfsdoelen.
Binnen dit werkproces zijn de volgende arrangementen ontwikkeld. Deze arrangementen kunnen vrij gebruikt worden en als bronarrangement dienen. Uiteraard met bronvermelding.
Disclaimer: Mocht u materiaal aantreffen dat met auteursrechten beschermd is stuurt u ons een mailtje. We zullen het materiaal dan direct verwijderen of de auteursrechten regelen.
Alle opdrachten van dit leerarrangement bijeen in een werkdocument.
De opbouw van dit leerarrangement is als volgt:
Na een oriëntatie over wat we verstaan onder bodem worden de bodemvormende processen bekeken. Daarna worden de verschillende bodemsoorten in beeld gebracht in samenhang met het landschap dat er uit ontstaan is. Tenslotte worden de grondsoorten bijeengezet op de kaart. Ontdek daarbij de grondsoorten die bij jou in de buurt voorkomen.
Disclaimer: Mocht u materiaal aantreffen dat met auteursrechten beschermd is stuurt u ons een mailtje. We zullen het materiaal dan direct verwijderen of de auteursrechten regelen.
Zijn aarde, grond en bodem drie omschrijvingen van hetzelfde? Geef met behulp van bovenstaande bronnen een omschrijving van deze drie begrippen.
De bodem ligt er nu eenmaal en verandert niet. Is dat zo? Leg uit.
‘Nederland is vlak en plat.’ Is dat zo? Zoek de hoogte op waarop jij woont. Zoek via de viewer je woonplaats op en klik voor de hoogte.
Hoogste punt van Nederland is Vaals en laagste: Nieuwerkerk aan de IJssel. Hoe hoog liggen deze 2 steden?
Bodemvorming
bodem en landschap
De nederlandse bodem is het resultaat van een langdurig proces. Wind, IJs, Rivieren, de Zee en bewegingen in de aardkorst hebben allemaal een rol gespeeld bij deze bodemvorming. Met als gevolg een land waar veel verschillende bodemsoorten dichtbij elkaar kunnen zitten. We zullen de bodemvorming bekijken aan de hand van de volgende bodemvormende processen:
ijs
stromend water(rivier en zee)
wind
aardkundige bewegingen (tektoniek)
leven
mens
Bestudeer het document bodemvorming. Hierin worden de bodemprocessen uitgelegd. Hierna ga je de subpagina's bekijken waar de verschillende processen in beeld worden gebracht.
Grondsoorten worden ingedeeld op basis van de grootte van de deeltjes. Een maat om de deeltjesgrootte weer te geven is mu, dit is 1/1000 mm.
Het resultaat van de bodemvormende processen uit het verleden is een landschap waarin een grote variatie aan bodemtypen te zien is. Zand, klei, hoogveen, laagveen, löss en allerlei tussensoorten.
We zullen deze grondsoorten met behulp van video's bekijken. Te beginnen met zandgronden. Daarna de veengronden, vervolgens de kleigronden en tenslotte löss. Bekijk steeds een video en ga dan de vragen daarover maken in je werkdocument.
zandgrond
Maak in je werkdocument de volgende vragen na het bekijken van de film en lezen van het document Dekzand:
1. Hoe zijn dekzanden ontstaan? 2. Hoe werden ze door de mensen gebruikt? 3. Hoe werden (gedeelten) van de grond geschikt gemaakt voor akkerbouw? 4. Hoe noemen we deze gronden en hoe herken je ze in het landschap? 5. Waar in Nederland tref je dekzanden aan?
dekzand
Maak de volgende vragen in je werkdocument na het bekjken van de film en lezen van het document duinlandschap:
6. Waar tref je duinen aan in Nederland?
7. Wat zijn de functies van duinen?
8. Hoe ontstaan duinen?
9. Wat is de functie van begroeiing?
ontstaan van duinen
Maak in je werkdocument de volgende vragen na het bekijken van de film.
10. Hoe zijn geestgronden ontstaan?
11. Verklaar de naam "geestgronden".
12. Hoe worden de gronden klaargemaakt voor bloembollenteelt?
geestgronden
hoogveen
Maak de vragen in je werkdocument na het bekijken van de film en lezen van het document Hoogveen
Wat zijn veengronden?
Hoe zijn deze gronden ontstaan?
Waarom worden planten in water niet goed afgebroken?
Waar in Nederland tref je het aan?
ontstaan van hoogveen
5. Noem vier kenmerken van hoogveen.
kenmerken hoogveen
6. Wat is turf?
7. Waarom werd het veen ontgonnen?
wat is turf
landschap hoogveen
8.Hoe zijn veengronden ontgonnen? Leg dat uit in vier stappen.
Stap 1:
Stap 2:
Stap 3:
Stap 4:
9. Hoe zijn dalgronden ontstaan? Hoe herken je deze gronden in het landschap?
laagveen
Bekijk onderstaande films en het document veenbodem maak daarna de vragen in je werkdocument:
1. Hoe is laagveen ontstaan?
2. Hoe herken je laagveen in het landschap?
3. Noem een aantal kenmerken van laagveen.
4. Hoe ging het droogmaken van laagveen in zijn werk?
Welke grondsoorten komen bij jou in de regio voor? Je kunt dat bekijken met de interactieve kaart hieronder. Klik hier of op de kaart en een overzichtskaart wordt ingeladen. Op die kaart kun je kaarten per gebied openen.
opdracht: Ga 4 kaarten bekijken en schrijf op welke grondsoorten er op voorkomen.
Boer en bunder: via googlemaps zie je gegevens van elk perceel in Nederland
Boer & Bunder is een applicatie die open data visualiseert op perceelsniveau. De app toont voor alle 1,9 miljoen hectare landbouwgrond in Nederland een aantal open datasets. Een bunder is een oude oppervlaktemaat voor een hectare.
Met de app kan een akkerbouwer met één klik beschikbare open data over zijn percelen oproepen. Boeren kunnen aangeven welke percelen hun eigendom zijn en een Boer & Bunder profiel aanmaken. Ook kunnen zij eventueel extra data toevoegen. Alle zoekresultaten binnen de applicatie zijn makkelijk via social media te delen.
We kunnen ook een bodemkaart vergelijken met Googlemaps.
Ga een kaart vergelijken(b.v. de plek waar je woont) met maps.google.nl en schrijf op welke grondsoorten voorkomen en hoe dat te zien is in het landschap. Gebruik de satellietweergave in maps.google.nl Maak de opdracht in het werkdocument.
Bodemloket:
Via het Bodemloket krijgt u inzicht in de bij de overheid bekende gegevens. Ook zie je waar vroeger (bedrijfs)activiteiten hebben plaatsgevonden die extra aandacht verdienen omdat ze de bodemkwaliteit beïnvloed kunnen hebben.
Bodemloket
Extra opdrachten
Opdracht: Maak je eigen landschap
In drie stappen weet u waar in Nederland een aantrekkelijk landschap op u ligt te wachten. Maak uw keuze, vindt en ontdek het gebied waar u moet zijn! Misschien is dat wel een plek waar u nooit aan had gedacht. En kom gerust een keer terug op daarmoetikzijn.nl want de volgende keer bent u misschien op zoek naar een andere unieke en prachtige bestemming.
Opdracht: Je eigen Landschap.
In welk landschap ligt mijn woonplaats?
Hoe is dat landschap geologisch gezien ontstaan?
Welke inrichtingselementen en natuurlijke elementen zijn typerend voor dat landschap?
Welk type landbouw is overheersend in mijn landschap?
Bestaan er in mijn landschap economische activiteiten (behalve landbouw) die afhankelijk zijn van het landschap? Zo ja, licht deze toe.
Je gaat in deze les de bodem in je directe omgeving onderzoeken. Welke grondsoort zit er in de bodem en wat zijn de eigenschappen hiervan? Welke dieren leven er? Wat zit er in de aardlagen als je nog veel dieper zou graven? Je leert ook welk landschap vaak samengaat met dit soort bodem.
Voor het onderzoek moet je een diep gat graven. Kies een geschikte plek zonder planten in de tuin of, als je geen tuin hebt, bij school of bij iemand anders in de tuin. Wel toestemming vragen!
Het arrangement Veehouderij Akkerbouw AERUS Leeuwarden is gemaakt met
Wikiwijs van
Kennisnet. Wikiwijs is hét onderwijsplatform waar je leermiddelen zoekt,
maakt en deelt.
Auteurs
hans mulder
Je moet eerst inloggen om feedback aan de auteur te kunnen geven.
Laatst gewijzigd
2024-05-24 15:00:59
Licentie
Dit lesmateriaal is gepubliceerd onder de Creative Commons Naamsvermelding 4.0 Internationale licentie. Dit houdt in dat je onder de voorwaarde van naamsvermelding vrij bent om:
het werk te delen - te kopiëren, te verspreiden en door te geven via elk medium of bestandsformaat
het werk te bewerken - te remixen, te veranderen en afgeleide werken te maken
voor alle doeleinden, inclusief commerciële doeleinden.
We gaan de onderdelen van de diverse motoren benoemen van diverse machines. Het is handig om het formulier te downloaden en die tijdens de les gaat invullen. Hieronder vind je de link.
https://youtu.be/-mE1_YhDUss
Vogels spotten doe je met je ogen en oren! Toch is het handig om wat tips op zak te hebben voordat je het veld in gaat. Gea-vrijwilliger Jan de Boer vertelt je in dit filmpje daarom graag meer over weidevogels en hoe je ze kunt herkennen. Kijk mee vanaf het prachtige Noarderleech. Hier heb je een goede kans om weidevogels te spotten!
https://youtu.be/swZiXGmZgxo
Met het presenteren van de nieuwe landbouwvisie van Carola Schouten, minister Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, gaan we naar een circulair landbouwmodel in Nederland. Waarom moeten we naar een ander voedselsysteem? Wat houdt kringlooplandbouw eigenlijk in? Hoe financieren we dat? En wat wordt het beleid? In een drieluik over de nieuwe landbouwvisie van minister Schouten duiken we dieper in het hoe, wat en waarom van de kringlooplandbouw.
https://youtu.be/hcviGDZ9asM
Van suikerbiet tot suikerklont. De teelt van suikerbieten op het akkerbouwbedrijf van Richard Breemhaar. En de verwerking in de suikerfabriek.
https://youtu.be/NcBUyv1xtAI
Leeromgevingen die gebruik maken van LTI kunnen Wikiwijs arrangementen en toetsen afspelen en resultaten
terugkoppelen. Hiervoor moet de leeromgeving wel bij Wikiwijs aangemeld zijn. Wil je gebruik maken van de LTI
koppeling? Meld je aan via info@wikiwijs.nl met het verzoek om een LTI
koppeling aan te gaan.
Maak je al gebruik van LTI? Gebruik dan de onderstaande Launch URL’s.
Arrangement
Oefeningen en toetsen
Geschiedenis Akkerbouw
Veehouderij excursie 30 augustus 2021
Biologisch boeren
Veehouderij
Toets Akkerbouw
IMSCC package
Wil je de Launch URL’s niet los kopiëren, maar in één keer downloaden? Download dan de IMSCC package.
Oefeningen en toetsen van dit arrangement kun je ook downloaden als QTI. Dit bestaat uit een ZIP bestand dat
alle
informatie bevat over de specifieke oefening of toets; volgorde van de vragen, afbeeldingen, te behalen
punten,
etc. Omgevingen met een QTI player kunnen QTI afspelen.
Wikiwijs lesmateriaal kan worden gebruikt in een externe leeromgeving. Er kunnen koppelingen worden gemaakt en
het lesmateriaal kan op verschillende manieren worden geëxporteerd. Meer informatie hierover kun je vinden op
onze Developers Wiki.