maak de opdrachten en stuur die naar h.mulder@reggesteyn.nl
Brandstofmotoren
Grasmaaien
Overzicht van de diverse onderdelen van een verbrandings motor
1. Het groene machinepark 4-slagmotoren
Inleiding
Bij deze opdracht gaan we eens bekijken op een praktische manier hoe een verbrandingsmotor werkt.
Doel
Na deze introductie kun je:
– uitleggen hoe het principe een vierslagverbrandingsmotor werkt.
Benodigdheden
Bij deze opdracht heb je nodig:
informatie over de vierslagmotor,
opdrachten over de vierslagmotor en
vragen over de vierslag motor.
Opbouw motor en de werking
De 4-slagmotor
We kennen de tweeslag motor en de vierslag motor.
Het grootste verschil tussen een tweeslag en een 4-slagmotor zijn de kleppen en de smering.
Een 4-slag motor heeft kleppen een inlaatklep en een uitlaatklep.
Een 2 slag motor heeft geen kleppen.
Aan de buitenkant kan je dit niet zien, wat je aan de buitenkant wel kan zien zij de inlaat poort (daar waar het brandstofmengsel in de cilinder komt) en de uitlaat (daar waar de uitlaat zit).
De inlaat en de uitlaat van een 4-slag motor zitten op gelijke hoogte.
De inlaat en de uitlaat van een 2-slag motor zitten op ongelijke hoogte.
Een ander duidelijk verschil is de smering.
Een 4-slag motor heeft een carter waar olie in moet en heeft dus een oliepijl(stok)
Een 2-slag motor smeert zich doordat er olie in de brandstof zit en in het carter is dus geen olie aanwezig.
De smering komen we later nog een keer op terug. We gaan eerst bekijken hoe de kleppen bediend worden en hoe dat in zijn werk gaat.
Kleppen
Elke cilinder van 4-slagmotor heeft twee kleppen:
• een inlaatklep;
• een uitlaatklep.
Dankzij de inlaatkleppen kan het brandstofmengsel in de cilinder komen. En dankzij de uitlaatklep kunnen de afvalstoffen uit de cilinder weg. Een klep is een ronde schijf met een steel. Op de foto rechts zie je een klep.
Kopklep of zijklep?
In oude of eenvoudige motoren zitten de kleppen naast de cilinder. Zo’n motor heet een zijklepmotor. In afbeelding 1 (links) en hieronder is dit goed deze te zien.
Deze motoren komen nog vaak voor in tuinmachines omdat ze eenvoudig en goedkoop zijn.
Bij de modernere motoren zitten de kleppen allemaal in de cilinderkop. Zo’n motor heet een kopklepmotor.
De kleppen worden opengeduwd door een nokkenas. Dat is een as met daarop een uitsteeksel.
In de afbeelding links zie je een nokkenas met een klepstoter. De linkse klepstoter staat omhoog omdat de nokkenas deze omhoog duwt. De klepstoter stoot dan de klep open.
Als de nokkenas weer verder draait, draait de nok ook verder. De rechtse klepstoter staat nu omlaag en de veer trekt de klep weer dicht.
De manier waarop de kleppen geopend worden, is verschillend voor een kopklep- en een zijklepmotor. De afbeelding onderaan links van vorige bladzijde is van een zijklepmotor. De nokkenas zit dan onderaan in het carter en duwt de kleppen naast de cilinder open.
In deze afbeelding zie je hoe de kleppen bediend worden van een zijklepmotor en waar de onderdelen zitten.
Klep
Klepveer
Klepstoter
Nokkenas
Krukas
Bij een kopklepmotor kunnen de kleppen op 4 verschillende manieren bediend worden door de nokkenas. Op de volgende bladzijde zie je daar afbeeldingen van.
1. Onderliggende nokkenas met tuimelaar.
Bij deze motor ligt de nokkenas onder in het carter. Via een klepstoter wordt nu niet de klep maar een stoterstang bediend. Deze duwt van onderen tegen de tuimelaar (soort wip) en duwt dan vervolgens de klep open.
Hoe dit precies werkt, is goed te zien op een animatie op internet onder de volgende link:
Je hebt bij een kopklepmotor dus een bediening met een tuimelaar (1 en 2), een sleper (3) of een stoter (4). Deze worden alle vier op en neer bewogen door de nokkenas. De nokkenas kan zowel onderin het motorblok liggen (1), als wel bovenin de cilinderkop (2, 3 en 4)
Extra informatie
Als je nog twijfelt over jouw kennis van de viertaktmotor, kun je dit ook op diverse websites bekijken. Enkele goede sites zijn:
Bij de meeste sites kun je de afbeeldingen vergroten om ze beter te bekijken.
Bij wikipedia kun je doorklikken op onderwerpen zoals 4-slagmotor, zuigermotor, enz. Bovendien staan de onderdelen in de tekst blauw gedrukt. Zo kun je bijvoorbeeld de nokkenas, kleppen, enz. nog eens bekijken. Bovendien staan er diverse animaties bij waardoor je een beter beeld krijgt van de werking van een motor.
Jullie gaan nu bij een kleine 1-cilinder 4-slagmotor kijken hoe deze werkt.
Ik moet even kijken welke motor geschikt is voor deze opdracht!
Anders gebruiken we een machine online. (ik weet niet welke machine we kunnen gebruiken!)
Vul dit formulier in en stuur het formulier op naar h.mulder@reggesteyn.nl
Belangrijke te gebruiken gereedschappen:
Oriëntatie
Er bestaan heel veel soorten gereedschap. De meest voorkomende gereedschappen zijn handgereedschappen. Dit zijn gereedschappen die je bijvoorbeeld gebruikt voor het repareren van je scooter of om een tafel in elkaar te zetten. Voorbeelden van handgereedschappen zijn sleutels, schroevendraaiers, tangen en hamers.
Sleutels
Sleutels gebruik je om moeren en bouten mee los of vast te draaien. Je hebt ringsleutels, steeksleutels, inbussleutels, dopsleutels,
pijpsleutels en nog een paar andere soorten.
De verschillende sleutels hebben verschillende toepassingen. Welke sleutel je gebruikt, hangt af van het type moer of bout en van de positie van de moer of bout.
Als je een moer of bout alleen maar van de zijkant kunt bereiken, zoals hier rechts op de foto, gebruik je een steeksleutel.
Ringsleutel of Steeksleutel?
Voor een zeskantmoer of -bout kun je het beste een ringsleutel gebruiken. Daarmee heb je het minste kans op beschadiging. Hieronder wordt uitgelegd waarom.
Je zet kracht op een steeksleutel zoals hierboven aangegeven met de pijl links.
Dan oefen je op slechts 2 plaatsen kracht uit op de moer. Dit is aangegeven met de pijlen bij de bek van de steeksleutel. Als de moer al een beetje beschadigd is, kan de sleutel er overheen draaien waardoor de moer rond wordt en bijna niet meer los gaat.
Je kunt je zien dat de ringsleutel beter aansluit op de moer. Op de plaats waar de ringsleutel de moer raakt, kun je kracht zetten op de moer.
Je zet kracht op een ringsleutel zoals aangegeven met de pijl links. Er komt nu op . . . . . plaatsen kracht te staan op de moer. Daarom kun je meer / minder kracht uitoefenen met een ringsleutel, zonder dat de bout of moer beschadigd.
Schroevendraaiers
Er zijn allerlei verschillende schroevendraaiers. De bekendste zijn de gewone schroevendraaiers en kruiskop- schroevendraaiers.
De schroevendraaier moet geschikt zijn voor de gleuf van de schroef. De breedte van de schroevendraaier moet gelijk zijn aan de breedte van de gleuf. Een schroevendraaier die te groot is, past niet in de gleuf. Is een schroevendraaier te klein, dan raakt de gleuf van de schroef beschadigd.
De breedte van de schroevendraaier moet gelijk zijn aan de breedte van de gleuf
Tangen
Er zijn veel soorten tangen. Je hebt een waterpomptang, een combinatietang, een striptang, een zijkniptang, een griptang en noem maar op. Ook voor tangen geldt dat het gereedschap geschikt moet zijn voor de klus die je wilt uitvoeren.
Met een waterpomptang kun je heel veel kracht uitoefenen. Een nadeel daarvan is dat de kans op beschadiging erg groot is. Je gebruikt een waterpomptang daarom alleen om bijvoorbeeld een buis vast te klemmen. Je mag een waterpomptang niet voor bouten en schroeven gebruiken (ook andere tangen niet!).
Gebruik een waterpomptang alleen om onderdelen vast te klemmen. Draai de tang altijd in de juiste richting.
Een heel aparte tang is de griptang. Met een griptang klem je onderdelen en plaatwerk vast. De griptang functioneert als een ‘derde hand’, zodat je beide handen vrij hebt voor andere handelingen. Hieronder zie je twee uitvoeringen van de griptang.
Hamers
Hamers zijn er in allerlei soorten en maten. Dat is natuurlijk niet voor niets zo. Een grote, zware hamer van staal gebruik je als je veel kracht nodig hebt. Een kleine hamer is er voor het fijnere werk. Verder heb je nog bolkop- en bankhamers, die ook weer hun eigen specifieke toepassingen hebben. Als de kans groot is dat een stalen hamer beschadigingen veroorzaakt, gebruik je een houten of kunststof hamer.
Afspraak: Je gebruikt dus alleen de kunststof hamer bij motoren.
Met een kunststof hamer beschadig je de motoronderdelen niet zo snel.
Volgorde van aandraaien
Bij velgen of wielen met banden moet je de moeren kruislings vastdraaien. Dit voorkomt ongelijke aanhaalmomenten (ongelijk vastzitten).
Ook bij een cilinderkop van een motor moet je de bouten/moeren in een bepaalde volgorde aandraaien. De fabrikant geeft meestal wat de juiste volgorde is. Als je deze gegevens niet hebt, moet je altijd vanuit het midden naar buiten toe aandraaien.
Een wiel of cilinderkop met 4 of 5 moeren draai je kruislings aan. Je houdt dus de volgorde aan van de nummers in de afbeeldingen links of rechts.
In de afbeelding rechts zie je de aandraaivolgorde voor de cilinderkop van een VW Golf. Vanuit het midden worden de bouten kruislings aangedraaid, beginnend bij 1, dan 2, dan 3, enz. t/m 10.
De meeste voertuigen en machines hebben een verbrandingsmotor. Je vindt verbrandingsmotoren in auto’s, trekkers en brommers, maar ook in kettingzagen, grasmaaiers en andere machines.
Een verbrandingsmotor zet warmte om in kracht en beweging. Er bestaan verschillende soorten brandstof voor een verbrandingsmotor.
Er is benzine, gas (LPG), diesel, kerosine, alcohol en methanol.
Het verbrandingsproces
De brandstof wordt in de cilinder verbrand. Bij de verbranding komt warmte vrij. Omdat warmte uitzet, neemt de druk in de cilinder toe. Hierdoor wordt de zuiger in de cilinder naar buiten geduwd. Een drijfstang en een krukas zetten de op-en-neer gaande beweging van de zuiger om in een ronddraaiende beweging. Deze beweging kan weer worden overgebracht. Bijvoorbeeld op een tandwiel, een versnellingsbak of een pomp.
Brandstof ontsteken
Brandstof gaat niet uit zichzelf branden. Er zijn twee manieren om de brandstof te
ontsteken. In een dieselmotor gebeurt dit door een combinatie van hoge druk en hoge temperatuur. De zuiger zuigt lucht in de cilinder. Als de zuiger daar na weer omhoog gaat, wordt de lucht samengeperst. Door de toenemende druk neemt de temperatuur van de lucht ook toe. Als de temperatuur hoog genoeg is, wordt de brandstof met de verstuiver of injector in de cilinder gespoten.
De vernevelde brandstofdeeltjes ontbranden dan.
Motoren op benzine, das, alcohol of methanol noem je mengselmotoren.
In een mengselmotor wordt de brandstof ontstoken met een ontstekingssysteem.
De zuiger zuigt een mengsel van lucht en brandstof in de cilinder. Als de zuiger daarna weer omhoog beweegt, wordt het mengsel samengeperst. Met een bougie of gloeibougie in de cilinderkop wordt nu een elektrische vonk gemaakt.
De vonk brengt het brandstofmengsel tot ontbranding.
Extra materiaal
Wat doet een verbrandingsmotor technicus?
De video is opgenomen door SSB Stagemarkt bij Koninklijke Kemper en Van Twist Diesel BV te Dordrecht
Bij deze theorie hoort de volgende opdracht: 1 LIMO ‘Motoren en hun werking’.
1.2 Hoe werkt een 2-slagmotor?
Bij een 2-slag- of 2-taktmotor speelt het verbrandingsproces zich af in twee slagen van de zuiger. Dit is één volledige omwenteling van de krukas.
Een gewone 2-slagmengselmotor heeft geen kleppen. De in- en uitlaatopeningen in de cilinder zijn poorten in de cilinderwand. Ze worden door de langskomende zuiger geopend en gesloten. Ook de ruimte onder de zuiger, met daarin de drijfas en de krukas, hoort bij het 2-slagproces.
Slagen
Het woord slag komt van de beweging van de zuiger. Eén slag komt overeen met 180° verdraaien van de krukas. Om de krukas dus één keer helemaal rond te laten draaien (360°) zijn twee slagen van de zuiger nodig.
Dode punt
Het begin en het einde van de slag is het dode punt. Als de zuiger bovenin de cilinder zit, heet dit het bovenste dode punt. Als de zuiger onderin de cilinder zit, heet dit het onderste dode punt.
In de techniek gebruik je de afkortingen.
· B.D.P. (Bovenste Dode Punt)
· O.D.P. (Onderste Dode Punt)
De stappen van een 2-slagmengselmotor
1. Als de zuiger op het B.D.P. zit, wordt het brandstofmengsel boven de zuiger gecomprimeerd en tot ontbranding gebracht. Tegelijkertijd stroomt onder de zuiger vers brandstofmengsel de cilinder beginnen door de inlaatpoort. De inlaatpoort en compressieslag vallen hier dus samen (afb. 1).
2. Door de ontbranding gaat de zuiger in de richting van het O.D.P. (afbeelding 2).
3. Als de zuiger voorbij de uitlaatpoort is, worden de verbrandingsresten bovenin de cilinder afgevoerd. (afbeelding 3).
4. De cilinder duwt schone lucht onder de zuiger weg. De lucht gaat via de spoelpoort weer naar de ruimte boven de zuiger (afbeelding 4). De ruimte boven de zuiger wordt schoon ‘gespoeld’ en vult zich weer met het brandstofmengsel.
Een nadeel van de 2-slagmengselmotor is dat een deel van het brandstofmengsel onverbrand via de uitlaatpoort verdwijnt. Dit kost meer brandstof en is dus duur en ook milieuonvriendelijk. Dit probleem heb je niet met een 2-slagmotor op diesel. Een dieselmotor zuigt namelijk alleen maar lucht aan.
De stappen van een 2-slagdieselmotor
1. Als de zuiger op het O.D.P. staat, zijn de inlaatpoort en de spoelpoort open. Ook de uitlaatkleppen boven in de cilinderkop zijn open. De verbrandingsresten ontsnappen uit de cilinder, waarna de cilinder met verse lucht wordt gespoeld. Zie bovenstaande afb. a.
2. Als de zuiger omhoog gaat, worden de inlaatpoort en de spoelpoort afgesloten. Ook de uitlaatkleppen, die bediend worden met een nokkenas, gaan dicht. De lucht wordt nu samengeperst. Net voordat de zuiger het B.D.P. bereikt, spuit een verstuiver of injector een hoeveelheid brandstof in de cilinder. Het brandstofmengsel ontbrandt. Zie bovenstaande afbeelding a.
3. Door de warmte van de verbranding neemt de druk bovenin de cilinder toe, waardoor de zuiger omlaag gaat. Even voor het bereiken van het O.D.P. gaan de uitlaatkleppen weer open. De restdruk stuwt de verbrandingsresten naar buiten. De cilinder wordt met verse lucht gespoeld en het hele proces begint opnieuw. Zie bovenstaande afbeelding c.
De vier momenten van het verbrandingsproces kunnen ook in vier slagen plaatsvinden. Als er vier slagen zijn, noem je dat ook wel: 4-slagproces. Een motor waarvan het verbrandingsproces in vier slagen verloopt, heet een 4-slagmotor of 4-taktmotor. Tijdens het 4-slagproces draait de krukas twee keer volledig rond.
Slagen
De vier slagen van het 4-slagproces zijn:
1. De inlaatslag
2. De compressieslag
3. De arbeidsslag
4. De uitlaatslag
1. Tijdens de inlaatslag wordt een mengsel van lucht en brandstof door de inlaatklep in de cilinder gezogen. De zuiger wordt naar buiten geduwd, in de richting van het O.D.P.
Hierdoor ontstaat er onderdruk in de cilinder. Die onderdruk zorgt voor een zuigende kracht. Door het drukverschil blijft de inlaatklep
openstaan en stroomt het brandstofmengsel naar binnen. Als de zuiger op het O.D.P. is, sluit de inlaatklep . Als de zuiger op het O.D.P. is, sluit de inlaatklep. Dit is het einde van de inlaatslag.
1. Om het brandstofmengsel beter te kunnen verbranden, wordt het samengeperst. Dit samenpersen noem je comprimeren. Het samen persmoment in het 4-slagproces heet daarom de compressieslag.
De zuiger is tijdens de compressieslag op weg naar het B.D.P. Tijdens het comprimeren wordt de ruimte in de cilinder door de tijgende zuiger kleiner. Hierdoor nemen de druk en de temperatuur toe. De inlaatklep en de uitlaatklep zijn tijdens de compressieslag gesloten. Het einde van de compressieslag is als de zuiger bij het B.D.P. is aangekomen.
3. Het verbrandingsmoment valt samen met de arbeidsslag. Tijdens de arbeidsslag wordt de zuiger met grote kracht naar beneden geduwd.
De arbeidsslag vindt plaats als het mengsel of de lucht voldoende gecomprimeerd is en de zuiger op het B.D.P. is aangekomen. Bij een mengselmotor zorgt een bougie op dat moment voor een elektrische vonk. Hierdoor ontbrandt het mengsel.
Bij een dieselmotor wordt op dat moment vernevelde dieselolie in de cilinder gespoten. De zuiger wordt nu met grote kracht
naar het O.D.P. geduwd. Dit is het moment waarop de arbeid wordt geleverd. De inlaatklep en de uitlaatklep zijn tijdens de
arbeidsslag gesloten.
4. De laatste slag in het 4-slagproces is de uitlaatslag. De uitlaatslag dient om verbrandingsresten uit de cilinder te verwijderen. Tijdens de uitlaatslag worden de verbrandingsresten uit de cilinder verwijderd.
Het restdruk verwijdert een deel van de verbrandingsresten via het uitlaatsysteem.
De zuiger duwt wat dan nog overblijft in het uitlaatsysteem. De zuiger is dan alweer op weg naar het B.D.P.
De uitlaatgassen maken zo plaats voor een nieuw, vers mengsel of nieuwe, verse lucht. Dat is de zuiger weer op het B.D.P.
Het 4-slagproces is nu helemaal rond en kan dus opnieuw beginnen.
Je hebt nu alleen nog maar motoren gezien die werken op fossiele brandstoffen.
Fossiele brandstoffen zijn brandstoffen die zijn ontstaan door de lange tijd die ze
in de grond zitten.
Er zijn drie soorten :
- Gas
- Kolen
- Olie
Plantaardige brandstof
Milieuvriendelijke brandstoffen zijn van groot belang en worden steeds meer gebruikt.
Plantaardige olie is een zuiver natuurproduct. Biodiesel is het product van een chemisch proces met plantaardige olie als grondstof.
Plantaardige olie of biodiesel zijn beide een mogelijk vervanging voor diesel.
Motoren kunnen niet zo maar op een andere brandstof overschakelen.
Ze moeten daarvoor worden aangepast.
Een groot voordeel van rijden op plantaardige olie is dat het milieuvriendelijk is:
· Geen watervervuiling
· Snel biologisch afbreekbaar
· Niet giftig en niet explosief
· Vrij van ware metalen, benzol en zwavel.
· Probleemloze opslag.
Aardgas
Aardgas wordt steeds populairder. De aanschafkosten voor een aardgasvoertuig zijn wel nog hoog, maar de gebruikskosten en de milieubelasting zijn lager. In veel landen is er een belastingvoordeel als je op aardgas rijdt. Daarom is aardgas tanken blijvend voordelig. Naast de lagere brandstofkosten, zijn aardgasvoertuigen minder belastend voor het milieu. Er worden namelijk minder gevaarlijke stoffen uitgestoten, zoals zwaveldioxide, roetdeeltjes en ander fijnstof. Het tanken van aardgas gaat heel snel en er ontsnapt naar weinig gas. De motor van een aardgasauto is ook nog eens stiller.
LPG
LPG (Liquified Petroleum Gas) of autogas is een mengsel van propaan en butaan.
Het is al lange tijd de meest voorkomende ‘andere’ brandstof’. Het verbruik ligt bij
LPG hoger dan bij benzine of diesel, maar LPG is wel goedkoper.
Autogas is al bij 7500 tankstations in Europa verkrijgbaar.
Bij deze theorie hoort de volgende opdracht: 2 Fossiele brandstoffen.
1.5 Nieuwe motoren
Tegenwoordig mag je sommige steden al niet meer in met een oudere dieselauto. De gevolgen voor het milieu en voor de kwaliteit van de lucht zijn meer en meer bekend. Motorfabrikanten zijn voortduren bezig met het ontwikkelen van nieuwe en schone motoren. Zo willen ze aan de vraag naar schone motoren voldoen.
In het groene machinepark zie je nog vaak de traditionele verbrandingsmotor. Maar ook hier spelen schone motoren een rol. De MultiToolTrac is een trekker die op elektriciteit rijdt. Dit type trekkers zul je in de toekomst steeds meer zien.
Bij deze theorie hoort de volgende opdracht: 3 Onderzoek nieuwe innovaties.
Opdrachten
1 LIMO ‘Motoren en hun werking’
Voor het maken van deze opdracht heb je de theorie nodig van 1.1 Wat is een verbrandingsmotor?
In deze opdracht werk je de LIMO ‘Motoren en hun werking’ door.
Dit worden jouw resultaten:
Product
Proces
· Je hebt inzicht in de inhoud van de LIMO “Motoren en hun werking’.
· Je werkt de LIMO ‘Motoren en hun werking’ door.
· Je hebt de instructies in de opdracht goed opgevolgd.
Wat heb je nodig?
· De LIMO ‘Motoren en hun werking’
· Computer met internet aansluiting
2. Fossiele brandstoffen
Voor het maken van deze opdracht heb je de theorie nodig van: 1.4 ‘Nieuwe brandstoffen’.
In deze opdracht werk je in een groepje van drie tot vier personen.
Maak maximaal zes tentoonstellingsborden. Plak op elk tentoonstellingsbord twee A3-vellen. Schrijf de antwoorden op de vragen op de borden. Presenteer daarna jullie borden aan de rest van de groep en de docent.
De hoofdvraag is:
1. Wat zijn de gevolgen van het opraken van fossiele brandstoffen?
De deelvragen zijn:
· Wat zijn fossiele brandstoffen?
· Wat zijn de andere mogelijkheden? Kijk bijvoorbeeld naar aardwarmte, waterkracht, windenergie, zonne-energie en bio-energie.
· Wat zijn de voordelen en nadelen van duurzame energie?
Dit worden jouw resultaten:
Product
Proces
· Maximaal zes tentooonstellingsborden met daarop de antwoorden op de vragen.
· Een presentatie ban jullie borden aan de rest van de groep en de docent.
· Je werkt samen in een groepje van drie of vier personen.
· Jullie maken samen maximaal zes tentoonstellingsborden.
· Jullie schrijven samen de antwoorden op de vragen op de borden.
· Jullie presenteren jullie borden aan de rest van de groep en de docent.
· Je hebt de instructies in de opdracht goed opgevolgd.
Wat heb je nodig?
· Zes tentoonstellingsborden
· 12 A3-vellen
· Plakband of lijm
· Pennen of stiften
3 Onderzoek nieuwe innovaties
Voor het maken van deze opdracht heb je de theorie nodig van: 1.5 Nieuwe motoren.
In deze opdracht werk je samen met een medestudent. Doe onderzoek naar nieuwe groene motoren. Zoek minimaal vijf nieuwe ideeën.
Verwerk de gegevens die jullie over de machines vinden in een PowerPointpresentatie. Gebruik per nieuw idee maar één dia.
Presenteer het resultaat aan de groep.
Dit worden jouw resultaten:
Product
Proces
· Een PPP over minimaal vijf ideeën voor nieuwe groene motoren.
· Een presentatie van de PPP aan de groep en de docent.
· Je werkt samen met een klasgenoot.
· Jullie zoeken minimaal vijf ideeën voor nieuwe groene motoren.
· Jullie maken van elk idee één dia voor de PPP.
· Jullie presenteren de PPP.
· Je hebt de instructies in de opdracht goed opgevolgd.
Wat heb je nodig?
· Computer
· PowerPoint
Terugblik
In het begin heb je op geschreven wat je al van het onderwerp van dit hoofdstuk afwist. Nu heb je de lesstof bestudeerd en de opdrachten zo goed mogelijk gemaakt. Sommige delen vond je misschien makkelijk eb andere juist moeilijk. Je weet nu in elk geval meer over het onderwerp.
Deze terugblik helpt jouw resultaten overzichtelijk op te schrijven. Ook kun je zo jouw manier van leren ontdekken en gaan inzien hoe je nog beter kunt leren.
Begrippenlijst
2
2-slag of 2-taktmotor
Een 2-slagmotor of 2-taktmotor is een motor waarvan het verbrandingsproces in vier slagen verloopt.
4
4-slagmotor of 4-taktmotor
Een 4-slagmotor of 4-taktmotor is een motor waarvan het verbrandingsproces in vier slagen verloopt.
A
Arbeidsslag
De arbeidsslag is het moment waarop het brandstofmengsel tot ontbranding komt.
B
B.D.P.
B.D.P. staat voor: Bovenste Dode Punt.
Bougie of gloeibougie
Een bougie of gloeibougie is ontstekingssysteem waardoor een mengsel ontbrandt.
C
Cilinder
Een cilinder is een cilindervormig onderdeel van een motor dat aan één zijde is afgesloten.
Compressieslag
De compressieslag is het moment waarop het brandstofmengsel wordt samengedrukt.
D
Dode punt
Het dode punt is de uiterste stand van de zuiger in de cilinder.
G
Gecomprimeerd
Gecomprimeerd is samengeperst.
I
Inlaatpoort
De inlaatpoort is de opening waardoor de brandstof in de cilinder komt.
Inlaatslag
De inlaatslag is het moment waarop het brandstofmengsel door de inlaatklep de cilinder wordt ingezogen.
K
Krukas
Een krukas is een as waarbij de beweging van de zuiger wordt omgezet in een ronddraaiende beweging.]
M
Mengselmotoren
Een mengselmotor is een motor waarin een mengsel van brandstof en lucht tot ontbranding komt.
O
O.D.P.
O.D.P. staat voor: Onderste Dode Punt.
S
Slag
Een slag is de beweging van de zuiger als de krukas één keer ronddraait.
Spoelpoort
De spoelpoort is de ‘poort’ waarlangs de schone lucht weer naar de ruimte boven de zuiger stroomt. Die ruimte wordt zo schoon ‘gespoeld’.
U
Uitlaatpoort
De uitlaatpoort is de opening waardoor de verbrandingsresten naar buiten gaan.
Uitlaatslag
De uitlaatslag is het moment waarop de verbrandingsresten de cilinder uitgaan.
V
Verbrandingsmotor
Een verbrandingsmotor is een motor waarin brandstof wordt omgezet in kracht en beweging.
Z
Zuiger
Een zuiger is een onderdeel van een motor dat in een cilinder heen en weer kan bewegen.
Briggs & Stratton motoren die veel gebruikt worden in de agrarische sector
De leerling kan:
Deeltaak: brandstofmotoren herkennen, benoemen en onderhouden. De kandidaat kan:
1. brandstofmotoren herkennen en benoemen op basis van de toegepaste energiebron
2. dagelijks en periodiek onderhoud verrichten aan brandstofmotoren
3. de werking van brandstofmotoren verklaren
Voor het werken in een werkplaats gelden een paar regels:
In een werkplaats wordt vaak met olie gewerkt. Je moet altijd gemorste olie direct verwijderen in verband met de veiligheid (uitglijden) en het milieu. Absorberende korrels zijn ook heel handig.
De afgewerkte olie moet je verzamelen en bewaren. Daarna moet het afgevoerd worden via de milieudienst.
De opslagplaats van olie en brandstoffen moeten van lekbakken zijn voorzien. Hierdoor kan er niets in de bodem komen.
Het opladen van accu’s moet je doen op een plaats met voldoende ventilatie of afzuiging.
Zorg er voor dat je nooit met vuur of vonken in de buurt van een accu komt. Zo voorkom je explosiegevaar.
Brandbare stoffen moet je onmiddellijk wegzetten als je ze niet gebruikt.
Je moet altijd denken aan de veiligheid van je zelf en de ander.
Ook tijdens je werk moet je brandgevaar voorkomen.
Draaiende verbrandingsmotoren geven uitlaatgassen. Deze uitlaatgassen moeten afgevoerd worden, zodat ze niet in de werkplaats komen.
Sommige machines geven zoveel lawaai dat je gehoorbescherming moet gebruiken. Bij meer dan 80 decibel geluid (continu) moet je oordoppen of een gehoorbeschermingskap gaan gebruiken.
Let op met draaiende machines en machineonderdelen. Leg hier nooit gereedschap op.
Laat geen gereedschap “slingeren”, dus niet laten liggen waar het niet hoort.
Je moet zorgen dat een werkplaats netjes en overzichtelijk is en blijft.
Je moet het gereedschap schoon opruimen en overzichtelijk opbergen.
Dan kun je de volgende keer dat je het gereedschap nodig hebt, dit snel vinden en hoef je niet te zoeken.
Beantwoord de vragen in de bijlage bij leerlingmateriaal.
Oriënteren
Aan de slag!
We gaan de onderdelen van de diverse motoren benoemen van diverse machines. Het is handig om het formulier te downloaden en die tijdens de les gaat invullen. Hieronder vind je de link.
Doel
Na deze opdracht kun je:
- de onderdelen van een motor benoemen.
- een motorblok demonteren en weer monteren.
- uitleggen hoe de kleppen bediend worden.
Korte instructie
Jullie krijgen van de docent een korte instructie voor het gebruik van gereedschappen, hoe je veilig werkt en uitleg van de opdracht. Daarna krijgt ieder tweetal een motorblok aangewezen om de opdracht mee uit te voeren.
Uitvoering
Jullie gaan nu bij een kleine 1-cilinder 4-slagmotor kijken hoe deze werkt.
We hebben het motorblok van . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . gebruikt.
Fig. M03-1, een 4-slagmotor
Tip
– Gebruik goed passend gereedschap.
– Leg alle onderdelen, moeren en bouten in een bakje.
– Werk voorzichtig en netjes.
Opdracht 4-slagmotor (oude motor).
Haal de bougiedop van de bougie af.
Draai de bougie met de bougiesleutel los en met de hand er uit.
Neem een goed passende ringsleutel, pijpsleutel of dopsleutel en draai de moeren van de cilinderkop los.
Haal de cilinderkop van de motor en leg deze omgekeerd op de werkbank in verband met beschadigen.
Verwijder de koppakking van de cilinder.
Is deze nog goed? . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Meet nu met een schuifmaat de boring van de cilinder.
De boring is . . . . . . . . . . . . . . . . . . . mm
Draai nu aan de krukas en zet de zuiger eerst in het bovenste dode punt en daarna in het onderste dode punt. Meet de slag die de zuiger gemaakt heeft.
De slag van de zuiger is . . . . . . . . . . . . . mm. Een beweging van de zuiger van boven naar beneden of omgekeerd noemen we een slag.
Dus: 1 keer ronddraaien aan de krukas zijn 2 zuigerslagen.
Demonteer nu het kleppendeksel aan de zijkant van de motor.
Om alles goed te kunnen zien, moet je ook het carter van de motor verwijderen. Dit is het onderste gedeelte (deksel) van het motorblok (zie figuur M03-1).
Kijk nu in het carter. Deze motor heeft 2 assen.
Het is de . . . . . . . . . . . . . . . . . as en de . . . . . . . . . . . . . . . . . . as.
Als je in het carter kijkt, zie je 2 tandwielen. Welke is het grootst, het krukastandwiel of het nokkenastandwiel?
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Tel nu het aantal tanden van het krukastandwiel.
Deze heeft . . . . . . . . . . . . . . tanden.
Tel ook het aantal tanden van het nokkenastandwiel.
Deze heeft . . . . . . . . . . . . . . tanden.
Als de krukas 10 keer ronddraait, dan draait de nokkenas. . . .. . . . . . . . . keer rond.
Als deze motor 2000 toeren per minuut maakt, dan draait de nokkenas
. . . . . . . . . . . . . . toeren per minuut.
Draai aan het vliegwiel (rechtsom) en kijk goed naar de beweging van de zuiger en de stand van de kleppen . . . . . . . . . . . . . .
Is de inlaatklep open of dicht?
Is de uitlaatklep open of dicht?
Gaat de zuiger omhoog of omlaag.
Inlaatslag
Open
Dicht
Omlaag
Compressieslag
Dicht
Arbeidsslag
Uitlaatslag
Je moet nu in volgorde de inlaatslag, compressieslag, werkslag en uitlaatslag kunnen zien. (je mag ook gebruik maken van een lesmodel). Vul de tabel verder in:
Monteer nu weer het carter en het kleppendeksel.
Monteer ook de koppakking en de cilinderkop. Draai de kopbouten of moeren kruisgewijs voorzichtig met gelijke kracht vast maar niet te vast. (VAST = VAST)
Leg je duim op het bougiegat en draai aan de krukas van de motor. Je voelt nu af en toe dat de motor een compressieslag maakt.
Draai de krukas van de motor precies 2 keer rond.
Hoe vaak voel je nu compressie?
. . . . . . . . . . . . . . keer.
Je hebt nu de krukas van deze motor 2 keer rondgedraaid.
Dit zijn . . . . . . . . . . . . . . slagen.
Hoeveel cilinders heeft deze motor?
. . . . . . . . . . . . . .
Je hebt nu gewerkt aan een . . . . . . . . . . . . . . cilinder . . . . . . . . . . . . . . slagmotor.
Monteer de bougie met de hand en sluit de bougiekabel aan.
Ruim alle gereedschappen en gebruikte materialen op. Veeg de werkbank en de vloer
Laat de docent controleren of jullie motor en werkplek in orde is.
Was jullie handen en ga gezamenlijk de evaluatie invullen.
2. Het groene machinepark Motormodel
Motormodel maken
Inleiding
Bij deze opdracht gaan we eens bekijken waarom we machines gebruiken. Met de werkvoorbereiding gaan jullie zelf in groepjes van 2 (maximaal 3) leerlingen een motor namaken van karton en leren zo de namen en begrippen op een praktische manier kennen.
We gaan de eerste les nog niet sleutelen, dat komt de les daarna wel.
Doel
Na deze introductie kun je:
– uitleggen waarvoor we machines gebruiken.
- verschillende methoden noemen om machines aan te drijven
Oriënteren
Benodigdheden
Bij deze opdracht heb je nodig:
informatie en vragen uit deze opdracht
Oriëntatie
Machines maken ons werk makkelijker en aangenamer.
Dankzij de grasmaaier bijvoorbeeld hoef je het gras niet met de hand te knippen.
Een bulldozer en een tractor zijn ook machines. Met een bulldozer kun je heel snel veel zand verplaatsen. En met een tractor kun je allerlei landbouwwerktuigen laten werken.
Thuis en op school gebruik je ook allerlei machines. We gaan nu bekijken welke machines we gebruiken en hoe deze aangedreven worden.
Machines maken het ons gemakkelijk.
Bij de oriëntatie hebben we al wat voorbeelden genoemd.
Maar je kunt ook denken aan een mixer
of aan een boormachine. Een opdracht
hierover vind je bij de vragen.
Machinesaandrijven
Machines aandrijven kan op verschillende manieren.
Aandrijving door spierkracht
Om machines in beweging te zetten, is energie nodig. Die energie kan uit verschillende bronnen komen. De spierkracht van mens of dier, bijvoorbeeld. In de figuur zie je hiervan een voorbeeld. Een fiets is ook een machine die werkt op spierkracht.
Spierkracht is lekker goedkoop. Maar machines die werken op spierkracht hebben een groot nadeel. Zonder spierkracht werken ze niet meer. Denk maar aan je fiets. Als je moe bent, fiets je niet ver meer.
Ook de machine (waterpomp) rechts wordt door spierkracht aangedreven.
Aandrijving door waterkracht of windkracht
Een machine kan ook worden aangedreven door waterkracht. Kijk maar naar figuur . De watermolen is een machine die wordt aangedreven door de kracht van stromend water.
Een andere aandrijvingsmethode is windkracht. Denk maar aan een windmolen.
Aandrijving door water of wind is lekker goedkoop. Maar ook deze machines hebben een nadeel. Als het niet waait of het water niet stroomt, staan ze stil.
Aandrijving door de energie van de zon
Sommige machines worden aangedreven door zonne-energie.
De energie van de zon is ook goedkoop. Maar ’s nachts werkt de machine meestal niet.
De Nuna 4 (een auto op zonne-energie) heeft de World Solar Challenge in Australië gewonnen. Dit is de vierde overwinning al van het TU team uit Delft.
Aandrijving door motoren
Een motor kan ook energie leveren om een machine aan te drijven. Voorbeelden van motoren zijn: • een stoommachine;
• een verbrandingsmotor;
• een elektromotor.
Aandrijving door motoren heeft een groot voordeel. Motoren werken dag en nacht.
Maar motoren hebben ook een nadeel. Veel motoren werken door stoffen te verbranden. Daarbij ontstaan afvalstoffen die in het milieu terecht kunnen komen.
Elektromotoren
Veel machines worden aangedreven door een elektromotor. Bijvoorbeeld huishoudelijke apparaten zoals stofzuigers en mixers.
Een elektromotor werkt op elektriciteit. De elektriciteit levert de energie om de elektromotor aan te drijven. In figuur zie je de elektromotor van een mixer.
Bij een mixer levert elektriciteit de energie om de elektromotor aan te drijven. De elektromotor brengt de beweging over op andere onderdelen in de mixer. De beweging van de elektromotor levert de energie om de kloppers van de mixer te laten draaien.
Stroom
Een elektromotor werkt op stroom. Aan veel machines met een elektromotor zit een elektriciteitssnoer. Aan dit snoer zit een stekker en die stekker moet in een stopcontact. Zo krijgt de machine de elektriciteit.
Een machine met een elektromotor is handig als er elektriciteit aanwezig is. Bijvoorbeeld in huis of in een werkplaats. Maar soms is er geen elektriciteit. Bijvoorbeeld buiten in een weiland of op een akker. Op zo’n plek heb je niks aan een machine die werkt op elektriciteit.
Batterijen
Soms krijgt een machine elektriciteit uit een batterij. Dat is handig, want dan werkt de machine ook zonder stopcontact. Maar meestal werkt de machine niet lang, want een batterij raakt op. Denk bijvoorbeeld maar eens aan een accuboormachine.
Verbrandingsmotoren
Veel machines worden aangedreven door een verbrandingsmotor. Denk maar aan auto’s, tractoren, vliegtuigen, boten enzovoort.
Een verbrandingsmotor verbrandt een brandstof. Benzine, diesel of stookolie zijn voorbeelden van een brandstof. De verbranding van de brandstof levert de energie om onderdelen in een machine in beweging te zetten. De beweging van dat draaiende onderdeel wordt vervolgens overgebracht op de andere onderdelen in de machine.
Zo zorgt de energie uit de verbrandingsmotor er bijvoorbeeld voor dat de wielen van een tractor gaan bewegen. Hoe een verbrandingsmotor werkt bekijken we straks.
Vergroot de afbeelding van de onderdelen ongeveer twee keer. LET OP dat je ze allemaal evenveel groter maakt, anders passen ze straks niet meer op elkaar!!!
Print de onderdelen uit.
Namen van de onderdelen:
cilinderkop met bougie
carter met cilinder
Knip de vijf onderdelen uit en plak ze op een stuk dik karton.
LET OP: onderdeel 3 wordt aan de bovenkant van onderdeel 5 geplakt (er tegen aan)!!!
Knip nu alle onderdelen opnieuw uit.
Maak een gaatje bij A in onderdeel 4 en 5.
Maak een gaatje bij B in onderdeel 2 en 4.
Maak een gaatje bij C in onderdeel 2 en 1.
Maak gleuf D in onderdeel 5.
Verbind onderdeel 2B met onderdeel 4B met een splitpen.
Verbind onderdeel 2A met onderdeel 5A met een splitpen.
Verbind onderdeel 2C met onderdeel 1C in gleuf D met een splitpen.
Je model van een verbrandingsmotor is nu klaar. Als je deze goed gemaakt hebt kun je de krukas ronddraaien waardoor de zuiger op en neer gaat bewegen.
We zullen eerst de namen van de onderdelen eens op een rijtje zetten zodat we niet met nummers hoeven werken. Dat praat een stuk gemakkelijker.
Zuiger met pistonpen (C)
Drijfstang
Cilinderkop met de bougie (G)
Krukas
Carter met de cilinder (E)
Zet punt F in de bovenste stand 0°. De zuiger staat nu op het bovenste punt.
Zet een streepje op de maatlijn bij de bovenkant van de zuiger.
Draai de krukas nu een half rondje (180°) zodat de zuiger nu in het onderste punt staat. De beweging die de zuiger nu gemaakt heeft, heet een slag.
Meet de afstand van de bovenkant van de zuiger tot de streep die je bij de bovenste stand van de zuiger gezet hebt. Dit is de slaglengte S van de zuiger.
Ik meet S = . . . . . . . . . cm en dit is . . . . . . . . millimeter.
Draai de krukas nu zo snel mogelijk rond maar zorg dat de zuiger netjes in de cilinder blijft en dat je het karton niet verbuigt. Hoeveel slagen kan de cilinder maken in 15 seconden? . . . . . . . . . . . . . slagen.
Dat zijn . . . . . . . . . . . . . . slagen in één minuut.
Ruim de plek waar je hebt zitten knippen en plakken netjes op!!!
Pak je gemaakte model en de papieren van de praktische opdracht.
Vraag de docent of je naar lokaal Z9 naar de motoren kunt gaan.
Sleutelen aan motoren
Doel
Na deze opdracht kun je:
- de onderdelen van een motor benoemen.
- beschrijven hoe een motor werkt.
- beschrijven hoe het komt dat een motor blijft draaien.
Uitvoering
Vraag de docent welk motorblok je kunt gebruiken voor de volgende opdracht.
We hebben het motorblok van . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . gebruikt.
Bekijk het aangewezen motorblok eens goed en draai de krukas een paar keer rond. Vergelijk de onderdelen van jullie kartonnen model en het echte motorblok.
Schrijf de namen en de functie van de onderdelen op in onderstaande tabel.
Gebruik daarvoor de nummers en letters die op jullie schaalmodel staan
onderdeel
naam
functie
1
2
3
4
5
E
G
Welke onderdelen zijn er anders in jullie motorblok als je het vergelijkt met jullie model?
Voordeel: energie van de zon is ook goedkoop en goed voor milieu
Nadeel: ’s nachts werkt de machine meestal niet
Machine aangedreven door een verbrandingsmotor
Voordeel: Motoren kunnen dag en nacht werken.
Nadeel: Veel motoren werken door stoffen te verbranden.
Daarbij ontstaan afvalstoffen die in het milieu terecht kunnen komen.
Elektromotoren
elektriciteit levert de energie om de elektromotor aan te drijven
Nadeel: Op een plek waar geen stopcontact is, heb je niks aan een machine die werkt op elektriciteit
Bij een verbrandingsmotor ontstaan afvalstoffen (uitlaatgas) en dat wil je niet in huis. Kans op verstikking!!!
Een elektromotor kun je gebruiken als er elektriciteit aanwezig is. Anders heb je een accu nodig (accuboormachine) of een verlengsnoer.
Bij een verbrandingsmotor levert de verbranding van de brandstof de energie om onderdelen in een machine in beweging te zetten.
Aandachtspunten opdracht 2 werkvoorbereiding:
Let op dat de leerlingen tijdens knippen en lijmen de tafels niet beschadigen of bekliederen. Een stevige onderlegger is aan te raden.
Sleuf D met een stanleymes en stalen liniaal/maatlat laten maken.
Gaten voor splitpennen zo maken dat de splitpen er in rond kan draaien.
Afstand meten bij punt 15 m.b.v. schaalverdeling op afbeelding.
Aandachtspunten opdracht 3 Praktisch deel:
Geef de leerlingen een opengewerkt motorblok waar alle onderdelen duidelijk zichtbaar zijn. Let op dat lln de namen gebruiken die voor het schaalmodel gebruikt zijn (vaktal/technische termen).
Film is oud maar werking sinds 1890 onveranderd. Videoband terugspoelen!!!
Z.O.Z.
Oplossingen woordzoeker:
1) Je weet nu hoe een verbrandingsmotor werkt.
Antwoorden zelfbeoordeling:
Reële Omschrijving van de werking van het door de groep gemaakte model van een verbrandingsmotor.
Omschrijving hoe model er uitziet. De krukas kan draaien en de zuiger gaat op een neer. Dus een roterende en respectievelijk een rechtlijnige beweging.
Omschrijving van de werking van een vierslagmotor:
Zuiger gaat omlaag en zuigt een gasmengsel (benzine+lucht) aan.
Zuiger gaat omhoog en perst het mengsel samen.
Bougie vonkt en gasmengsel ontploft. De zuiger wordt daardoor naar beneden geduwd.
De zuiger gaat omhoog en duwt de verbrande gassen uit de cilinder.
Deze cyclus bestaat uit 4 slagen en heet daarom een vierslagmotor. Dit proces blijft zich continu herhalen.
Omschrijving van een onderdeel wat de leerling gemakkelijk vond.
Omschrijving van een onderdeel wat de leerling moeilijk vond.
Uitleg wat de leerling volgende keer bij dezelfde opdracht anders zou doen.
Uitleg waarom de leerling het onderdeel motoren wel/niet leuk vond.
Competenties werkblad opdracht 5:
Leerlingen beoordelen zichzelf en elkaar op samenwerking en de manier waarop ze onderzoek doen. Kijk dat dit reëel is ingevuld.
Bij “Terugblik door medeleerling of docent” invullen hoe de leerling gefunctioneerd heeft en wat er volgende keer anders/beter kan.
Orientatie / verantwoording
Periodiek onderhoud
Eerder heb je al geleerd wat dagelijks onderhoud inhoud. In deze opdracht ga je leren wat periodiek onderhoud inhoud is en ga je aan een machine periodiek onderhoud uitvoeren.
Bij deze opdracht gaan we verschillende soorten verbrandingsmotoren bekijken en waar we deze voor gebruiken. Met de werkvoorbereiding gaan jullie zelf in groepjes van 2 leerlingen een verbrandingsmotor onderzoeken.
Doel
Na deze introductie kun je:
– uitleggen welke brandstoffen er zijn.
- verschillende typen verbrandingsmotoren noemen.
Benodigdheden
Bij deze opdracht heb je nodig:
informatie en vragen uit deze opdracht
Oriënteren
Introductie
Oriëntatie
We kijken nog even kort terug op de vorige opdracht en breiden onze kennis van de verbrandingsmotor verder uit.
Verbrandingsmotoren
De meeste voertuigen en machines hebben een verbrandingsmotor. Je vindt verbrandingsmotoren in auto’s, trekkers en brommers, maar ook in kettingzagen, grasmaaiers en andere machines. Een verbrandingsmotor zet brandstof om in kracht en beweging. Hoe dat precies in zijn werk ging hebben jullie bij de eerste opdracht gezien in de film.
Brandstoffen
Er bestaan verschillende soorten brandstof voor een verbrandingsmotor. Er is benzine, gas (LPG), diesel, kerosine, alcohol en methanol. Bedenk samen eens welke van deze je allemaal bij een tankstation kunt tanken.
De brandstof wordt in de cilinder verbrandt. Bij de verbranding komt warmte vrij. Omdat warmte uitzet, neemt de druk in de cilinder explosief toe. Hierdoor wordt de zuiger in de cilinder naar buiten geduwd. Een drijfstang en een krukas zet de op- en neergaande beweging van de zuiger om in een ronddraaiende beweging. Deze beweging kan weer worden overgebracht op bijvoorbeeld een tandwiel, een versnellingsbak of een pomp.
De slag
De beweging van de zuiger noem je de slag. Eén slag komt overeen met 180 graden verdraaiing van de krukas. Dus om de krukas één keer volledig rond te laten draaien (360 graden) zijn twee slagen van de zuiger nodig.
De afstand tussen het bovenste punt van de zuiger (1) en het onderste punt van de zuiger (2) heet de slag en wordt wel afgekort met de letter S. De slaglengte is de afstand die de zuiger aflegt tussen die twee punten.
Dode punten
Als een zuiger helemaal boven in de cilinder staat, is de snelheid van de zuiger 0 (nul). Dit punt noem je ‘een dood punt’. Om naar beneden te gaan, moet de zuiger gaan bewegen. Een ontploffing zet de zuiger in beweging.
Helemaal onder in de cilinder is er nog een dood punt. Ook daar staat de zuiger even stil voordat hij weer naar boven gaat.
Als de zuiger zich bovenin de cilinder bevindt, heet dit het Bovenste Dode Punt.
Als de zuiger zich onderin de cilinder bevindt, heet dit het Onderste Dode Punt.
In de techniek worden deze dode punten afgekort tot:
• B.D.P. (Bovenste Dode Punt);
• O.D.P. (Onderste Dode Punt).
Een ontploffing zet de zuiger in beweging als deze in het B.D.P. staat. In het O.D.P. moet de zuiger ook opnieuw gaan bewegen. Maar dat valt niet mee. De zuiger beweegt niet vanzelf omhoog. En een ontploffing helpt niet, want de kracht van de ontploffing kan de zuiger alleen naar beneden drukken.
Om dit probleem op te lossen is het vliegwiel bedacht.
Een vliegwiel is een zwaar wiel (ronde stalen schijf). Het zit vast op de krukas. Het vliegwiel is zo zwaar dat het vanzelf een stukje doordraait. Als je het voorwiel van je fiets optilt en het wiel draait, blijft dit ook een tijdje doordraaien. Bij het vliegwiel gebeurt precies hetzelfde. Daardoor draait de krukas ook mee. Hierdoor wordt de zuiger in de cilinder weer omhoog gedrukt. Het vliegwiel slingert de zuiger dus weer omhoog.
Het vliegwiel helpt de motor over de dode punten heen.
Type verbrandingsmotoren
Typen verbrandingsmotoren
Je kunt twee typen verbrandingsmotoren van elkaar onderscheiden. Verbrandingsmotoren verdelen we in twee groepen:
• dieselmotoren;
• mengselmotoren.
Beide groepen motoren werken dankzij de verbranding van een brandstof. Een dieselmotor gebruikt diesel als brandstof.
Een mengselmotor gebruikt een gasvormig mengsel van benzine en lucht. Een automotor is een mengselmotor.
In beide motoren wordt de brandstof tot ontploffing gebracht. En in beide motoren verplaatst de explosie een zuiger. Toch werken de motoren niet helemaal op dezelfde manier. De dieselmotor bespreken we een aantal lessen verder als we de mengselmotor helemaal behandeld hebben.
Kenmerken van een mengselmotor
Bij een mengselmotor wordt eerst benzine met lucht gemengd. Dat gebeurt meestal in de carburateur. Dat mengsel wordt in de motor ‘gepompt’. Daar wordt het tot ontploffing gebracht.
Een mengselmotor heeft een bougie. De bougie zorgt voor een vonkje. Door het vonkje ontploft het mengsel van benzine en lucht. In de afbeelding hieronder zie je hoe het werkt.
Mengselmotor met bougie
Beantwoord de vragen van bijlage 1
4-slag motor kleppen en slagen
De 4-slagmotor
In de afbeelding hierboven zie je het motorblok van een mengselmotor.
Een motorblok bestaat uit een carter, een cilinderblok, en een cilinderkop.
Tussen het carter en het cilinderblok zit een pakking. Dat is een dun laagje dat ervoor zorgt dat er geen olie uit het motorblok kan. Tussen de cilinderkop en het cilinderblok zit ook een pakking.
Deze motor is een viercilindermotor. Dat zie je aan het aantal bougiekabels. Elke bougie krijgt stroom door een eigen bougiekabel. In elke cilinder van de motor zit een bougie. Je ziet vier bougiekabels. Er zitten dus vier cilinders met vier bougies in deze motor.
Kleppen
In een 4-slagmotor maakt elke cilinder vier verschillende slagen. Daarom heet de motor een 4-slagmotor. Een auto en een tractor hebben meestal een 4-slagmotor.
Elke cilinder van 4-slagmotor heeft twee kleppen:
• een inlaatklep;
• een uitlaatklep.
Dankzij de inlaatkleppen kan het brandstofmengsel in de cilinder komen. En dankzij de uitlaatklep kunnen de afvalstoffen uit de cilinder weg. De kleppen zijn nooit tegelijk open. In de afbeelding rechts zie je de kleppen zitten. Aan deze kleppen herken je de 4-slagmotor. Een 2-slagmotor heeft zulke kleppen niet.
Let op: Een 4-slagmotor heeft niet persé vier cilinders.
Zo werkt een 4-slagmotor
Een zuiger van een 4-slagmotor maakt vier slagen:
inlaatslag;
compressieslag;
arbeidsslag
uitlaatslag
Door deze vier slagen draait de krukas van de motor 2 keer rond (720°).
1. de Inlaatslag.
Bij de inlaatslag beweegt de zuiger naar beneden. Dat komt doordat de krukas de zuiger naar beneden trekt. Zo ontstaat er een onderdruk in de cilinder. Doordat de inlaatklep open staat, stroomt er een brandstofmengsel in de cilinder.
De uitlaatklep is gesloten. Zie afbeelding hieronder.
2. de Compressieslag
De krukas draait verder en drukt de zuiger weer omhoog. De inlaatklep en de uitlaatklep zijn dicht en het mengsel kan dus niet weg. Doordat de zuiger naar boven gaat, wordt het brandstofmengsel samengeperst.
Dit noem je de compressieslag. Compressie betekent ‘samenpersing’. In de afbeelding hieronder zie je de compressieslag.
Ezelsbruggetje: een compressor gebruik je om de banden van een auto op te pompen. Daar heb je veel druk voor nodig. De lucht in de autoband wordt dan samengeperst.
3. de Werkslag of Arbeidsslag
Als de zuiger weer boven in de cilinder is, geeft de bougie een vonk af. Hierdoor explodeert het brandstofmengsel.
Door de explosie neemt de druk boven de zuiger explosief toe en drukt de zuiger krachtig naar beneden. De krukas krijgt daardoor een extra zetje. Tijdens deze slag doet de zuiger zijn echte werk: het aandrijven van de krukas. Daarom noem je deze slag de werkslag of de arbeidsslag. Zie afbeelding hieronder.
Ezelsbruggetje: Als je op de pedaal van je fiets duwt, verricht je arbeid om vooruit te komen. De zuiger doet dus hetzelfde als jouw voet op de trapper.
4. de Uitlaatslag
Omdat de krukas draait, gaat de zuiger daarna weer omhoog. De uitlaatklep van de cilinder gaat open en de inlaatklep blijft dicht. De zuiger duwt de afvalstoffen van de explosie nu uit de cilinder. De verbrande gassen gaan nu naar door de uitlaat naar buiten. Deze slag heet de uitlaatslag.
Na de uitlaatslag begint weer een nieuwe inlaatslag, enz.
Een 4-slagmotor maakt dus vier hele slagen om zijn werk te doen: het aandrijven van de krukas. Dit blijft zich herhalen totdat de motor uitgezet wordt.
Bij die vier slagen draait de krukas twee keer rond. Eén keer dankzij de explosie van het brandstofmengsel. En één keer op eigen kracht (door het vliegwiel).
Extra informatie
Als je nog twijfelt over jouw kennis van de viertaktmotor, kun je dit ook op diverse websites bekijken. Enkele goede sites zijn:
Bij de meeste sites kun je de afbeeldingen vergroten om ze beter te bekijken. Je zou de afbeeldingen ook kunnen gebruiken voor jullie presentatie. Eventueel de animaties of filmpjes in een PowerPoint presentatie verwerken.
Jullie hebben de voorgaande bladzijden bestudeerd over de werking van een viertaktmotor. Nu gaan jullie samen met de docent een motor uitzoeken in lokaal Z9. Van deze motor gaan jullie de onderdelen en de werking bestuderen. Dat kunnen jullie doen door informatie op te zoeken in een handleiding of op internet.
Enkele voorbeelden wat jullie kunnen onderzoeken zijn:
Maak aantekeningen en eventueel foto’s over de werking van het motorblok.
Op welke plaats zitten de onderdelen en waar dienen ze voor.
Zoek bijvoorbeeld zoveel mogelijk van de volgende onderdelen op: aftapplug − bougie − carter − cilinderblok − cilinderkop − drijfstang − inlaatklep − klepstoter − klepveer − krukas − nokkenas − olie − pakking − peilstok − uitlaatklep − zuiger – vliegwiel.
Bekijk welke kant de motor op moet draaien met behulp van de volgorde van de vier slagen (met de klok mee of tegen de wijzers van de klok in).
Hoeveel toeren mag de motor maken? Hoeveel vermogen heeft de motor (Pk/Kw)?
Welke brandstof gebruikt jullie motor?
Waar wordt de motor voor gebruikt?
Hoeveel cilinders heeft de motor?
Meet de slaglengte op en de diameter van de zuiger. Misschien kun je wel de cilinderinhoud berekenen?
Welke onderdelen bewegen er allemaal als je de krukas draait?
Hoeveel kleppen en bougies heeft de motor?
enzovoorts………………….
Onderhouden motoren
maak de opdrachten en vragen in het onderstaande arrangement.
Dit arrangement bevat de theorie en BPV_opdrachten over onderhoud en reparaties aan machines.
De theorie staat bij "Onderhoud uitvoeren".
Als deelnemer in opleiding bij een productiebedrijf repareer of vervang je onderdelen. Zo ververs je olie en reinig of vervang je filters. Daarnaast verricht je standaardcontroles en signaleer je mankementen en technische storingen. Kleine reparaties voer je zelf uit. Waar nodig en gewenst legt je gegevens vast. Je werkt veilig en bewaakt de veiligheid van jezelf, je collega’s en directe omstanders en je werkt volgens wet- en regelgeving. Bij problemen of twijfel schakelt je jou leidinggevende en/of eventueel een deskundige in.
De BPV-opdrachten staan bij "Reparaties uitvoeren".
Als deelnemer in opleiding bij een productiebedrijf stelt je een diagnose. Je beoordeelt of je een meer complexe reparatie zelf kan uitvoeren of dat je deskundigen moet inschakelen. Als je beoordeelt dat je de reparatie zelf kan uitvoeren dan verricht je de (nood)reparatie op locatie of in de werkplaats. Indien je de reparatie niet zelf kan uitvoeren dan assisteert je de monteur. Waar nodig en gewenst legt je gegevens vast. Je werkt veilig en je bewaakt de veiligheid van jezelf, je collega’s en directe omstanders en werkt volgens wet- en regelgeving. Bij problemen of twijfel schakelt je jou leidinggevende en/of eventueel een deskundige in.
WERKWIJZER
Maak de theorie van "Onderhoud".
In de tabel staat aangegeven welke onderdelen en opdrachten je moet maken en inleveren.
Maak de BPV-opdrachten van "Reparaties".
Vul eerste de keuzetabel in voor de opdrachten die je gaat uitvoeren.
Onderhoud
OPDRACHTEN
Alle leereenheden maken en inleveren
Alle vragen bij de theorie (staan onder de theorie) maken als de les erover gegeven is en inleveren.
Lees hoofdstuk 1.1 van onderstaand boek door en beantwoord de vragen die daarin staan. (Je kunt het boek downloaden naar je computer als je dat makkelijker vindt).
Maak de vragen van hoofdstuk 1.1 en lever die in op moodle.
Beantwoord onderstaande vragen over motoren en hun werking. (bekijk eerst de extra informatie die hier boven staat. Kun je een vraag niet beantwoorden, vraag dan naar de antwoorden)
Beantwoord onderstaande vragen over de dieselmotor, inspuiting, turbo en dieselolie. (bekijk eerst de extra informatie die hier boven staat. Kun je een vraag niet beantwoorden, vraag dan naar de antwoorden)
Lees hoofdstuk 1.2 van onderstaand boek door en beantwoord de vragen die daarin staan. (Je kunt het boek downloaden naar je computer als je dat makkelijker vindt).
Maak de vragen van hoofdstuk 1.2 en lever die in op moodle.
Lees hoofdstuk 1.3 van onderstaand boek door en beantwoord de vragen die daarin staan. (Je kunt het boek downloaden naar je computer als je dat makkelijker vindt).
Maak de vragen van hoofdstuk 1.3 en lever die in op moodle.
Lees hoofdstuk 1.4 van onderstaand boek door en beantwoord de vragen die daarin staan. (Je kunt het boek downloaden naar je computer als je dat makkelijker vindt).
Maak de vragen van hoofdstuk 1.4 en lever die in op moodle.
Maak eerst een keuze in overleg met jou begeleider, bpv bieder. Vul het document in dat onder de tabel staat.
Lever het document in op moodle. Maak de gekozen opdrachten en lever die in op moodle.
Zorg dat het keuze formulier volledig ondertekend is door je stagebieder.
Inleveren op moodle voor loonwerk bij Kerntaak 2.02
Inleveren voor plant niv 2 en 3 bij werkproces 1.07 BPV opdrachten net onder punt 1.7.2
Inleveren voor plant niv 4 bij werkproces 1.05 BPV opdrachten net onder punt 1.5.3
Overzicht BPV-opdrachten;
Onderhoud van mechanische onderdelen
keuze niveau 2;
4 opdrachten met alle een andere beginletter
keuze niveau 3;
7 opdrachten waarvan 5 met een andere beginletter
keuze niveau 4
10 opdrachten waarvan 7 met een andere beginletter
A1 V-snaar vervangen
A2 Kettingoverbrenging onderhouden
A3 Assen en aandrijfwielen uitlijnen
B4 Aftaktussenas veilig en juist aankoppelen en controleren
B5 Aftaktussenas op lengte maken
B6 Koppelmechanisme van aftaktussenassen herstellen
B7 Kruiskoppelingen herstellen
B8 Profielbuizen van aftaktussenassen vervangen
C9 Instelbare platenslipkoppeling onderhouden
C10 Niet instelbare platenslipkoppeling onderhouden
C11 Breekboutkoppeling onderhouden
C12 Sterslipkoppeling onderhouden
C13 Vrijloopkoppeling onderhouden
D14 Niet-schakelbare askoppelingen vervangen en uitlijnen
D15 Wentellagers vervangen
D16 Y-lagers demonteren en monteren
E17 Oliekeerringen vervangen
E18 Olie verversen
F19 Trommelrem onderhouden
F20 Wiellagers onderhouden en vervangen
F21 Banden en wielen veilig wisselen en op spanning brengen
Download het bovenstaande bestand en sla het op in je computer. Je kunt het dan makkelijker offline bestuderen.
Toetsvragen
Voorbereiden presentatie
Werkvoorbereiding
Doel
Na deze opdracht kun je:
- de eigenschappen en kenmerken van een verbrandingsmotor beschrijven.
- onderdelen kennen en herkennen.
- vertellen waar de onderdelen voor dienen.
Benodigdheden
Bij deze opdracht heb je nodig:
een motorblok;
computer met internet en printer;
groot vel tekenpapier;
tekenmaterialen;
schaar;
lijm;
eventueel een digitale camera, een beamer en een scherm.
Uitvoering
Jullie bestuderen als tweetal de viertaktmotor. Daarna zoeken jullie samen met de docent een motor uit in lokaal Z9. Van deze motor gaan jullie de onderdelen en de werking bestuderen. Dat kunnen jullie doen door informatie op te zoeken in een handleiding of op internet. Met deze gegevens maken jullie een presentatie over de werking van die motor. Deze presenteren we dan aan de rest van de groep. De presentatie moet minimaal 5 en mag maximaal 8 minuten duren.
Planning
Hoeveel minuten hebben jullie voor dit gedeelte van de opdracht? . . . . . . . . . . . . . min.
Is jullie werkvoorbereiding goedgekeurd? Zo ja, voer dan de opdracht uit.
Presentatie maken
Werkwijze presentatie maken
Presentatie maken
Verwerk de door jullie gevonden informatie in een presentatie. Dit mag een collage op een groot vel papier zijn maar ook een powerpointpresentatie. Bedenk bij de laatste dat jullie ook een computer, een beamer en een scherm nodig hebben. Overleg met de docent waar en hoe jullie gaan presenteren. Houd rekening met de tijd die jullie hebben!!!
Verdeel met een potlood een groot vel tekenpapier in een aantal vakken. Elk vak gaat over een bepaald onderwerp.
Schrijf de namen van de onderwerpen in de vakken. De onderwerpen zouden bijvoorbeeld kunnen zijn: Het principe van de motor, de slag, de onderdelen, enz.
Plak de plaatjes in het deel waar ze bij horen. Laat genoeg ruimte tussen de plaatjes om er iets bij te kunnen schrijven.
Noteer bij de plaatjes met korte zinnen wat erop te zien is en hoe de onderdelen werken. Gebruik pijltjes om alles goed duidelijk te maken.
Presenteren
Uitvoering
Overleg met de docent waar en hoe jullie presenteren.
Geef met de collage of powerpointpresentatie een presentatie voor jullie klasgenoten over de verbrandingsmotor. Hierin moeten jullie iets vertellen over de door jullie onderzochte motor. De presentatie mag maximaal 8 minuten duren. Na afloop mogen de klasgenoten vragen stellen.
We hebben het motorblok van . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . gebruikt.
Vertel eventueel aan de hand van het door jullie gekozen motorblok, wat jullie onderzocht hebben. Waar de moeilijkheden zaten en wat jullie gemakkelijk vonden.
Wees stil tijdens de presentatie van anderen en luister aandachtig. Je zou zelf ook graag willen dat het stil was als je zelf aan de beurt bent met presenteren.
Let met de presentatie onder andere op de volgende zaken:
prestentatie
Inhoud
G
V
O
Titel
Goede opbouw van het verhaal
Is het verhaal goed onderbouwd met theoretische kennis?
Wordt er een samenvatting gegeven?
Worden juiste conclusies getrokken?
Presentatie
G
V
O
Er is contact met het publiek
Het is goed te verstaan wat er gezegd wordt.
De uitleg is helder.
Het tempo is niet te hoog.
Er wordt niet voorgelezen.
Houding tijdens de presentatie.
De beoordeling staat in de laatste kolommen:
G = goed, V = voldoende en O = onvoldoende.
4 Veiligheidssymbolen
Het Groene Machinepark Veiligheidssymbolen
Veiligheidssymbolen
Na het eind van de opdracht weet je welke risico’s je loopt bij het gebruik van een machine en welke persoonlijke beschermingsmiddelen je moet gebruiken om veilig te werken.
In de groene sector wordt veel gebruik gemaakt van machines en gereedschappen, al dan niet aangedreven. Die machines zijn ontworpen voor specifieke werkzaamheden. Het kan gevaarlijk zijn voor de gebruiker en de omgeving als je een apparaat ergens voor gebruikt waar het niet voor gemaakt is. Verder moet je bij je keuze rekening houden bij de capaciteit (vermogen of kracht) van een machine.
Je gaat tijdens deze opdracht onderzoeken welke machine je voor bepaalde werkzaamheden kan inzetten.
In de bijlagen vinden jullie verschillende bestanden die je gaat uitvoeren.
De docent gaat die beoordelen.
Deze documenten bepalen voor een deel het eindcijfer.
Bewaar deze documenten en maak hiervan een portfolio.
de juiste machine kiezen
Voor de tuin aanleg en onderhoud kan je op dit moment kiezen uit verschillende tuinbouw machines.
Op deze manier wordt het werken in de tuin een stukje makkelijker.
Voor de werkgever is dit van grootste belang, hierdoor kan het werk sneller en efficienter gebeuren.
Hierdoor ontstaan er minder fysieke klachten en is het ziekte verzuim een stuk lager.
ook kan personeel langer ingezet worden en raakt op deze manier minder kennis en vaardigheden verloren.
Kortom het werken in de groene sector wordt hierdoor een stuk aantrekkelijker
Je gaat hier leren hoe je een machine gebruiksklaar kan maken. Door gebruik te maken van het instructieboekje leer je hoe je dit ook voor andere machines kunt leren. Daarnaast ga je een instructievideo maken over het bedrijfsklaar maken, starten en het dagelijkse onderhoud na het gebruik maken. Met behulp van dit instructiefilmpje kunnen andere ongeoefende gebruikers deze procedure snel en verantwoord uitvoeren.
Je gaat onderzoeken op welke manier je de motor van de machine op een efficiënte en veilige manier kan starten. Vervolgens ga je de startprocedure zelf uitvoeren. Je gaat als vervolg op de opdracht “Bedrijfsklaar maken” ook van de startprocedure een instructievideo maken.
Startklaar maken
Voer de opdracht met dezelfde persoon en machine uit als bij de opdracht “Gebruiksklaar maken”
Zoek het instructieboekje van de machine erbij
Voer de opdrachten van "Startprocedure" uit.
Lever het word-document met de beschreven startprocedure in bij de docent
Je gaat onderzoeken op welke manier je de machine na het gebruik op een efficiënte en verantwoorde manier kunt opbergen. Dit moet dusdanig gebeuren dat de machine de volgende keer snel gebruiksklaar te maken is. Bovendien is een goede manier van opbergen/stallen gunstig voor de levensduur van het apparaat.
Je gaat verder met de opdracht “Instructievideo” maken.
Opdracht: Verantwoord opbergen van de machine
Voer de opdracht “Verantwoord opbergen van de machine” uit.
Het aansluiten van stekkers en aanhangerstop contact is vaak geen eenvoudige klus.
Vaak is men onzorgvuldig en hebben stopcontacten vaak een storing.
Het is daarom handig deze storingen zelf op te lossen en te verhelpen.
De module is opgebouwd uit theoretische en praktische opdrachten die betrekking hebben op elektrische aansluitingen.
Het eerste gedeelte worden basisbeginselen aangeleerd die nodig zijn om elektrische aansluitingen te kunnen maken.
Het tweede gedeelte van de module waarmee het geleerde in de praktijk wordt toegepast en bestaat uit de praktische opdracht het aansluiten van een aanhangwagenverlichting en het zoeken naar eventuele fouten als de verlichting niet brandt bij een proefopstelling en deze herstellen.
De module bestaat uit losse onderdelen.
Nadat een onderdeel is afgerond en besproken is kan de leerling verder met het volgende deel.
Inleiding
Het is van groot belang dat jij jezelf duidelijk zichtbaar kunt maken in het verkeer.
Dat geldt niet alleen voor landbouw machines! Denk maar een aan een auto met caravan, aanhanger of een vrachtwagen met aanhanger of oplegger combinatie.
Voor jullie vakrichting is het vooral van belang dat je verlichting van de aangekoppelde wagens goed werkt!
Je wilt het uiteraard niet meemaken dat een mede weg gebruiker onder je combinatie komt!
Dit kan bijvoorbeeld ontstaan als je verlichting niet goed functioneert!
Ook is de verlichting overdag van belang.
Overdag moet een achteropkomende automobilist wel zien dat je linksaf wilt draaien.
De fietser moet ook kunnen zien dat je remt.
Inhoudsopgave
Inhoudsopgave.
De modules kunnen los van elkaar uitgevoerd worden.
De modules kunnen na een korte uitleg of instructie geheel zelfstandig door de leerling
uitgevoerd worden.
Bij de praktijkopdrachten zijn er voldoende controle mogelijkheden.
Module 1. Gereedschappen.
* theorie opdracht.
Module 2. Praktijk opdracht elektra.
* draad strippen en aansluiten.
Module 3. Praktijkopdracht elektra.
* aansluiten 7 polige stekker.
Module 4. Relais.
* theorie opdracht en teken opdracht elektra schema.
Module 5. Praktijkopdracht elektra.
* aansluiten lamp via relais.
Module 6. Praktijkopdracht elektra.
* aansluiten 7 polige schakelaar op aanhangwagen.
Module 7. LOB
* theorie opdracht.
Module 8. Theorie /- praktijkopdracht elektra.
* aansluiten lampen en knipperlichten via relais.
Module 9. Elektriciteit.
* theorie opdracht.
Module 1 Theorieopdracht gereedschap
Module 1
Gereedschap
Inhoud:
Dit is een theorie opdracht.
Aan de opdracht kunnen praktische handelingen gekoppeld worden door de gereedschappen uit te proberen.
1. Verschillende type gereedschappen voor die veel bij elektriciteit gebruikt worden.
De rolmaat is de moderne opvolger van de duimstok.
Het is een zeer dunne , meestal stalen band die opgerold is in een huis van metaal of kunststof
Inwendig is de band voorzien van een oprolmechanisme, dat de band automatisch laat terugkeren in het huis.
Aan het nuleinde van de band is een hoek- vormig lipje aangebracht, waarmee de band aan het te meten object kan worden gehaakt.
Rolmaten hebben gewoonlijk een bandlengte tussen de 2 en 10 meter.
Rondbek tang.
Toepassing en gebruik.
De rondbek tang wordt gebruikt om metaaldraad in de juiste vorm te buigen ( kleinere rondjes)
De bekken van de rondbek tang zijn conisch.
Hierdoor kunnen verschillende diametertjes gebogen worden.
Kruiskop schroevendraaier
Toepassing en gebruik.
Schroevendraaier voor het in- en uitdraaien van kruiskopschroeven.
Je hebt ze in allerlei vormen en maten.
Er zijn 2 soorten kruiskop schroevendraaiers:
de pozidrive ( PZ) - en de philliskruiskop (PH)
Gebruik het juiste type schroevendraaier of schroefbit bij het juiste schroeftype.
Met de kruiskop kan meer kracht uitgeoefend worden dan met een platkop schroevendraaier.
Zorg dat de schroevendraaier bij het schroeven loodrecht op de schroef staat.
Platkop schroevendraaier.
Toepassing en gebruik.
Schroevendraaier voor het in- en uitdraaien van schroeven met een enkele sleufkop.
Zorg dat de schroevendraaier bij het schroeven loodrecht op het schroefvlak staat en dat de breedte van de platte kop exact past in de gleuf van de schroef.
Zijknip tang
Deze tang wordt gebruikt om elektriciteitskabels door te knippen.
Kabelschoentang
Toepassing en gebruik.
Deze tang stript en knipt. Geschikt voor niet geïsoleerde verbinders van 1,5 - 6mm. Kippen van materiaal tot een dikte van 3 mm. Strippen van draad van 0.75 - 6 mm.
Met deze tang worden de kabelschoentjes aan de elektriciteit snoer of draad vastgezet.
Striptang.
Toepassing en gebruik.
De tang wordt gebruikt voor het afstrippen van elektriciteitssnoeren en - draad.
Deze tang heeft een bek die het mogelijk maakt de isolatie van een draad of snoer af te knippen, zonder de koperen kern te beschadigen.
De doorlaatopening van de bek kan veelal met een stelschroef op de dikte van de koperen kern worden ingesteld.
Veiligheid
Bij gebruik van dit gereedschap mag er geen spanning op de draad staan.
Pas ook op dat je de (koperen) kern niet beschadigt.
Bij het bewegen van de draad kan hierdoor snel een kabelbreuk ontstaan.
Spanning, stroom en weerstand meten met de multimeter. Om dit te kunnen doen is het belangrijk dat je het verschil tussen spanning, stroom en weerstand kent.
Welke aansluitbussen je moet gebruiken bij verschillende metingen
Hoe je veilig kunt werken met de multimeter
Spanning, stroom en weerstand
Spanning
Wat is spanning nou eigenlijk?
Om daar achter te komen gaan we eerst kijken hoe spanning kan worden opgewekt namelijk door:
Spanning geeft het verschil aan in elektrische energie tussen twee (meet)punten. Spanning wordt ook wel potentiaalverschil genoemd.
Afhankelijk van hoe de spanning wordt opgewekt onstaat er een gelijkspanning of een wisselspanning. Bij gelijkspanning is het ene aansluitpunt altijd positief en het andere aansluitpunt negatief. We zeggen dan ook wel dat de 'polariteit' hetzelfde blijft.
Bij wisselspanning veranderd de polariteit dus steeds:de aansluitpunten zijn dus wisslend positief of negatief
Als we spanning meten met een multimeter, meten we altijd een verschil. Belangrijk is om bewust te worden van het volgende.
Stel punt A = +12 V (bijvoorbeeld een accu)
Stel punt B = +5 V (bijvoorbeeld een sensor in hetzelfde syteem)
Het verschil is A-B=7V dit is dan ook de waarde die de multimeter zal aangeven wanneer je een spanningsmeting verricht tussen punt A en B. Bedenk dus altijd goed bij een meting wat je als referentiepunt neemt.
Stroom
Wat is stroom nou eigenlijk?
Als we spanning op een apparaat aansluiten krijgen we een gesloten stroomkring. Bij een gesloten stroomkring kan er een stroom gaan vloeien
Om te begrijpen hoe stroom tot stand kan komen moet je begrijpen hoe atomen zijn opgebouwd. Een valentie-elektron is een elektron dat zich in een nog niet helemaal opgevulde elektronenschil bevind. Electronen in de buitenste schil noem je valentie elektronen. Deze elektronen kunnen makkelijk overspringen tussen de atomen en worden dan ook wel vrije elektronen genoemd.
Om een voorstelling te kunnen maken van stroom vergroten we een stukje van een stroomkring zodat we de atomen kunnen zien. Dat kan natuurlijk in werkelijkheid niet.
Zodra we de plus(+) en de min(-) verbinden aan een lamp (X) door middel van een geleider, gaat er een elektronenstroom vloeien (Let op! dit is niet hetzelfde als elektrische stroom). De elektronen verplaatsen zich door de geleider van min(-) naar plus(+).
Vroeger wist men nog niet zo veel van atomen en er werd gedacht dat de elektronenstroom van plus(+) naar min (-) ging. Later werd deze theorie pas ontdekt dat dit juist andersom was. Toch houd men zich aan de afspraken die men vroeger gemaakt heeft. Als we over stroom praten bedoelen we elektrische stroom en die gaat van plus(+) naar min(-).
De elektronenstroom en elektrische stroom zijn dus verschillend van richting.
Wanneer we elektrische stroom gaan meten, moet de multimeter dus onderdeel zijn van de gesloten stroomkring.
Weerstand
Wat is weerstand nou eigenlijk?
Weerstand begrenst de doorgang van elektronen en dus de elektrische stroom
Weestand zorgt er dus voor dat de stroom dus begrenst wordt. George Ohm ontdenkte een verband tussen spanning, stroom en weerstand. Namelijk:
''De stroomsterkte door een geleider is recht evenredig met het potentiaalverschil tussen de uiteinden''
De wet van Ohm, hieruit volgde de formule U = I · R waarin:
Spanning U uitgedrukt in Volt (V)
Stroom I uitgedrukt in Ampere (A)
Weerstand R uitgedrukt in Ohm (Ω)
Om weer even op te frissen hoe dat nou ook al weer sprecies zat, hier een link
De multimeter
Meten
Meten van spanning
Meten van stroom
Meten van weerstand
Practicum
Practicum: Meten van spanning
Doel van de opdracht:
Een multimeter kunnen instellen en aansluiten voor het gebruik als voltmeter.
De spanning kunnen meten en de meetresultaten kunnen aflezen.
Informatie:
Neem een multimeter voor je op de meettafel.
Voordat je een multimeter gaat aansluiten moet je eerst weten wat je gaat meten.
Met een multimeter kun je namelijk meerdere grootheden meten.
Een grootheid is als voorbeeld lengte, de afkorting is l, eenheid is meter en de afkorting daarvan is m.
Informatie:
Voordat je de multimeter aansluit moet je eerst de meter op de juiste grootheid en het juiste meetbereik instellen. Op de multimeter zit een draaiknop waarmee je kunt instellen welke grootheid je wilt gaan meten.
In deze meting gaan we de spanning meten en zet je dus de knop op spanning.
Het meten van de spanning.
Benodigdheden:
Voedingsbron 0……12 V (DC)
Universeelmeter
Weerstand 100W ,Weerstand 220W, Weerstand 470W
Weerstandsbord.
Bouw onderstaande schakeling op, inclusief de voltmeter. Zorg ervoor dat punt 1 in de V-bus en punt 2 in de COM wordt aangesloten.
Laat de schakeling controleren door de docent en schakel pas daarna de spanning in!
Figuur 1. Aansluitschema
Meet met de voltmeter eerst de spanning over de weerstand R1 dat is U1.
Sluit daarna de meter over R2 aan en je meet dan de spanning over R2.
Vervolgens sluit je de meter aan over R3 aan en meet je de spanning over R3.
Als je een minteken voor de waarde hebt staan moet je de aansluitingen omdraaien!
Practicum: Meten van stroom
Doel van de opdracht:
Een multimeter kunnen instellen en aansluiten voor het gebruik als ampèremeter.
De zekeringen van de Ampèremeter kunnen controleren.
De stroom kunnen meten en de meetresultaten kunnen aflezen.
Informatie:
Neem een multimeter voor je op de meettafel.
Voordat je een multimeter gaat aansluiten moet je eerst weten wat je gaat meten.
Met een multimeter kun je namelijk meerdere grootheden meten. Een grootheid is als voorbeeld lengte, de afkorting is l, eenheid is meter en de afkorting daarvan is m.
Het instellen van de multimeter.
Voordat je de multimeter aansluit, moet je eerst de meter op de juiste grootheid, AC of DC en het juiste meetbereik instellen.
Op de multimeter zit een draaiknop. Deze draaiknop moet je instellen op de grootheid die je wilt gaan meten.
In deze meting gaan we stroom meten, dus zet je de draaiknop op stroom. Meestal moet je meteen de eenheid instellen.
Zet de meter op ampère (A).
Er zijn twee soorten stroom: gelijkstroom (DC) en wisselstroom (AC).
Zet de meter op de juiste soort stroomsoort.
Ook de hoogte van de in te stellen stroom is van belang. Zorg dat de ingestelde stroom op de meter niet te laag is. Want anders klap de zekering eruit!
Het aansluiten van de meetsnoeren.
Er moeten altijd twee bussen worden aangesloten. Als je de stroom moet meten gebruik je de A-bus en de COM.
Zorg ervoor dat de stroom altijd bij de A-bus de meter in gaat en bij de COM de meter verlaat.
Is de stroom kleiner dan 400mA (0,4A) dan kun je voor een nauwkeurigere aflezing de mA bussen gebruiken. Haal de snoer dan uit de A-bus en draai de meter op de mA stand. Steek vervolgens de draad in de mA-bus.
Het meten van de stroom.
Benodigdheden:
Voedingsbron 0……12 V (DC)
Universeelmeter
Weerstand 100 W, weerstand 220 W, weerstand 470 W
Weerstandsbord
Bouw de schakeling uit figuur 2 op.
Neem een vaste spanning van 12 V(DC). Zet de meter op het meetbereik van 400 mA. Zorg ervoor dat punt 1 op de mA-bus en punt 2 op de COM wordt aangesloten.
Figuur 2. Stroomkringschema
Laat de schakeling controleren door de docent en schakel pas daarna de spanning in!
Zorg dat je het meetbereik kiest dat zo dicht mogelijk bij de gemeten waarde ligt. De meetnauwkeurigheid is dan het grootst.
Meet met de universeelmeter eerst de stroom door weerstand R1. Dat is I1. Schakel de spanning uit en vervang daarna weerstand R1 door een weerstand R2 van 470 Ohm. Schakel de spanning weer in en meet de stroom I2. Doe dit ook met weerstand R3 van 1K Ohm en meet de stroom I3.
Practicum: Meten van weerstand
Doel van de opdracht:
De mogelijkheden van een multimeter ontdekken.
Weerstand kunnen meten met een multimeter en de meetresultaten beoordelen.
De juiste aansluitingen van een multimeter kunnen gebruiken.
Informatie:
Neem een multimeter voor je op de meettafel.
Voordat je een multimeter gaat aansluiten moet je eerst weten wat je gaat meten. In deze meetopdracht ga je de weerstand van een aantal componenten meten.
Als we de weerstand meten met een universeel meter gebruiken we geen voeding. De voeding om dit te kunnen meten zit in de meter en is vaak een batterij van 9 volt.
Figuur 3. Aansluitschema
Het meten van de weerstand.
Benodigdheden:
Universeelmeter
weerstand
koperdraad
lampje
Eerst moeten de meetdraden aangesloten worden op de bussen van de multimeter. De zwarte draad gaat altijd in de com-poort.
Voordat je goed kunt beoordelen wat de weerstand is van het component dat je wilt doormeten, moet je eerst de weerstand van de gebruikte meetdraden bepalen. De werkelijke weerstand van het component is dan de afgelezen weerstand van het component verminderd met de weerstand van de meetdraden.
De weerstand van de meetdraden bepaal je door de meetpennen stevig tegen elkaar te duwen en de weerstandswaarde af te lezen.
Met een multimeter kun je naast weerstand ook de spanning en de stroom meten. Wanneer we de spanning meten, wordt het spanningsverschil over een component of een installatie gemeten. Een voltmeter mag geen stroom doorlaten en heeft daarom een zeer hoge weerstand. De waarde kan wel 10 MW = 10.000.000 W zijn.
Test je kennis!
Puzzel
Toets
Theorie
Praktijk
Module parralelstroom gelijk stroom
In deze simulatie wordt het een en ander uitgelegd en kan je diverse schakelingen veilig maken.
Module 2 Praktijkles draad strippen en oogjes draaien
Module 2 : praktijkopdracht.
Draad strippen en oogjes draaien.
Inhoud.
1. Instructie draad strippen en oogje draaien.
2. Uitvoering op model.
3. Zelfbeoordeling.
4. Competenties en beoordeling.
5. Beoordeling mede leerling en docent.
Praktijkopdracht 1 draad strippen en oogje draaien.
Doel
Na deze instructie kun je:
– Een draad strippen.
- De draad van een oogje voorzien.
Uitvoering
In deze instructie kun je zien hoe je een draad kunt strippen en er een oogje aan buigt.
Lees deze eerst goed door en kijk op de plaatjes wat er gebeurt.
Daarna vraag je aan de docent het benodigde materiaal en ga je volgens de instructies aan de slag.
Instructie draad strippen
De striptang met stelschroef.
Stel de stelschroef zo af dat de opening tussen de bekken even groot is als de diameter van de koperen kern.
Zet de stelschroef vast met de borgring!
Houd de kabel en de tang zo vast.
Knijp de tang op de kabel zodat je iets meer dan 2 cm van de isolatie stript.
Trek aan de tang en maak de isolatie los
Let op
- de stelschroef dient juist ingesteld en vastgezet zijn.
- de koperkern mag niet beschadigd worden.
- de kabel over een lengte van 20 à 25 mm gestript is.
Instructie buigen van ogen
Nadat je de draad op de juiste lengte gestript hebt, begin je met de rondbektang.
De rond bektang met korte bek
Neem het uiteinde van de draad tussen de bekken van de tang.
Draai de draad nu om de tang door de draad tegen te houden met de duim terwijl je de tang draait.
Neem de draad net na het gebogen oogje tussen de punten van de tang en leg de draad op je wijsvinger.
Draai de tang terwijl je de draad met je vinger tegenhoudt
Neem oogje weer tussen de bekken.
Sluit het oogje nu helemaal.
Een goed gebogen oogje.
Let op
- de draadkern mag niet beschadigen.
- het draadoog rechtsom buigen.
- de draad wijst naar het midden van het oog.
- het draadoog helemaal sluiten.
Praktisch deel
Doel
Na deze opdracht kun je:
–Een draad strippen.
- De draad van een oogje voorzien.
- Draden op de juiste lengte afkorten.
Benodigdheden
Bij deze opdracht heb je nodig:
– een houten plank zoals hiernaast;
- 4 aansluitstrippen;
- 4 verschillende kleuren draden;
– een striptang;
– een rondbektang;
- een zijkniptang;
- een maatlat of duimstok;
- een schroevendraaier;
– een veger;
– stoffer en blik;
Uitvoering
Bedenk zelf een leuk motief hoe je de draden gaat leggen en hoe je de kleuren verdeelt. LET OP: elke kleur dient minimaal twee keren voor te komen.
Strip de eerste kabel en buig er een oogje aan.
Meet op hoe lang het eerste stuk draad moet worden. Houd er rekening mee dat je aan het uiteinde ook nog minimaal 2 cm nodig hebt voor het andere oogje.
Knip een stuk draad af van de juiste lengte en neem deze mee naar je werkbank.
Maak nu aan het uiteinde een oogje en buig de draad halverwege 90˚ om.
Op de foto hierboven zie je een voorbeeld.
Let op dat je alle oogjes rechtsom aansluit. Herhaal dit tot je alle schroeven op de houten plank met een andere schroef verbonden hebt.
Maak een foto van je werkstuk en plaats dit in je portfolio.
Als je daarmee klaar bent, ruim je alles netjes op en veeg je de werkbank en de vloer netjes aan.
Zelfbeoordeling.
Bij elektrische verbindingen is het belangrijk dat deze goed vastzitten. Zitten ze los, dan kunnen er vonkjes komen en kan er brand ontstaan. Bovendien krijg je zo extra weerstand waardoor het verbruik toeneemt.
In deze opdracht heb je kennisgemaakt met op de juiste manier draad strippen, oogjes buigen en aansluiten.
Natuurlijk zijn er meer mogelijkheden om kabels met elkaar te verbinden.
Denk maar eens aan kroonsteentjes waar veel lampen mee aangesloten zijn.
Om terug te kijken op de opdracht en het belang van een goede verbinding, ga je nu je werkstuk zelf beoordelen en een aantal vragen maken.
Checkpunt
Ja
Nee
Toelichting
stelschroef juist ingesteld
stelschroef vastgedraaid
koperkern niet beschadigd
striplengte juist
draadoog helemaal gesloten
draadoog rechtsom gebogen
draad wijst naar midden van oogje
alle schroeven vastgezet
Hierboven heb je het werkstuk beoordeeld met woorden. Nu mag je zelf een cijfer geven tussen de 1 en de 10 voor je werkstuk. Ik geef het cijfer . . . . . . . . . .
Bij elektrische verbindingen is het belangrijk dat deze goed vastzitten. Zitten ze los, dan kunnen er vonkjes komen en kan er brand ontstaan.
In deze opdracht heb je kennisgemaakt met het lezen van een elektro schema , dit schema omzetten in een werkschema en dit op de juiste manier aansluiten. Om terug te kijken op de opdracht en het belang van een goede verbinding, ga je nu je werkstuk zelf beoordelen en een aantal vragen maken.
Checkpunt
Ja
Nee
Toelichting
Werkschema tekenen
Kabels op lengte maken
Striplengte juist
Kabels voorzien van kabelschoentjes
Draden op juiste pin aangesloten
Werking getest
Hierboven heb je het werkstuk beoordeeld met woorden. Nu mag je zelf een cijfer geven tussen de 1 en de 10 voor je werkstuk.
Module 6 praktijkopdracht 7 polige stekker aansluiten aan aanhangwagen
Deel 6 praktijk opdracht
Aansluiten 7 polige schakelaar op aanhangwagen
Inhoud.
1. Benodigdheden
2. Betekenis symbolen.
3. Uitvoering via een stappenplan op practicum model
Iedere stap die uitgevoerd is door de leerling moet worden afgevinkt.
Controle punt (invullen/afvinken na uitvoering)
4. Storing schema kunnen volgen
5. Zelfbeoordeling
6. Competenties en beoordeling
7. Beoordeling door medeleerling en leraar.
praktijk opdracht aansluiten 7 polige schakelaar aan aanhangwagen.
Doel
Na deze opdracht kun je:
– Een kabel ontmantelen, en voorzien van kabelschoentjes
- Draden op de juiste lengte afkorten.
- Een elektrisch schema kunnen lezen
- Een elektrisch schema in de praktijk kunnen uitvoeren.
Benodigdheden
Bij deze opdracht heb je nodig:
- kabel voor verlengsnoer
- een grote (Euro)stekker
- een kabelmes
- een zijkniptang
– een striptang;
- een rolmaat;
- een schroevendraaier;
– een veger;
– stoffer en blik;
Betekenis symbolen
= Gebruik Rolmaat > > > >
= Gebruik rondbektang > > >
= Gebruik Kruiskop schroevendraaier >
= Gebruik schroevendraaier plat midden >
= Gebruik schroevendraaier plat klein >
aandachtspunt
testmoment
Controle punt (invullen/afvinken na uitvoering)
Zo kun je altijd stoppen met je opdracht!
En de volgende les ermee verder gaan.
Volg onderstaand plan.
Vink iedere stap af in het symbool
Zo kun je altijd stoppen met je opdracht!
En de volgende les ermee verder gaan.
Pak de benodigde gereedschappen!
Maak de verdeeldoos op de AHW ( aanhangwagen) open.
Dit doe je door hem linksom te draaien.
Leg de deksel opzij!
In de deksel vind je een kroonsteen.
De kroonsteen bied plaats aan 6 kabelverbindingen!
Haal uit de 7 polige kabel de zwarte kabel en breng deze in de verdeeldoos.
Gebruik de meeste linkse kroonsteen
Breng hem in de opening aan de voorzijde van de AHW.
Steek de ader eindhuls van de zwarte kabel zover in tot de ader eindhuls ongeveer 0,5 mm buiten het contact steekt.
Draai deze vast met schroevendraaier 5.
Controleer of de kabel goed vast zit.
Dit doe je door er rustig aan te trekken.
Haal uit de 7 polige kabel de rode kabel en breng deze in de verdeeldoos.
Plaats deze naast de zwarte kabel in de volgende kroonsteen.
Breng hem in de opening aan de voorzijde van de AHW.
Steek de ader eindhuls van de rode kabel zover in tot de ader eindhuls ongeveer 0,5 mm buiten het contact steekt.
Draai deze vast met schroevendraaier 5.
Controleer of de kabel goed vast zit.
Dit doe je door er rustig aan te trekken.
Haal uit de 7 polige kabel de bruine kabel en breng deze in de verdeeldoos.
Plaats deze naast de rode kabel in de volgende kroonsteen.
Breng hem in de opening aan de voorzijde van de AHW.
Steek de ader eindhuls van de bruine kabel zover in tot de ader eindhuls ongeveer 0,5 mm buiten het contact steekt.
Draai deze vast met schroevendraaier 5.
Controleer of de kabel goed vast zit.
Dit doe je door er rustig aan te trekken
Haal uit de 7 polige kabel de groene kabel en breng deze in de verdeeldoos.
Plaats deze naast de bruine kabel in de volgende kroonsteen.
Breng hem in de opening aan de voorzijde van de AHW.
Steek de ader eindhuls van de groene kabel zover in tot de ader eindhuls ongeveer 0,5 mm buiten het contact steekt.
Draai deze vast met schroevendraaier 5.
Controleer of de kabel goed.
Dit doe je door er rustig aan te trekken.
Leg de blauwe kabel in de doos.
Je ziet dat de blauwe kabel afgedopt is.
Deze kabel dient voor de constante spanning en is bij een landbouw AHW niet nodig. We leggen hem er toch in.
Je kunt dan snel en gemakkelijk een extra werklamp op je AHW monteren.
Haal uit de 7 polige kabel de witte kabel en breng deze in de verdeeldoos.
Plaats deze naast de groene kabel in de volgende kroonsteen.
Breng hem in de opening aan de voorzijde van de AHW.
Steek de ader eindhuls van de witte kabel zover in tot de ader eindhuls ongeveer 0,5 mm buiten het contact steekt.
Draai deze vast met schroevendraaier 5.
Controleer of de kabel goed vast zit.
Dit doe je door er rustig aan te trekken.
Haal uit de 7 polige kabel de gele kabel en breng deze in de verdeeldoos.
Plaats deze naast de witte kabel in de volgende kroonsteen.
Breng hem in de opening aan de voorzijde van de AHW.
Steek de ader eindhuls van de gele kabel zover in tot de ader eindhuls ongeveer 0,5 mm buiten het contact steekt.
Draai deze vast met schroevendraaier 5.
Controleer of de kabel goed vast zit.
Dit doe je door er rustig aan te trekken.
De kabels vanaf de stekker zijn nu allemaal netjes gemonteerd.
Test even met je handen of alle kabels zeker goed vast zitten.
Controleer of alle kabels netjes in de verdeeldoos geplaatst zijn.
Controleer ook visueel of de kabels met elkaar geen contact maken.
Sluit de 2 (7 polige kabels) aan in de verdeeldoos.
Doe dit door kleur bij kleur aan te sluiten.
(geel op geel, wit op wit, enz.)
Zie afbeelding!
Een 7 polige kabel is voor de linker zijde en de andere voor de rechter zijde.
Begin met de linker zijde.
Haal uit de 7 polige kabel : Witte kabel / rode kabel / gele kabel / zwarte kabel.
Voer deze 4 kabels door het linker geleideoog op de achterzijde van de AHW.
Pas op!
Zorg ervoor dat de labels van kabels niet beschadigen!
Nu de rechter zijde.
Haal uit de 7 polige kabel: witte kabel / rode kabel / zwarte kabel / groene kabel.
Voer deze 4 kabels door het rechter geleideoog op de achterzijde van de AHW.
Pas op!
Zorg ervoor dat de labels van kabels niet beschadigen!
De 2 (7 polige kabels ) heb je nu opgeborgen tot de verlichting behuizing.
Je hebt een verdeling gemaakt tussen links en rechts.
Was het opgevallen dat er 2 rode en 2 witte kabels in de kabelboom zitten?
De witte kabel is voor massa.
De rode kabel is voor het remlicht.
Met behulp van een rondbek tang ( 2 ) kun je de blauwe kabel schoenen gemakkelijk op de gestripte draad klemmen.
Monteer de rode kabel aan de fitting van de binnenste behuizing van het linker achterlicht.
Zie foto!
Gebruik de rondbek tang als de kabelschoenen er moeilijk op schuiven.
Monteer de zwarte kabel aan de fitting van de middelste behuizing van het linker achterlicht.
Zie foto!
Gebruik de rondbek tang als de kabelschoenen er moeilijk op schuiven.
Monteer de gele kabel aan de fitting van de buitenste behuizing van het linker achterlicht.
Zie foto!
Gebruik de rondbek tang als de kabelschoenen er moeilijk op schuiven.
Buig de kabelschoen ( witte kabel ) een klein beetje omhoog.
Hierdoor past het glas goed op de behuizing.
We gaan de lampjes monteren. De lampjes passen maar op 1 manier.
Bij de gele kabel een 12 V 21 W lampje.
Bij de zwarte kabel een 12 V 10 W lampje.
Bij de rode kabel een 12 V 21 W lampje.
Montage gebeurt middels een 1/8 draaiende beweging.
Als laatste monteer je het glas ( oranje rode plastic ) van de linker zijde.
Dit doe je door het glas er op te schuiven.
De oranje gekleurde zijde zit aan de buitenkant.
De onderzijde van het glas is wit, dit kan dienen als kenteken plaat verlichting.
Let op! Het kan zijn dat de kap er wat moeilijk op gaat.
Kijk dan even of er geen kabels in de weg zitten.
Anders moet je ze op de juiste manier leggen, zodat het wel gaat.
De linker zijde van de AHW is klaar!
De rechter zijde wordt op een gelijke manier uitgevoerd!
Heb je nog steeds op iedere pagina het controle punt afgevinkt ?
Pak nu de rechter zijde van de 7 polige kabel.
Als je alles goed gemonteerd hebt, heb je nog 4 kabels over.
Haal 1 voor 1 de groene, rode, bruine en witte kabel door het geleide oog.
Voer de kabel door tot in de rechter verlichting behuizing.
Let op voor de labels!
Doe dit met behulp van rondbek tang 2.
Je kunt nu de kabels 1 voor 1 aansluiten.
Begin met de rode kabel.
Monteer de rode kabel aan de fitting van de binnenste behuizing van het rechter achterlicht.
Zie foto!
Gebruik de rondbek tang als de kabelschoenen er moeilijk op schuiven.
Monteer de zwarte kabel aan de fitting van de middelste behuizing van het rechter achterlicht.
Zie foto!
Gebruik de rondbek tang als de kabelschoenen er moeilijk op schuiven.
Let op! Zorg ervoor dat de kabelschoen er maximaal op zit!
Monteer de groene kabel aan de fitting van de meest rechtse behuizing van het rechter achterlicht.
Zie foto!
Gebruik de rondbek tang als de kabelschoenen er moeilijk op schuiven.
Om de bedrading van het rechter achterlicht compleet te maken, sluiten we de massa aan ( witte kabel ).
Monteer de witte kabel aan het frame van de 3 fittingen van het rechter achterlicht.
Zie foto.
Gebruik de rondbek tang als de kabelschoenen er moeilijk op schuiven.
Buig de kabelschoen ( witte kabel ) een klein beetje omhoog.
Hierdoor past het glas goed op de behuizing.
Gebruik de rondbek tang om het lipje iets omhoog te buigen.
We gaan de lampjes monteren. De lampjes passen maar op 1 manier.
Bij de groene kabel een 12 V 21 W lampje.
Bij de bruine kabel een 12 V 10 W lampje.
Bij de rode kabel een 12 V 21 W lampje.
Montage gebeurt middels een 1/8 draaiende beweging.
Als laatste monteer je het glas ( oranje rode plastic ) van de rechter zijde.
Dit doe je door het glas er op te schuiven.
De oranje gekleurde zijde zit aan de buitenkant.
Let op! Het kan zijn dat de kap er wat moeilijk op gaat.
Kijk dan even of er geen kabels in de weg zitten.
Anders moet je ze op de juiste manier leggen, zodat het wel gaat.
Monteer de deksel op de verdeeldoos.
Zorg ervoor dat hij netjes in het midden zit.
Koppel de AHW aan de test unit.
Steek de 7 polige stekker in.
( Zie foto’s )
Schakel de verlichting in.
Dit doe je met de aangegeven schakelaar op de test unit.
De verlichting van de test unit en van de AHW brand nu.
Brand de verlichting niet kijk dan in het storingsschema.
Schakel de verlichting uit.
Schakel het knipperlicht naar links in.
Het knipperlicht links van de test unit en van de AHW knippert nu.
Knippert het knipperlicht links niet kijk dan in het storingsschema.
Schakel de verlichting uit.
Schakel het knipperlicht naar rechts in.
Het knipperlicht rechts van de test unit en van de AHW knippert nu.
Knippert het knipperlicht rechts niet kijk dan in het storingsschema.
Schakel de verlichting uit.
Je hebt nu de AHW verlichting aangesloten en getest.
Mocht er nu een mankement in zitten, dan kun je die via het storingsschema oplossen.
Als het werkt is een ding is zeker je kunt veilig op weg met goede verlichting op je trekker AHW combinatie.
ZELFBEOORDELING
Bij elektrische verbindingen is het belangrijk dat deze goed vastzitten. Zitten ze los, dan kunnen er vonkjes komen en kan er brand ontstaan.
In deze opdracht heb je kennisgemaakt met het planmatig aansluiten van de verlichting van een aanhangwagen via een werkschema.
Als je de stappen goed doorlopen heb, zal de verlichting van de aanhangwagen branden.
Belangrijkste punt is het planmatig werken.
Om terug te kijken op de opdracht en het belang van het maken van goede verbindingen en de juiste aansluitingen, ga je nu je werkstuk zelf beoordelen en een aantal vragen maken.
Checkpunt
Ja
Nee
Toelichting
7 polige stekker monteren
Je kunt het werkschema lezen
Kabels op lengte maken
Kabels op de juiste wijze aansluiten in de verdeeldoos
Striplengte juist
Kabels voorzien van kabelschoentjes
Draden op juiste pin aangesloten
Werking getest
Bij storing, storingsschema kunnen volgen
Hierboven heb je het werkstuk beoordeeld met woorden. Nu mag je zelf een cijfer geven tussen de 1 en de 10 voor je werkstuk.
8. praktijkopdracht : draden op het model aansluiten via het getekende
aansluitschema.
9 . Beoordeling door leraar.
10. Nakijkschema's docent
Theorie / praktijk opdracht 9
aansluiten 4 lampen en knipperlichten
Doel
Na deze opdracht kun je:
– Een stroomschema tekenen voor het aansluiten van verlichting en knipperlicht.
- Draden aansluiten volgens schema.
Benodigdheden.
Bij deze opdracht heb je nodig:
- rode potlood
- blauwe potlood
- gum, liniaal.
- rode kabels voorzien van aansluitschoentjes.
–blauwe kabels voorzien van aansluitschoentjes.
- rode kabel voorzien van zekering.
Betekenis symbolen
aandachtspunt
testmoment
Controle punt (invullen/afvinken na uitvoering)
Zo kun je altijd stoppen met je opdracht!
En de volgende les ermee verder gaan.
Volg onderstaand plan.
Vink iedere stap af in het symbool
Zo kun je altijd stoppen met je opdracht!
En de volgende les ermee verder gaan.
Een autoknipperlicht relais wordt gebruikt om de knipperlichten van een auto te laten knipperen.
De rechthoek in het schema stelt het knipperlicht relais voor, hetgeen de elektronica bevat om de lichten te laten knipperen.
De “knipper”-output is beschikbaar op stekker “L” ( 49A) en moet verder geleid worden via de knipperlicht schakelaar naar de linker- en rechter knipperlichten. is bedoeld voor Verder zijn nog de “+” (49) en “-“ stekkers ( 31 C) verbonden met resp. de + en – pool van de accu.
In elektrische schema’s worden deze aansluitingen soms ook aangeduid met:
-: GND, MASSA, AARDE, 31, C
+: PLUS, 49
L: OUT, LOAD, 49a
Het schema voor de knipperlicht installatie ziet er als volgt uit
Aansluiting knipperlicht relais op knipperlichtschakelaar
De aansluitingen worden aangeduid met:
54: 0 stand
1: voor knipperlichten links voor en links achter
2: voor knipperlichten rechts voor en rechts achter
Aansluiting in de lampen unit.
De draadkleur kan bij de achterlicht units verschillen per type
Het type achterlicht dat wij gebruiken heeft de volgende draden:
bruin : knipperlicht ( + )
geel : achterlicht ( + )
groen : massa, aarde ( - )
wit : remlicht ( + )
Hoofdschema aansluiting relais op schakelaar en ( - pool ) en ( + pool )
49A rechtstreeks aansluiten op 0 - stand knipperlichtschakelaar.
31 rechtstreeks aansluiten op ( - pool )
49 rechtstreeks via kroonsteen ( k) aansluiten op ( + pool ), en via zekering (z) direct
aansluiten op 1 poort van de schakelaar lamp.
Vanuit de schakelaars kabels via kroonstenen aansluiten op de 4 lamp units.
Aansluitschema tekenen
Controle punt (invullen/afvinken na uitvoering door leraar)
Aansluitschema rechter knipperlichten.
rechtstreekse aansluiting relais (49A ) naar (0 stand ) knipperlicht schakelaar
2. Vanuit R naar kroonsteen, deze is door gelust op 2 poorten
3. Vanuit 1 poort naar bruin voorlicht rechts
4. Vanuit 1 poort naar bruin achterlicht rechts
De aansluiting aan de linkerkant van de punten 2 t/m 4 is precies hetzelfde, maar dan vanuit L bij de knipperlicht schakelaar
Aansluitschema tekenen
Controle punt (invullen/afvinken na uitvoering door leraar)
Aansluitschema rechterlampen
1. Vanuit 1 poort schakelaar naar kroonsteen, deze is door gelust op 2 poorten
2. Vanuit 1 poort naar geel voorlicht rechts
3. Vanuit 1 poort naar geel achterlicht rechts
1. rechtstreekse aansluiting relais (31) naar (- pool )
2. vanuit groen voorlicht rechts naar - pool
3. vanuit groen achterlicht rechts naar - pool
Aansluitschema tekenen
Controle punt (invullen/afvinken na uitvoering door leraar)
We gaan nu de schema’s samenvoegen.
Teken het hoofdschema over
Teken het schema van de rechter knipperlichten over.
Teken het schema van de rechter lampen over.
Aansluitschema rechterkant tekenen
Controle punt (invullen/afvinken na uitvoering door leraar)
Totaal aansluitschema tekenen.
Controle punt (invullen/afvinken na uitvoering door leraar)
Praktijkopdracht : volgens getekend schema aansluiten op model.
Maak gebruik van de rode en blauwe kabels welke voorzien zijn van
Controle punt (invullen/afvinken na uitvoering door leraar)
Je model op de juiste manier aansluiten op de accu.
Controleer of de knipperlichten rechts en links werken.
Controleer of de lampen links en rechts werken.
Controle punt (invullen/afvinken na uitvoering door leraar)
Nakijk schema’s docent.
Hoofdschema.
49A rechtstreeks aansluiten op 0 - stand knipperlichtschakelaar.
31 rechtstreeks aansluiten op ( - pool )
49 rechtstreeks via kroonsteen ( k) aansluiten op ( + pool ), en via zekering (z) direct
aansluiten op 1 poort van de schakelaar lamp.
Aansluitschema rechter achterlichten.
rechtstreekse aansluiting relais (49A ) naar (0 stand ) knipperlicht schakelaar
2. Vanuit R naar kroonsteen, deze is door gelust op 2 poorten
3. Vanuit 1 poort naar bruin voorlicht rechts
4. Vanuit 1 poort naar bruin achterlicht rechts
Aansluitschema rechter lampen.
1. Vanuit 1 poort schakelaar naar kroonsteen, deze is door gelust op 2 poorten
2. Vanuit 1 poort naar geel voorlicht rechts
3. Vanuit 1 poort naar geel achterlicht rechts
1. rechtstreekse aansluiting relais (31) naar (- pool )
2. vanuit groen voorlicht rechts naar - pool
3. vanuit groen achterlicht rechts naar - pool
Totaal aansluitschema rechterkant
Totale aansluitschema model.
Module 9 theorie opdracht vraagbaak elekriciteit
Deel 8 theorie opdracht elektriciteit
Door de docent kan een selectie van vragen gemaakt worden, die door de leerling gemaakt moeten worden.
Algemene vragen over elektriciteit.
Lees de vragen goed door en geef vervolgens een antwoord.
Bij sommige vragen moet je een berekening maken.
Schrijf niet alleen de uitkomsten op maar de hele berekening.
Tip: om antwoorden te zoeken kun je gebruikmaken van internet.
1.
2.
3.
4.
5.
6.
7.
8.
9.
10.
11.
12
13
14.
15.
16
17
18
19.
20.
21.
22.
23.
24.
25.
26.
27.
28.
29.
30.
31.
32.
33.
34.
35.
11 . Het groene machinepark Aardappelkanon
Het groene machinepark aardappelkanon
Leerlingmateriaal
Introductie / oriëntatie
Inleiding
Bij deze opdracht gaan we eens bekijken op een praktische manier hoe een verbrandingsmotor werkt. .
Doel
Na deze introductie kun je:
– uitleggen hoe het principe een verbrandingsmotor werkt.
Benodigdheden
Bij deze opdracht heb je nodig:
informatie en vragen uit deze opdracht
Oriëntatie
Bestudeer deze bladzijde over de werking van een motor.
De werking van een verbrandingsmotor?
In de afbeelding zie je een kanon. In het kanon wordt kruit aangestoken. Hierdoor komt er een explosie. Door de explosie ontstaat een hoge druk. De druk duwt de kogel met veel kracht weg.
Een verbrandingsmotor werkt ongeveer hetzelfde. In de motor wordt geen kruit verbrand, maar een mengsel van brandstof en lucht. Het mengsel van brandstof en lucht ontploft. De explosie brengt een zuiger in beweging.
Dit principe gaan jullie nu zelf uitproberen door het maken van een aardappelkanon.
Lees daarom de werkvoorbereiding op de volgende bladzijden goed door.
Aan de slag!
Praktisch deel / benodigdheden
Doel
Je gaat in tweetallen een aardappelkanon maken.
Benodigdheden
Bij deze opdracht heb je de volgende spullen nodig:
Aansteker voor gasfornuis (lang).
Schroefdop
Eindstuk (met schroefdeksel B) passend in de mof 50mm
PVC Steekmof 50mm grijs
PVC Buis Ultra-3 Ø50x3,0mm grijs
PVC Steekmof 50mm grijs en PVC Excentrische verloopring 50x32mm grijs
PVC Buis Ultra-3 Ø32x3,0mm grijs
Hard PVC lijm, pot met kwast
Zak aardappels of andere projectielen
Haarlak of andere brandstof
Boormachine
ijzerzaag
vijl en schuurpapier
Praktisch deel / uitvoering
Uitvoering
Denk terwijl je het aardappelkanon maakt en het uitprobeert goed na. Dit is zeer gevaarlijk “speelgoed”. Als je fout materiaal gebruikt, niet nauwkeurig werkt of het kanon verkeerd bediend, kun je gewond raken.
RICHT NOOIT MET HET KANON OP MENSEN!!!!
Werkwijze
Bekijk het instructieblad Buis afkorten (bijlage 1).
Zaag een stuk buis Ø 50 af op een lengte van 20 cm.
Zaag een stuk buis Ø 32 af op een lengte van 35 cm.
Werk de uiteinden van de buis netjes af met de vijl.
Bekijk het instructieblad PVC lijmen(bijlage 2).
Schuur de buizen en de onderdelen op de plaats waar ze gelijmd worden.
Lijm de onderdelen zoals omschreven.
Let op, minimaal 2 minuten laten drogen voordat je het volgende onderdeel gaat lijmen. Er komt veel druk op te staan dus de lijmverbinding moet goed zijn !!!!!!
Meet de kop (staaf) van de aansteker op, de diameter is . . . . . . . mm.
Gebruik een boor die 0,5 mm groter is dan de gemeten diameter en boor het gat in het midden van de schroefdop. Denk aan het afbramen!
Schroef de dop er op en werk het kanon waar dat nodig is nog netjes af.
Jullie aardappelkanon is nu klaar.
Ruim de plek waar je hebt gewerkt netjes op!!!
Pak jullie gemaakte model en de papieren van deze opdracht.
Vraag de docent of je het kanon kunt gaan uitproberen.
Gebruik een prop papier als kogel, géén andere dingen!!!
Als brandstof kun je bijvoorbeeld haarlak of butaangas gebruiken.
Doe geen dingen in de loop die er niet in horen (hier geef ik geen voorbeeld van ) Duw er ook geen dingen in die niet passen, het moet er redelijk gemakkelijk inpassen.
TIP: Na een aantal schoten moet je de buis van het kanon even laten doorluchten, anders komt er niet genoeg zuurstof in de buis.
HET AARDAPPELAKNON WORDT NIET MEE NAAR HUIS GENOMEN
MAAR BLIJFT OP SCHOOL !!!
Theorie
Doel
Na deze opdracht kun je:
- de onderdelen van een motor benoemen.
- beschrijven hoe een motor werkt.
- beschrijven hoe het komt dat een motor blijft draaien.
Inleiding
De reactie die je gezien hebt bij het aardappelkanon, is een reactie waarbij chemische energie omgezet wordt in mechanische energie. Dit lijkt een beetje op wat er gebeurt wanneer de motor van een auto gestart wordt. Dit type motor wordt ook wel verbrandingsmotor genoemd.
De verbrandingsmotor
Eén van de belangrijkste uitvindingen bij de ontwikkeling van auto’s is de verbrandingsmotor. Een verbrandingsmotor is klein genoeg om in een personenwagen te passen en als er genoeg brandstof aangeleverd wordt kun je er lange ritten mee maken.
De Duitser Nikolaus Otto (foto) was de eerste uitvinder die in 1876 een verbrandingsmotor maakte die echt werkte. De Otto-verbrandingsmotor komen we nu nog tegen in auto’s, maar dan in een modernere vorm.
Hoe werkt zo’n motor nu precies?
Stap 1.
De verbrandingsmotor krijgt een hoeveelheid chemische energie (brandstof met lucht). Deze brandstof komt in een afgesloten ruimte (de cilinders van de motor). De brandstof wordt in de cilinder gelaten door de inlaatklep.
Stap 2.
In de cilinders wordt de brandstof verbrand en er ontstaat hete lucht.
De chemische energie wordt dus omgezet in warmte (net als bij het aardappelkanon). Die warmte noemen we thermische energie.
Stap 3.
De hete lucht duwt tegen de zogenaamde zuiger in de cilinder aan, waardoor deze gaat bewegen.
De thermische energie zorgt er dus voor dat de zuigers van de motor gaan bewegen.
Die beweging noemen we mechanische energie.
Stap 4.
Aan het uiteinde van de zuiger zit een drijfstang. De drijfstang duwt tegen
de krukas. De krukas drijft de wielen aan en ... de auto gaat bewegen.
2) Vul het schema verder in.
Videofilm.
Bestudeer onderstaande uitleg over de onderdelen van de verbrandingsmotor. Dit is nodig om de videofilm die jullie van de docent krijgen te kunnen begrijpen. Aan de zuiger zit een stang vast (drijfstang). Die stang gaat met de zuiger mee omlaag. De stang zit vast aan een as (krukas). De as gaat daardoor draaien.
Bij jullie kanon steek je met de aansteker het gasmengsel aan. In de motor gebeurt dat door de bougie. Deze vonkt en daardoor explodeert het gasmengsel.
De explosie duwt de zuiger naar benden waardoor de krukas gaat draaien.
Deze beweging van de zuiger heet een slag.
In de motor zijn er meerdere slagen nodig om te kunnen blijven draaien. Deze krijgen jullie in de videofilm te zien.
Bekijk de film en maak eventueel aantekeningen.
Na afloop zetten jullie de Tv en de videorecorder weer op zijn plaats terug en geven de videoband aan de docent terug.
Jullie kunnen vragen stellen aan je docent als er iets van de film niet duidelijk was.
Het vierslagproces
In de film hebben jullie het vierslagproces gezien. Om dit proces soepel te laten verlopen, gebeuren er vier verschillende dingen in de motor. Het totale proces van deze vier dingen heet het vierslagproces of arbeidsproces. Dit proces bestaat uit:
• Een inlaatslag
• Een compressieslag
• Een arbeidsslag
• Een uitlaatslag
Tijdens de inlaatslag gaat de inlaatklep open en komen er brandstof en lucht in de cilinder. Dit zie je op afbeelding rechtsboven.
Tijdens de compressieslag gaat de zuiger omhoog en perst het mengsel van lucht en brandstof samen (zie afbeelding linksboven).
Net voordat de zuiger helemaal bovenaan is, zorgt een vonk van de bougie ervoor dat het mengsel van brandstof en lucht aangestoken wordt. Het mengsel ontbrandt, waardoor de zuiger naar beneden geduwd wordt. Dit is de arbeidsslag (zie afbeelding rechtsonder).
Tijdens de laatste slag, de uitlaatslag, gaat de uitlaatklep open. De zuiger gaat weer omhoog en duwt de verbrande gassen uit de cilinder (zie afbeelding linksonder).
Hierna begint alles weer van voren af aan, met een nieuwe inlaatslag.
Zet de zinnen in de goede kolom (let op: twee vakjes blijven leeg):
De uitlaatklep gaat open
De zuiger wordt hard omlaag geduwd
De zuiger gaat omlaag
Brandstof en lucht komen in de cilinder
De zuiger gaat omhoog
Het brandstof/luchtmengsel wordt samengeperst
De inlaatklep gaat open
De zuiger gaat omhoog
Het mengsel ontbrandt
De verbrande gassen stromen uit de cilinder.
12 . Het groene machinepark Autobanden / aanhangwagenbanden
Introductie
We gaan in deze opdracht eens een autoband onderzoeken.
Voor deze opdracht heb je nodig:
• Een autoband
• Een profieldieptemeter
Leerlingmateriaal
Loopvlak
Loopvlak
Het deel van de band dat de weg raakt, heet het loopvlak van de band. In het loopvlak zit een profiel, zie afbeelding 1.
Het profiel zorgt voor grip op de weg (de auto glijdt niet zomaar weg), maar het zorgt ook dat vuil en water dat onder de band komt, afgevoerd wordt.
Zoals je hieronder kunt zien zijn er verschillende profielen.
Het profiel van de band heeft een bepaalde diepte. Een nieuwe band heeft meestal
een profieldiepte van 7 tot 8 mm. Als het profiel 1,6 mm of minder is, moet de
band worden vervangen.
De profieldiepte kan worden gemeten met een profieldieptemeter (afbeelding 2).
Wang
De zijkant van de band heet de wang van de band. Op de wang van de band staan een aantal gegevens, zoals de naam van de fabrikant, het type band, de maximale toegestane snelheid, het draagvermogen en de maat van de band.
De gegevens op de band van de band hiernaast betekenen:
Dat iedere band zijn eigen toepassing heeft zal nu wel duidelijk zijn. Dat winterbanden (als het vriest) voordelen hebben is onderzocht. Het ecolabel geeft informatie over het brandstofverbruik als je een nieuwe band gaat aanschaffen.
Met een gewone band kun je ook al brandstof besparen als je zorgt dat de bandenspanning goed is. Als deze te laag wordt neemt de rolweerstand toe en neemt het verbruik van je auto toe. Bovendien heeft een band met de juiste bandenspanning meer grip op de weg en dat is veiliger met sturen en remmen.
Hetzelfde geldt ook voor je fietsband. Als deze goed opgepompt is, hoef je minder hard te trappen, stuurt en remt je fiets beter en gaat je band langer mee.
Begrippen
Docenten materiaal
Orientatie / verantwoording
Algemeen Doel:
Lesdoelen:
Tijdsplanning:
Gerelateerde eindtermen:
Code eindterm
Omschrijving eindtermen:
Gerelateerde competenties:
Beslissen en activiteiten initiëren
Onderzoeken
Samenwerken en overleggen
Leren
Ethisch en integer handelen
Plannen en organiseren
Relatie bouwen en netwerken
Klantgerichtheid
Presenteren
Kwaliteit leveren
Formuleren en rapporteren
Instructies en procedures opvolgen
Vakdeskundigheid toepassen
Omgaan met veranderingen
Materialen en middelen inzetten
Met druk en tegenslag omgaan
Analyseren
Bedrijfsmatig handelen
Voorbereiding:
Benodigdheden:
Verloop van de les:
Start:
Opdrachten:
Afronding:
Evaluatiesuggesties:
Beroepswereld:
Antwoorden leerlingenblad 1.
Taak 1
Taak 2
Taak 3 etc
Competenties
Kern
Een kandidaat kan gebruik maken van de in de ‘kern’ genoemde kennis en vaardigheden in een
(gesimuleerde) uitvoerende beroepssituatie of een daarop voorbereidende scholing. De kennis en vaardigheden zijn gerangschikt in algemene kennis en vaardigheden en professionele vaardigheden. Kennis en vaardigheden worden samen met de persoonlijke eigenschappen ook wel aangeduid als ‘beroepscompetenties’. De kern omvat ook kennis en vaardigheden rond loopbaanoriëntatie en – ontwikkeling.
Kern
Algemene kennis en vaardigheden
de Nederlandse taal in opleidings- en beroepssituaties gebruiken;
informatie op allerlei manieren overzichtelijk en efficiënt verzamelen, ordenen en weergeven;
voor opleiding en beroep relevante berekeningen uitvoeren;
offerte, calculatie en rekening opstellen en lezen;
plannen en organiseren in een beroeps(opleiding)gerelateerde situatie;
mondeling en schriftelijk rapporteren over de uitgevoerde werkzaamheden; onder meer over de planning, voorbereiding, proces en product;
reflecteren op de eigen werkwijze en op de kwaliteit van het eigen werk;
samenwerken en overleggen bij het uitvoeren van werkzaamheden;
werkzaamheden volgens de voorschriften en op een veilige wijze uitvoeren;
economisch bewust omgaan met materialen en middelen;
professionele hulpmiddelen gebruiken en hun werking uitleggen;
hygiënisch werken;
milieubewust handelen;
zich aan- en inpassen in een bedrijfscultuur;
voldoen aan de algemene gedrags- en houdingseisen die gesteld worden aan werknemers in de branche;
in een (gesimuleerde) beroepssituatie en stage in een bedrijf omgaan met verschillen op basis van culturele gebondenheid en geslacht.
Professionele kennis en vaardigheden
probleemoplossingsvaardigheden hanteren en op grond daarvan conclusies trekken en keuzes maken;
eenvoudige onderzoeksactiviteiten verrichten en op grond daarvan beargumenteerde keuzes maken;
mediawijs handelen: kritisch en bewust omgaan met (digitale) media;
het begrip duurzaamheid (her)kennen, benoemen en toepassen. Op basis daarvan komen tot bewuste afwegingen en relaties leggen tussen milieu, mensen en werkprocessen in arbeid en beroep (people, planet en profit);
de begrippen maatschappelijk verantwoord en maatschappelijk betrokken ondernemen (her)kennen, benoemen en toepassen bij producten en diensten;
verschillen en overeenkomsten benoemen tussen profit en non/profit;
LOB
14 De bosmaaier
Inleiding
4-takt bosmaaier met draadkop
Het afnemende gebruik van chemische bestrijdingsmiddelen heeft er toe bijgedragen dat de bosmaaier een grote opmars heeft gemaakt. Afhankelijk van het motorvermogen (kW.) en maai- dan wel zaaguitrusting, kan de bosmaaier voor verschillende werkzaamheden worden gebruikt.
Hierbij wordt gedacht aan:
Het maaien van lichte kruidachtige gewassen.
Het maaien van zware kruidachtige tot lichte houtachtige gewassen.
Het afzetten van zware houtachtige gewassen (tot een diameter van ca. 13 cm).
In deze leereenheid zullen we je wegwijs maken met de bosmaaier en uitleggen welke technieken er allemaal mogelijk zijn.
1. Orientatie
In dit hoofdstuk staat kennismaken met de Bosmaaier centraal. We leren hoe de bosmaaier is opgebouwd en welke onderdelen een belangrijke functie vervullen. Daarnaast wordt er ingezoomd op wat je allemaal kunt met een bosmaaier en welke maaimethode daarbij hoort.
1.1 Bouw van de bosmaaier
De bosmaaier is een door twee-, viertaktmotor of accu aangedreven machine die door middel van een ophangvoorziening gekoppeld wordt aan een draagstel (zie video 1).
De in de maaiboom lopende aandrijfas wordt middels een centrifugaalkoppeling door de motor aangedreven. In de maaikop wordt de aandrijving via een tandwielstelsel overgebracht naar de montageas waaraan met een klemplaat en borgmoer of –bout, het snijgarnituur wordt bevestigd.
Het snijgarnituur dient gedeeltelijk door een beschermkap te worden afgeschermd. Het type beschermkap is afhankelijk van het maai- of zaaggarnituur. De bosmaaier wordt bediend met een stuurboom, die van twee handgrepen is voorzien. De rechter handgreep is uitgerust met een gashendel.
Video 1: Instructie en uitleg over de functie van de onderdelen
1.2 Snijgarnituur en beschermkappen
De bosmaaier kan met diverse maai- en zaagsystemen worden uitgerust, te weten:
Draadmaaier
Slagmes
Cirkelzaagblad
Elk van de hierboven genoemde systemen dient gebruikt te worden in combinatie met een speciaal daarbij behorende beschermkap.
Video 2: Instructie zaag- en maaisystemen
1.2.2 Bouw en werking van de draadmaaier
De draadmaaier bestaat uit een schotel met daarin één of meerdere voorraadspoelen nylondraad. De uiteinden van de nylondraad steken naar buiten (afb. 1).
Door het hoge toerental slaan de nylondraden het te maaien kruidachtige gewas af. Dit maaisysteem is alleen te gebruiken bij lichte kruidachtige gewassen. Over het algemeen wordt het gebruikt op plaatsen waar een maaimachine niet of moeilijk kan komen, zoals:
Rondom paaltjes
Langs gaas
Terrein met oneffenheden
Graskanten, etc.
Bij gebruik slijten de nylondraden. Deze moeten dus regelmatig op de juiste lengte gebracht worden door de voorraadspoelen af te wikkelen. De mate van slijtage is afhankelijk van de werkomstandigheden. De nylondraden moeten niet te ver uitgetrokken worden, omdat ze dan veel vermogen van de motor vragen.
Afbeelding 1: Een maaikop van een bosmaaier
Afbeelding 2: Een draadmaaier
1.2.3 Bouw en werking van slagmessen
Het slagmes is een metalen schijf die voorzien is van een aantal scherpe kanten. Een veel voorkomende vorm is hieronder afgebeeld (afb. 3).
Het slagmes kan gebruikt worden voor het maaien van zware kruidachtige en lichte houtachtige gewassen van ‘pink’dikte. Aan de onderzijde van het slagmes kan een ‘schotel’ (bodemsteun) worden gemonteerd, waarop het maaigarnituur tijdens het maaien kan worden gesteund, waardoor aanraking met de bodem wordt voorkomen.
Afbeelding 3: Een slagmes
1.2.4 Bouw en werking Cirkelzaagbladen
De cirkelzaagbladen worden gebruikt voor het afzetten van licht tot zwaar houtachtige gewassen (boompjes en struiken tot een diameter van ca. 13 cm). De cirkelzaagbladen voor de bosmaaier zijn te verdelen in bladen met beitelbetanding, en zonder beitelbetanding.
Uit onderhoudstechnische overwegingen verdient een zaagblad met beitelbetanding de voorkeur. Bij gebruik van het juiste gereedschap kan een blad met beitelbetanding binnen enkele minuten op scherpte worden gebracht.
1.2.5 Beschermkappen
Bij ieder maai- of zaaggarnituur dient een passende beschermkap te worden gebruikt. Bij de cirkelzaag is dit een lichtmetalen kap voorzien van een aanslag, die veelal aan de maaikop bevestigd is.
Bij de draadmaaier en het slagmes is de kap veelal bevestigd aan de maaiboom. Deze is vervaardigd van kunststof of licht metaal. Ook komen er beschermkappen voor in de vorm van een rubberen slab.
Video 3: Beschermkappen
1.2.6 Gewasbeschermer
Afbeelding 4: Gewasbeschermer
Dit is een eenvoudig maar effectief hulpmiddel bij bepaalde werkzaamheden. Met behulp van deze (uit lichtmetaal vervaardigde) ring kan zonder gevaar voor beschadigingen rond bomen, planten en palen gemaaid worden. De ring is, afhankelijk van maaigarnutuurgrootte, in twee maten leverbaar (diameter 320 mm en 420 mm).
2. Werkwijze
Hoofdstuk 2 zoomt in op de werkwijze van de Bosmaaier. Daarin komen de verschillende technieken aan bod, evenals het klaarmaken en onderhouden van de bosmaaier. Een belangrijk aspect hierin is veiligheid. Hier zal dan ook ruimschoots aandacht aan worden besteed.
2.1 Starten en proefdraaien
Werkwijze:
Duw, met niet te grote druk (buigen), de bosmaaier met de voet of knie tegen de grond;
Zorg dat het maai- of zaaggarnituur vrij van de grond ligt;
Zet de stopknop op ‘aan’;
Sluit de choke-klep (uittrekken) en zet de gashendel is de startgaspositie (soms gecombineerd met de choke);
Trek het starterkoord zover uit dat er weerstand gevoeld wordt;
Trek nu met een krachtige ruk de motor door zijn compressie;
Laat het koord onder geleiding terugkomen;
Herhaal deze startbehandeling totdat de bosmaaier even loopt;
Open de choke-klep (indrukken) en start opnieuw;
Als de bosmaaier aanslaat, wordt de startgaspositie automatisch ontgrendeld door even gas te geven;
Laat nu de bosmaaier door het geven van gasstoten op temperatuur komen.
Als de bosmaaier op bedrijfstemperatuur is gekomen dient:
Het maai- of zaaggarnituur bij een stationair toerental stil te staan;
Bij het gas geven moet de overgang van stationair naar volle toeren vloeiend verlopen;
Het volle toerental kan in feite het beste worden gecontroleerd tijdens het werk.
Video 4: Starten en proefdraaien
2.2 Afstellen van de bosmaaier aan het draagstel
Stel de lenderiem af zodat de rug- en borstkoppelstukken midden op het lichaam hangen.
Stel de schouderriem zodanig af, dat het gewicht van de bosmaaier gelijkmatig over beide schouders verdeeld wordt.
Zorg ervoor dat er geen kragen van jassen/truien onder de schouderband zitten, dit kan een hinderlijke druk op het sleutelbeen tot gevolg hebben.
Bij een draagstel zonder in de lengte verstelbare schouderriemen kan de druk op de schouders worden afgesteld met de lenderiem
Stel de hoogte-instelling zodanog af dat de stuurboom rechtopstaand met licht gebogen armen (120 à 130 graden) bediend kan worden
Stel de heupslap zo af dat deze midden op de heup zit, de haak stel je af op 1 handbreedte onder het heupbot
Professioneel draagstel
Video 5: Afstellen van de bosmaaier en het draagstel
2.3 Balansafstelling van de bosmaaier aan het draagstel
De bosmaaier moet zodanig in balans hangen dat het maai- of zaaggarnituur ca. 10 cm. Boven het maaiveld hangt.
Afhankelijk van het type ophanging moet:
- Het verstelbare ophangoog juist worden afgesteld;
- De juiste opening in de ophangstrip worden gekozen
Afbeelding 6: De ophangstrip van een bosmaaier
Afbeelding 7: Het ophangoog van een bosmaaier
2.4 Het draagstel
Eisen ten aanzien van het draagstel
Voor het ergonomisch verantwoord werken met een bosmaaier moeten er hoge eisen aan het draagstel worden gesteld. Hierbij is het volgende van belang:
Het draagstel moet het gewicht goed verdelen over beide schouders;
De schouderbladen moeten voldoende breed zijn (minimaal 7 cm.);
De lenderiem moet goed afstelbaar zijn, zodat het draagstel niet kan verschuiven waardoor de gewichtsverdeling verstoord wordt;
De banden moeten traploos instelbaar zijn;
De hoogteafstelling moet zodanig zijn dat de bediening geschiedt met licht gebogen armen;
Het draagstel moet voorzien zijn van een panieksluiting;
Het draagstel moet voorzien zijn van heupbescherming.
Professioneel draagstel
2.5 Werktechniek
Alvorens met het werk te beginnen is het van groot belang een goede werkvolgorde te hebben. Met betrekking tot de werkorganisatie dienen de navolgende punten aandacht te krijgen:
Keuze van het juiste maai- of zaaggarnituur;
De afstelling van het draagstel;
Een centraal gelegen tank-onderhoudsplaats;
Het te verzorgen object in werkstroken verdelen van ca. 1 à 2 meter breedte om vervolgens deze systematisch af te kunnen werken, door deze niet te breed te maken werk je vanuit de armen en niet met de rug;
Bij het maken van de werkstroken dient rekening gehouden te worden met de windrichting;
Indien het werk wordt uitgevoerd door meerdere personen dient een onderlinge werkafstand van minimaal 15 meter in acht te worden genomen. Dit geldt eveneens voor eventuele omstanders.
Video 6: Instructie over werktechniek en werkvolgorde
2.5.1 Maaien met draadmaaier en slagmes
Het beste en snelste maaiwerk wordt verkregen door een ‘zwaaiende’ maaibeweging te maken terwijl de machine op (volle) toeren draait. Het onbelast te lang op volle toeren laten draaien moet echter voorkomen worden, dit om schade aan de motor tegen te gaan. Het beste resultaat wordt verkregen door de motor tussntijds door middel van ‘gasstoten’ op toeren te houden.
Bij maaiwerkzaamheden met de draadmaaier dient zoveel mogelijk contact met obstakels (paaltjes, gaas, ed) vermeden te worden om onnodige slijtage van de maaidraad te voorkomen. De mate waarin de maaidraad slijt zal afhangen van de maaiomstandigheden. De nylon draad zal dan ook regelmatig moeten worden bijgesteld, om steeds met de meest ideale draadlengte te werken.
Afhankelijk van het motorvermogen, aard van de te maaien opslag en het aantal draden, zal de lengte gemiddeld 10 à 15 cm. moeten bedragen. Raadpleeg het bij de bosmaaier geleverde instructieboekje voor de meest ideale draadlengte. Indien een slagmes gebruikt wordt dient dit eveneens op toeren gehouden te worden. Al naar gelang de omstandigheden dient het slagmes regelmatig geslepen te worden.
2.5.2 Werken met het zaagblad
Indien de opslag niet dikker is dan 3 à 4 cm. kan gewerkt worden met een maaitechniek zoals omschreven. Bij grotere diameter kan niet meer met een maai (zwaai) techniek worden gewerkt. Vanaf ca. 5 cm. moet het zaagblad op volle toeren worden gebracht, waarna de stam vervolgens in een ‘slag’ wordt afgezet. Indien de stammen nog dikker worden, moet het zaagblad voor het afzagen op volle toeren rustig worden in gezet. In principe moeten de af te zetten stammen niet dikker zijn dan ca. 13 cm.
Tijdens het afzetten van ‘zwaar’ houtachtige opslag moet vermeden worden dat het hiernaast donker gekleurde gedeelte van het zaagblad wordt gebruikt. Evenals bij de motorzaag kan bij dit duwende gedeelte van het zaagblad een terugslag (kick-back) ontstaan.
Bij een eventuele kick-back loopt de bedieningsman geen gevaar, maar er kan echter schade ontstaan aan de blijvende stammen. Bij een schuin gericht zaagblad kan door een terugslag de grond geraakt worden. Dit gaat ten koste van de scherpte. Mocht tijdens het werken een tak bekneld raken tussen het zaagblad en de beschermkap dan mag deze enkel worden verwijderd wanneer de motor is uitgeschakeld.
Bij het maaien (zagen) van zwaar houtachtige opslag kunnen problemen ontstaan als gevolg van:
Hinder van afgezet materiaal;
Klemmen van het zaagblad bij scheef staande stammen (struiken).
Met het oog op bovengenoemde problemen is er een werktechniek ontwikkeld om de velrichting van het afgezette materiaal zoveel mogelijk in de hand te hebben en het klemmen van het zaagblad te voorkomen.
Bosmaaier met zaagblad en speciale beschermkap
2.5.3 Beinvloeden van de velrichting
Indien de opslag in één slag kan worden afgezet kan de velrichting worden beïnvloed door het ondereinde van de stam in een bepaalde richting te laten ‘schieten’ door o.a. gebruik te maken van de draairichting van het zaagblad. Bij het toepassen van deze veltechniek moet er wel voldoende valruimte zijn en de stammen moeten min of meer recht staan.
Bij het afzetten van zware meerstammige struiken klemt het zaagblad veelal bij het maken van een begin. Om dit te voorkomen moet er eerst een aantal stammetjes op ca. 80 cm. hoogte worden afgezet. Daarna worden de stompen afgezaagd. De overige stammen kunnen nu van binnen uit (zonder last te hebben van klemmen) worden afgezet.
Video 7: Werken met een zaagblad
Stam naar links vellen Door van links schuin naar onder te zagen zal de onderkant van de stam rechts van de stobbe schieten waardoor de kroon naar links zal vallen.
Stam naar rechts vellen Om een stam naar rechts te laten vallen moet van links schuin naar boven worden gezaagd. De onderkant van de stam zal naar links schieten waardoor de kroon naar rechts zal vallen.
Stam naar voren vellen Het zaagblad wordt horizontaal aan de rechterzijde van de stam ingezet. Op het moment van doorzagen moet de bosmaaier worden teruggetrokken. De onderzijde van de stam zal dan mede door de draairichting van het blad in de richting van de bedieningsman worden getrokken, met als gevolg dat de kroon in voorwaartse richting valt.
Vellen van scheve stammen Zoals al vermeld, is de hiervoor beschreven techniek alleen toepasbaar bij niet al te zwaar en rechtopstaande opslag. Heeft de stam een scheve stand die niet overeenkomt met de velrichting dan kan de navolgende techniek worden toegepast: Zaag eerst de stam aan de hangzijde voor, maar let op: niet te ver, anders zal het zaagblad vast klemmen.
Vervolgens ca. 10 cm. lager aan de andere zijde een zaagsnede maken, zodanig dat de eerst gemaakte snede wordt dichtgeklemd. Vervolgens kan het stammetje met één hand of met behulp van de maaiboom worden overgehaald.
Bij een diameter dikker dan ca. 10 cm. moet er een valkerf worden gemaakt, teneinde de stam over het dode punt te kunnen krijgen (zie volgend punt).
Het vellen van ‘zware’ stammen Incidentele dikke stammen kunnen tijdens de verzorgingswerkzaamheden worden ‘meegenomen’. Om deze gericht en zonder klemmen te laten vallen dient eerst een valkerf gemaakt te worden en vervolgens een velsnede. Bij het maken van de valkerf wordt eerst de horizontale snede gemaakt. De schuine snede wordt vervolgens van onderaf gemaakt. Daardoor is er beter zicht op het werk en een gemakkelijke werkhouding kan worden aangenomen.
Het afzetten van zware meerstammige struiken Bij het afzetten van zware meerstammige struiken klemt het zaagblad veelal bij het maken van een begin. Om dit te voorkomen moet er eerst een aantal stammetjes op ca. 80 cm. hoogte worden afgezet. Daarna worden de stompen afgezaagd. De overige stammen kunnen nu van binnen uit (zonder last te hebben van klemmen) worden afgezet.
2.6 Bedrijfsklaar maken en onderhoud
Het onderhoud is te verdelen in:
Bedrijfsklaar maken / dagelijks onderhoud;
Periodiek (30 draaiuren) onderhoud.
Naast dit op min of meer vaste tijdstippen uit te voeren onderhoud is er nog een derde belangrijke onderhoudsvorm, te weten:
Onderhoud tijdens werk
Deze onderhoudsvorm omvat het in de gaten houden van de bedrijfstoestand van de machine en indien zich storingen voordoen, deze ogenblikkelijk verhelpen. Indien het een grote storing betreft, die niet ter plaatse verholpen kan worden, zal de machine ter reparatie moeten worden weggebracht.
Video 8: Bedrijfsklaar maken en dagelijks onderhoud
2.6.1 Bedrijfsklaar maken en dagelijks onderhoud
Het bedrijfsklaar maken omvat de navolgende punten:
Benzinetank vullen met de juiste benzine afhankelijk van het type motor (aftanken);
Het vetpeil in de maaikop controleren: indien nodig bijvullen;
Het monteren/scherpen van het maai- of zaagsysteem;
Controleren van het zaagblad of slagmes op haarscheuren d.m.v. de klankproef;
Controleren of beschermkap hoort bij maai- of zaagsysteem;
Starten en proefdraaien;
Afstellen van draagstel (indien nodig);
Balansafstelling van de bosmaaier aan het draagstel.
2.6.2 Benzine tanken
Voor het losdraaien van de tankdop maak je de ruimte rondom de tankdop goed schoon. Na het afdraaien van de tankdop maak je de tankopening met de vinger schoon. Hiermee wordt voorkomen dat er vuil met de benzine in de tank komt wat kan leiden tot verstopping van het brandstoffilter. De te gebruiken brandstof (ook wel de mengsmering of tweetakt benzine genoemd) bestaat uit Euro 95 benzine met daaraan toegevoegd tweetaktolie. De olietoevoeging dient voor de smering van de motor. Tegenwoordig mag er door bedrijven alleen nog gewerkt worden met een alkylaat 2-takt benzine. In alkylaatbrandstof zit geen benzeen, en andere zware metalen die schadelijk zijn voor de gezondheid en het milieu. Bekende alkylaatbrandstoffen zijn:
Aspen 2;
Aspen 4;
Stihl Motomix;
Stihl Motoplus;
Cleanlife.
Verder zijn er diverse systemen op de markt die het makkelijk maken om de tank bij te vullen zonder te morsen. Deze snelvullers/Filpartners zijn zo gemaakt dat ze stoppen wanneer de tank vol is.
Aspen 2 jerrycan met Filpartner
2.6.3 Vetpeil in de maaikop
De maaikop dient voor de helft gevuld te zijn met speciaal hittebestendig vet (afb. 9). Let op: te veel vet kan leiden tot een te hoge druk in de maaikop, waardoor de keerring (afdichtingsring) kapot gaat!
Het vetpeil dient dagelijks gecontroleerd te worden.
Afbeelding 9: Vullen van de bosmaaier met speciaal vet
2.6.4 Montage van het maai-/zaaggarnituur
Om het maai- of zaaggarnituur te monteren (demonteren) dient de montageas geblokkeerd te worden. Het blokkeren wordt uitgevoerd met een blokkeerpen. In de maaikop is daarvoor een speciale opening aangebracht. De plaats van de blokeeropening kan per merk verschillen.
Het maai- of zaagsysteem wordt door middel van een klemplaat en een zelfborgende moer met linkse draad vastgezet. Het vastdraaien vindt plaats tegen de aandrijfrichting van de montageas in.
Om het blad centrisch en goed passend te monteren, dient de bladopening nauw te sluiten om de op de as of klemplaat aangebrachte flens. De meest voorkomende diameter is 20 mm.
2.6.5 Werkwijze van de montage
Werkwijze van de montage:
Borg de as met behulp van de blokkeerpen;
Plaats het maai- of zaaggarnituur op de montageas en let hierbij op:
De flenstoepassing;
De draairichting (in verband met de snijrichting);
Vervolgens de klemplaat en afhankelijk van het type een bodemsteun of moerbeschermer aanbrengen;
Vervolgens de zelfborgende moer met bladsleuten vastzetten.
Let op! De zelfborgende moer heeft een beperkte levensduur en dient na ca. 5 maal monteren/demonteren te worden vervangen.
Afbeelding 10: Stap 1
Afbeelding 11: Stap 2
Afbeelding 12: Stap 3
Afbeelding 13: Stap 4
Afbeelding 14: Stap 5
Afbeelding 15: Stap 6
3. Hulpmiddelen
3.1 Periodiek onderhoud
Bij intensief gebruik dient het periodiek onderhoud wekelijks te worden uitgevoerd. Er dient aandacht te worden geschonken aan:
Luchtfilter;
Koelribben;
Starterkoord;
A.V. rubbers.
Video 9: Periodiek onderhoud
3.1.1 Luchtfilters
Als gevolg van stof, bladeren en dergelijke kan het luchtfilter vervuild (verstopt) raken, waardoor de machine minder goed gaat lopen. Periodiek dient het luchtfilter gecontroleerd te worden op vervuiling en indien nodig dient het te worden gereinigd.
Nylon luchtfilter
Bij intensief gebruik dient het periodiek onderhoud dagelijks te worden uitgevoerd.
3.1.2 Koelribben
De koeling van de motor vindt plaats door luchtverplaatsing door het vliegwiel. Om snel warmte af te staan is de motor voorzien van koelribben (oppervlakte vergroting). Tussen deze koelribben kan zich vuil ophopen (bladeren, takjes, ed) waardoor de kans bestaat dat er onvoldoende koeling plaats vindt met als gevolg oververhitting van de motor.
Schoon houden van de koelribben
Bij intensief gebruik dient het periodiek onderhoud dagelijks te worden uitgevoerd.
3.1.3 Starterkoord
Het starterkoord is aan slijtage onderhevig en kan breken. De toestand van het starterkoord dient dan ook periodiek gecontroleerd te worden en bij slijtage moet het tijdig worden vervangen.
Controle starterkoord
Bij intensief gebruik dient het periodiek onderhoud dagelijks te worden uitgevoerd.
3.1.4 AV Rubbers
A.V. rubbers dienen wekelijks gecontroleerd te worden op eventuele zichtbare slijtage. Naast zichtbare slijtage (afschuren) zijn de A.V. rubbers ook aan niet-zichtbare slijtage (slap worden) onderhevig. Bij intensief gebruik wordt aangeraden preventief onderhoud uit te voeren en ze ieder jaar te vervangen.
De AV-rubbers
Bij intensief gebruik dient het periodiek onderhoud wekelijks te worden uitgevoerd.
3.2 Onderhoud van de draadmaaier
Het onderhoud van de draadmaaier is vrij eenvoudig. Naast een juiste draadlengte is het van groot belang dat de draadmaaikop in balans is en blijft.
Onbalans ontstaat door:
Ongelijke draadlengte;
Ongelijke vulling van de voorraadspoelen in het draadhuis.
De draadlengte kan variëren tussen de 10 en 15 cm. De draadlengte hangt enerzijds af van de aard van het werk, anderzijds van het vermogen van de bosmaaier.
Algemeen geldt:
Lange draad
Korte draad
Licht werk
Veel vermogen
Zwaar werk
Weinig vermogen
Afstellen van de draadlengte
Tijdens het werk zal de draad als gevolg van slijtage korter worden. De wijze waarop het draad op de juiste lengte gebracht wordt, hangt af van het type draadmaaikop, te weten:
Automatische afstelling;
Semi-automatische afstelling;
Handmatige afstelling.
Bij de automatische draadlengte afstelling kan, afhankelijk van de gewenste draadlengte, een veer in het draadhuis zodanig worden ingesteld dat deze door de middelpuntvliegende kracht de draad op de gewenste lengte houdt.
Bij een semi-automatische daadlengte afstelling moet het draadhuis op de grond worden gedrukt, waardoor de voorraadspoel(en) kan worden afgewikkeld. Is de afgewikkelde draadlengte onvoldoende dan moet de handeling herhaald worden. In de praktijk noemen we dit Tap&Go draadkoppen.
Bij het laatstgenoemde (meest voorkomende) systeem moet de draadlengte volledig in handkracht worden afgesteld door de voorraadspoel te ontkoppelen en de gewenste draadhoeveelheid af te wikkelen.
3.2.1 Afstellen van de draadlengte
Tijdens het werk zal de draad als gevolg van slijtage korter worden. De wijze waarop het draad op de juiste lengte gebracht wordt, hangt af van het type draadmaaikop, te weten:
Automatische afstelling;
Semi-automatische afstelling;
Handafstelling.
Bij de automatische draadlengte afstelling kan, afhankelijk van de gewenste draadlengte, een veer in het draadhuis zodanig worden ingesteld dat deze door de middelpuntvliegende kracht de draad op de gewenste lengte houdt.
Bij een semi-automatische daadlengte afstelling moet het draadhuis op de grond worden gedrukt, waardoor de voorraadspoel(en) kan worden afgewikkeld. Is de afgewikkelde draadlengte onvoldoende dan moet de handeling herhaald worden.
Bij het laatstgenoemde (meest voorkomende) systeem moet de draadlengte volledig in handkracht worden afgesteld door de voorraadspoel te ontkoppelen en de gewenste draadhoeveelheid af te wikkelen.
Video 10: Aanbrengen van draad
3.3 Onderhoud Slagmessen
De snijkanten moeten met een platte vijl onder een hoek van 30 graden worden gevijld (zie afb. 16).
De tophoek van de mesvleugel moet 60 graden bedragen.
Om onbalans te voorkomen moeten de tophoeken gelijk zijn en de mesvleugels moeten een gelijke lengte hebben. De lengte van de mesvleugel wordt gemeten van de rand van het asgat tot de punt van de mesvleugel.
Afbeelding 16. Fout: Slijpen van de messen met de grove kant
Afbeelding 17. De juiste vijlmethode: met de fijne kant
3.3.1 Onderhoud van beitelbetande zaagbladen
Ter verkrijging van een goede zaagprestatie dient er veel aandacht besteed te worden aan het zaagbladonderhoud. Gelet dient te worden op:
Gebruik van juiste slijpgereedschappen en hulpmiddelen;
Slijphoeken;
Beiteltandlengte;
De zetting van de tanden;
Indien aanwezig, een juiste dieptestellerhoogte.
Het slijpen van een cirkelzaagblad kan zowel gemonteerd (aan de maaikop) als gedemonteerd worden uitgevoerd. Bot geworden beiteltanden kunnen tijdens het werk, zonder het blad te demonteren door middel van enkele vijlstreken worden gescherpt (zie video. 11).
Video 11: Onderhoud van beitelbetande zaagbladen
3.3.2 Slijpgereedschap en hulpmiddelen
Voor het zaagbladenonderhoud kunnen de navolgende gereedschappen worden gebruikt:
Vijl en vijlhouder
De beiteltanden worden gevijld met behulp van een ronde vijl eventuee in combinatie met een vijlhouder.
Zetijzer
Met behulp van het zetijzer kunnen de tanden van het zaagblad weer in de juiste hoek worden gezet. Let hierbij op dat de ruimte die het zaagblad maakt groot genoeg is, zodat het zaagblad niet vastslaat.
Afbeelding 18: Vijl met vijlhouder
3.3.3 Slijphoeken
Om een goede zaagprestatie te verkrijgen dienen de beiteltanden de juiste snij- (slijp)hoeken te hebben:
Snijhoek A: 15 graden;
Snijhoek B: 90 graden.
Het bovenaanzicht (snijhoek A) van de beiteltand moet een hoek van 15 graden hebben.
Snijhoek A
Het zijaanzicht (snijhoek B) van de beiteltand moet recht zijn, dat wil zeggen de voorzijde van de beitel moet samenvallen met de straal van het zaagblad.
Snijhoek B
Een te scherpe (vooroverhangende) beiteltand heeft een dun (zwak) scherp dat snel bot wordt. Daarnaast heeft een vooroverhangende beiteltand de neiging vast te slaan in het hout, waardoor het zagen bemoeilijkt wordt.
Een achteroverhangende beitel zal onvoldoende in het hout dringen waardoor de zaagprestatie zal afnemen. Voor het gemiddelde werk wordt een slijphoek A van 15 graden geadviseerd.
3.3.4 Beiteltandlengte
Ten einde het scherp op dezelfde cirkelvormige hoogte te hebben dienen de beitels even lang te zijn. Als gevolg van het schuin naar achteren lopen van de beitelbovenkant ontstaat bij onregelmatige beiteltandlengte een variatie in beitelhoogte. Tevens raakt het blad bij ongelijke beiteltandlengte in onbalans, waardoor het onnodig gaat trillen.
3.3.5 Blad met dieptestellers
Afbeelding 20: Cirkelzaagblad met dieptestellers
Dit is een cirkelzaagblad met tussen de beiteltanden de zogenaamde dieptestellers. Het hoogteverschil tussen bovenkant dieptesteller en bovenkant beiteltand bepaalt de mate waarin de beitel in het hout dringt (dieptestelling).
3.3.6 Werkwijze bij het slijpen en zetten
Vijl de beiteltand met de zetting mee en houd de vijl(houder) van bovenaf gezien onder een hoek van 15 graden.
Laat de geleider van de vijlhouder op de bovenkant van de beiteltand rusten. Bij gebruikmaking van een juiste vijldiameter, in de bijbehorende vijlhouder, krijgt snijhoek B de juiste hoek.
Het zetten gebeurt met het zetijzer. Het zetijzer wordt over de beiteltand geplaatst, waarna deze eenvoudig naar buiten kan worden gebogen (gezet).
Zetten van het blad met het zetijzer.
3.3.7 De zetting
Om het zaagblad met een minimum aan wrijving door het hout te laten gaan dient de zaagsnede breder te zijn dan de dikte van het zaagblad. Dit wordt verkregen door de tanden om en om naar buiten te buigen (zie afbeelding 20). De zogenaamde zetting.
Voor het opnieuw zetten van de beiteltanden kan het blad beter gedemonteerd worden en in een bladklem geplaatst worden.
Zoek de kortste (of meeste beschadigde) beiteltand, scherp deze en vijl de overige beiteltanden op dezelfde lengte. Hierdoor behoudt het zaagblad een gelijke beiteltandhoogte en een goede balans.
De tanden dienen een gelijke zetting van 1 mm. te hebben. Deze zetting dient regelmatig gecontroleerd te worden met een zetmal.
Indien nodig dienen de tanden met behulp van het zetijzer op de juiste manier te worden gebogen.
N.B. Er zijn zetijzers in de handel die tevens een voorziening hebben (zetmal) waarmee de zetting kan worden gecontroleerd.
Cirkelzaagblad met zetting.
4. Veiligheid
4.1 Veiligheidseisen bij het werken met de bosmaaier
Zoals de meeste gemechaniseerde handgereedschappen, brengt ook de bosmaaier gevaren met zich mee. Het is daarom ook van het grootste belang de gevaren te onderkennen en (indien mogelijk) maatregelen te treffen om de kans op ongelukken zo klein mogelijk te maken. Hierbij wordt in het bijzonder gedacht aan:
De aan de bosmaaier en het draagstel te stellen veiligheidseisen;
Persoonlijke beschermingsmiddelen;
Een juist onderhoud;
Een juiste werktechniek.
De aan de bosmaaier te stellen veiligheidseisen
De risico’s die het werken met de bosmaaier met zich mee kan brengen kunnen aanzienlijk worden verminderd door de navolgende technische veiligheidseisen te stellen:
Antivibratie rubbers
Maai- en zaagbescherming
Verstelbare ophangvoorziening
Verstelbare stuurboom
Voldoende lange maaiboom
Membraancarburateur
Uitlaatbescherming
Goed verstelbaar draagstel
Terugverende gashendel
Stopknop onder handbereik
4.2 Te gebruiken persoonlijke beschermingsmiddelen
Zorg voor persoonlijke beschermingsmiddelen waar goed mee gewerkt kan worden. Deze persoonlijke beschermingsmiddelen kunnen bij ongevallen letsel voorkomen of de ernst ervan beperken. Hieronder wordt beschreven welke PBM's verplicht zijn danwel aanbevolen worden bij het werken met de bosmaaier.
veiligheidsschoenen met goede grip;
soepel zittende werkhandschoenen, bij voorkeur van leer;
een veiligheidsbril eventueel in combinatie met een gelaatscherm;
gehoorbescherming bij voorkeur in combinatie met aangemeten otoplastieken;
signaalkleding als je gezien moet worden
beenbescherming d.m.v. stevige werkkleding of een veiligheidsbroek
Zorg indien van toepassing voor:
regenkleding, die soepel zit
stofmasker
Het woord persoonlijk geeft al aan dat deze op 1 persoon zijn afgestemd. Het rouleren met PBM's is dan ook niet toegestaan. Zitten persoonlijke beschermingsmiddelen niet comfortabel, zijn ze verouderd of defect, dan bespreek je dit met je leidinggevende.
4.2.1 Helm
Wanneer er bosverzorgingswerk gedaan moet worden, waarbij struiken en bomen verwijderd moeten worden van 3 meter of hoger, moet er een door de arbeidsinspectie goedgekeurde veiligheidshelm gedragen worden. Controleer alvorens je gaat beginnen altijd het keurmerk in de helm. Ga na of de helm nog binnen de aangegeven datum valt.
Keurmerk helm
4.2.2 Gehoorbescherming
Binnen de Arbowet is geregeld dat bij iedere werkzaamheid het lawaai zo laag mogelijk gehouden moet worden. Je dient hier te beginnen bij de bron en moet dus de juiste machine kiezen voor het juiste werk. In de Arbowet wordt gesproken van lawaai wanneer je op 1 meter afstand van de geluidsbron geen normaal gesprek kunt voeren.
Als standaard wordt aangenomen dat het geluid beneden de 80 dB(A) moet blijven om gehoorbeschadiging op lange termijn te voorkomen. Wanneer het geluid tussen de 80 - 85 dB(A) ligt dan wordt gehoorbescherming aangeraden. Het geluid van de bosmaaier is ruimschoots boven de 85 dB(A) en volgens de Arbowet is dan gehoorbescherming ook verplicht.
Gehoorbescherming verplicht
Vaak wordt bij het werken met de bosmaaier een combinatie van gehoorbescherming en een gelaatscherm gedragen, waarbij het gelaatscherm uit plexiglas kan bestaan of uit fijnmazig gaas.
Gehoorbescherming met gelaatsscherm en veiligheidsbril geïntregreerd.
4.2.3 Oogbescherming
Verwondingen van de ogen door splinters, zaagsel, takjes of stof kunnen makkelijk voorkomen worden door het dragen van een veiligheidsbril. Eventueel kan men gebruik maken van een veiligheidszonnebril.
Veiligheids zonnebril
4.2.4 Handschoenen
Tijdens het werken met de bosmaaier is het verplicht om werkhandschoenen te dragen. Deze handschoenen moeten dun en soepel zijn en moeten goed passen. De pasvorm is belangrijk om zoveel mogelijk gevoel in de handen te behouden en zo vrij mogelijk te kunnen bewegen. Bij voorkeur zijn deze uitgevoerd in zacht leer.
De handschoenen vangen de resttrillingen op en beschermen de handen tegen lichte verwondingen.
Soepele werkhandschoenen
4.2.5 Veiligheidsbroek
De veiligheidsbroek die bij het motorzaagwerk verplicht is, wordt bij het werken met de bosmaaier aanbevolen. Deze beschermt de benen tegen zwiepende takken, wegspringende steentjes, e.d. De beenvlakken zijn over het algemeen waterdicht voor het werken in lang nat gras. Vaak voorzien van reflectiestrepen voor veilig werken langs de weg.
4.2.6 Schoeisel
Tijdens het werken met een bosmaaier moet goedgekeurd veiligheidsschoeisel (laarzen of schoenen) worden gedragen. Dit schoeisel moet voorzien zijn van een stalen neus, ter bescherming van de tenen en een goede profielzool om uitglijden te voorkomen. Het schoeisel moet goed aangesloten zitten. Bij schoenen mogen geen lussen en vetereinden los hangen en ze moeten van een hoog model zijn.
Veiligheidsschoen
4.3 Samenvatting veiligheidsinstructie
Draag beenkappen en veiligheidsschoenen in verband met het ronddraaiende koord of mes.
Draag gelaatsbescherming in verband met de mogelijk rondvliegende deeltjes.
Draag gehoorbescherming vanwege het hoge geluidsniveau.
Bij reparatie en inspectie altijd eerst de maaier uitschakelen.
Controleer vooraf het te maaien deel op losliggende draden e.d.
Zorg dat andere personen op ruime afstand blijven.
Bij het vullen van de brandstoftank is het verboden te roken.
Video 12: Veiligheidseisen bij het werken met een bosmaaier
5. Informatie
Dit arrangement is tot stand gekomen door de samenwerking van Dolmar (Makita Nederland BV) en docenten van diverse groenopleiding VMBO/MBO en passend onderwijs.
Wij bedanken met name het Prinsentuin College te Breda voor het beschikbaar maken van docent Geert-Jan van der Veeken die de acteur is in alle filmpjes.
Natuurlijk bedanken we verder ook iedereen die materiaal heeft aangedragen om te komen tot dit arrangement.
Voor vragen/opmerkingen kunt u een mail sturen naar:
A. Peeters
Makita Nederland BV
a.peeters@makita.nl
Kijk ook naar onze verdere arrangementen:
- Leereenheid motorkettingzagen (beschikbaar oktober 2015)
De grasfamilie is zeer groot. Denk aan graan, mais, bamboe en de grassen die je vindt in een siergazon. Grassen zijn monocotyl. Dat wil zeggen dat de planten met 1 kiemblad ontkiemen. De meeste planten, zoals bomen, struiken en kruiden ontkiemen met 2 bladeren. We nomen dat dicotyl. Achtergrondinfo over de verschillen zie je in de onderstaande links.
We gebruiken gras voor verschillende functies. Gras heeft een ruimtelijke werking. In combinatie met struiken en bomen krijgt een tuin diepte. Op gras kun je spelen, zonnen en gras heeft sierwaarde.
Een siergazon wordt niet vaak belopen. Dunne grassprieten hebben meer sierwaarde dan dikke grassprieten. Een sportveld wordt veel belopen en raakt regelmatig beschadigd.
Bij plantenkennis heb je geleerd dat bepaalde bomen groeien op natte gronden, andere bomen groeien op droge gronden. Bij grassen geldt hetzelfde. Sommige grassen kunnen goed tegen droogte, andere grassoorten kunnen tegen kort maaien. De meeste grassen kunnen goed tegen betreding, maar ook hier geldt dat de ene plantensoort dit beter kan dan de andere. Sommige grassoorten maken polletjes. Andere maken heel veel uitlopers en vormen een zode. De combinatie van polvormers en zodevormers is ideaal voor speelgazons en voetbalvelden.
001.jpg
grassen zijn tredplanten
Wat is hier aan de hand?
grassoorten
Hieronder een link met alle info over de verschillende grassoorten.
Door verschillende grassoorten te mengen in een bepaalde verhouding, kun je een mengsel krijgen die geschikt is voor een bepaald doel. Zo heb je speciale grasmengsels voor sportvelden (SV), gazons (GZ), bermen (B), dijken (D), recreatieterreinen (R) en ook schaduwmengsels.
Binnen een grassoort kun je ook bepaalde rassen of cultivars krijgen. Producenten van graszaad proberen steeds betere soorten te vinden. Bijvoorbeeld soorten die beter tegen ziekten of plagen kunnen, of beter tegen droogte of kou kunnen. In de grasgids staan de grassoorten mengsels en rassen vermeld. Via de link kun je de online grasgids bekijken.
Planten kun je via een determineersleutel op soort opzoeken. Hieronder 2 links met een determinatiemogelijkheid.
Hieronder zie je een afbeelding met een vergelijking uit de grasgids van 2002 tussen verschillende grassoorten. Je kunt zien welk gras minder gevoelig voor ziekten is (resistentie), kleur, standvastigheid (tegen een stootje kunnen) en fijnheid van het blad. (dunnere sprieten is meer sierwaarde)
Als je op braak (kaal) terrein niets doet, zullen er vanzelf (on)kruiden gaan groeien. Daarna zie je struiken en pioniersbomen. Uiteindelijk groeit er bos. Nadat de bomen door ouderdom sterven krijg je een kale plek, Hierop groeien weer kruiden... (enzovoort) Dit proces noemen we successie. Door te maaien sturen we dit proces. Gras kan goed tegen betreden, evenals tredplanten. Bij 1x per jaar maaien op een terrein zie je dat er zich een kruidenvegetatie ontwikkeld. Bij vaak maaien hou je alleen grassen en tredplanten over. Hoe vaak je een terrein maait is dus afhankelijk van het doel en gebruik. Bermen worden ongeveer 3x per jaar gemaaid, gazons 26x per jaar en op bepaalde stukken op de golfbaan kan dit oplopen tot wel 300 x per jaar maaien!
Bij bodemkunde heb je geleerd dat planten pas groeien zodra het bodemleven actief is. Bij een bodemtemperatuur van 5 graden Celsius gaat gras groeien. G(rasg)roei is afhankelijk van de temperatuur en de hoeveelheid vocht. In de tabel zie je het effect van deze 2 onmstandigheden. In Nederland kun je zeggen dat gras begint te groeien in april. In mei heb je de eerste groeipiek. Daarna neemt de groei af. Zeker in droge periodes. In augustus/september komt er een tweede groeipiek. Het gras groeit wel minder hard dan in mei. Eind oktober zal het gras in rust gaan. Een siergazon groeit ongeveer een half jaar. Per week wordt het gras gemiddeld 1x per week gemaaid. Een jaar heeft 52 weken. Vandaar 26x per jaar maaien. De green op de golfbaan wordt grote delen van het jaar dagelijks gemaaid.
achtergrondinfo: minder maaien
Dit stuk gras op de foto wordt minder gemaaid en daarnaast minder bemest. Gevolg is besparing onderhoud en de komst van allerlei kruiden in het gras. Zie ook video over minder maaien van de gemeente Arnhem.
minder maaien geeft meer kruiden. Foto Floris Poppe
minder maaien
klimaatverandering
Op de vorige bladzijde is gemeld dat de standaard voor grasmaaien van een particulier grasveld 26 keer is. Afgelopen seizoenen blijkt dat het warmer is dan gemiddeld. Omdat het afgelopen jaren al in het voorjaar snel warmer werd en ook in de herfst hogere temperaturen worden behaald, gaan sommige bedrijven al uit van een standaard van 30x maaien per jaar.
maaihoogte
Maaihoogte
De hoogte is afhankelijk van het gebruik en de gebruikte grassoorten. Sommige soorten vormen laag boven de grond knoppen en kunnen daarom ook laag afgemaaid worden. Andere soorten maken de knoppen hoger en moeten daarom ook hoger worden afgemaaid. Bermen worden hoger gemaaid. Op siergazons wordt het gras op ongeveer 3 centimeter hoogte gemaaid. Sportvelden vaak op 4 tot 5 centimeter. De green op de golfbaan wordt op slechts 4 tot 5 millimeter hoogte gemaaid.
grasgroei
Onder de 5 graden Celcius groeit het gras niet. Daarom hoeft gras in de wintermaanden niet gemaaid te worden. In april begint het gras te groeien. In mei is de grootste groeipiek. In deze periode zie je dat gras ook eerder bloeit. Als de natuur zaden maakt, is dit ook de beste periode om gras te zaaien. In de zomer is er minder groei. Bij hogere temperaturen en minder water zal de groei minder zijn.
Een 2e groeipiek zie je in augustus. In deze periode zie je ook dat gras eerder gaat bloeien. Ook dit is dus een periode om gras te zaaien. In het najaar zal de groei afnemen vanwege lagere temperaturen en nachtvorst.
grasgroei.jpg
gebruikshoogte
Gebruikshoogte
In de afbeelding hieronder zie je het verschil tussen maaihoogte en gebruikshoogte of speelhoogte. Het gras moet op minimaal 1,5 centimeter hoogte worden gemaaid. De ideale hoogte om te spelen is 3 centimeter. M1 is maaibeurt 1, M2 is maaibeurt 2. Stel dat dag 7 een woensdag is, dan betekent dit dat op woensdag maaien betekent dat op zondag de gebruikshoogte wordt bereikt. Op de green van de golfbaan is de maaihoogte gelijk aan de gebruikshoogte. Als het gras te lang is, zal het balletje niet goed rollen. Daarom wordt de green dagelijks gemaaid en een voetbalveld 1 tot 2 keer per week in het groeiseizoen.
gebruikshoogte.jpg
werkvolgorde bij maaien
werkvolgorde.
Als je een maaipatroon in het gras wilt maken, ga dan als volgt te werk. Maai eerst een paar banen buitenom. Dit doe je zodat je voldoende ruimte hebt om de maaimachine te draaien. Maak nu strakke banen. Een kleine afwijking is zichtbaar. Het advies is daarom om evenwijdig aan bijvoorbeeld een raam van een kamer de banen te maaien.
maaimachines
messenkooi
Maaimachines
We kennen 4 systemen.
1. Messenkooimaaiers. Deze knippen het gras. Op een rol staan spiraalvormig messen. Het ondermes is een vaste plaat. Het gras komt tussen een mes en de plaat en wordt afgeknipt. Bij een goede afsrtelling kun je een papier tussen ondermes en mes afknippen. Als er speling zit tussen de beide messen zal het papier niet worden geknipt. Als de afstelling te strak is, zal de rol moeilijk ronddraaien en slijten de messen te snel.
Op golfbanen worden de greens gemaaid met een messenkooimaaier. Deze machines hebben meer spiraalvormige messen dan je ziet in een handaangedreven kooimaaier die particulieren grebruiken om gras te maaien. Het aantal messen, de snelheid waarmee de messen ronddraaien en de rijsnelheid bepalen het aantal afsnijdingen per meter. Meer afsnijdingen per meter geven een vlakkere grasmat. Doordat het gras wordt geknipt, krijg je een heel mooi maairesultaat. Het gras kan direct doorgroeien en de afgeknipte randen blijven groen. De messenkooimaaier wordt ingezet op siergrasvelden.Op veel machines zit achter de maaikooi een rol. Hierdoor krijg je een patroon van maaibanen in het gras. Dit verhoogd de sierwaarde.
Een nadeel van de machine is dat lang gras niet wordt geknipt, maar wordt weggedrukt. Na het maaien zie je plukken lang gras. Een tweede nadeel is dat de machine storingsgevoelig is. Als er takjes, steentjes of ander afval in het gras liggen, slaat de kooi vast. In dergelijke gevallen kan het mes bot worden en kan de machine stuk gaan.
Als je een patroon van de maaibanen wilt krijgen, hou dan rekening met het volgende; Maai eerst een paar keer aan de kopse kanten van het gras. Dit doe je zodat je de machine kunt draaien. Daarna maak je zo strak mogelijke banen. Kleine afwijkingen zijn goed zichtbaar. Het advies is darom om haaks op het kamerraam van het huis te maaien.
atco_windsor.jpg
maaipatroon messenkooi
afstellen messen kooimaaier
papierproef golfbaan
achtergrondinfo: messen slijpen en afstellen messenkooimaaier
afstellen messenkooi en slijpen
circelmaaier intro
Nadelen van een messenkooimaaier zijn dat je geen hoog gras kunt maaien en dat de machine storingsgevoelig is.
De circelmaaier heeft deze nadelen niet. Maairesultaat is wel iets minder, omdat de circelmaaier niet knipt, maar slaat. In de video zie je dat een grasveld met veel achterstallig onderhoud wordt gemaaid met de circelmaaier. Het gras is in weken niet gemaaid en er lag een vuilniszak met rotzooi in dit veldje. Toch lukt het om met de circelmaaier te maaien.
hoog gras en rotzooi in het gras
circelmaaier 1
2. circelmaaiers
De werking: Een groot mes draait met hoge snelheid rond en slaat het gras er af. Het maaibeeld is niet erg mooi, want je beschadigd het gras. De machine heeft wel twee voordelen. Je kunt met deze machine hoog gras maaien en de machine is minder storingsgevoelig. Een takje zal worden meegemaaid. Stenen en grotere takken kunnen worden weggeslingerd doordat de machine met hoge snelheid het mes ronddraait. Dit kan gevaarlijk zijn voor de gebruiker en omstanders. Een andere uitvoering van dit systeem is de bosmaaier. Ook hier wordt met hoge snelheid draad of een slagmes rondgedraaid waardoor het gras wordt afgeslagen.
circelmaaier 2
flymo
Voor hellingen zijn er 2 soorten machines. De eerste is de flymo. Zie afbeelding boven. Net als een hoovercraft zweeft de machine op een luchtkussen over de grond. De flymo wordt ingezet op taluds of pas gekiemd graszaad. De machine kan zelf zweven, maar je kunt ook wieltjes onder de machine laten zitten.
Onder zie je de spider. Deze machine is geshikt voor het maaien van hellingen. Hellingen tot 40 graden kan deze machine maaien. De machine is radiografisch bestuurbaar. Met hulp van een lier kun je ook hellingen tot 55 graden maaien.
maaibalk 1
3. maaibalk
Deze machines worden ingezet op ruig en moeilijk toegangbaar terrein. Denk aan veengrond en natte terreinen. De machine heeft een soort heggenschaar op de grond. Deze knipt gras af. Naast gras kan deze machine worden ingezet in bloemrijke graslanden, kruidenvegetaties en riet. Een mogelijk nadeel is het opstropen van gras. Tussen de vingers van de maaibalk kunnen grasresten er voor zorgen dat er plukken gras niet worden afgeknipt. Na het harken van het terrein zie je de plukken niet afgemaaid gras. De foto linksonder is een kleine maaibalk. De video toont een moderne variant, waarbij je meer meters maakt.
De maaibalk wordt tegenwoordig steeds vaker ingezet op onderhoudswerk. Met maaibalken worden heggen geknipt, het systeem zit in de bak van een kraan die sloten uitbaggert en maaiboten kunnen onder water beplanting in een sloot maaien met dit systeem. Zie volgende pagina.
juli06 028.jpg
Hagen_knippen_voorkant.jpg
brielmaier. Maaibak gaat mee met zijn tijd!
maaibalk 2
De maaibalk is het enige systeem wat ook onder water werkt. Sloten worden met een kraan met maaikorf uitgemaaid. Zie video boven.
De messen knippen de begroeiing in en langs de sloot. Het maaisel komt in de maaikorf. Het maaisel kan op de slootkant neer worden gelegd. Na droging wordt dit maaisel afgevoerd.
Een andere toepassing is de maaiboot. Zie onderstaande video. Beplanting wordt onder water afgemaaid. Let wel goed op dat je beschermde planten niet afknipt!. Een beschermde plant zoals de waterlelie heeft holle stengels. Als je de bladeren afknipt, lopen de holle stengels onder water en gaan rotten.
maaiboot
klepelmaaier of veiligheidsmaaier
4. veiligheidsmaaier of klepelmaaier
Het systeem werkt als volgt: met hoge snelheid draaien klepels op een rol rond. Deze slaan het gras er af. Het maaibeeld is heel erg slecht. Toch wordt deze machine ingezet om te maaien. Vooral op stukken waar veel afval ligt. Denk aan wegbermen. Blikjes, takken, stenen in het gras? geen probleem. De machine maait door en zal niet beschadigen. De takken en stenen komen tegen een kettingscherm of andere opvangbak terecht en schieten dus niet weg. (kan bij een circelmaaier wel wegschieten....) Vandaar de term veiligheidsmaaier.
In plaats van klepels kun je ook kettingen of grote beitels bevestigen. Met een grote machine die wordt aangedreven door een grote trekker met beschermkooi kun je bomen met een doorsnede van 20 centimeter omndrukken en met de beitels verpulver je de bomen tot kleine stukken.
klepelmaaier.jpg
onbemand maaien
robotmaaier
De motormaaier in de afbeelding zie je al veel toegepast. Rondom het grasveld ligt een draad, waardoor de machine letterlijk binnen de perken blijft maaien. Zodra de accu leeg raakt, gaat de machine terug naar het oplaadstation.
Firma De Enk in Renkum gebruikt de maaier in de video. 1 keer maait een medewerker het gazon.
Met hulp van GPS wordt bepaald waar gemaaid moet worden. De daaropvolgende keer kan de machine onbemand het gazon maaien.
onbemand maaien
maairobot
bigmow op voetbalveld
Deze robotmaaier is geschikt voor grotere oppervlakten zoals voetbalvelden en golfterreinen. Mer info in onderstaande link.
De grassen zullen na verloop van tijd uitstoelen. De grasmat wordt breder na verloop van tijd. Om de vorm te behouden, moeten we de graskanten onderhouden. Door regelmatig de kanten te knippen met en kantenknipper of grasschaar werd dit in het verleden gedaan. Veel hoveniers gebruiken tegenwoordig een bosmaaier met draadkop om de graskanten te onderhouden. Daarnaast zul je na verloop van tijd de kanten moeten steken. Dit kan met een kantensteker of met een kantenstekermachine.
Bij de aanleg heb je een kielsteek gemaakt. Na het inzaaien heb je de kanten schuin afgestoken. Met een kantensteker kun je de grasmat ook schuin afsteken. Ook de kantensteker machine kun je afstellen zodat de kant schuin gestoken wordt. In de praktijk zal een grasmat recht worden gestoken.
graskanten steken
Blad ruimen
Grassen zijn ook in de winter groen. Als in de herfst de loofbomen hun blad laten vallen, dan kunnen de afgevallen bladeren op de grasmat een laag vormen. Het gevolg is vergeling van de grasmat en het kan zelfs zijn dat het gras afsterft. Daarom is het nodig om het blad van de grasmat te verwijderen.
Het blad kun je in de border blazen. Tussen de struiken of boven op de afgestorven vaste planten geeft een mulchlaag van blad veel positieve effecten. De grond is afgedekt, dus je hebt geen onkruiden. Het blad beschermt de grond tegen erosie. Het blad verteert. Gunstig voor het bodemleven en je bemest de grond.
verticuteren en doorzaaien
Verticuteren.
Wortels vsan grasplanten hebben naast water en voeding ook lucht nodig. Bij mulchmaaiers komt het maiafval tussen de grassprieten terecht. Op den duur zal er een viltlaag met afgemaaid gras worden gevormd. Deze viltlaag zorgt er voor dat zuurstof slechter bij de wortels kan komen. Je kunt de viltlaag wegkrabben met een verticuteerhark, maar meestal wordt een verticuteermachine ingezet. De mesjes snijden de wortels van de grasmat in stukken. Hierdoor kan het gras naderhand beter nieuwe planten maken. De beste tijd om te verticuteren is tijdens de groeipieken. (april/mei en augustus/september) De mate van vervilting is afhankelijk van de grassoort. Engels raaigras vervilt niet, maar soorten als veldbeemd, roodzwenkgras en struisgras hebben er veel last van.
let op! Bij het verticuteren krab je ook het mos weg. Verticuteren doe je niet om mos te bestrijden. Oorzaken van mosvorming kunnen zijn:
1. te veel schaduw. De oplossing is doorzaaien met een mengsel van grassen die beter tegen schaduw kunnen, de zogenaamde schaduwmengsels. Ook door het weghalen van bomen en struiken kun je meer licht krijgen op de grasmat.
2. te laag maaien. Zie het hoofdstuk maaihoogte. De maaimachine staat bij veel particulieren te laag afgesteld.
3. te veel vocht. Denk aan drainage of bezanden, waardoor water beter in de grond kan wegzakken.
4. te weinig zuurstof. Denk aan een storende laag in de grond. Beluchten kan helpen.
5. te lage pH (zuurgraad). In dit geval kun je met kalkmeststoffen de zuurgraad verhogen.
6. vervilting. Alleen in dit geval werkt verticuteren.
verticuteren
Doorzaaien
De groeipieken van gras waren in mei en augustus/september. In deze periode zie je dat het gras in bloei staat. De plant maakt in deze perioden zaad. De beste perioden om gras te zaaien zijn in mei en september.
achtergrondinfo verticuteren
In de tuin en landschap van augustus 2015 stond een artikel over verticuteren. Als je gaat verticuteren allereerst een waarschuwing: pas op sproeiers! Er zijn watergeefsystemen waarbij de sproeiers in de grasmat zitten. Bij het verticuteren beschadig je deze pop up sproeiers. Controleer dus eerst op sproeiers. Eerst maaien zorgt er voor dat je het gras beter kunt controleren.
Een veelgemaakte fout is dat de hovenier de messen van de verticuteermachine te diep afstelt. Op de foto linksonder zie je dat links te diep is afgesteld. Rechts is goed. Je moet net door de toplaag heen snijden. Dan trek je de viltlaag open en snij je met de messen de wortels boven in de grond door. Hierdoor krijg je verjonging van het gras. Stelregel: Als er te veel zand mee komt, dan staat de machine te diep ingesteld. In het artikel staat ook dat hoveniers te vaak verticuteren en te weinig bemesten en/of de bodem controleren. Vilt en mos heeft vooral met de opbouw en onderhoud van het gazon te maken. Als water slecht afgevoerd wordt, wordt de bodemstructuur ook slechter. De beste perioden om te verticuteren zijn mei/juni en augustus/september. Te vroeg verticuteren kan schade geven aan de grasmat. Hierdoor duurt het herstel langer. Verticuteren in augustus heeft als voordeel dat er minder onkruidgroei in de opengewerkte bodem ontstaat, terwijl het gras nog voldoende tijd heeft om te herstellen.
Zwenkgrassen veroorzaken snel viltvorming. Zie foto rechtsonder. Dit komt omdat zwenkgrassen zowel bovengrondse als ook ondergrondse wortels hebben.
diepte
zwenkgras
ziekten en plagen
Ongedierte bestrijden
Op de Veluwe kunnen wilde zwijnen een grasveld compleet verwoesten. Maar ook mollen kunnen een grasveld behoorlijk op de kop zetten. Er zijn speciale cursussen om mollen te vangen. Met een mollenklem kun je mollen vangen en doden. Je moet wel weten door wel;ke gangen de mollen zich verplaatsen. Konijnen kunnen door graafwerk ook een grasmat kapotmaken. Konijnen doen dit graafwerk op open plekken in het gazon.
Naast dieren zijn er ook tal van insecten die een grasmat kunnen aantasten.
Mieren maken kleine hoopjes in het gazon.
Emelten zijn larven van de langpootmug. Engerlingen larven van meikevers, junikevers of rozenkevers. De larven van rouwvliegen veroorzaken ook schade. De larven van deze insecten eten de wortels van het gras op. Het gras sterft af en kun je als het ware opplukken.
De engerling zie je vaak op terreinen waar het bodemleven is verstoord. Door toepassing van kunstmest of bestrijdingsmiddelen sterven bepaalde aaltjes. Deze aaltjes leven van de engerling. Doordat de engerling geen natuurlijke vijand heeft, zie je een grote toename van de engerling. Bestrijden van engerlingen kan via aaltjes.
scan0002.jpg
Zoekmachine Limagrain
Klik op de link hieronder en je krijgt veel informatie over ziekten en ongewenste grassoorten.
De engerling is de larve van een kever zoals de meikever, junikever en johanniskever. De larven eten de wortels van het gras op. De larve heeft een levenscyclus van wel 3 of 4 jaar! Dan verpot de larve zich. Daarna zal de kever bovengronds leven en paren. Vrouwtjeskevers leggen ondergronds eieren, waarna de cyclus weer opnieuw begint. Hierboven zie je de cyclus. Hieronder een filmpje om je een beeld te geven van de schade. Vogels zijn namelijk dol op de larven....
engerlingen schade
emelt
emelt cyclus
Emelten zijn larven van de langpootmug. Net als engerlingen eten de larven aan de wortels van het gras. hierboven de cyclus. Larven van de emelt hebben een cyclus van 1 jaar. Gunstige levensomstandigheden van dit insect zijn een natte herfst, een zachte winter en een verzwakte grasmat.
ritnaalden
schade ritnaald
De ritnaald of koperworm is de larve van een kever. Deze kniptor zet in mei-juni haar eitjes vooral af in grasland (winter-)granen en dicht onkruid. In juli en augustus verpopt de ritnaald meestal op 10 – 25 cm diepte in de grond, maar ze kunnen ook bovenin onder de begroeiing overwinteren. In het voorjaar worden ze weer actief en komen ze omhoog. De larven leven 3 à 4 jaar in de grond om ten slotte te verpoppen tot een kniptor. De ritnaald komt vooral voor in weilanden maar geeft in de akkerbouw en groenteteelt de meeste schade bij gescheurd grasland. Natuurlijke vijanden van de ritnaald zijn spitsmuizen, padden, mollen, egels, roofvliegen, loopkevers, vogels en aaltjes.
De schade lijkt op die van Emelt en Engerling. Zie film hierboven.
de fritvlieg
De larven zijn min of meer doorzichtige, witte, pootloze larven van 3 tot 4 mm lang. Fritvliegen leggen in april/mei eieren op het hartblad van het gras. Deze gaan naar het groeipunt van het gras om dat vervolgens aan te vreten. De plant zal meer zijscheten ontwikkelen en er ontstaat een bossige plant met een verdikte voet. De vliegen van de zomergeneratie leggen van begin tot half juni eieren. De najaarsgeneratie legt van half juli tot begin september eieren. Hiernaast de cyclus van de fritvlieg.
schimmels ecostyle
gazonplagen ecostyle
onkruiden
Onkruid bestrijden
Grassen zijn tredplanten. Ze kunnen goed tegen betreden (er op lopen). Bij regelmatig maaien zullen de meeste onkruidsoorten vanzelf verdwijnen. De soorten die overblijven, zijn echter moeilijk te bestrijden. Veel voorkomende onkruiden zijn;
paardebloem: heeft penwortel en de bladeren zitten in een rozet. Bij het maaien maai je de bladeren niet of nauwelijks af. In de penwortel zit genoeg reservevoedsel om snel weer door te kunnen groeien. Planten met een penwortel groeien vaak op verdichte grond....
Witte klaver: Groeit vooral op stikstofarme grond en heeft bovengrondse uitlopers. Klaver kan stikstof uit de lucht via wortelknolletjes aan de plant binden.
Boterbloem: Houden van vochtige grond en groeit met bovengrondse uitlopers.
Weegbree en varkensgras: houden van verdichte grond.
Straatjesgras. Deze grassoort maakt enorm snel zaad. Kan echter niet tegen kou en sterft dan af.
Door bij de aanleg goed te kijken naar de grondsoort, voedingstoestand en de grondbewerking, kun je er voor zorgen dat de onkruiden zich minder snel gaan ontwikkelen. Als onkruiden bestreden moeten worden, kan dat met bepaalde chemische middelen. Gras is namelijk een eenzaadlobbige plant (monocotyl) en de meeste onkruiden zijn tweezaadlobbig. (dicotyl) Chemische bestrijding mag je alleen uitvoeren met een spuitlicentie. Daarnaast is het de vraag of de middelen in de toerkomst nog mogen worden gebruikt vanwege strengere eisen.
onkruid verwijderen in gazon via electrocutie
In de link een artikel van de Enk. Ze hebben met een loonbedrijf een nieuwe methode ingezet. Via elektrocutie wordt onkruid in een gazon verwijderd. Zie link.
Door te maaien en het maaisel af te voeren, verarm je op den duur de bodem. Op deze manier kun je de grond verschralen. Een berm waar veel planten groeien die houden van een voedselrijke grond un je door te maaien en het maaisel af te voeren bestrijden. Denk aan brandnetels en fluitekruid. Door verschraling verdwijnen dee soorten en maken plaats voor kruiden die van een voedselarmere grond houden.
In een grasveld bij een siertuin, wil je de grasmat niet te veel verschralen. Door de grasmat te bemesten, hou je de voedingstoestand op peil. Tijdens de lessen bodemkunde en bemesting zal hier uitvoerig op worden ingegaan. Zie de onderstaande link;
In de winter heeft Nederland een overschot aan regenwater. In de zomer een tekort. Dit omdat door de hoge temperaturen er meer water verdampt dan er aan neerslag bij komt. Het gras groeit niet meer en kan slechter tegen betreding. Als je een grasmat hebt doorgezaaid, of net hebt ingezaaid, moet je water geven.
Groot nadeel van regelmatig water geven is dat de graswortels niet diep gaan wortelen. Als iemand de tuin elke dag kort beregend, zal deze grasmat het groenst zijn in de buurt. Zodra de mensen op vakantie gaan, zal het gras geel worden en mogelijk zelfs doodgaan. Je kunt beter 1 x per week heel veel water geven. De beste tijd is 's morgens vroeg of 's avonds laat.
beluchten
Beluchten en bezanden.
Op sportvelden zal de grond steeds worden aangelopen. De grond worsdt hard waardoor de wortels slechter naar beneden kunnen wortelen. Met een penetrometer kun je meten hoe hard de grond is en op welke diepte de grond is verdicht. Ondiepe verdichting kun je verhelpen met een prikrol of eventueel een greep.
Met een schudfrees kun je de grond opensnijden en de grond dieper beluchten.
Met een vertidrain prik je diepe gaten met holle pijpen. De grond uit deze pijpen wordt op de grasmat gelegd. Je kunt deze hoopjes grond afvoeren en de gaten opvullen met geel zand. Eventueel een mengsel van geel zand met turfmolm. Het gele zand zorgt er voor dat regenwater sneller de grond in zakt.
Video's van de genoemde machines vind je terug bij het hoofdstuk grondbewerking.
bezanden
bezanden
De vertidrain is in het vorige hoofdstuk behandeld. Hier werd beschreven hoe de gaten van de vertidrain met geel zand werden opgevuld. Op voedselrijke en vette gronden kun je op de grasmat een laagje geel zand opbrengen, om de toplaag te verschralen.
Op oneffen gronden kun je kleine oneffenheden ook met zwart zand opvullen. Gras kan namelijk door een dun laagje grond heen groeien en weer een grasmat vormen. Je hebt dit verschijnsel misschien al wel eens in de praktijk gezien. Een oude grasmat van 15 jaar oud is vaak hoger dan de bestrating naast het gras. Zand waait in de loop der tijd in het gras, op het gazon is compost of bemeste tuinaarde aangebracht.
Ook zie je vaak dat de randen van het gras extra hoog zijn. Veel mensen harken het schoffelafval op het gras en ruimen dan het afval op. Deze methode heeft een aantal nadelen: 1. Je krijgt zand en steentjes in het gras waardoor de messen van de maaimachine eerder bot worden. 2. Het overgebleven zand veroorzaakt lelijke plekken. Je moet het gras vegen. 3. De randen worden steeds hoger, terwijl de border steeds lager wordt. Als je bij het maaien met de maaimachine in de border rijdt, zal de rand heel laag worden afgemaaid. Gevolg is mosvorming en een gele rand. De oplossing is simpel; verzamel het schoffelafval in de border en ruim het daar op. Het staat netter, kost minder tijd en is beter voor de grasmat!
vegen, borstelen
Vegen en borstelen
Vegen is het opvegen van maaisel, wat is blijven liggen na het maaien. Bij grote sportvelden kun je gebruik maken van speciale machines. Op kleine stukken kun je een bladhark gebruiken.
Op sportvelden wordt het gras soms geborsteld. De borstels kamen het gras rechtop. Hierdoor krijg je een beter maairesultaat.
rollen en slepen
rollen en slepen.
Op sportvelden wil je niet te veel hobbels en gaten. Bij het bespelen van de mat krijg je vanzelf gaten en hobbels. Denk aan een sliding in het gras en de noppen van de voetbalschoenen, waardoor je grasmat wordt beschadigd. Om de mat te herstellen wordt een grasmat soms gerold. Boeren zullen een grasland, waar veel molshopen in zitten, in het voorjaar met een raamwerk slepen om de grasmat weer vlak te krijgen.
sweepen of zwiepen
Sweepen
De green is de plek waar een golfspeler de bal in de hole slaat. Bij de hole staat een vlag. Het gras op deze plek wordt zeer kort afgemaaid. Het gras wordt soms op slechts 4 millimeter hoogte gemaaid en in bepaalde periodes dagelijks gemaaid! De kans op ziekten is groot, met name schimmelziekten. Schimmels houden van vocht en warmte. 's morgens zie je vaak dauwdruppels in het gras. Op golfbanen wordt met een soort hengel de dauwdruppels van het gras geslagen. Dit noemt men sweepen. Door deze handeling droogt het gras eerder op, zodat aansluitend gemaaid kan worden.
Kleisen
kleisen
Kleisen is een vorm van bermonderhoud. Een draaiende autoband draait over het gras langs een wegberm. Het gras wordt bovengronds verwijderd en de wortels worden uit elkaar getrokken. Meer info op onderstaande website en de folder hieronder.
In onderstaande tabel zie je een jaarrond onderhoudsplan voor een sportveld. Duidelijk is te zien in welke periode welke werkzaamheid wordt uitgevoerd.
Ook is duidelijk dat er bij het onderhoud van grasvelden behoorlijk wat komt kijken.
De motorkettingzaag bestaat al vele jaren en is niet meer weg te denken uit het pakket van de proffesionele boomverzorger, maar zeker ook de particuliere gebruiker met de wat grotere tuin is vaak in het bezit van een motorkettingzaag. Van het zagen van kachelhout tot het vellen van grote bomen, of het preciesie onderhoud door boomchirurgen, voor elke gebruiker is er een passende zaag verkrijgbaar.
Het werken met de motorkettingzaag brengt risico's met zich mee voor de gebruiker alsmede voor de directe omgeving. Door zichzelf tegen gevaren te beschermen en bewust met de machine om te gaan, kunnen deze risico's zoveel mogelijk worden weggenomen. Naast het het dragen van de voorgeschreven PBM's moet je dus over de juiste vaardigheden beschikken om te mogen omgaan met de motorkettingzaag.
1. Oriëntatie
1.1 De kettingzaag
Allround middenklasse motorkettingzaag
Als je naar de kettingzaag kijkt dan zie je dat deze uit een aantal onderdelen bestaat. Grofweg gezien onderscheidt je de krachtbron "motor" en het zwaard met de ketting. Deze dienen op elkaar afgestemd te zijn om goed te kunnen werken.
Er zijn verschillende mogelijkheden om een kettingzaag aan te drijven. De belangrijkste die je in de praktijk tegenkomt is nog steeds de 2-takt motor. De 2-takt motor combineert hoge vermogens/toerentallen met een laag gewicht. Maar ook is er de 230 V elektromotor aangedreven variant die gemakkelijk is voor zaagwerk rondom het huis. Sinds een paar jaar komen er ook steeds meer accu aangedreven kettingzagen op de markt. Accu kettingzagen zijn voornamelijk geschikt voor snoeiwerk.
Net zoals andere machines is het verplicht dat ook alle kettingzagen voorzien zijn van een CE markering. Dankzij de CE markering is direct duidelijk dat de kettingzaag voldoet aan de Europese norm voor de veiligheidseisen. Als gebruiker van een kettingzaag, ben je echter altijd zelf verantwoordelijk voor een goede staat van je machine.
Het werken met kettingzagen brengt gevaren met zich mee. Om zo veilig mogelijk met een kettingzaag te kunnen werken is het belangrijk dat je weet welke veiligheidsmaatregelen van toepassing zijn bij het uitvoeren van de werkzaamheden.
Werk altijd met een veilige en goed onderhouden machine, gebruik de voorgeschreven PBM's en weet waar je mee bezig bent!
Kettingzaag - algemeen
1.2 Bouw van de kettingzaag
Onderdelen en de functie hiervan
De motorzaag is een door een tweetaktmotor aangedreven machine, het daadwerkelijke zagen gebeurt door middel van de beiteltjes die op de ketting zitten. Deze zaagketting loopt over het geleideblad en wordt aangedreven door een kettingwiel (ronsel). Het geheel wordt aangedreven door een centrifugaalkoppeling die direct op de krukas van de motor zit. Deze koppeling bestaat uit twee/drie gewichtjes die door de snelheid van de motor naar buiten worden gedrukt en zodoende de koppelingstrommel meenemen. De koppelingstrommel neemt op zijn beurt weer een veer mee rond, waardoor de oliepomp wordt aangedreven en de olie naar de ketting wordt gepompt.
De hoeveelheid kracht die de motor levert is afhankelijk van de cilinderinhoud (m3) en het koppel dat wordt gerealiseerd. De kracht/vermogen die de machine levert wordt uitgedrukt in kW.
Het starten van de zaag gebeurt door middel van een repeteerstarter. De zaag moet tijdens werkzaamheden altijd met twee handen worden vastgehouden. Met de linkerhand wordt de draagbeugel vastgehouden en met de rechterhand wordt het handvat vastgehouden en tevens de gashandel bediend.
Om te bepalen welke zaag geschikt is , moeten er een aantal factoren worden afgewogen, zoals:
Het vermogen;
De lengte van de geleider;
Het gewicht van de zaag;
De vormgeving.
Voor het zagen van zwaar/dik hout zal men een motorzaag nodig hebben met voldoende vermogen en moet er een voldoende lange geleider op te monteren zijn. Wanneer men alleen licht/dun hout gaat zagen en men veel met de zaag moet lopen (uitsnoeien), dan gaat de voorkeur uit naar een lichte handzame zaag met een korte geleider (± 30 – 35 cm). Voor het werk in de boom zijn er speciale zagen op de markt die voor dit doel zijn aangepast aan de omstandigheden.
1.2.1 De ketting
Zaagketting met haaksebeitels
DE KETTING:
Het eigenlijke zagen gebeurt door de snel ronddraaiende ketting. De snelheid ligt afhankelijk van het type motorzaag meestal rond de 72-85 km/uur (20-24 m/sec). Er zijn vele verschillende soorten kettingen met specifieke kenmerken.
De zaagketting is opgebouwd uit de volgende delen: 1) verbindingsschakel met niet, 2) verbindingsschakel zonder niet, 3) rechtse beitel, 4) linkse beitel, 5) aandrijfschakel. Als alle onderdelen in optimale conditie zijn dan krijg je de beste zaagprestatie.
De beiteltand wordt onderverdeeld in de volgende onderdelen:
Hiel;
Teen;
Dak;
Scherp;
Dieptesteller.
Het zagen/snijden gebeurt door de beiteltand. Deze is speciaal ontwikkeld voor de motorkettingzaag. In volle snelheid moet deze kunnen snijden, lossen, ruimen en spaandikte bepalen.
Snijden gebeurt met het scherp van de beitel. Het scherp dringt in het hout en snijdt een klein stukje hout los (spaander). Het scherp is een dun chroom laagje wat voor op de beitel is aangebracht. Er worden 3 vormen/typen scherp onderscheiden, de haakse beitel, de halfhaakse beitel en de ronde beitel.
De haakse beitel is zo gemaakt dat deze sneller door het hout gaat en daardoor zeer geschikt is om vers/groen hout te zagen, echter door zijn bouw is hij ook zeer gevoelig voor verontreiniging van het te zagen hout, waardoor hij snel bot wordt. De halfhaakse beitel daarentegen wordt veelvuldig gebruikt daar hij geschikt is voor het zagen in alle omstandigheden en minder gevoelig is voor verontreinigingen.
De spaander die door het scherp wordt gesneden moet worden los gemaakt. Dit lossen gebeurt door de schuine onderzijde van de beitel en door de dieptesteller van de volgende beitel. De dikte van de spaan wordt bepaald door het hoogteverschil tussen het scherp van de beitel en de voorliggende dieptesteller. Het juiste hoogteverschil is van zeer groot belang voor een goede snijprestatie van de motorkettingzaag.
De aandrijfschakel is de driehoekige vorm onder de beitel, welke ervoor zorgt dat de ketting wordt aangedreven en door het geleideblad wordt geleid. Als extra functie zorgt de aandrijfschakel ook voor het transporteren van de olie uit de geleidergroef naar de verbindings/draaipunten van de ketting. Veel kettingen hebben dan ook een gaatje in de aandrijfschakel zitten. Dit gaatje zorgt ervoor dat de olie over het hele bereik van de geleider wordt afgegeven.
De Ketting
1.2.2 Het zwaard / geleider
De geleider, ook wel "zwaard genoemd" geeft geleiding aan de ketting, doordat de aandrijfschakels door de geleidegroef lopen. Tevens perst de oliepomp de olie uit het olietankje in de geleidergroef waar deze kan worden “opgeschept” door de aandrijfschakels en de ketting wordt gesmeerd.
Oliepomp zorgt voor olie in de groef van de geleider
De geleider is meestal symmetrisch gevormd en kan dus aan beide zijden worden gebruikt. In de geleider zitten een aantal gaten geboord. Het eerste en grootste gat is langwerpig en ovaal van vorm. Hierdoor wordt het blad tegen de draadeinden van de het carter geleid. De gaten die hieronder zitten worden gebruikt om de nok van de kettingspanner te geleiden, waardoor het blad naar voren of naar achteren kan worden geleid om zo de ketting te kunnen spannen of ontspannen. Het kleinste gat wat net aan de rand van het blad zit zorgt ervoor dat de olie in de geleidergroef kan komen. Voor een goede smering is het dan ook noodzakelijk om de deze openingen, alsmede de geleidergroef goed zuiver te houden. Aan het einde van de geleider vinden we het neuswiel dat ervoor zorgt dat de ketting beter om de neus wordt geleid en er minder vermogens verlies en slijtage van de ketting optreed.
Neuswiel in de geleider
Op de meeste geleiders worden een aantal nummers weergegeven die informatie verstrekken over de lengte en het soort ketting. Als eerste wordt de afstand tussen de aandrijfschakels (steek) genoemd. Dit kan bijvoorbeeld zijn: 3/8, .325 of .404. Het tweede getal geeft het aantal aandrijfschakels weer wat hoort bij deze geleider, ofwel de lengte van de ketting vaak met een afbeelding van een aandrijfschakel. Het laatste getal geeft de dikte van de aandrijfschakel weer, alsmede de breedte van de geleidergroef, zoals: 1,6 mm of 1,3 mm ofwel 1,5 mm enz. Al deze gegevens zijn van belang wanneer je een nieuwe ketting of zwaard wil gaan kopen.
Er zijn verschillende soorten geleiders/zwaarden. De meest gebruikte geleider is die met het neuswiel in het topje. Dit neuswiel zorgt voor een soepele geleiding van de zaagketting rond de top. Het neuswiel dient regelmatig te worden gecontroleerd op goed functioneren, en dient regelmatig te worden gesmeerd.
Zwaard/geleider met neuswiel
In gebieden waar veel hardhout wordt gezaagd, zoals in de tropische regenwouden werkt men veelal met bladen zonder neuswiel. Tijdens het vellen moet men veel gebruik maken van de "hartsteek" methode. Hierbij steek je de zaag met de neus als eerste in het hout.
Zwaard/geleider zonder neuswiel
De laaste jaren wordt het Carven met een kettingzaag, waarbij je met de zaag beelden of andere kunstwerken uit hout zaagt steeds populairder. Voor dit carven worden speciale zwaarden gebruikt. Deze lopen in de punt spits toe, waardoor je makkelijk met de punt kunt werrken en nauwkeuriger accenten kunt aanbrengen.
Speciaal carving zwaard/geleider
1.2.3 De koppeling
De ketting wordt aangedreven door een centrifugaalkoppeling die direct op de krukas van de motor zit. Deze koppeling bestaat uit twee/drie gewichtjes die door de snelheid van de motor "middelpunt vliegendekracht" naar buiten worden gedrukt en zodoende de koppelingstrommel meenemen.
Werking koppeling
De koppelingstrommel neemt op zijn beurt weer een veer mee rond, waardoor de oliepomp wordt aangedreven en de olie vanuit de tank naar de ketting wordt gepompt.
Er bestaan grofweg twee soorten koppelingstrommels een vaste uitvoering en een uitvoering met een verwisselbaar rondsel. De vaste uitvoering bestaat uit 1 geheel en dient bij slijtage dan ook in zijn geheel vervangen te worden.
Koppelingstrommel met vast rondsel
Het tweede type vind je vaak terug op de professionele zagen. Bij slijtage van het rondsel kan men hier volstaan met het vervangen van dit rondsel, waarbij de koppelingstrommel blijft zitten.
Koppelingstrommel met vervangbaar rondsel
Vervangbaar rondsel
1.2.4 De kettingrem
De kettingrem die verplicht is op alle kettingzagen dient er o.a. voor om bij een krachtige terugslag van de zaag (kick-back) de ketting direct stil te laten staan. Het principe dat wordt gehanteerd is een remband die om de koppelingstrommel wordt gespannen en hierdoor de koppelingstrommel afremt.
Onderdelen kettingremsysteem
Door de bouw van de handbescherming en het gewicht wordt de rem automatisch binnen 1/10 seconde geactiveerd bij een kick-back. Ook kan men de rem met een beweging van de linkerhand activeren, zodat men tijdens het lopen/bewegen met de zaag veilig is. Onderstaand ziet u een doorsnee van een zaag waarop men duidelijk de verschillende delen kan zien.
1.2.4.1 Kickback
Kick back wordt veroorzaakt doordat bij het zagen met de punt van het zaagblad niet de beiteltanden, maar de dieptestellers het hout raken. Daardoor schiet de machine oncontroleerbaar en zeer krachtig omhoog. Je kunt kick back vermijden door niet met de punt van het zaagblad te zagen (tussen 12 en 3u).
Tegenwoordig worden er veel veiligheidskettingen standaard op de zagen gemonteerd. Deze kettingen helpen om het risico op een kick back te verkleinen.
1.3 Type kettingzagen
Type kettingzagen
Er zijn verschillende soorten kettingzagen. De meest bekende is de allroundzaag. Dit type zaag is vaak een middenklasser van ongeveer 45 tot vijftig cc.
Allround zaag van 50 cc voor snoeien en licht velwerk
Deze zaag is door zijn uitstekende gewichts- vermogensverhouding geschikt voor het snoei en licht velwerk. De velzaag is een sterke zaag van zestig tot hondertwintig cc. Op deze zagen kun je een langer blad monteren wat voordeel oplevert bij het zagen van grotere bomen. Nadeel van de velzaag is het gewicht dit varieert tussen de zes en tien kg.
Velzaag van 79 cc
De snoeizaag is een handzame en kleine lichte zaag die veel vermogen combineert met een hoge kettingsnelheid. Deze speciale snoeizaag ook wel tophandlezaag genoemd mag alleen bediend worden door speciaal geschoolde gebruikers. Deze zaag wordt vaak gebruikt in een hoogwerker of als de boomverzorger met een speciale uitrusting in de boom klimt.
Tophandle zaag
Voor het snoeien van takken op hoogte is er ook de mogelijkheid om een stokzaag te gebruiken. Doorgaans is deze aangedreven door een benzine of elektrische motor. De benzine aangedreven stokzagen zijn vaak uitgerust met een telescopisch uitschuifbare steel. Deze steel maakt het mogelijk om vanaf de grond takken op ongeveer 5 meter hoogte te kunnen zagen.
4-takt telescopische stokzaag
Wanneer je gaat zagen zorg dan dat je de juiste machine kiest bij de klus die je moet gaan doen. Een zware zaag kan gemakkelijk door dik hout zagen maar voor dun hout is het gewicht dat je moet dragen een groot nadeel. Anderzijds is het niet gemakkelijk om met een kleine compacte zaag grote bomen om te moeten zagen.
2. Werkwijze
2.1 Bedrijfsklaar maken van de kettingzaag
Bedrijfsklaar maken van de kettingzaag
Het bedrijfsklaar maken van de kettingzaag bestaat op de eerste plaats uit het controleren van de machine en de ketting op uitwendige beschadigingen. Als gebruiker ben je altijd zelf verantwoordelijk voor het in stand houden van de goede staat van de machine volgens de CE-norm. Je moet regelmatig controleren of alle voorgeschreven onderdelen aanwezig en intact zijn. Deze onderdelen hebben we in een eerder hoofdstuk al een keer benoemd.
Voor een goede werking van de motor is het belangrijk om regelmatig het luchtfilter te controleren. Als gevolg van stof kan het luchtfilter vervuild en uiteindelijk verstopt raken. Hierdoor gaat de machine minder goed lopen. Je dient het luchtfilter dagelijks te controleren op vervuiling en indien nodig schoon te maken.
Als de machine in orde is tank je hem af met een alkylaat brandstof. Verwijder voor je de dop van de tankopening draait het omliggende vuil. Hiermee wordt voorkomen dat er vuil tijdens het vullen in de tank komt wat kan leiden tot verstopping van de carburateur.
Bij het bedrijfsklaar maken is het scherpen van de ketting ook een belangrijk onderdeel, maar dit wordt nog uitvoerig behandeld. Naast een scherpe ketting moet je ook zorgen dat de zaag de juiste kettingspanning heeft.
De zaagketting is op een goede manier gespannen wanneer de zaagketting tegen de onderzijde van de zaaggeleider aan ligt en de zaagketting nog gemakkelijk met de hand bewogen kan worden over de zaaggeleider. Hierbij moet de kettingrem gelost zijn. Controleer regelmatig de kettingspanning, omdat nieuwe zaagkettingen na verloop van tijd uitrekken en langer worden!
Belangrijk voor de ketting is ook dat hij voldoende gesmeerd wordt. Daarom is het belangrijk dat je iedere keer als je brandstof gaat tanken je ook de kettingolie bijvult. Steeds vaker wordt er door de fabrikanten een gat geboord in de aandrijfschakel, waardoor de olie in dit gat verder wordt meegenomen door de geleidergroef. Door gebruik te maken van dit systeem gaat men efficiënter om met de olie en is er dus minder olie nodig.
Bij het gebruik van deze kettingen kan het dan ook voorkomen dat het olietankje nog niet leeg is als de brandstoftank wel leeg is. Controleer ook hier altijd of er voldoende kettingolie in het tankje zit en vul weer aan tot deze vol is.
Om het milieu te sparen wordt het gebruik van biologisch afbreekbare kettingolie aangeraden. Vaak wordt het gebruik van deze olie door opdrachtgevers verplicht gesteld.
Controleer tijdens het werk regelmatig alle besproken aandachtspunten.
2.2 Starten en proefdraaien
Starten en proefdraaien
Werkwijze:
Activeer de kettingrem;
Zwaardere velzagen zetten we stevig op de grond;
De rechtervoet kan eventueel met de punt van de schoen in de achterhandgreep worden geplaatst, of met de hak op de verbrede achterhandgreep;
De linkerhand drukt de bovenhandgreep stevig richting de grond;
Lichtere vel- en snoeizagen kunnen ook tussen de bovenbenen worden geklemd;
De linkerhand heeft de bovenhandgreep stevig vast, de achterkant van de zaag wordt stevig tussen de bovenbenen geklemd;
Zet de stopknop op ‘aan’;
Sluit de choke-klep (uittrekken) en zet de gashendel is de startgaspositie (soms gecombineerd met de choke);
Trek het starterkoord zover uit dat er weerstand gevoeld wordt;
Trek nu met een krachtige ruk de motor door zijn compressie;
Laat het koord onder geleiding terugkomen;
Herhaal deze startbehandeling totdat de kettingzaag even loopt;
Open de choke-klep (indrukken), of zet de combischakelaar in de "werkstand" en start opnieuw;
Als de kettingzaag aanslaat, wordt de startgaspositie automatisch ontgrendeld door even gas te geven;
Pak de kettingzaag nu stevig met twee handen vast, en haal de kettingrem eraf;
Laat nu de kettingzaag door het geven van gasstoten op temperatuur komen;
Controleer of de smering werkt door de punt van de zaag bij een stuk hout of papier te houden en kijk of er een oliespoor ontstaat.
Als de kettingzaag op bedrijfstemperatuur is gekomen dient:
De zaagketting bij een stationair toerental stil te staan, kettingrem niet ingeschakeld;
Bij het gas geven moet de overgang van stationair naar volle toeren vloeiend verlopen;
Het volle toerental kan in feite het beste worden gecontroleerd tijdens het werk.
2.3 Veiligheid
Veiligheid en werkplek
Elke werkplek is anders. Of je nu werkt in het bos, in een tuin of bij het snoeien langs de weg. Je bent in elke situatie verantwoordelijk voor de veiligheid van je omgeving en mogelijke omstanders. Wanneer je gaat zagen in het bos zorg dan voor een centrale tank- en onderhoudsplek. Deze plek is overzichtelijk en op ruime afstand van de werkelijke zaagplek. Draag opvalende kleding en bij voorkeur ook een felgekleurde helm, zodat iedereen je goed kan zien.
Draag bij voorkeur opvallende kleding en helm
Het gebied rondom de te zagen boom maak je vrij van alle obstakels en je zaagt alle stobben zo laag mogelijk af. Op deze manier kun je je vrij bewegen. Wanneer je begint met zagen waarschuw je eventuele collega's of omstanders.
Een groot gevaar bij werken met de motorzaag wordt veroorzaakt door de ketting die met een zeer hoge snelheid ronddraait. Tijdens de werkzaamheden is deze niet beschermd en kan men hier dus mee in aanraking komen. Niet alleen de zager zelf maar ook eventuele omstanders/collega’s zijn aan het gevaar blootgesteld. Het is daarom van groot belang dat de zager iedereen op een veilige afstand houd. Een veiligheidsgebied met een doorsnee van minimaal 2 meter is hierbij een goede richtlijn.
Ook het vallend hout is een risico voor de zager of omstanders en men dient de situatie juist in te schatten, zodat de bomen op een veilige manier geveld kunnen worden. Hout onder spanning dat gezaagd moet worden dient speciale aandacht daar niet ingeschat kan worden wat de uitwerking van het doorzagen is. Let hierbij dus goed op en zorg dat omstanders op een veilige plek staan. Verderop in de leereenheid zullen we dit verder uitwerken
2.4 Werktechniek
Vellen is het in de juiste richting laten vallen van een boom, waarbij de velrichting van te voren vastgesteld is.
Bij een standaardvelling worden gezonde, rechtopstaande of licht in de valrichting hangende bomen die vrij kunnen vallen geveld. Hierbij wordt alleen de motorkettingzaag gebruikt. De zaag moet zijn afgestemd op de aard van het werk. Hierbij is de lengte van de geleider en het vermogen (gewicht) van de zaag van belang. In het algemeen geldt; hoe langer de geleider, hoe meer vermogen de zaag moet hebben en hoe zwaarder deze is.
Als vuistregel kan worden aangehouden dat de geleiderlengte gelijk moet zijn aan de gemiddelde diameter van de te vellen boom. De minimale geleiderlengte bedraagt ± 30 cm. Zonder problemen kunnen bomen worden geveld met een diameter van twee keer de geleiderlengte. Dit wil zeggen dat je met een geleiderlengte van 30 cm iedere boom tot 60 cm doorsnee zonder problemen kunt vellen. Door de hartsteekmethode toe te passen kan zelfs een boom met een diameter tot 2,2 maal de geleiderlengte worden geveld.
Wanneer je bomen met een grotere diameter moet vellen, dan is het uit oogpunt van veiligheid en ergonomie verstandig om een andere zaag met een korte geleider te gebruiken voor het uitsnoeiwerk.
Vellen
2.4.1 Vellen van kleine bomen
Ook het vellen van kleine bomen brengt gevaren met zich mee. Let daarom altijd op de veiligheid van jezelf en je omgeving. Gebruik goed materieel en de juiste werktechniek.
Bomen tot 10cm dik kunnen veilig worden geveld op 2 manieren. Om de juiste manier te bepalen ben je afhangkelijk van de stand van de boom.
Kleine bomen en struiken
Bij een scheve stand van de boom zaag je de boom op heuphoogte door. De snede moet dan schuin naar beneden worden gezaagd met de onderzijde van het zwaard. Let op dat je wel haaks op de hangrichting van de boom zaagt. Zorg dan wel dat je de stam in 1 beweging en volgas doorzaagt. Hierbij glijdt de boom van de stam af, waarna je de boom eenvoudig om kunt lopen.
Bij een rechte stand zaag je aan de kant waar de boom naartoe hangt. Maak hierbij een zaagsnede tot ongeveer een derde van de stamdikte. Maak daarna een zaagsnede 5 cm onder de vorige en zaag deze in tot dat de 2 snedes elkaar overlappen. Zorg dat beide snedes haaks op de valrichting worden gezaagt. De boom zal hierdoor de juiste richting op vallen. Mocht dit niet het geval zijn kun je de boom een duwtje geven, zodat deze wel valt.
Als je een grote stuik om gaat zagen is het ook hierbij zo dat je de takken schuin naar beneden moet zagen op heuphoogte. Zaag de takken dan ook haaks op de valrichting. Hierna kun je eenvoudig de stompen van de struik afzagen.
2.4.2 Vellen van grote bomen
Bij het vellen van grote bomen werken we met een aantal stappen. Deze stappen leggen we hieronder uit.
Vrijmaken van de werkplek:
Voordat we een boom gaan vellen moeten eerst eventuele takken of opslag worden verwijderd, zodat de veller de ruimte heeft om terug te kunnen stappen wanneer dit nodig is. Ook kan het bij oudere bomen voorkomen dat er wortelaanlopen zijn. Deze moeten ook worden verwijdert.
Het maken van de valkerf:
Vóór het maken van de valkerf is het noodzakelijk om de valrichting te bepalen. Als de valrichting is bepaald kun je de richting hiervan aangeven door een tak op de grond te leggen of een streep op de grond te maken.
De valkerf moet zo laag mogelijk worden gezaagd en deze moet haaks zijn ten opzichte van de valrichting. We beginnen dan met de valkerfzool die een diepte moet hebben van 1/5 tot 1/4 van de stamdikte. Daarna zagen we het valk. Deze wordt dan schuin ingezaagd richting de valkerfzool. Het is belangrijk dat deze exact op elkaar aansluiten.
Het maken van de spintsnedes:
Na de valsnede worden de spintsnedes gezaagt en zitten aan beide zijden van de valkerf. Deze moeten minimaal 2cm boven de valkerfzool zitten. De diepte is ongeveer 1/10 van de stamdikte. de spintsnede gaan het opscheuren van de boom tegen.
Het maken van de velsnede:
De valsnede wordt op de zelfde hoogte gezaagd als de splintsnedes. Deze wordt evenwijdig met de valkerf gezaagd en moet horizontaal zijn. Bij het zagen van de velsnede ga je door tot dat de boom gaat vallen. Dit is tot een diepte van ongeveer 1/10 van de stamdikte. Het deel waar de boom dan afbreekt noemen we de breuklijst. Deze zorgt ervoor dat de boom kan scharnieren. Ook de breuklijst zorgt voor de juiste valrichting. Deze zal daarom ook altijd recht moeten zijn.
2.4.3 Uitsnoeien
Uitsnoeien
Uitsnoeien na vellen,
Na het vellen van een boom is het in de meeste gevallen zo dat de takken moeten worden verwijderd. Dit noemen we “uitsnoeien”. Hierbij moeten de takken die nog aan de stam zitten zo glad mogelijk worden afgezaagd. Probeer hierbij de zaag zo veel mogelijk op de stam te laten rusten. Dat zorgt ervoor dat de lichamelijke belasting een stuk minder is. Hierbij is het belangrijk dat je de zaag volgens een vast patroon scharnierend langs de stam voortbeweegt met steun van het rechter been.
Wanneer deze uitgesnoeid is dient te boom om de worden gedraaid om aan de andere zijde de takken te verwijderen. Dit doen we door middel van een keerhaak welke meestal aan de velhevel zit. De velhevel komen we later op terug.
Zorg er wel voor dat je stootsgewijs zaagt, zodat de kettingsnelheid hoog is. Dit is nodig om de zaag optimaal te laten presteren. Ook heb je hiermee betere controle over de machine.
2.4.4 Zagen van hout onder spanning
Een scheefstaande boom heeft altijd een soort spanning in de stam. Dit kan komen door natuurlijke groei, maar ook door weersinvloeden. Deze spanning kan erg gevaarlijk zijn en hierbij zal dan ook goed gekeken moeten worden naar de juiste manier van vellen. Het vellen van bomen die onder spanning staan dienen door de grote mate van risico's altijd geveld te worden door ervaren mensen.
Middels de 2 termen duw- en trekzijde geven we de spanningsrichting van de boom aan. Met deze spanningsrichting kunnen we de manier van vellen bepalen. De meest voorkomende situaties leggen we hieronder uit.
Liggende boom.
Bij deze vorm van spanning is het belangrijk dat de boom eerst zoveel mogelijk wordt uitgesnoeid en onttopt, zodat de spanning verminderd wordt. Daarna kan er een zaagsnede worden gemaakt aan de duwzijde (onderzijde) van de stam. Zaag deze in tot ongeveer 1/5 van de stamdikte. Zaag daarna aan de trekzijde de rest van de stam door. Probeer hierbij het knellen van het zaagblad te voorkomen.
Scheefhangende boom.
Hierbij is het belangrijk dat eerst de wortelaanlopen aan de trekzijde worden verwijderd. Deze kunnen de veller raken wanneer ze uit de grond getrokken worden. De valkerf maken we aan de kant waar de boom naartoe hangt (duwzijde). Als dit gedaan is ga je verder met de spintsneden. Vervolgens wordt de zaagsnede gemaakt door het insteken van de zaag. Wanneer dit allemaal is gedaan gaan we de breuklijst zagen. Let wel op dat de breuklijst niet te smal wordt gezaagd, omdat de kans dan bestaat dat de zaag gaat klemmen.
3. Hulpmiddelen
Bij het werken met de motorzaag kunnen een aantal hulpmiddelen gebruikt worden. Deze zijn bedoeld om het werk voor bedieningspersoon lichter en ergonomisch beter te maken. Vooral bij het vellen is het belangrijke om de situatie goed in te schatten en de juiste hulpmiddelen te kiezen. Hulpmiddelen die gebruikt kunnen worden zijn:
Hulpmiddelen bij het vellen
De velhevel;
De hamer en wiggen/spieën;
De handlier;
De velkar.
Hulpmiddelen
3.1 Velhevel
Een velhevel is een hulpmiddel om een boom te laten kantelen in de juiste richting. Deze wordt gebruikt wanneer een boom na het zagen van de valkerf en valsnede nog steeds niet uit zichzelf valt. Als dit het geval is kun je deze in de zaagsnede duwen. Wanneer deze in de zaagsnede is geduwd trek je het lange uiteinde als een hefboom naar beneden. Zo kan er meer kracht gezet worden, zodat de boom alsnog de juiste richting op valt.
Velhevel lang
Ook zijn de meeste velhevels voorzien van een keerhaak. Dit is om de boom om te draaien indien nodig. Dit wordt bijvoorbeeld gedaan bij het verwijderen van de zijtakken.
Voor de veiligheid is het vooral bij zwaardere bomen verstandig om een velwig te gebruiken in combinatie met een velhevel.
3.2 Velwiggen
Een velwig wordt gebruikt wanneer een boom de verkeerde kant op helt, doordat bijvoorbeeld de kruin aan 1 kant zwaarder is. De velwig wordt dan met een hamer in de velsnede geplaatst, waardoor de boom op die plek dan steun heeft. De kans dat de boom dan de verkeerde kant op valt wordt hierdoor een stuk minder. Natuurlijk kun je de wiggen ook gebruiken om de boom die kant op te laten vallen die je zelf wil.
Houten meerdelige wig
Er zijn verschillende soorten wiggen op de markt. De meest gebruikte zijn de volgende:
Kunstofwiggen;
Aluminiumwiggen;
Houten meerdelige wiggen.
3.3 De sapie
Een Sapie is een licht gebogen stalenpunt met een steel van ongeveer 1 meter. Door de vorm en de hefboom werking is het makkelijk om stukken gezaagd hout te vertrekken en eventueel te kantelen. Door de lengte van de steel kost het weinig moeite en zorgt het voor een minimale belasting op je rug.
Sapie
Er is ook een kleine handsapie voor het kleinere hout:
Handsapie
3.4 De handlier
Een handlier wordt gebruikt om zware bomen gericht te vellen als die bomen scheef staan of als ze een ernstige onbalans in de kroon hebben die niet overeenkomt met de velrichting. Tevens kan de lier gebruikt worden als extra zekerheid in de buurt van gebouwen, wegen, onbetrouwbare (rotte) bomen en dergelijke. Soms gebeurt het wel eens dat een boom bij het vellenprecies in een ander boom valt en hierin blijft hangen. Met de handlier kan dan de boom worden losgetrokken die in de andere boom hangt.
Bij het gebruik van de handlier kunnen een aantal accessoires nodig zijn, zoals:
Een uitschuifbare hefboom;
Een speciale trekkabel (doorvoerkabel) met:
een eindloze strop;
een of meerdere verlengkabels met een veiligheidshaak en een oog;
een ketting van circa 2 m met haak en oog;
een voetblok;
Werking van de handlier:
De staalkabel (doorvoerkabel) wordt door twee paar zelfsluitende klembekken geschoven die de kabel omsluiten en vasthouden zonder hem te vervormen. Hierdoor gaat de staalkabel lang mee. De klembekken zitten opgesloten in een huis en worden door de heen –en weergaande hefboomwerking verplaatst. De bekken grijpen de staaldraad als twee handen vast, waardoor de staalkabel in de gewenste richting wordt getrokken of gevierd. Beide klembekken worden opgesloten door de kracht die de last uitoefent: hoe zwaarder de last, hoe steviger de greep. De handlier is tegen overbelasting beveiligd. De doorvoerhendel waarmee de kabel wordt ingelierd zit vast op de hoofdas met een of meerdere veiligheidsbreekpennen. De diameter en de lengte van de pennen en het materiaal waarvan ze gemaakt zijn zorgen ervoor dat deze pennen bij overbelasting breken. Hierdoor worden onveilige situaties en schade voorkomen. Bij breuk van pennen is het niet meer mogelijk een trekkracht op de last uit te oefenen: wel is het mogelijk de kabel te vieren.
Gebruik van de handlier:
Een handlier kan, zoals gezegd ook gebruikt worden om bomen los te trekken die vast zijn komen te zitten. Aandachtspunten daarbij zijn:
De kabel moet met een ketting zo laag mogelijk aan de los te trekken boom bevestigd worden. Er mag geen strop gebruikt worden, omdat er slijtage kan optreden door het schuren over de grond.
De lier moet zo hoog mogelijk veranderd worden, zodat de trekkracht iets omhoog gericht is; dit verkleint de wrijvingsweerstand met de grond.
Daarna kan de boom onderuit getrokken worden totdat hij ten val komt.
4. Onderhoud
Periodiek onderhoud kettingzagen
4.1 Periodiek dagelijks Onderhoud
Bij deze vorm van onderhoud hebben we het voornamelijk over het reinigen, controleren en bedrijfklaar maken van de machine. De punten waar we naar kijken zijn:
Bramen op het geleideblad
De hoogte van de dieptestellers
Scherpte van de ketting en slijpen indien nodig
Reinigen van de geleider en ketting
Reinigen van ventilatorhuis en koelribben cilinder
Reinigen van de luchtfilter
Controleren van de kettingspanning
Controleren of alle bouten en moeren vast zitten
Controleren van de kettingvanger
Controleren van de smering
Werkt de kettingrem
Aftanken van de machine
De machine starten en laten draaien
Het reinigen en controleren van de machine is erg belangrijk voor de veiligheid en behoud van de machine. Zorg daarom altijd dat je deze punten goed nakijkt en eventueel aanpast waar nodig.
4.2 Periodiek wekelijks onderhoud
Bij deze vorm van onderhoud kijken we nog wat verder naar de machine. Hierbij kijken we naar de volgende punten:
De Geleider
De Anti vibratie rubbers
Het koelsysteem
De bougie
De strartinrichting
Het tandwiel
De Compressiedruk
Wel hoort hier ook het dagelijks onderhoud bij.
Het groot onderhoud kun je het beste laten doen door de specialist. Die kan de machine nakijken repareren en keuren indien nodig, zodat de machine weer gebruiksklaar en veilig is.
4.3 VCA keuring
Laat jaarlijks een keuring uitvoeren door een deskundige, zodat de machine voldoet aan de nodige veiligheidseisen. Zorg daarom dat de deskundige beschikt over de juiste keuringsuitrusting en keuringsspecificaties.
Het is belangrijk dat de volgende keuringsdatum goed leesbaar op de machine wordt vermeld door bijvoorbeeld een keuringssticker.
Het is dan ook sinds 1998 wettelijk bepaald dat machines gekeurd moeten worden die door gebruik slijten en daardoor minder veilig worden. Zie erop toe dat het onderhoud of de keuringen worden geregistreerd. Dit maakt controle van de staat en veiligheid van de machine mogelijk (bij bedrijven met een VCA keurmerk).
4.4 Het Vijlen van de ketting
Bij het vijlen van de ketting zijn 2 soorten vijlen nodig.
Als eerste hebben we een ronde vijl nodig en vaak wordt deze gecombineerd met een hulpstuk (vijlhouder), zodat de diepte en hoek goed in de gaten kan worden gehouden. Deze gebruiken we voor de beitels. De diameter van de ronde vijl is afhankelijk van het soort ketting. De tweede vijl is een platte vijl die we gebruiken voor de dieptestellers.
Als je begint met vijlen is het belangrijk dat het blad en de kettingzaag stevig en stabiel staan. Hier kun je een bankschroef voor gebruiken, maar je kunt ook gebruik maken van een “vijlblok”.
We beginnen met het vijlen van de beitels en zoek hierbij de meest beschadigde beitel op. Hou de vijl horizontaal op het blad en de ketting en zet de vijl onder een hoek van ± 30 graden. Op de vijlhouder staat dit aangegeven. Vervolgens maken we een aantal slagen, zodat de beitel scherp is. Wel is het verstandig om de slagen te tellen, omdat we bij elke beitel dan hetzelfde aantal slagen kunnen doen, waardoor de beitels redelijk dezelfde grootte blijven.
Daarna gaan we verder met de dieptestellers. De dieptesteller bepaald de diepte waarmee de beitel het hout in gaat. Het is daarom erg belangrijk om deze op de juiste hoogte te vijlen. Het verschil tussen beitel en dieptesteller moet ± 0,64mm. De makkelijkste manier hiervoor is om te vijlen met een "dieptesteller mal". Deze heeft altijd de juiste afstand.
Mocht het zo zijn dat de afstand tussen de dieptesteller en de beitel de groot is gaat de beitel te diep in het hout, waardoor de zaag gaat trillen en de kans op een kick-back groter wordt.
Vijlen
5. PBM
Gebruik van PBM's
Persoonlijke beschermingsmiddelen moeten gebruikt worden om gevaarlijke of ongezonde situatie te bestrijden als er alles aan gedaan is om deze bij de bron te bestrijden, maar wanneer blijkt dat er toch een rest risico bestaat. Afhankelijk van het “rest risico” moet er passende/juiste bescherming worden gedragen. Ook deze persoonlijke beschermingsmiddelen moeten net als de machine CE-gemarkeerd zijn en dus van duidelijke gebruiksaanwijzing en onderhoudsvoorschriften zijn voorzien.
De werkgever is verplicht om deze persoonlijke beschermingsmiddelen aan de werknemer ter beschikking te stellen en hem de nodige voorlichting aan te bieden. De werknemer is verplicht de persoonlijke beschermingsmiddelen te gebruiken en op de juiste manier te onderhouden.
Het woord “persoonlijk” geeft al aan dat het gebruik van deze middelen persoonsgebonden zijn en dus de juiste maat moeten hebben. Het kan niet zo zijn dat er meerdere personen met dezelfde middelen moeten delen.
5.1 Helmset
Helmset
De helmset ofwel bosbouwset is een combinatie van hoofdbescherming (helm), gezichtsbescherming (gelaatscherm) en gehoorbescherming (oorkappen). Deze set wordt vaak in de bosbouw/groensector gebruikt. Ook deze set dient aan de wettelijke eisen te voldoen en dient voorzien te zijn van een CE/keurmerk.
5.1.1 Helm
Wanneer er bosverzorgingswerk gedaan moet worden, waarbij struiken en bomen verwijderd moeten worden van 3 meter of hoger moet er een door de arbeidsinspectie goedgekeurde veiligheidshelm gedragen worden. Controleer alvorens je gaat beginnen altijd het keurmerk in de helm. Ga na of de helm nog binnen de aangegeven datum valt.
5.1.2 Gelaatscherm
Er zijn verschillende soorten gelaatschermen in de markt verkrijgbaar. Er kan een onderscheid gemaakt worden in een dicht gelaatsscherm en een open gelaatsscherm. Het voordeel van het open (gaas) vizier is dat dit niet beslaat door je hete adem. Je hebt ten alle tijden een goed zicht op je werk.
Gaas vizier voor een helder zicht.
Doorzichtig vizier van plexiglas.
5.1.3 Gehoorbescherming
Binnen de Arbowet is geregeld dat bij iedere werkzaamheid het lawaai zo laag mogelijk gehouden moet worden. Je dient hier te beginnen bij de bron en moet dus de juiste machine kiezen voor het juiste werk. In de Arbowet wordt gesproken van lawaai wanneer je op 1 meter afstand van de geluidsbron geen normaal gesprek kunt voeren.
Als standaard wordt aangenomen dat het geluid beneden de 80 dB(A) moet blijven om gehoorbeschadiging op lange termijn te voorkomen. Wanneer het geluid tussen de 80 - 85 dB(A) ligt dan wordt gehoorbescherming aangeraden. Het geluid van de kettingzaag is ruimschoots boven de 85 dB(A) en volgens de Arbowet is dan gehoorbescherming ook verplicht.
Vaak is de gehoorbescherming geïntegreerd in/aan de Helm. Afhankelijk van de mate van dempen van de gehoorbescherming kan ervoor gekozen worden om ook nog oordopjes of Ottoplastieken extra te dragen.
Gehoorbescherming verplicht
5.1.4 Veiligheidsbril
Bij het werken met een kettingzaag wordt het dragen van een veiligheidsbril voorgeschreven. Het dragenvan een bril voorkomt dat er houtspaanders of zaagsel in je ogen komt. Er zijn verschillende soorten brillen op de markt. Belangrijk is dat je er eentje kiest die je prettig vindt zitten.
5.2 Zaagbroek
De zaagbroek beschermt tegen lichamelijk letsel door de ketting en rondvliegend materiaal. De broek is gevuld met vezels en op plekken met een hoger risico voorzien van verstevigingen. Als de draaiende ketting tegen de broek aankomt gaan de vezels in de ketting en het kettingrondsel zitten, waardoor de ketting vastloopt en de motor afslaat. Daardoor wordt het risico op zwaar lichamelijk letsel sterk verminderd.
Let wel op welk type zaagbroek je kiest. Dit is afhangkelijk van de kettingsnelheid. Deze is meestal terug te vinden in de handleiding van de kettingzaag. Het Classificatieschema hieronder geeft aan welke klasse bij welke snelheid nodig is.
Klasse 0 - 16m/s
Klasse 1 - 20m/s
Klasse 2 - 24m/s
Klasse 3 - 28m/s
Het gebruik, wassen e.d. hebben invloed op de staat van de zaagbroek. Het is daarom ook verstandig dat de zaagbroek bij regelmatig gebruik vervangen wordt om de 12 tot 18 maanden.
5.3 Zaagschoenen / laarzen
Zaaglaarzen zijn een speciaal soort laars. Naast de gebruikelijke stalen bodem en stalen neuzen zijn de laarzen ook voorzien van extra enkelbescherming en een verstevigde schacht. Het voordeel van zaaglaarzen is dat ook in drassig gebied gewerkt kan worden.
5.4 Handschoenen
Deze handschoenen verkleinen de kans op verwondingen aan je handen. Kettingzaaghandschoenen zijn uitgevoerd met een gewatteerde bovenkant, zodat een eventueel rondvliegende ketting de hand minder snel verwondt.
Bij koud weer zorgen de handschoenen er voor dat de handen wat warmer blijven. Handschoenen bieden ook bescherming tegen takken en doornen. Wel is het belangrijk dat het een soepele en passende handschoen is, omdat je dan goed contact en gevoel kunt houden met de machine.
5.5 Zaagtuniek / jas
Een zaagjas erg belangrijk bij het werken met een kettingzaag, omdat deze bescherming biedt tegen allerlei weersomstandigheden en de mogelijke gevaren van het werken met de kettingzaag. De meeste jassen hebben reflectoren of een opvallende kleur, zodat je goed gezien wordt.
Een veel voorkomende zaag jas is een klasse 1. Deze is vaak voorzien van arm, schouder en borstbeveiliging.
Vooral bij een tophandle zaag is het balangrijk om een zaagtuniek/jas te dragen, omdat deze bescherming biedt aan de schouders en nek. Een tophandle zaag heeft de 2 handvaten dicht op elkaar zitten, waardoor er met de tophandle meestal iets anders wordt gezaagd. Hierbij is het dus van belang dat je goed beschermd bent. Denk er wel aan dat je" ook de tophandle de zaag" altijd met 2 handen vast houdt.
5.6 Valbeveiliging / Persoonlijke valbeveiliging
Valbeveiliging:
Voor het werken op hoogte is valbeveiliging vereist. Onder werken op hoogte vallen werkzaamheden op diverse locaties, zoals een plat of schuin dak, hoogwerkers, platformen, steigers, in bomen enzovoorts waarbij een valgevaar van meer dan 2,5 meter aan de orde is. Daarnaast moeten er veiligheidsmaatregelen getroffen worden wanneer er binnen deze 2,5 meter andere gevaren zoals water, bewegende- of uitstekende delen, aanwezigheid van verkeer of kans om onder spanning te komen staan aanwezig zijn.
Bij het werken op hoogte onderscheiden we drie categorieën ter voorkoming van het vallen, waarbij de eerste twee de prioriteit hebben. Kan het niet anders en blijft er een te groot risico bestaan dan geld de derde "persoonlijke" maatregel:
Bij bronbestrijding wordt er simpelweg voorkomen dat men in een gevarenzone terecht komt. Dit beteknd dat je zorgt voor een opgeruimde en overzichtelijke werkplek. Er slingeren géén machines of andere hulpstukken rond waar je over zou kunnen struikelen/vallen. Op deze manier verklein je het risico tot vallen.
Collectieve maatregelen:
Wanneer bronbestrijding niet mogelijk is dienen er collectieve maatregelen getroffen te worden. Voorbeelden hiervan zijn randbeveiligingen, steigers of kooiladders. Soms is het niet mogelijk om gebruik te maken van deze collectieve veiligheidsmaatregelingen. Redenen hiervoor kunnen zijn de moeilijke toegang of de hoge kosten in verhouding tot de duur van de werkzaamheden.
Individuele "persoonlijke" maatregelen:
Wanneer collectieve maatregelen niet mogelijk en/of aanwezig zijn dient men te zorgen voor het gebruik van PBM: Persoonlijke Beschermings Middelen. Gordels, leeflijnen, helmen, enzovoorts dienen dan als valbeveiliging in gevaarlijke situaties. Een werkgever dient niet alleen in de nodige valbeveiliging te voorzien, maar ook te zorgen dat medewerkers bekend zijn met het gebruik van de materialen. Mensen die tijdens het werken op platte daken of op ladders, of in hoogwerkers een harnas ten behoeve van valbeveiliging dragen kunnen hiervoor een cursus volgen.
Wettelijk gezien ben je verplicht om altijd eerst bronbestrijding en collectieve maatregelen te treffen, alvorens je overgaat op individuele maatregelen!
6. Informatie
Dit arrangement is tot stand gekomen door de samenwerking van Dolmar (Makita Nederland BV) en docenten van diverse groenopleiding VMBO/MBO en passend onderwijs.
Wij bedanken met name het Prinsentuin College te Breda voor het beschikbaar maken van docent Geert-Jan van der Veeken die de acteur is in alle filmpjes.
Natuurlijk bedanken we verder ook iedereen die materiaal heeft aangedragen om te komen tot dit arrangement.
Voor vragen/opmerkingen kunt u een mail sturen naar:
Het arrangement Het Groene Machinepark is gemaakt met
Wikiwijs van
Kennisnet. Wikiwijs is hét onderwijsplatform waar je leermiddelen zoekt,
maakt en deelt.
Auteur
hans mulder
Je moet eerst inloggen om feedback aan de auteur te kunnen geven.
Laatst gewijzigd
2021-11-15 17:06:25
Licentie
Dit lesmateriaal is gepubliceerd onder de Creative Commons Naamsvermelding 4.0 Internationale licentie. Dit houdt in dat je onder de voorwaarde van naamsvermelding vrij bent om:
het werk te delen - te kopiëren, te verspreiden en door te geven via elk medium of bestandsformaat
het werk te bewerken - te remixen, te veranderen en afgeleide werken te maken
voor alle doeleinden, inclusief commerciële doeleinden.
We gaan de onderdelen van de diverse motoren benoemen van diverse machines. Het is handig om het formulier te downloaden en die tijdens de les gaat invullen. Hieronder vind je de link.
https://youtu.be/-mE1_YhDUss
Leeromgevingen die gebruik maken van LTI kunnen Wikiwijs arrangementen en toetsen afspelen en resultaten
terugkoppelen. Hiervoor moet de leeromgeving wel bij Wikiwijs aangemeld zijn. Wil je gebruik maken van de LTI
koppeling? Meld je aan via info@wikiwijs.nl met het verzoek om een LTI
koppeling aan te gaan.
Maak je al gebruik van LTI? Gebruik dan de onderstaande Launch URL’s.
Arrangement
Oefeningen en toetsen
De vierslag motor
Het gebruik van gereedschappen
Toets leereenheid bosmaaier
Toets leereenheid Kettingzagen
IMSCC package
Wil je de Launch URL’s niet los kopiëren, maar in één keer downloaden? Download dan de IMSCC package.
Oefeningen en toetsen van dit arrangement kun je ook downloaden als QTI. Dit bestaat uit een ZIP bestand dat
alle
informatie bevat over de specifieke oefening of toets; volgorde van de vragen, afbeeldingen, te behalen
punten,
etc. Omgevingen met een QTI player kunnen QTI afspelen.
Wikiwijs lesmateriaal kan worden gebruikt in een externe leeromgeving. Er kunnen koppelingen worden gemaakt en
het lesmateriaal kan op verschillende manieren worden geëxporteerd. Meer informatie hierover kun je vinden op
onze Developers Wiki.