Start
Einleitung
Beste leerling,
In deze module bereid je je voor op het schoolonderzoek spreekvaardigheid, je mondeling dus.
De woorden en zinnen die je in de afgelopen schooljaren hebt geleerd, vormen de basis voor de spreekopdrachten. Daarnaast moet je natuurlijk ook de grammatica kunnen toepassen en alles goed
kunnen uitspreken.
Je leraar vertelt je hoe je mondeling precies loopt en welke opdrachten je als voorbereiding moet maken.
Veel succes!
Inhoud
De module 'Sprechen' bestaat uit de volgende onderdelen:
Onderdeel |
Aantal |
A Inleiding |
|
B Gesprekken |
15 onderdelen |
C Spreekbeurt houden |
10 onderdelen |
D Situaties |
2 onderdelen |
|
|
Totaal |
27 onderdelen |
Lerntipps
Voordat je gaat spreken:
- Kijk eerst goed naar de aanwijzingen.
- Bedenk welke woorden en uitdrukkingen je nodig hebt.
- Zoek woorden en uitdrukkingen op in de WRTS-lijsten van de thema’s uit de afgelopen jaren, herhaal
ze en onthoud ze.
- Vul die woorden en uitdrukkingen aan met woorden die je voor de concrete opdracht nodig hebt.
- Schrijf NIET het hele gesprek op. Als je met trefwoorden werkt, klinkt het gesprek veel natuurlijker.
Terwijl je spreekt:
- Kijk naar je partner of het publiek.
- Spreek duidelijk, rustig en niet te zacht.
- Omschrijf wat je bedoelt als je een woord niet weet.
- Vraag om uitleg of herhaling als je je partner niet begrijpt.
- Wees niet bang om fouten te maken.
De meeste mensen zullen het erg waarderen dat je hun taal spreekt.
Gesprekken
Inleiding
In dit onderdeel laat je zien dat je je in alledaagse situaties kunt redden.
Je gaat praten over eenvoudige, vertrouwde onderwerpen.
De opdrachten maak je meestal met zijn tweeën.
Het eerste gedeelte van de opdracht is een geleide opdracht waarbij je precies moet zeggen wat er staat.
Dat kun je goed voorbereiden.
Het tweede gedeelte van de opdracht is vaak een wat vrijer gesprek waarbij je een bepaalde taak moet uitvoeren zonder dat je precies weet wat je partner gaat zeggen. Hiervoor moet je dus al over de nodige woordenschat en uitdrukkingen beschikken om het gesprek zonder voorbereiding vlot te kunnen voeren.
Stappenplan
Werk telkens volgens het volgende stappenplan:
- Lees de opdracht en ga na wat je moet kunnen zeggen.
- Als je vaststelt dat je niet alle woorden weet, zoek je ze op. Gebruik daarbij de WRTS-lijsten van de afgelopen jaren en/of een (online) woordenboek. Onthoud de woorden en zinnen!
- Als je vaststelt dat je niet verder kunt omdat je bepaalde grammaticaregels niet kunt toepassen, zoek je die in de Module Grammatik op en maak je eventueel eerst nog wat oefeningen.
- Vervolgens maak je samen met je partner het gesprek. Je wisselt ook van rol.
- Beoordeel elkaar: Kom je goed uit je woorden? Ben je goed te verstaan en te begrijpen?
- Leer de woorden en zinnen die je voor zo’n gesprek nodig hebt nog eens goed.
- Maak daarna samen het 2e gesprek bij het onderwerp.
- Beoordeel elkaar opnieuw.
Gesprekken 1-3

Kennenlernen
Op de camping kom je een meisje/een jongen tegen.
Jullie maken kennis met elkaar.
A: Hallo, spreek jij Engels?
B: Nee, maar ik spreek Duits.
A: Dat is leuk, ik ook! Hoe heet jij?
B: Ik ben Susanne. En jij?
A: Ik heet Nele. Ik ben 16. Jij ook?
B: Nee, ik ben pas 15.
A: Waar kom je vandaan?
B: Ik kom uit Polen. En jij?
A: Ik kom uit Nederland.
B: Leuk! Zullen we samen gaan zwemmen?
A: Ja, graag!
Houd samen met een klasgenoot ook het gesprek op Rollenkarte 1 en 2.
Wissel ook van rol. Download hier Rollenkarte 1 en Rollenkarte 2.
Interesses
Op de camping kom je een meisje/een jongen tegen. Nadat jullie met elkaar kennis hebben gemaakt,
praten jullie over jullie interesses.
A: Jij kunt goed zwemmen!
B: Ja, ik ben ook bij een zwemvereniging. Doe jij iets aan sport?
A: Ja, ik tennis.
B: Wow, dat kost zeker veel tijd?
A: Ja, ik tennis 3 keer per week.
B: Ik train 2 keer per week.
A: Ben je goed?
B: Het gaat wel. Welke muziek vind je leuk?
A: Ik houd van … (vul zelf een band of zanger/es in).
B: Dat is ook mijn lievelingsband/-zanger/es!
A: Cool! Ik heb de nieuwe single op mijn iPod.
Houd samen met een klasgenoot ook het gesprek op Rollenkarte 1 en 2.
Wissel ook van rol. Download hier Rollenkarte 1 en Rollenkarte 2.
Wetter
Met je kennis van de vorige dag wil je een fietstocht maken.
A: Heb je al plannen voor morgen?
B: Nee, nog niet
A: Heb je wel zin om te fietsen?
B: Natuurlijk! Denk je dat het weer goed blijft?
A: Geen idee. Ik kijk even… .
B: Hoe warm wordt het?
A: Zo’n 20 graden. En er is maar weinig wind.
B: Dat is mooi, het ideale weer om te fietsen!
A: Ja, dan vertrekken we na het ontbijt. Ok?
B: Prima!
Houd samen met een klasgenoot ook het gesprek op Rollenkarte 1 en 2.
Wissel ook van rol. Download hier Rollenkarte 1 en Rollenkarte 2.
Ten slotte...
Controleer je antwoorden onderaan het thema bij 'Antworten'.
Gesprekken 4-6

Klamotten
's Avonds is er een disco op de camping.
Je bespreekt met je nieuwe vriend/in wat jullie gaan aantrekken.
A: Weet jij al wat je vanavond aantrekt?
B: Nee, nog niet. En jij?
A: Ik trek mijn spijkerbroek aan.
B: Ja, ik ook. Maar trek je laarzen aan of gympen?
A: Ik denk, gympen. Laarzen zijn te warm.
B: Klopt. Kijk, wat vind je van deze bloes?
A: Die is mooi! Hoe staat dit T-shirt mij?
B: Niet slecht, maar dat groene staat je beter.
A: Oké, dan trek ik dat aan. Hoe laat spreken we af?
B: Ik haal je om 9 uur op.
Houd samen met een klasgenoot ook het gesprek op Rollenkarte 1 en 2.
Wissel ook van rol. Download hier Rollenkarte 1 en Rollenkarte 2.
Snackbar
De volgende dag gaan jullie samen naar de snackbar.
Je bespreekt met je nieuwe vriend/in wat jullie gaan eten.
A: Zo, ik heb trek!
B: Ik ook! Hebben ze een kaart?
A: Ja, hier. Wat vind jij lekker?
B: Ik houd van braadworst.
A: Nee, die lust ik niet.
B: Die is hier echt super! Die moet je proberen!
A: Ik neem liever patatjes.
B: Oké. Wat wil je drinken?
A: Ik neem een cola.
B: Goed, dan ga ik bestellen: één braadworst, één portie patat en twee cola's.
A: Misschien neem ik daarna nog een ijsje.
Houd samen met een klasgenoot ook het gesprek op Rollenkarte 1 en 2.
Wissel ook van rol. Download hier Rollenkarte 1 en Rollenkarte 2.
Bestellung
Je gaat met je ouders naar de snackbar. Jij bestelt.
A: Der Nächste, bitte.
B: Een braadworst, een portie patat en een hamburger graag.
A: Tut mir leid, die Hamburger sind alle. Aber der Döner ist super!
B: Ok, dan een braadworst, een portie patat en een döner.
A: Ketchup oder Senf?
B: Mosterd graag. En patat met mayonaise.
A: Das macht dann 8, 45 €. Darf's noch was zu trinken sein?
B: Ja, een cola, een water zonder prik en een biertje.
A: Bist du schon 18?
B: Nee, maar het biertje is voor mijn vader hier.
A: Na, gut. Alles zusammen 13,95 €. Guten Appetit!
B: Bedankt.
Oefen dit gesprek nog eens maar bestel andere dingen.
Ten slotte...
Controleer je antwoorden onderaan het thema bij 'Antworten'.
Gesprekken 7-9

Kino
Er is een bioscoopavond op de camping. Het lijkt je wel wat om met je nieuwe vriend/in naar de film te gaan.
A: Heb je gezien dat er vanavond bioscoopavond is?
B: Nee, welke film draait er?
A: "Summertime blues".
B: Die ken ik niet.
A: Ik ook niet. Het is een Duitse film.
B: Dan praten ze natuurlijk Duits.
A: Dat maakt niet uit. Ondertiteling hebben ze toch niet.
B: Klopt. Denk je dat we dat kunnen volgen?
A: Ik denk van wel. Het is een jeugdfilm, dus het zal niet zo moeilijk zijn.
B: En wat kost een kaartje?
A: Maar € 3.50.
B: Nou, dat is goedkoop! Daarvoor kunnen we het proberen.
Houd samen met een klasgenoot ook het gesprek op Rollenkarte 1 en 2.
Wissel ook van rol. Download hier Rollenkarte 1 en Rollenkarte 2.
Auskünfte
Jullie willen een dagje naar Kassel om te shoppen. Je vraagt om informatie aan de receptie van de camping.
A: Groet en vraag of je iets mag vragen.
B: Natürlich. Was willst du wissen?
A: Vraag hoe je het beste naar Kassel komt.
B: Mit dem Auto oder mit den öffentlichen Verkehrsmitteln?
A: Zeg met het openbaar vervoer.
B: Am besten fahrt ihr mit dem Fahrrad ins Dorf. Dort nehmt ihr den Bus nach Paderborn. Von dort fahrt ihr mit dem Zug weiter nach Kassel.
A: Vraag waar jullie moeten overstappen.
B: Am Hauptbahnhof in Paderborn.
A: Vraag waar je kaartjes kunt kopen.
B: Die Busfahrscheine gibt's bei mir.
A: Koop 2 bustickets.
B: Nur hin oder gleich hin und zurück?
A: Kies voor retour.
B: Das ist dann vier mal 2 Euro 70, 10 Euro 80 bitte.
A: Bedank en groet.
Shoppen
Jullie zijn nu in Kassel in een winkel. Je wilt een nieuwe broek kopen.
A: Wat vind je van deze broek?
B: Die is leuk.
A: Ja, gaaf! Wat kost die?
B: € 29. Maar wacht, hij is in de aanbieding. Hij kost maar nog de helft!
A: Nou, die ga ik meteen passen. Waar zijn de pashokjes? En – hoe zie ik eruit?
B: Wow, die broek staat je echt heel goed!
A: Vind je hem niet te krap?
B: Nee, hij past perfect. Beter kan niet.
A: Oké, dan neem ik hem.
Houd samen met een klasgenoot ook het gesprek op Rollenkarte 1 en 2.
Wissel ook van rol. Download hier Rollenkarte 1 en Rollenkarte 2.
Ten slotte...
Controleer je antwoorden onderaan het thema bij 'Antworten'.
Gesprekken 10-12
Übernachtung
Op weg terug naar Nederland overnachten jullie nog een nachtje in een hotel.
Jij praat met de receptioniste.
A: Guten Tag, wie kann ich Ihnen helfen?
B: Groet terug en zeg dat jullie een kamer hebben gereserveerd.
A: Auf welchen Namen?
B: Noem je achternaam.
A: Ja, hier. Für zwei Nächte?
B: Ontken, zeg dat het voor één nacht is.
A: Ach ja, eine Nacht, aber zwei Zimmer?
B: Zeg dat dat klopt.
A: Zimmer 37 und 38 im zweiten Stock. Der Fahrstuhl ist hier um die Ecke.
B: Bedank.
Oefen het gesprek nog eens maar verander de gegevens.
Hotelreservierung
Omdat het weer zo mooi is, besluiten jullie om nog een paar dagen in Duitsland te blijven. Je belt een hotel dat jullie werd aangeraden.
A: Hier Hotel Wiesengrün, Salbert am Apparat. Was kann ich für Sie tun?
B: Groet terug en vraag of er van 12 tot 15 augustus nog kamers vrij zijn.
A: Ja, es sind noch Zimmer frei.
B: Heeft u ook een tweepersoonskamer en een eenpersoonskamer?
A: Nein, wir haben aber ein Dreibettzimmer.
B: Zeg dat dat ook goed is. Vraag of het ontbijt inbegrepen is.
A: Ja, das ist inklusive Frühstück.
B: Bedank. Zeg dat je de kamer wilt reserveren.
A: Sehr gerne. Wie ist Ihr Name?
B: Noem je naam en spel hem ook.
Oefen dit gesprek nog eens maar verander de gegevens.
Probleme
Inmiddels zijn jullie in Hotel Wiesengrün. Helaas zit jullie kamer aan de straatkant waardoor er veel lawaai is. Je gaat naar de receptie om de problemen op te lossen.
A: Begroet de receptioniste en zeg dat er een probleem is.
B: Oh, wie kann ich Ihnen helfen?
A: Zeg dat jullie kamer aan de straatkant is en dat dat heel lawaaierig is.
Vraag of ze een andere kamer hebben.
B: Ja, wir haben noch ein Zimmer auf der Gartenseite frei. Das kostet aber 15 € pro Nacht mehr. Möchten Sie lieber das?
A: Zeg dat je dat eerst met je ouders moet bespreken.
B: Gut. bis gleich.
Oefen dit gesprek nog eens maar verander de gegevens.
Ten slotte...
Controleer je antwoorden onderaan het thema bij 'Antworten'.
Gesprekken 13-15

Einkaufen
Jullie willen een stevige wandeling maken. Voor onderweg willen jullie een picknickmand meenemen.
Je gaat boodschappen doen in het dorpswinkeltje.
A: Bitteschön?
B: Zeg dat je graag tien broodjes wilt.
A: Vollkorn oder normale?
B: Zeg volkoren.
A: Tien Vollkornbrötchen. Was darf es noch sein?
B: Vraag of ze appels hebben.
A: Ja, die Äpfel sind von unserem Hof. Wir haben auch sehr gute Birnen.
B: Koop een pond appels en een pond peren. Zeg dat dat alles is.
A: Das macht 12 Euro 65.
B: Betaal en groet.
A: Schönen Tag!
Oefen dit gesprek nog eens maar verander de gegevens.
Verletzt
Tijdens de picknick heb je je in je vinger gesneden. Jullie hebben er een pleister op geplakt, maar het blijft maar bloeden. Je gaat dus naar een dokter.
A: Was fehlt dir?
B: Zeg dat je je in je vinger hebt gesneden en het niet ophoudt met bloeden.
A: Zeig mal. Wie ist das denn passiert?
B: Zeg dat je een appel met je zakmes door wilde snijden.
A: Das ist ein ziemlich tiefer Schnitt, das muss genäht werden. Wann hattest du deine letzte Tetanus-Impfung?
B: Zeg dat je dat niet weet.
A: Dann kriegst du sicherheitshalber auch noch eine Tetanusspritze. Und, hat es weh getan?
B: Ontken. Zeg dat je niets hebt gemerkt.
Panne
De volgende dag willen jullie terug naar Nederland, maar de auto start niet.
Je belt de ADAC (de Duitse ANWB).
A: ADAC. Was kann ich für Sie tun?
B: Groet en noem je naam. Zeg dat de auto niet start.
A: Wann sind Sie zum letzten Mal damit gefahren?
B: Zeg gisteren. Zeg dat toen nog alles normaal was.
A: Gut, ich schicke einen Mitarbeiter vorbei.
A: So, dann wollen wir mal sehen. Ah, ja, das dachte ich mir. Ein Marder hat das Kabel hier durchgebissen. Das passiert öfter in dieser Gegend. Aber ich kann das reparieren. Einen Moment… So, fertig!
B: Zeg 'gelukkig' en bedank. Vraag wat het kost.
A: Sind Sie Mitglied im ADAC?
B: Zeg dat je vader lid van de ANWB is.
A: Dann bezahlen Sie nur das Material. Haben Sie die Mitgliedskarte dabei?
B: Geef de kaart.
A: So, alles geregelt. Gute Fahrt!
Ten slotte...
Controleer je antwoorden onderaan het thema bij 'Antworten'.
Spreekbeurt houden
Inleiding
In dit onderdeel houd je verschillende spreekbeurten over eenvoudige, vertrouwde onderwerpen.
De opdrachten maak je alleen. Je spreekbeurt houd je in de klas.
Het eerste gedeelte van de opdracht is een geleide opdracht waarbij je precies moet zeggen wat er staat.
Dat kun je goed voorbereiden.
Het tweede gedeelte van de opdracht moet je voor het grootste gedeelte zelf invullen. Hiervoor moet je dus al over de nodige woordenschat en uitdrukkingen beschikken om de spreekbeurt zonder veel voorbereiding vlot te kunnen houden.
Stappenplan
Werk telkens volgens het volgende stappenplan:
- Lees de opdracht en ga na wat je moet kunnen zeggen.
- Als je vaststelt dat je niet alle woorden weet, zoek je ze op. Gebruik daarbij de StudioWozzol van de afgelopen jaren en/of een (online) woordenboek. Onthoud de woorden en zinnen!
- Als je vaststelt dat je niet verder kunt omdat je bepaalde grammaticaregels niet kunt toepassen, zoek je die in de Module Grammatik op en maak je eventueel eerst nog wat oefeningen.
- Vervolgens bereid je je spreekbeurt voor en houd je die in de klas of in een groepje. Pas wel op dat het een goed lopende tekst is en dat je niet elke zin met ‘Ich’ begint.
- Beoordeel elkaar: Kom je goed uit je woorden? Ben je goed te verstaan en te begrijpen?
- Leer de woorden en zinnen die je voor zo’n spreekbeurt nodig hebt nog eens goed.
- Bereid nu de 2e spreekbeurt kort voor en houd hem in de klas of in een groepje.
- Beoordeel elkaar opnieuw.
Spreekbeurt 1-2

Meine Familie
Je beschrijft je familie.
- Zeg dat je Marie/Marc heet en 17 bent.
- Zeg dat je samen met je familie in Naaldwijk woont.
- Vertel dat je ouders Marit en Bert heten en dat ze 42 en 44 zijn.
- Zeg dat je moeder bij de HEMA werkt en dat je vader automonteur is.
- Vertel over je broer dat die Sam heet, 18 is en een opleiding voor schilder doet.
Hij heeft ook een vriendin, Larissa.
- Vertel over je zus dat ze Jonneke heet en dat ze dertien jaar is.
- Jullie hebben een hond: een Labrador die Benny heet en al heel oud is.
- Je oma en opa (ouders van je moeder) zijn 65 en 66 en wonen in Den Haag.
Je ziet hen vaak in het weekend.
- Je andere oma is al dood. Je andere opa is ziek, hij heeft Alzheimer.
- Bovendien heb je ook nog twee tantes, één oom, drie nichtjes en twee neefjes.
- Jullie zien elkaar vaak als er iemand jarig is. Dan is het altijd heel leuk en gezellig.
Meine Familie - 2
Maak nu een spreekbeurt over jezelf.
Verwerk daarin de volgende gegevens:
- eigen naam, leeftijd, woonplaats
- naam, leeftijd, beroep van je ouders
- naam, leeftijd, klas/opleiding/beroep van broers en/of zussen
- relatie met broers/zussen
- huisdieren
- grootouders
- andere familie (tantes, ooms, nichtjes, neefjes enz.)
- bijzondere gegevens (bijv. oom in het buitenland, tante met hele belangrijke baan/functie)
Schrijf nog minimaal drie andere zinnen op met informatie over jouw familie.
Houd de spreekbeurt in de klas of in een groepje.
Meine Hobbys
Je praat over je hobby's.
- Zeg dat je twee hobby's hebt: fotograferen en tennissen.
- Vertel dat je al drie jaar tennist.
- Zeg dat je twee keer per week traint (op maandag en donderdag).
- Zeg dat je goed speelt en dat je trainer met je tevreden is.
- Vertel dat je vaak op zondag een wedstrijd hebt.
- Zeg dat je heel graag tennist, dat je het een leuke sport vindt en dat je veel vrienden hebt die ook tennissen.
- Vertel dat je een Canon fotocamera hebt.
- Zeg dat je het liefst mensen fotografeert.
- Zeg dat je ook op vakantie veel foto's maakt.
- Zeg dat je het leuk vindt om daarna van die foto's een album te maken. Dat doe je op de computer.
Zeg dat dat altijd mooie herinneringen zijn.
- Zeg dat je misschien later fotograaf wilt worden.
Meine Hobbys - 2
Maak nu een spreekbeurt over je hobby's.
Verwerk daarin de volgende gegevens:
- wat je hobby is/je hobby's zijn
- als het een bijzondere hobby is, hoe het in zijn werk gaat, spelregels, wat je er voor nodig hebt o.i.d.
- hoe lang je dat al doet
- hoe vaak, waar en met wie je dat doet
- wat je er zo leuk aan vindt en waarom
- eventuele voorbeelden
- wat je er later mee wilt doen
Schrijf nog minimaal drie andere zinnen op met informatie over jouw hobby's.
Houd de spreekbeurt in de klas of in een groepje.
Ten slotte...
Controleer je antwoorden onderaan het thema bij 'Antworten'.
Spreekbeurt 3-4

Meine Wohnung
Je beschrijft je woonsituatie
- Zeg dat je in een rijtjeshuis woont.
- Zeg dat jullie huis drie etages heeft.
- Vertel welke kamers er op de begane grond zijn: de woonkamer, de keuken, een wc.
- Vertel welke kamers er op de 1e verdieping zijn: de slaapkamer van je ouders, de kamer van je zusje,
de badkamer, een logeerkamer.
- Vertel welke kamers er op de zolderetage zijn: jouw kamer, de werkkamer van je vader.
- Beschrijf je kamer: niet heel groot, licht, een bed, een bureau, een stoel, een computer, posters van je favoriete band (zelf bedenken) aan de muur.
- Zeg dat je heel tevreden met je kamer bent en dat je je kamer erg knus vindt.
- Vertel dat jullie een tuin hebben: niet groot, maar mooi groen, met veel bloemen.
Meine Wohnung - 2
Maak nu een spreekbeurt over je eigen woonsituatie.
Verwerk daarin de volgende gegevens:
- wat voor huis/woning je hebt
- hoeveel kamers je hebt en hoe die verdeeld zijn
- je eigen kamer, inclusief hoe die eruit ziet en wat er allemaal in staat
- garage/tuin/balkon
Schrijf nog minimaal drie andere zinnen op met informatie over jouw woonsituatie (bijvoorbeeld over de buurt, afstand tot winkels/strand/centrum, enz.).
Houd de spreekbeurt in de klas of in een groepje.
Meine Wohnort
Je beschrijft je woonplaats.
- Zeg dat je in Den Haag woont.
- Zeg dat dat een grote stad in Nederland is.
- Vertel dat Den Haag aan de Noordzee ligt en dat daarom veel toeristen naar Den Haag komen.
- Vertel dat in Den Haag de regering zit. En ook de koning en de koningin hebben een paleis in Den Haag.
- Vertel dat je in het centrum goed kunt winkelen, dat er veel terrasjes en restaurants zijn, bioscopen en een zeeaquarium in Scheveningen.
- Zeg dat Den Haag een internationale stad is, dat er veel internationale bedrijven en organisaties gevestigd zijn en dat er veel verschillende culturen leven.
- Zeg dat het je in Den Haag bevalt.
Meine Wohnort - 2
Maak nu een spreekbeurt over je eigen woonplaats.
Verwerk daarin de volgende gegevens:
- waar je woonplaats ligt
- voorzieningen (bioscopen, theaters, zwembaden, sportcomplexen enz.)
- winkels, restaurants, bedrijven
- omgeving
- hoe het je in jouw woonplaats bevalt
Schrijf nog minimaal drie andere zinnen op met informatie over jouw woonplaats.
Houd de spreekbeurt in de klas of in een groepje.
Ten slotte...
Controleer je antwoorden onderaan het thema bij 'Antworten'.
Spreekbeurt 5-6

Mein Lieblingsessen
Je legt uit hoe je je lievelingseten klaarmaakt.
- Zeg dat je lievelingseten Chili con carne met spaghetti is.
- Zeg dat dit gerecht uit Mexico komt en dat het 'Chili met vlees' betekent.
- Beschrijf hoe je het eten klaarmaakt: bonen laten uitlekken, uien klei snipperen, prij in ringen en paprika in blokjes snijden; 2 eetlepels olie verhitten en het gehakt rul bakken; de groenten toevoegen en roerbakken, de tomatenpuree en de bonen toevoegen; goed doorroeren en opwarmen (niet koken); klaar!
- Met pasta, rijst of brood serveren.
- Wens 'eet smakelijk'.
Meine Lieblingsessen - 2
Maak nu een spreekbeurt over je eigen lievelingseten.
Verwerk daarin de volgende gegevens:
- wat het is
- waar het vandaan komt/waar het vaak gegeten wordt
- ingrediënten
- stap voor stap hoe je het klaarmaakt
- wat er lekker bij is
Houd de spreekbeurt in de klas of in een groepje.
Mein Tagesablauf
Je beschrijft hoe je dag eruit ziet.
- Zeg dat je om kwart over zeven opstaat.
- Zeg dat je eerst tanden poetst, je doucht en je haar kamt.
- Zeg dat je je daarna aankleedt en vervolgens ontbijt.
- Zeg dat je 10 voor 8 naar school gaat en dat je dat op de fiets doet.
- Vertel dat je na school meestal naar huis fietst en huiswerk maakt. Alleen op vrijdag ga je meteen naar het centrum omdat je van half 4 tot 6 uur in de supermarkt werkt. Je bent daar vakkenvuller.
- Zeg dat jullie rond half 7 avondeten en dat je daarna nog even leert.
- Vertel dat je 's avonds soms met vrienden afspreekt, computert of tv kijkt.
- Zeg dat je rond half 11 naar bed gaat.
Mein Tagesablauf - 2
Maak nu een spreekbeurt over je eigen dagindeling.
Verwerk daarin de volgende gegevens:
- hoe laat je opstaat
- wat je daarna doet
- hoe laat en hoe je naar school gaat
- hoe laat jullie avondeten
- wat je na het avondeten doet
- hoe laat je naar bed gaat
Vertel over één dagdeel wat uitgebreider.
Houd de spreekbeurt in de klas of in een groepje.
Ten slotte...
Controleer je antwoorden onderaan het thema bij 'Antworten'.
Spreekbeurt 7-8

Schule und Zukunft
Je vertelt over school en over je toekomstplannen.
- Zeg dat je op het Stevincollege zit.
- Vertel dat je in de 4e klas van het vmbo zit.
- Zeg dat je dit jaar examen doet.
- Zeg dat je Nederlands moeilijk vindt. Daar sta je een 5 voor.
- Zeg dat je lievelingsvak Lichamelijke opvoeding is en dat Nederlands je 'haatvak' is.
- Vertel dat de leraar techniek je lievelingsleraar is omdat hij je veel kan leren.
- Zeg dat je hoopt dat je slaagt.
- Vertel dat je automonteur wilt worden.
Schule und Zukunft - 2
Maak nu een spreekbeurt over je eigen school en je toekomstplannen.
Verwerk daarin de volgende gegevens:
- op welke school en in welke klas je zit
- dat je dit jaar examen doet
- wat je lievelingsvak is en welk vak je helemaal niet leuk vindt
- wie je lievelingsleraar is en waarom
- dat je hoopt te slagen
- wat je wilt worden/waar je later wilt werken
Schrijf nog minimaal drie andere zinnen op met informatie over vakken of andere dingen die met je school of je vervolgopleiding te maken hebben.
Houd de spreekbeurt in de klas of in een groepje.
Ferien
Je vertelt iets over je laatste vakantie.
- Zeg dat je in de zomer met je ouders in Italië bent geweest.
- Vertel dat jullie met de auto naar Italië zijn gegaan en dat jullie onderweg in Oostenrijk hebben overnacht.
- Vertel dat het weer goed was: elke dag zon en zo'n 20 graden, alleen één keer heeft het geregend.
- Vertel dat jullie leuke uitstapjes hebben gedaan en dat jullie veel leuke stadjes hebben gezien.
- Vertel dat je vaak in het meer hebt gezwommen.
- Vertel dat jullie een keer fietsen hebben gehuurd en een fietstocht hebben gemaakt.
- Zeg dat het eten super lekker was, dat je veel pasta en ijs hebt gegeten.
- Zeg dat het een hele mooie vakantie was.
Ferien - 2
Maak nu een spreekbeurt over je eigen vakantie.
Verwerk daarin de volgende gegevens:
- wanneer en met wie je waar bent geweest
- hoe jullie daar naartoe zijn gegaan
- hoe lang jullie daar zijn gebleven
- waar jullie hebben gelogeerd
- hoe het weer was
- wat je allemaal hebt gedaan (minimaal 4 verschillende activiteiten)
- wat je leuk/niet leuk vond
- hoe je de vakantie in totaal is bevallen
Schrijf nog minimaal drie andere zinnen op met informatie over je vakantie.
Houd de spreekbeurt in de klas of in een groepje.
Ten slotte...
Controleer je antwoorden onderaan het thema bij 'Antworten'.
Spreekbeurt 9-10

Erlebnis
Je beschrijft een gebeurtenis die je meegemaakt hebt en die een hele diepe indruk op je heeft gemaakt.
- Zeg dat je voor je verjaardag een cadeaubon voor een ballonvlucht had gekregen.
- Zeg dat je altijd al met een heteluchtballon wilde gaan.
- Zeg dat je op een zaterdag in oktober met je ouders naar Breda ging.
- Zeg dat je de hele nacht niet kon slapen.
- Zeg dat je niet bang was maar gewoon tamelijk zenuwachtig.
- Zeg dat jullie op een grasveld gingen verzamelen.
- Zeg dat je samen met drie andere mensen in de ballon stapte.
- Zeg dat het een bijzonder gevoel was toen de ballon opsteeg.
- Zeg dat de landing een beetje schokkerig (holperig) was maar wel goed ging.
- Zeg dat het een onvergetelijke belevenis voor je was.
Erlebnis - 2
Maak nu een spreekbeurt over een gebeurtenis die je zelf hebt meegemaakt.
Verwerk daarin de volgende gegevens:
- wat voor gebeurtenis was het
- wat was de aanleiding
- wanneer en met wie heb je het beleefd
- wat gebeurde precies
- wat was er zo mooi/eng/verschrikkelijk enz. aan
- hoe beoordeel je de belevenis in zijn geheel
Schrijf nog minimaal drie andere zinnen op met informatie over de gebeurtenis.
Houd de spreekbeurt in de klas of in een groepje.
Wegbeschreibung
Je beschrijft voor je vriend(in) de weg van het station naar je huis.
- Zeg dat zij/hij tram 3 richting Loosduinen kan nemen.
- Zeg dat de halte voor het station is.
- Zeg dat de rit ongeveer een kwartier duurt.
- Zeg dat zij/hij niet moet vergeten uit te checken.
- Zeg dat zij/hij de 2e straat links moet gaan.
- Zeg dat zij/hij bij de volgende kruising rechtsaf moet gaan.
- Zeg dat dat de Clematisstraat is.
- Zeg dat zij/hij nog ongeveer 100 meter rechtdoor moet gaan.
- Zeg dat jullie huis aan de linker kant is.
- Zeg dat zij/hij het huis goed kan herkennen aan de appelboom en het rode bankje.
Wegbeschreibung - 2
Maak nu een zelf voor een klasgenoot een zo nauwkeurig mogelijke beschrijving van een centraal punt (station, bushalte o.i.d.) naar je huis.
Verwerk daarin de volgende gegevens:
- met welk vervoermiddel hij/zij het best kan reizen
- langs welke bezienswaardigheden hij/zij komt
- hoe lang hij/zij ongeveer onderweg is
- hoe hij/zij jouw straat kan herkennen
- hoe hij/zij jouw huis kan herkennen
Laat de beschrijving lezen door een klasgenoot of door de docent.
Ten slotte...
Controleer je antwoorden onderaan het thema bij 'Antworten'.
Situaties
Inleiding
In dit onderdeel laat je zien dat je in standaardsituaties snel en gepast kunt reageren, bijv. als iemand niest en je hem 'Gezondheid!' wenst of als je iemand per ongeluk op zijn voet trapt en je vervolgens verontschuldigt.
Je kunt zelf kiezen of je het eerste gedeelte van de opdracht liever alleen of samen met een medeleerling maakt.
Je verzamelt in deze eerste stap de Duitse uitdrukkingen voor bepaalde situaties.
In het tweede gedeelte oefen je de reacties. Dat kan in tweetallen, maar ook met z'n drieën of vieren.
Situaties

Gebruik bij de situaties steeds het volgende 'stappenplan'.
- Lees de situatie.
- Probeer spontaan een reactie in het Duits te geven.
- Als je vaststelt dat dat niet lukt, gebruik je de StudioWozzol-lijsten van de afgelopen jaren en/of een (online) woordenboek en/of de zinnen op de bijlage.
- Controleer in de klas of met het antwoordmodel of jouw reacties kloppen.
- Onthoud de reacties.
Spiel
- Vorm een tweetal of een klein groepje (3 á 4 leerlingen) en snijd een vel met daarop de Nederlandstalige situaties in strookjes.
- Leg de strookjes met de tekst naar beneden in het midden en trek om de beurt een strookje. Geef zonder te aarzelen de Duitse reactie. De andere leerlingen beoordelen of je correct en snel genoeg hebt gereageerd. (Bij twijfel of onenigheid mag je het vel met de Duitse reacties erbij pakken.)
- Voor een correcte en snelle reactie krijg je 1 punt. Dan is de volgende leerling aan de beurt.
- De leerling met de meeste punten heeft gewonnen.
- Leer de reacties eventueel nog beter en speel het spelletje in een andere samenstelling.
Joker
Zo'n mondeling is natuurlijk best spannend. Misschien ben je zelfs een beetje zenuwachtig. In zo'n situatie kun je soms niet op een bepaald woord komen of weet je gewoon niet verder.
Het ergste wat je kunt doen, is stil vallen of Nederlands praten. Je maakt wel indruk op je leraar als je met een Duitse zin probeert wat tijd te rekken.
Bekijk de zinnen op StudioWozzol en onthoud er enkele zodat je ze in geval van nood tijdens je mondeling kunt inzetten.
StudioWozzol-lijst: Joker - Module Sprechen
Extra
Als je bepaalde onderdelen nog meer wilt oefenen, kun je op de volgende websites aanvullende oefeningen vinden:
Antwoorden
Gesprekken
Gesprek 1
A: Hallo, sprichst du Englisch?
B: Nein, aber ich spreche Deutsch.
A: Toll, ich auch! Wie heißt du?
B: Ich bin Susanne. Und du?
A: Ich heiße Nele. Ich bin 16. Du auch?
B: Nein, ich bin erst 15.
A: Woher kommst du?
B: Ich komme aus Polen. Und du?
A: Ich komme aus Holland/aus den Niederlanden.
B: Schön! Wollen wir zusammen schwimmen gehen?
A: Ja, gerne!
Gesprek 2
A: Du kannst gut schwimmen!
B: Ja, ich bin auch in einem Schwimmverein. Treibst du Sport?
A: Ja, ich spiele Tennis.
B: Wow, das kostet sicher viel Zeit?
A: Ja, ich spiele dreimal pro Woche Tennis.
B: Ich trainiere zweimal pro Woche.
A: Bist du gut?
B: Es geht so. Welche Musik gefällt dir?/Welche Musik magst du?
A: Ich mag … .
B: Das ist auch meine Lieblingsband/mein Lieblingssänger/meine Lieblingssängerin!
A: Cool! Ich habe die neue Single auf meinem iPod.
Gesprek 3
A: Hast du morgen schon was vor?
B: Nein, noch nicht.
A: Hast du Lust auf Fahrradfahren?
B: Natürlich! Denkst du, dass das Wetter gut bleibt?
A: Keine Ahnung. Ich gucke mal nach… .
B: Wie warm wird es?
A: So ungefähr 20 Grad. Und es gibt nur wenig Wind.
B: Das ist schön, das ideale Wetter zum Fahrradfahren!
A: Ja, dann fahren wir nach dem Frühstück los. Ok?
B: Prima!
Gesprek 4
A: Weißt du schon, was du heute Abend anziehst?
B: Nein, noch nicht. Und du?
A: Ich ziehe meine Jeans(hose) an.
B: Ja, ich auch. Aber ziehst du Stiefel oder Turnschuhe an?
A: Ich denke, Turnschuhe. Stiefel sind zu warm.
B: Stimmt. Guck mal, wie findest du diese Bluse?
A: Die ist schön! Wie steht mir dieses T-Shirt?
B: Nicht schlecht, aber das grüne steht dir besser.
A: Ok, dann ziehe ich das an. Wie spät treffen wir uns?
B: Ich hole dich um neun ab.
Gesprek 5
A: So, ich habe Hunger!
B: Ich auch! Gibt es eine Karte?
A: Ja, hier. Was findest du lecker?/Was isst du gern?
B: Ich esse gern Bratwurst.
A: Nein, die mag/esse ich nicht.
B: Die ist hier echt super! Die musst du probieren/kosten!
A: Ich nehme lieber Pommes.
B: Ok. Was willst du trinken?
A: Ich nehme eine Cola.
B: Gut, dann gehe ich bestellen: eine Bratwurst, eine Portion Pommes und zwei Cola.
A: Vielleicht nehme ich danach noch ein Eis.
Gesprek 6
A: Der Nächste, bitte.
B: Eine Bratwurst, eine Portion Pommes und einen Hamburger, bitte.
A: Tut mir leid, die Hamburger sind alle. Aber der Döner ist super!
B: Ok, dann eine Bratwurst, eine Portion Pommes und einen Döner.
A: Ketchup oder Senf?
B: Senf, bitte. Und die Pommes mit Mayo.
A: Das macht dann 8, 45 €. Darf’s noch was zu trinken sein?
B: Ja, eine Cola, ein stilles Wasser und ein Bier.
A: Bist du schon 18?
B: Nein, aber das Bier ist für meinen Vater hier.
A: Na, gut. Alles zusammen 13,95 €. Guten Appetit!
B: Danke.
Gesprek 7
A: Hast du gesehen, dass heute Kinoabend ist?
B: Nein, welcher Film kommt/welchen Film spielen sie?
A: "Summertime blues".
B: Den kenne ich nicht.
A: Ich auch nicht. Es ist ein deutscher Film.
B: Dann sprechen sie natürlich Deutsch.
A: Das ist egal. Untertitel gibt es sowieso nicht.
B: Stimmt. Denkst du, dass wir das verstehen?
A: Ich denke, schon. Es ist ein Jugendfilm, also wird es nicht so schwierig sein.
B: Und was kostet eine Karte?
A: Nur 3 Euro 50.
B: Na, das ist billig! Dafür können wir es probieren.
Gesprek 8
A: Guten Tag, kann/darf ich Sie was fragen.
B: Natürlich. Was willst du wissen?
A: Wie kommen wir am besten nach Kassel?.
B: Mit dem Auto oder mit den öffentlichen Verkehrsmitteln?
A: Mit den öffentlichen Verkehrsmitteln.
B: Am besten fahrt ihr mit dem Fahrrad ins Dorf. Dort nehmt ihr den Bus nach Paderborn. Von dort fahrt ihr mit dem Zug weiter nach Kassel.
A: Wo müssen wir umsteigen?
B: Am Hauptbahnhof in Paderborn.
A: Wo können wir Fahrscheine/Fahrkarten kaufen?
B: Die Busfahrscheine gibt's bei mir.
A: Zwei Busfahrscheine, bitte.
B: Nur hin oder gleich hin und zurück?
A: Hin und zurück.
B: Das ist dann vier mal 2 Euro 70, 10 Euro 80 bitte.
A: Danke. Tschüs.
Gesprek 9
A: Wie findest du diese Hose?
B: Die ist toll.
A: Ja, cool! Was kostet die?
B: € 29. Aber warte mal, die/si eist im Angebot. Sie kostet nur noch die Hälfte!
A: Na, die probiere ich gleich an. Wo sind die Umkleidekabinen? Wie sehe ich aus?
B: Wow, die Hose steht dir echt gut/super!
A: Findest du sie nicht zu eng?
B: Nein, sie passt perfekt. Besser geht's nicht.
A: Ok, dann nehme ich sie.
Gesprek 10
A: Guten Tag, wie kann ich Ihnen helfen?
B: Guten Tag, wir haben ein Zimmer gebucht.
A: Auf welchen Namen?
B: (Meier).
A: Ja, hier. Für zwei Nächte?
B: Nein, für eine Nacht.
A: Ach ja, eine Nacht, aber zwei Zimmer?
B: Stimmt.
A: Zimmer 37 und 38 im zweiten Stock. Der Fahrstuhl ist hier um die Ecke.
B: Danke.
Gesprek 11
A: Hier Hotel Wiesengrün, Salbert am Apparat. Was kann ich für Sie tun?
B: Haben Sie vom 12. bis 15. August noch Zimmer frei?
A: Ja, es gibt noch freie Zimmer.
B: Haben Sie auch ein Doppelzimmer und ein Einzelzimmer?
A: Nein, wir haben aber ein Dreibettzimmer.
B: Das geht auch. Ist das mit Frühstück?
A: Ja, das ist inklusive Frühstück.
B: Danke. Dann möchte ich das Zimmer buchen.
A: Sehr gerne. Wie ist Ihr Name?
B: (Voskamp. V-o-s-k-a-m-p)
Gesprek 12
A: Entschuldigung, wir haben ein Problem.
B: Oh, wie kann ich Ihnen helfen?
A: Unser Zimmer ist auf der Straßenseite. Das ist sehr laut. Haben Sie ein anderes Zimmer?
B: Ja, wir haben noch ein Zimmer auf der Gartenseite frei. Das kostet aber 15 € pro Nacht mehr. Möchten Sie lieber das?
A: Das muss ich erst mit meinen Eltern besprechen.
B: Gut. bis gleich.
Gesprek 13
A: Bitteschön?
B: Zehn Brötchen bitte.
A: Vollkorn oder normale?
B: Vollkorn bitte.
A: 10 Vollkornbrötchen. Was darf es noch sein?
B: Haben Sie Äpfel?
A: Ja, die Äpfel sind von unserem Hof. Wir haben auch sehr gute Birnen.
B: Dann nehme ich ein Pfund Äpfel und ein Pfund Birnen. Das ist dann alles.
A: Das macht 12 Euro 65.
B: Bitte. Auf Wiedersehen!
A: Schönen Tag!
Gesprek 14
A: Was fehlt dir?
B: Ich habe mir in den Finger geschnitten. Es hört nicht auf zu bluten.
A: Zeig mal. Wie ist das denn passiert?
B: Ich wollte einen Apfel mit meinem Taschenmesser durchschneiden.
A: Das ist ein ziemlich tiefer Schnitt, das muss genäht werden. Wann hattest du deine letzte Tetanus-Impfung?
B: Das weiß ich nicht.
A: Dann kriegst du sicherheitshalber auch noch eine Tetanusspritze. Und, hat es weh getan?
B: Nein, ich habe nichts gemerkt.
Gesprek 15
A: ADAC. Was kann ich für Sie tun?
B: Guten Tag, hier … (noem je naam). Unser Auto springt nicht an.
A: Wann sind Sie zum letzten Mal damit gefahren?
B: Gestern. Da war alles noch normal.
A: Gut, ich schicke einen Mitarbeiter vorbei.
A: So, dann wollen wir mal sehen. Ah, ja, das dachte ich mir. Ein Marder hat das Kabel hier durchgebissen. Das passiert öfter in dieser Gegend. Aber ich kann das reparieren. Einen Moment… So, fertig!
B: Zum Glück! Danke! Was kostet das?
A: Sind Sie Mitglied im ADAC?
B: Mein Vater ist Mitglied im ANWB.
A: Dann bezahlen Sie nur das Material. Haben Sie die Mitgliedskarte dabei?
B: Hier bitte.
A: So, alles geregelt. Gute Fahrt!
Spreekbeurten
Meine Familie
Ich heiße Marie und bin 17 (Jahre alt). Zusammen mit meiner Familie wohne ich in Naaldwijk.
Meine Mutter heißt Marit und ist 42. Sie arbeitet bei HEMA. Mein Vater heißt Bert, ist 44 und ist Automechaniker.
Ich habe einen Bruder. Er heißt Sam und ist 18. Er macht gerade eine Ausbildung als Maler. Sam hat auch schon eine Freundin. Sie heißt Larissa.
Meine Schwester heißt Jonneke und ist 13.
Wir haben auch einen Hund. Das ist ein Labrador. Er heißt Benny und ist schon sehr alt.
Meine Oma und mein Opa (die Eltern von meiner Mutter) sind 65 und 66 und wohnen in Den Haag. Ich sehe sie oft am Wochenende.
Meine andere Oma ist schon tot. Mein anderer Opa ist krank. Er hat Alzheimer.
Außerdem habe noch zwei Tanten, einen Onkel, drei Cousinen und zwei Cousins. Wir sehen uns oft, wenn jemand Geburtstag hat. Dann ist es immer lustig und gemütlich.
Meine hobbys
Ich habe zwei Hobbys: fotografieren und Tennis spielen.
Zuerst spreche ich über Tennis.
Ich spiele schon seit drei Jahren Tennis. Zweimal pro Woche habe ich Training: am Montag und am Donnerstag. Ich glaube, ich spiele ziemlich gut. Mein Trainer ist jedenfalls mit mir zufrieden. Oft habe ich am Sonntag einen Wettkampf. Ich spiele gern Tennis. Tennis ist wirklich ein schöner Sport. Ich habe viele Freunde, die auch Tennis spielen.
Jetzt spreche ich über das Fotografieren.
Ich habe eine Canon-Fotokamera. Am liebsten fotografiere ich Menschen. Auch im Urlaub mache ich immer viele Fotos. Danach mache ich gern Fotoalben von den Fotos. Das mache ich mit dem Computer. Dann hat man immer schöne Erinnerungen. Vielleicht will ich später Fotograf werden.
Meine wohnung
Ich wohne in einem Reihenhaus. Unser Haus hat drei Etagen.
Im Erdgeschoss/Auf der ersten Etage ist das Wohnzimmer. Hier sind auch die Küche und eine Toilette.
Auf der zweiten Etage sind das Schlafzimmer von meinen Eltern, das Zimmer von meiner Schwester, das Badezimmer und ein Gästezimmer.
Im Dachgeschoss/Auf der dritten Etage/Unterm Dach gibt es noch zwei Zimmer: das Arbeitszimmer von meinem Vater und mein Zimmer.
Mein Zimmer ist nicht so groß, aber schön hell. In meinem Zimmer stehen ein Bett, ein Schreibtisch mit Computer und ein Stuhl. An den Wänden hängen Poster von … . Ich bin sehr zufrieden mit meinem Zimmer. Es ist sehr gemütlich.
Wir haben einen Garten. Er ist nicht groß, aber schön grün. Es gibt viele Blumen.
Meine wohnort
Ich wohne in Den Haag. Das ist eine große Stadt in den Niederlanden.
Den Haag liegt an der Nordsee. Darum kommen viele Touristen nach Den Haag.
Außerdem ist Den Haag der Regierungssitz. Auch der König und die Königin haben hier einen Palast.
Im Zentrum kann man gut einkaufen. Es gibt viele Cafés und Restaurants, Kinos und in Scheveningen ein Seeaquarium.
Den Haag ist eine internationale Stadt. Es gibt hier viele internationale Firmen/Betriebe und Organisationen. Auch leben hier viele verschiedene Kulturen.
Mir gefällt es in Den Haag.
Meine Lieblingsessen
Mein Lieblingsessen ist Chili con carne. Das kommt aus Mexiko und bedeutet 'Chili mit Fleisch'.
Zuerst gießt man die Bohnen ab. Dann schneidet man die Zwiebeln klein. Den Lauch schneidet man in Ringe und die Paprika in Würfel. Dann erhitzt man zwei Löffel Öl in der Pfanne und brät das Gehackte braun. Dann gibt man das Gemüse dazu und brät es kurz mit. Dann gibt man noch das Tomatenmark und die Bohnen hinzu und lässt alles noch kurz warm werden. Es darf aber nicht mehr kochen. Fertig!
Dazu schmeckt Pasta, Reis oder Brot.
Guten Appetit!
Mein Tagesablauf
Ich möchte erzählen, wie mein Tag aussieht.
Um Viertel nach sieben stehe ich auf. Erst putze ich mir die Zähne, wasche und kämme mich. Dann ziehe ich mich an. Anschließend frühstücke ich.
Zehn vor achte fahre ich mit dem Fahrrad zur Schule.
Nach der Schule fahre ich meistens nach Hause und mache Hausaufgaben. Nur freitags fahre ich gleich ins Zentrum, weil ich von halb vier bis sechs Uhr im Supermarkt arbeite. Ich fülle da Regale.
Ungefähr um halb sieben essen wir Abendbrot. Nach dem Essen lerne ich oft noch ein bisschen. Abends treffe ich mich manchmal mit Freunden, spiele Computer oder sehe fern/gucke Fernsehen.
Gegen halb elf gehe ich ins Bett/gehe ich schlafen.
Schule und Zukunft
Meine Schule heißt Stevincollege. Ich gehe in die neunte Klasse von der Hauptschule. Dieses Jahr mache ich meinen Abschluss.
Niederländisch finde ich schwierig. Da stehe ich 5.
Mein Lieblingsfach ist Sport. Mein Hassfach ist Niederländisch. Der Techniklehrer ist mein Lieblingslehrer. Er kann mir eine Menge beibringen.
Ich hoffe, dass ich die Prüfungen bestehe.
Dann möchte ich Automechaniker werden.
Ferien
Im Sommer bin ich mit meinen Eltern in Italien gewesen.
Wir sind mit dem Auto nach Italien gefahren und haben unterwegs in Österreich übernachtet.
Das Wetter war gut. Jeden Tag schien die Sonne und war es ungefähr 20 Grad. Nur einmal hat es geregnet.
Wir haben schöne Ausflüge gemacht und viele schöne Städtchen gesehen. Auch bin ich oft im See geschwommen. Einmal haben wir uns Fahrräder ausgeliehen und haben wir eine Fahrradtour gemacht.
Das Essen war super lecker! Ich habe viel Pasta und Eis gegessen.
Es war ein schöner Urlaub./Es waren schöne Ferien.
Erlebnis
Zum Geburtstag hatte/habe ich einen Gutschein für eine Ballonfahrt gekriegt. Ich wollte immer schon mal mit einem Heißluftballon fliegen.
An einem Samstag im Oktober fuhr ich mit meinen Eltern nach Breda. Ich konnte die ganze Nacht nicht schlafen. Ich hatte keine Angst, aber ich war eben ziemlich aufgeregt.
Wir versammelten uns auf einer Wiese. Zusammen mit drei anderen Leuten stieg ich in den Ballon. Es war ein ganz besonderes Gefühl, als der Ballon aufstieg. Die Landung war ein bisschen holperig, aber alles ging gut. Das war für mich ein unvergessliches Erlebnis!
Wegbeschreibung
Du kannst die Straßenbahn (Nummer) 3 Richtung Loosduinen nehmen. Die Haltestelle ist vor dem Bahnhof. Die Fahrt dauert ungefähr eine Viertelstunde. Du darfst nicht vergessen auszuchecken.
Dann gehst du die zweite Straße links. Bei der folgenden Kreuzung gehst du nach rechts. Das ist die Clematisstraat.
Dann gehst du noch ungefähr 100 Meter geradeaus. Unser Haus ist auf der linken Straßenseite. Du kannst es gut an dem Apfelbaum und der roten Bank erkennen.