Project Geld (2021-2022)

Project Geld (2021-2022)

Introductie

Inleiding

De komende weken ga je aan de slag met het project omgaan met geld. Jongeren zijn een belangrijke doelgroep voor winkels en bedrijven. De reden hiervoor zit is dat jongeren vaak veel geld te besteden hebben. Waar geef jij je geld aan uit? Hoe kom je aan geld? Je gaat het allemaal ontdekken in dit project.

In de eerste week gaan we aan de slag met een stukje geschiedenis van het geld. Daarna gaan we aan de slag met het werkboek Spaarwijs en gaan we aan de slag met Fast Fashion in projectdeel 3. Nog meer informatie over dit project ontvang je van je docent. Veel succes.

 

 

Leerdoelen

De leerdoelen zijn:

  • Na dit project kun je het onstaan van geld beschrijven.
  • Na dit project kun je uitleggen wat het verschil is tussen giraal en chartaal geld.
  • Na dit project kun je voorbeelden noemen van directe ruil.
  • Na dit project kun je de functies van geld benoemen.
  • Na dit project kun je de betekenis geven van spreekwoorden die met geld te maken hebben.
  • Na dit project kun je het ontstaan van de euro beschrijven.
  • Na dit project kun je aangeven waar jij geld aan uitgeeft.
  • Na dit project kun je een budget samenstellen.
  • Na dit project kun je de redenen om te sparen benoemen.
  • Na dit project kun je verstandige keuzes maken met betrekking tot je aankopen.

Planning

 

Week Projectdelen Wat moet je doen? Samen of individueel
1

Projectdeel 1:

Geschiedenis van het geld

  • Lezen de theorieblokken
  • Maken tussenopdrachten
  • Maken eindopdracht pd1 (inleveren via SOM)
Samen
2

Projectdeel 2

Werkboek spaarwijs

Individueel werken aan je eigen spaardoel in het werkboek.

Inleveren van het werkboek.

Individueel
3

Projectdeel 3

Fast fashion

  • Lezen theorieblokken
  • Maken tussenopdrachten
  • Maken eindopdracht pd 3 (inleveren via SOM)
 
4 Projectdeel 4    
5 Afsluiting    

 

Samenvatting theorieblokken

Je gaat zelf je eigen samenvatting van de theorieblokken maken. Haal zelf de kernzinnen en belangrijke info uit de theorieblokken. Maak hiervoor een apart document. Kijk voor tips door op de button te klikken.

Samenvatting schrijven

Begrippenlijst

Voor de kennistoets ga jij je eigen begrippenlijst maken. Deze begrippenlijst maak jij tijdens het maken van dit project. Ook het leren van de begrippen kun je dus vanaf het begin doen.

  1. Je leest de theorieblokken door.
  2. Als je een begrip tegen komt dan schrijf je dit begrip op een kaartje.
  3. Je zoekt de goede betekenis op en schrijft dit aan de andere kant van het kaartje.
  4. Als je de kaartjes hebt geschreven, worden de flashcards gesorteerd in drie stapels. Alle kaartjes beginnen in stapel 1. Ken je er één? Dan schuift hij een stapel op, naar stapel 2. Ken je er één uit 2? Dan gaat hij naar stapel 3. Ken je er één uit stapel 3 dan gaat die op de eindstapel.
  5. Als je alle begrippen op de eindstapel hebt liggen draai je de kaartjes en ga je op nieuw stap 1 t/m 4 doen.

Introductieopdracht

Introductie opdracht:  Wat voor geldtype ben jij? Een superspaarder, een rekenmaster, een geldchaoot of een Big spender? Heb jij altijd een tekort? Geen idee waar je geld blijft? Of spaar jij voor een mooi doel?

Doe de geldtypetest en schrijf op wat voor spaarder jij bent.

Geldtypetest

Projectdeel 1: Geschiedenis

Theorie: Ruilhandel en zout

Geschiedenis van geld

Ruilhandel

Heel lang geleden bestond er nog geen geld, maar ruilden mensen van alles om elkaar te betalen. Men deed aan ruilhandel. Zo ruilde de één vis voor een stuk vlees met de ander. Of kreeg je voor een zelfgemaakt brood een paar maïskolven terug. Handig zou je in eerste instantie zeggen, maar dat is niet altijd waar. Een vis blijft niet lang goed en een levend dier kun je niet in stukjes hakken. Men verzon steeds andere betaalmiddelen.

Betalen met zout

Vroeger was zout heel veel waard. Daarom is dit een tijd lang als betaalmiddel gebruikt. De Romeinse soldaten uit de tijd van Julius Caesar (ongeveer 45 voor Christus) werden in zout uitbetaald. In het Latijn wordt zout ‘sal’ genoemd. Hier komt het woord ‘salaris’ vandaan, het inkomen dat je krijgt als je werkt. Een nadeel van zout is dat het nat kon worden. Als dit gebeurde dan had je niks meer aan het zout. Ook is het voor mensen die aan zee wonen makkelijker aan zout te komen dan voor mensen die in het binnenland wonen. Kortom, geen ideale manier van betalen.

 

 

Theorie: Andere betaalmiddelen

Andere betaalmiddelen

De eerste ruilhandel was vooral makkelijk als je kleinere producten met elkaar ruilde. Maar wat als je grotere producten hebt en hoe bepaal je dan de waarde van het product. Zo gingen mensen vroeger met alle spullen die ze over hadden naar de markt om daar te ruilen. Dit was natuur niet handig en gevaarlijk. Daarom begonnen ze te zoeken naar andere betaalmiddelen, zoals schelpen, armbandjes en steentjes. Deze kon je makkelijk meenemen en verstoppen. Of dit de oplossing was?

Theorie: Goud en zilver

De komst van het muntgeld

Eerst probeerde men met goud en zilver te betalen. Goud en zilver was veel waard, omdat er niet zoveel van was. Met een klein klompje kon je heel veel kopen. Een nadeel was dat de klompjes wel altijd gewogen moesten worden om te bepalen wat ze precies waard waren. En dat was niet zo handig, want je had natuurlijk niet altijd een weegschaal bij je.

Om het nog makkelijker te maken, ging men rond de zevende eeuw voor Christus goud en zilver smelten om er munten van te maken. Maar oneerlijke mensen schaafden stiekem de randjes af en daar werden nieuwe munten van gemaakt. Dat zie je bijna niet, maar je komt erachter als je de munten weegt. Om te voorkomen dat iemand de randen afschaaft, hebben munten sindsdien een rand met ribbels. Ook staat er meestal een tekst in, zoals bij ons ‘God zij met ons’.

Theorie: Functies en soorten geld

Funties van geld

Vroeger had geld dus de functie van ruilmiddel, maar het had ook de functie van bewaarmiddel. Zo kon je goud in bewaring geven bij de goudsmid. Deze gaf jou dan een papier waarop stond hoeveel je bij hem had gebracht. Als je het goud weer wilde hebben, dan liet je de goudsmid het papier zien en kreeg je het terug. Deze manier van geld in bewaring geven had ook een nadeel. Iemand anders kon jouw papier zonder naam stelen en er met jouw goud vandoor gaan. Het bewijsje dat de goudsmid je gaf, is eigenlijk de voorloper van het papieren geld zoals we nu gebruiken. Tegenwoordig heeft geld de volgende functies:

  • rekenmiddel (je kunt de waarde van producten mee aan geven)
  • ruilmiddel (je kunt er producten mee kopen)
  • spaarmiddel (je kunt geld sparen of bewaren op de bank of in je spaarpot)

Chartaal of giraal

Er zijn verschillende manieren om te betalen, chartaal en giraal. Chartaal betekent dat je met munten of biljetten betaalt. Dus als je afrekent bij de supermarkt, dan haal je die uit je portemonnee en betaal je jouw boodschappen. Als je giraal betaalt, dan doe je dat via je bank. Je gebruikt dan je pinpas, creditcard of internetbankieren.

 

Tussenopdracht 1

Geld1

Geld2

Bekijk bovenstaande filmpjes en beantwoord onderstaande vragen:

1.    Hoe kwamen de mensen vroeger aan spullen zonder geld?

2.    Waarom was dat lastig?

3.    Wat was een van de eerste betaalmiddelen?

4.    Welke twee soorten geld zijn er?

 

Tussenopdracht 2

Spreekwoorden met geld

In onze taal zijn heel veel verschillende spreekwoorden die met geld te maken hebben.

  • Geef de betekenis van onderstaande spreekwoorden.
  • En zoek nog 3 andere spreekwoorden die met geld te maken hebben en hun betekenis.

Spreekwoord

Betekenis

1. Waar voor je geld krijgen.

                             

2. Geld moet rollen.

 

3. Dat is weggegooid geld.

 

4. Het geld groeit me niet op de rug.

 

5. In het geld zwemmen.

 

6. Op je geld zitten.

 

7. Geld maakt niet gelukkig.

 

8. Geld als water verdienen.

 

 

Eindopdracht PD1

Eindopdracht PD1 (groep)

Tegenwoordig heeft geld naast betaalmiddel ook de functie als rekenmiddel en spaarmiddel. Met geld kun je de waarde van iets aangeven en je kunt het sparen. Na je geboorte, hebben jouw ouders vast en zeker een spaarrekening voor jou geopend. Elke maand storten ze een bepaald bedrag in euro's (€) op jouw spaarrekening. Jullie zijn geboren en opgegroeid in de tijd van de euro. Maar jouw ouders en docenten zijn geboren in de tijd van de gulden. In Spanje had je de peseta en Belgë had de Belgische frank. In deze eindopdracht gaan jullie aan de slag met het ontstaan van de euro.

Maak een informatiefolder over de euro:

Jullie folder bevat de volgende informatie:

  • Wanneer is de euro als wettig betaalmiddel ingevoerd?
  • In welke landen kun je met de euro betalen?
  • Waarom hebben veel Europese landen hun eigen munt ingeruild voor de euro? Noem 3 voordelen:
  • Hoeveel verschillende euro-bankbiljetten zijn er?
  • Hoeveel verschillende euro-munten zijn er?
  • Welke echtheidskenmerken hebben de euro-bankbiljetten?
  • Maak in je folder gebruik van bijpassende afbeeldingen.

 

 

Projectdeel 2: Week van het geld

Inleiding

Doel projectdeel 2: week van het geld (individueel)

Bij projectdeel 2 ga je aan de slag met verschillende praktische opdrachten. Opdrachten die passen bij de echte wereld van keuzes maken. Je gaat een spaardoel opstellen voor iets wat je graag wil kopen of doen. Om dit doel te behalen ga je een spaarplan maken, om vervolgens te bekijken waar je allemaal op kunt besparen en hoe je voor (meer) inkomsten kunt zorgen. Tot slot gaan we ook kijken naar hoe je een goede aankoopbeslissing neemt. Voor dit projectdeel krijg je van de docent een werkboek uitgedeeld. De opdrachten voor dit projectdeel zijn in het werkboek te vinden. Daar mag je in schrijven en in werken. 

Veel succes!

1. Hoe kun je je droom realiseren?

https://scholieren.nibud.nl/artikel/scholieren-en-sparen*/

Voor les 1 kun je hierboven de Powerpoint en de linkjes naar de websites vinden die je nodig hebt.

2. Wat komt erin en wat gaat eruit?

https://scholieren.nibud.nl/artikel/top-10-zelf-betaalde-uitgaven-van-scholieren*/

Voor les 2 kun je hier de Powerpoint en de linkjes naar de websites vinden die je nodig hebt.

3. Bewaar je geld!

Kijkopdracht 'Stack Je Money'

Kijkopdracht spaarplan

Voor les 3 kun je hierboven de Powerpoint en de linkjes naar de websites vinden die je nodig hebt.

4. De Latte factor (of Red Bull factor)

Kijkopdracht opdr. 1 les 4

Geldtypetest

Voor les 4 kun je hierboven de Powerpoint en de linkjes naar de websites vinden die je nodig hebt.

5. Hoe verdien je meer geld?

https://scholieren.nibud.nl/artikel/hoe-kom-ik-aan-meer-geld*/

https://www.nibud.nl/consumenten/zakgeld/

Voor les 5 kun je hierboven de Powerpoint en de linkjes naar de websites vinden die je nodig hebt.

6. Hoe neem je een financiële beslissing?

Kijkopdracht: Hoe neem ik een goede beslissing?

https://scholieren.nibud.nl/artikel/reclame-om-te-verleiden*/

Voor les 6 kun je hierboven de Powerpoint en de linkjes naar de websites vinden die je nodig hebt.

7. Neem een beslissing, realiseer je droom!

Voor les 7 kun je hierboven de Powerpoint en de linkjes naar de websites vinden die je nodig hebt.

8. Realiseer je droom!

Voor les 8 kun je hierboven de Powerpoint en de linkjes naar de websites vinden die je nodig hebt.

Eindopdracht PD2

Eindopdracht PD2

De afgelopen lessen heb je een spaardoel opgesteld voor iets wat je graag wil kopen of doen. Om dit doel te behalen heb je een spaarplan gemaak. Je hebt ook kunnen bekijken waar je allemaal op hebt kunnen besparen en hoe je voor meer inkomsten kunt zorgen. De laatste opdracht was het maken van een aankoopbeslissing. De volgende opdrachten heb je gemaakt:

  • Opdracht 1: Moodboard maken
  • Opdracht 2: Korte termijn, middellange termijn of lange termijndoelen
  • Opdracht 3: Korte termijn, middellange termijn of lange termijndoelen
  • Opdracht 4: Spaardoel
  • Opdracht 5: Inkomsten en uitgaven
  • Opdracht 6: Soorten uitgaven
  • Opdracht 7: Soorten uitgaven
  • Opdracht 8: Stack je money
  • Opdracht 9: Spaarplan
  • Opdracht 10: Spaarplan
  • Opdracht 11: Spaarplan
  • Opdracht 12: Latte-factor
  • Opdracht 13: Meer geld
  • Opdracht 14: Financiële beslissing
  • Opdracht 15: Financiële beslissing
  • Opdracht 16: Beslismodel

Check of je alle opdrachten netjes hebt gemaakt. Is alles netjes gemaakt? Dan lever je het werkboek in bij de docent. 

Projectdeel 3: Jouw spijkerbroek

1. Inleiding

In projectdeel 2 ben je heel praktisch aan de slag gegaan met je eigen inkomsten en uitgaven. Je hebt een spaardoel opgesteld, een begroting gemaakt en een spaarplan gemaakt. Een groot deel van de uitgaven van jongeren gaat naar kleiding. De kleding die je vanmorgen aangetrokken hebt is waarschijnlijk gekocht, omdat je deze leuk vond. Maar wist je dat de broek, trui, het t-shirt, jouw sneakers, allemaal al een lange reis hebben gehad voordat ze door jou gekocht werden? Waar worden jouw kledingstukken eigenlijk gemaakt? Projectdeel 3 gaat over duurzaam consumeren. Wat is dat nou duurzaam consumeren? Dit is consumeren zonder dat dit nadeling is voor mens en mileu. Je houdt bij het kopen van goederen en diensten rekening met milieu en mens.

2. Katoen

Jouw spijkerbroek reist de wereld rond!

Heb je ooit nagedacht waar jouw spijkerbroek vandaan komt? De reis begint bij de grondstof katoen, wat van de katoenplant geoogst wordt. Deze katoenplant vindt warmte erg belangrijk, daarom groeit deze ook alleen in warme gebieden. Wereldwijd wordt nu de meeste katoen geteeld in China, India en de Verenigde Staten.

Als de katoen geoogst wordt, maakt men de katoen schoon en worden er draden van gesponnen. Eventueel worden de draden gelijk gekleurd, maar vaak is dit pas bij de opdrachtgever/afnemer van de katoendraad.

De katoendraden worden geweven tot lappen textiel, dit vindt vooral in Oost-Europa plaats. Vooral in Polen vindt je veel verschillende weverijen. Vroeger gebeurde dit ook in onze omgeving. In Helmond, Mierlo en Geldrop bijvoorbeeld vind je nog aanwijzingen richting de (katoen)weverijen. De arbeidskosten in Nederland werden in de jaren 60 en 70 langzaam te hoog, waardoor de weverijen verplaatst werden naar bijvoorbeeld Polen.

Om met de geweven katoen fijn zittende kledingstukken zoals de spijkerbroek te maken, moet de textiel nog wel behandeld worden. Tijdens dit behandelproces wordt de katoen meerdere malen gewassen, één of meerdere keren gebleekt en uiteindelijk geverfd. Er worden vaak veel verschillende stoffen gebruikt, waarvan een aantal minder goed voor het milieu zijn. Denk hierbij aan bijvoorbeeld zwavelzuur. Alle verschillende onderdelen van dit proces kunnen over de hele wereld plaatsvinden. Daardoor kan het zo voorkomen dat de stof in Bangladesh voor het eerst gewassen wordt, in Haïti gebleekt en dan vervolgens een tweede keer gewassen en daarna gekleurd worden in Bangladesh.

Als de stof klaar is voor onze spijkerbroek, wordt deze gemaakt in verschillende onderdelen in verschillende landen. Alles is afhankelijk van onder andere loonkosten en betrouwbaarheid van de fabrieken. Het knippen van de stof in de juiste stukken gebeurt bijvoorbeeld in El Salvador, in Bangladesh naaien ze de broek in elkaar, zetten ze in Cambodja de knopen eraan en wordt de zoom erin gemaakt. In India worden de labels, zoals het merk en verplichte productlabel met grondstoffen en wasvoorschrift, in de broeken genaaid.

3. Fast Fashion

Wat is fast fashion?

Fast fashion is letterlijk vertaald “snelle mode”. Voorheen deden we jaren met een winterjas of spijkerbroek. Nu wisselt de mode meerdere keren per seizoen. Het gevolg is dat we sneller uitgekeken raken op wat we kopen en dus meer kleding willen kopen. En om als consument meerdere keren per seizoen nieuwe kleding te kopen moet het spotgoedkoop zijn. En dat is het!

Kort samengevat zijn de kenmerken van fast fashion:

  • Kleding is zo goedkoop mogelijk geproduceerd
  • Een hoge omloopsnelheid: meerdere mode trends per seizoen
  • Productie in lage lonen landen
  • Vaak milieu onvriendelijke productie
  • Ook dure kleding kan fast fashion zijn!

Dit alles komt met een zware prijs. Een prijs die achter de schermen grotendeels wordt betaald door mensen in ontwikkelingslanden én door ons milieu. Een prijs die voorheen voor de consumenten niet zichtbaar was, maar die nu gelukkig steeds duidelijker wordt.

4. Bewust kleding shoppen

Waar kun jij opletten bij het kopen van kleding?

5 punten om op te letten:

  1. Mode is ontworpen om je “out of trend” te voelen. Vroeger waren er 2 mode seizoenen: Lente/Zomer en Herfst/Winter. Tegenwoordig lijkt het in veel winkels dat er 52 kleine modeseizoenen zijn, elke week weer iets “nieuws”.
  2. Kortingen zijn niet echt kortingen. Vooral in outlet stores vind je veel “merkkleding” die nooit het echte merklabel gekregen hebben. Soms is de kwaliteit ook erg laag toe noemen in dit soort stores!
  3. Kleding bevat vaak gevaarlijke stoffen! In veel kleding vind je schadelijke stoffen zoals lood en andere chemicaliën. Niet alleen in kleding, maar ook in accessoires zoals riemen, schoenen en portemonnees. Vooral in de goedkope kleding zitten veel chemicaliën die schadelijk zijn voor onze gezondheid.
  4. De kleding is niet gemaakt om lang mee te gaan. Vroeger kocht je een kledingstuk wat langere tijd mee kon. Tegenwoordig is de producent alleen bezig met één ding: Winst. En daarvoor hebben ze ons als consument nodig. Als wij kleding kopen die duurzaam is, maakt het bedrijf uiteindelijk minder winst, want er wordt minder kleding gekocht.
  5. Kralen, pailletten zijn vaak een aanwijzing voor kinderarbeid. Er zijn machines die kralen en pailletten kunnen bevestigen aan stoffen, maar deze zijn duur in de aanschaf. De producent moet hiervoor veel geld investeren en dat doet een Fast fashion producent niet graag.

Hoe kun je meer bewust worden van jouw koopgedrag met betrekking tot kleding?

  • Koop lokaal geproduceerde kleding, ook al is deze wat kostbaarder dan H&M of Primark.
  • Koop bijvoorbeeld in tweedehands kledingzaken. Hier vind je soms echt hele toffe kleding, die ook weer helemaal hip is!
  • Koop kleding bij winkels waar ook makkelijk te vinden is waar en hoe de kleding gemaakt wordt!
  • Kijk goed in labels van kleding om te kijken wat de gebruikte materialen zijn. Er zijn steeds meer modemerken die gerecyclede kledingstukken verkopen. Door oude kleding te bewerken tot nieuwe stoffen, geef je deze kleding een tweede leven.

 

5. Tussenopdracht 1

Opdracht 1: (Samen)

Geef antwoord op onderstaande vragen.

  1. Bedenk voor jezelf waarom een spijkerbroek vaak niet in Nederland gemaakt wordt.

  2. De gemiddelde prijs van een spijkerbroek ligt rond €60,-. Hoeveel zou het maken van een spijkerbroek gekost hebben? En hoe zou je deze kosten kunnen onderverdelen? Denk aan materiaal, personeel, fabriekskosten, vervoer etc.

  3. Als de spijkerbroeken in Nederland gemaakt worden zou de prijs stijgen, hoe komt dit?

 

Opdracht 2:

Zoek in jouw kleding die je nu aan hebt naar het label wat erin zit. Neem onderstaande tabel over in Google-document. Geef dan van alle kledingstukken je aan hebt wat voor kledingstuk het is en waar deze gemaakt is. Schrijf erachter welke materialen er in jouw kleding verwerkt zijn.

Kledingstuk

Herkomstland

Materiaal

Broek

Bangladesh

Katoen, elastan,Polyester

T-shirt

China

Katoen

Trui

Turkije

Katoen, elastaan, Polyester

Schoenen

?

Leer

 

 

 

 

  1. Wat valt je op als je kijkt naar de gebruikte materialen?
  2. Wat valt je op als je kijkt naar het land waar het kledingstuk gemaakt is?
  3. Welke materialen worden er voor een spijkerbroek gebruikt?

6. Tussenopdracht 2

Opdracht 3: (Samen)

Lees de volgende bron goed door. 8.000 liter water in je broek

Bekijk ook het fragment van NOSop3 bij het artikel, alleen het 1e fragment.

Beantwoord daarna de volgende vragen:

Download de wereldkaart en print deze uit. Op school zorgen we ook voor wat exemplaren!

  • Geef alle landen die genoemd worden in de tekst over de reis van jouw spijkerbroek een kleur en maak een legenda met de namen van de verschillende landen.
  • Teken op de kaart de route die de katoen aflegt in het hele proces van plantje naar Spijkerbroek.
  • Wat valt je op als je naar de wereldkaart kijkt?
  • Hoe zou de katoen van plaats naar plaats vervoerd worden?

 

Waarom is het veelvuldig kopen van een nieuwe spijkerbroek niet goed voor het milieu en klimaat?

  • Milieu.................
  • Klimaat .............

Eindopdracht PD3

Eindopdracht PD3

Maak een presentatie waarin jullie onderstaande punten terug laten komen:

  • Waarom in Nederland weinig spijkerbroeken gemaakt worden?
  • Hoe het productieproces van een spijkerbroek in elkaar zit?
  • De wereldkaart inclusief de legenda met alle landen in het productieproces?
  • Waarom het goed is om voor jou zelf goed na te denken waarom het principe van fast fashion niet zo goed is voor milieu en klimaat?

 

Maak gebruik van passende plaatjes (in ieder geval de wereldkaart die je zelf gemaakt hebt!!) en ben creatief met het presenteren van het geleerde in dit projectdeel.

 

 

Afsluiting

Eindopdracht

Steeds meer jongeren worden slachtoffer van criminelen die via de bankrekeningen van deze jongeren geld witwassen. Met een financiële beloning in het vooruitzicht geven de scholieren toestemming grote bedragen tijdelijk op hun rekening te zetten. Dit worden geldezels genoemd. Iemand vraagt, vaak met een mooi verhaal, of de bankrekening gebruikt mag worden om geld op te storten. Ze geven de geldezel (vaak buitenlandse) rekeningnummers waarnaar hij het geld vervolgens moet overmaken. Een percentage van het geld mag hij houden als vergoeding. Zodra de bank merkt dat de jongere als geldezel is ingezet, moet deze het vaak alweer verdwenen geld terugbetalen. Met een schuld tot gevolg. Ook hangt de jongere een straf boven het hoofd wegens fraude. Belangrijk dat jullie je hierin verdiepen.

-->Maak een informatieposter over geldezels (money mules)

--> Verwerk daarin de volgende informatieonderdelen:

  • Wat een geldezel is?
  • Hoe criminelen te werk gaan als het om geldezels gaat?
  • De gevolgen als je wordt gepakt.
  • Hoe kun je voorkomen dat je een geldezel wordt?