Plant klas 2 24/25

Plant klas 2 24/25

Wat is plantenteelt

Hieronder zie je een stukje Nederland van boven. Naast de dorpen en steden zie je veel groen, met slootjes er omheen. Dit zijn weilanden(voor dieren) of akkers(voor plantjes). Hier worden landbouw producten gemaakt. Landbouw producten zijn producten die op een boerderij worden gemaakt. Denk aan voedsel zoals melk en vlees. Maar in Nederland wordt ook heel veel voedsel geproduceerd met planten. Denk aan aardappelen, tomaten en peren. Ook telen we in Nederland veel bloemen voor in een vaasje. Hiermee verdient Nederland heel veel geld. Bij plantenteelt leer je wat je moet doen om je planten zo te telen, dat je er geld mee kunt verdienen.

Bekijk het filmpje hieronder. Stop bij 30 seconde en ga weer verder bij 3:50.

Nederland verkocht in 2024 voor 129.000.000.000 Euro (129 miljard) aan landbouwproducten aan andere landen. Alleen de Verenigde Staten van Amerika verkochten meer landbouw producten aan het buitenland. Nederland is de nummer 2 in de wereld. Nederlanders zijn hier dus erg goed in. Heel erg knap voor zo'n klein landje. In de productie, opslag, handel en transport werken heel veel mensen die daar hun geld mee verdienen.

 

 

De plant

Een plant bestaat uit verschillende onderdelen. Elk van deze onderdelen heeft een eigen taak.

De belangrijkste onderdelen van de plant zijn:

  1. de stengel
  2. het blad
  3. de wortels
  4. de bloem
  5. de vrucht

De wortels

De plant groeit met zijn wortels in een teeltmedium. Bijvoorbeeld potgrond of zand. De wortels hechten zich vast in de ondergrond, zodat de plant niet omvalt en stevig blijft staan.

Een andere belangrijke functie van de wortels is het opnemen van water uit het teeltmedium. In het water zitten ook de voedingsstoffen opgelost, die een plant nodig heeft om te groeien.

De plant kan in zijn wortel ook voedingsstoffen opslaan. Deze kunnen mensen dat eten. Denk aan winterpeen, radijs en rode biet. In deze wortels wordt reservevoedsel opgeslagen.

Samengevat doen de wortels deze drie dingen:

  •  Plant stevig vastzetten
  •  Water en voeding opnemen
  •  Voedingsstoffen opslaan

De stengel

De stengel zorgt voor stevigheid van de plant, zodat de plant rechtop kan blijven staan. Aan de stengel groeien de bladeren en bloemen van de plant.

Een belangrijke functie van de stengel is het vervoeren van water, met voedingsstoffen, vanuit de wortels, naar alle delen van de plant. Ook vervoert de stengel de glucose (suiker) dat in het blad gevormd wordt naar alle andere delen van de plant. 

In sommige stengels wordt reservevoedsel opgeslagen, zoals bij asperge, bleekselderij en rabarber.

Samengevat doen de stengels dus:

  • Geeft vorm aan de plant
  • Transport van voeding en water
  • Voedsel opslaan

De bladeren

De bladeren groeien aan de stengel. De belangrijkste functie van het blad is fotosynthese.

Fotosynthese vindt plaats in alle groene delen van de plant, in de bladgroenkorrels. Bij fotosynthese gebruikt het blad water (H2O) en koolstofdioxide (CO2) en maakt daar glucose (C6H12O6) en zuurstof (O2) van.

De energie die daarvoor nodig is, haalt de plant uit het licht. In het donker heeft de plant dus geen fotosynthese. De glucose gebruikt de plant als brandstof en bouwstof.

Bij de fotosynthese komt zuurstof vrij, ook dat heeft elk mensen en dieren nodig om te ademen. Daarmee is de plant onmisbaar!

Bedrijven in de plantenteelt

Een bedrijf dat landbouw producten produceert noemen we een productiebedrijf. Dit zijn de bedrijven die de producten produceren die wij mensen gebruiken. Het gebruiken van die producten door mensen, wordt ook wel consumeren genoemd.

 

Sommige productiebedrijven produceren buiten, sommige binnen.

Als een productiebedrijf binnen teelt, noemen we dit een "gesloten teelt"

Als een productiebedrijf buiten teelt, noemen we dit een "open teelt"

Hieronder zie je wat voorbeelden van open en gesloten teelt.

 

 

Jij koopt de meeste landbouwproducten waarschijnlijk niet bij het productiebedrijf, maar in de winkel. Voordat de spullen in de winkel zijn moeten ze dus worden vervoerd en verwerkt.

 

De appelen zoals je die in het grote krat ziet op de foto, gaan in het krat naar een "verwerkingsbedrijf". Dit bedrijf verwerkt de appelen zodat ze in een winkel kunnen worden verkocht. Het verwerkingsbedrijf wast de appelen en doet ze op een mooi schaaltje.

Als het verwerkingsbedrijf de appelen heeft verwerkt gaan ze naar de winkel. Dan kun jij (de consument) ze kopen.

Ieder bedrijf die iets met de appels doet (het productiebedrijf, het verwerkingsbedrijf en de winkel) verdient wat geld aan de appel die jij koopt.

Hieronder zie je de weg die de appel aflegt in een een schema. Dit noemen we een bedrijfskolom

Teeltmedia

Een teeltmedium ( meervoud = teeltmedia ) is dat waar je je plantje in plant of zaait.

Productiebedrijven met een open teelt, telen hun plantjes in de grond. In Nederland zijn verschillende grondsoorten. Je ziet ze in het plaatje hieronder.

Iedere grondsoort heeft andere eigenschappen. Die eigenschappen moet je rekening mee houden voordat je er plantjes op gaat telen.

Zand: Deze grondsoort is makkelijk te bewerken. Maar bevat weinig voeding en houdt ook slecht water vast. Deze grondsoort droogt dus snel op.

Klei: Als deze grondsoort nat is, plakt deze aan de gereedschap. Als deze grondsoort droog is, is deze heel erg hard en kom je met een steekschop bijna de grond niet in. Deze grondsoort is dus heel slecht te bewerken. Wel zit er heel veel voeding in klei. Ook houdt klei goed water vast waardoor deze niet snel opdroogt.

Veen: Veen is gemaakt van plantenresten. Deze plantenresten houden heel goed het water vast. Het zorgt ervoor dat veen erg nat is. Zo nat, dat je er met grote machines niet overheen kan omdat je dan wegzakt. Je kunt veen dus slecht bewerken. Doordat veen van plantenresten is gemaakt, zit er heel veel voeding in.

 

Hieronder zie je twee filmpjes over veen. Filmpje 1 laat zien hoe veen eruit ziet. Begin met kijken bij 14:30 min tot 15:15 min. Filmpje 2 gaat over hoe veen is ontstaan.

Filmpje 2. Wat is veengrond?

In de gesloten teelt worden de plantjes meestal niet in de grond gezet. Hiervoor wordt een "substraat" gebruikt. Dit substraat is door mensen gemaakt.

Een substraat dat in de gesloten teelt veel wordt gebruikt is steenwol. Dat wordt ook gebruikt om huizen te isoleren. Het is heel zacht en plantwortels kunnen er makkelijk doorheen groeien. De teler moet er voor zorgen dat er genoeg water en voeding in het substraat zit. Hieronder zie je twee plaatjes van het substraat steenwol.

Thuis en op school gebruik je misschien wel eens potgrond. Ook dat is door mensen gemaakt en noemen we dus een substraat.

Hieronder zie je nog eens een schema met de verschillende teeltmedia.

Teeltmedia
Teeltmedia

Vermeerderen

Vermeerderen betekent "meer van maken". Als we planten gaan vermeerderen betekent dat dus dat we meer planten gaan maken. Bij plantjes kan dat misschien wel op tien verschillende manieren. Hieronder worden de belangrijkste benoemd.

We kunnen de manieren van vermeerderen in twee groepen indelen. Het zijn moeilijke woorden, daarom staat er achter hoe je ze kunt herkennen.

Groep 1: Generatief vermeerderen (met zaadjes)

Groep 2: Vegetatief vermeerderen (zonder zaadjes)

 

Generatief vermeerderen (met zaadjes)

Generatief betekent: Je maakt een nieuwe "generatie".  Net als bij mensen maken dan een vader en een moeder kinderen: Een nieuwe generatie. Die kinderen zijn de zaadjes. Uit een zaadje groeit een nieuwe plant.

Planten hebben hier hun bloemen voor nodig. Hieronder zie je een tekening van een bloem.

 

De bloem maakt met de meeldraden een geel poeder. Dit heet "stuifmeel". Dit stuifmeel moet aan de bovenkant van de stamper terecht komen, van een andere bloem.

Het stuifmeel kan daar komen met behulp van insecten. Denk aan bijen, vlinders en wespen. De insecten worden gelokt door de mooie bloem, die vaak ook nog lekker ruikt. Die beestjes halen nectar uit de bloem. Ondertussen blijft het stuifmeel aan hun lijfje plakken. Als ze bij een volgende bloem komen, plakt het stuifmeel aan de bovenkant van de stamper. Als het stuifmeel bij de andere bloem is aangekomen noemen we dat "bestuiving"

Hieronder zie je een bij met stuifmeel op zijn vacht.

 

De onderkant van de stamper is iets dikker. Dat noemen we het vruchtbeginsel. Daar in zitten eicellen die bevrucht kunnen worden door het stuifmeel. Het stuifmeel gaat dus van de bovenkant van de stamper (de stempel) naar de eicellen in het vruchtbeginsel. Als de eicellen zijn bevrucht gaat er een vruchtje groeien, met zaadjes. De nieuwe generatie. In het filmpje hieronder zie je hoe dat gaat bij een tomatenplant.

Hoe groeit een tomaat?

Iedere plant maakt zijn eigen vrucht. Hieronder zie je een plaatje waarop je een aardbei ziet ontstaan. Van bloem tot vrucht.

Sommige planten hebben geen insecten nodig voor de bestuiving. Die maken gebruik van de wind. Deze planten hebben dan ook geen mooie bloemen. Ze hoeven namelijk geen insecten te lokken. Denk bijvoorbeeld aan gras of de hazelaar.

Vegetatief vermeerderen (zonder zaadjes)

Vegetatief komt van het woord "vegetatie". Vegetatie betekent "planten". Als iemand zegt, ik vind dat het duingebied een mooie vegetatie heeft, zegt die persoon dat die de planten in de duinen mooi vindt.

Bij vegetatief vermeerderen maakt het plantje dus nieuwe plantjes van zijn eigen vegetatie. Van takjes, wortels of blaadjes bijvoorbeeld.

 

We kunnen bijvoorbeeld een takje van een plant afknippen en deze in de grond zetten. Als we dat op de goede manier doen gaat het takje worteltjes maken en verder groeien tot een grote volwassen plant. Geen papa dus, alleen een moederplant. Dit noemen we stekken. Hieronder zie je een plaatje.

 

Naast stekken zijn er meer mogelijke manieren van vegetatief vermeerderen. Hieronder zie je er nog drie.

Scheuren: Een plant die met meerdere stelen uit de grond komt, kun je uit de grond halen en in stukken "scheuren".  

Uitlopers: Sommige planten maken een lang steeltje die verderop de grond raakt. Waar het steeltje de grond raakt maakt het plantje nieuwe wortels en blaadjes. Een nieuw plantje dus. Hieronder zie je een plaatje van een aardbeien plant die dat doet.

Bollen en knollen: Bloembollen, zoals tulpen, maken in de grond een "baby" bol naast de oude bol. Hieronder zie je een plaatje.

Voeding

Net als mensen, hebben plantjes voeding nodig om te kunnen groeien. De voeding halen ze met hun wortels uit de grond of het substraat waar ze in staan.

De belangrijkste voedingsstoffen voor plantjes zijn:

Stikstof (afkorting is N)

Fosfor (afkorting is P)

Kalium (afkorting is K)

In de natuur zijn deze voedingstoffen aanwezig. Blaadjes (met daarin de voedingsstoffen) vallen in de herfst van de bomen. Als ze op de grond liggen worden ze opgegeten door kleine beestjes, zoals wormen en pissebedden. Die beestjes poepen dat weer uit. Hun poep kan weer voeding worden voor de boom en andere plantjes. Hieronder zie je een plaatje van deze "kringloop"

 

 

Wormen maken compost

De kleine beestjes ruimen niet alleen de blaadjes op die op de grond vallen. Ook van grote omgevallen bomen, dode dieren en poep, maken ze nieuwe voedingsstoffen voor plantjes.

In de natuur is dit van organische materialen gemaakt. We noemen dit "organische mest".

Mensen verzamelen soms plantenresten op een hoop. Omdat daar zoveel plantenresten liggen, komen beestjes daar graag eten. Langzaam eten ze alle plantenresten op en poepen dat weer uit. Na een tijdje heb je dan een grote berg met poep van wormen en andere beestjes. Deze voeding kun je bij je plantjes doen. De poep van de beestjes noemen we ook wel "compost".

Het maken van organische mest duurt lang omdat die beestjes eerst alles moeten opeten.

 

Soms wil een plantenteler dat zijn plantjes sneller voedingsstoffen hebben en kan hij niet wachten op de beestjes. Dan kan de teler kunstmest gebruiken. Dit is een voedingstof die door mensen in een fabriek is gemaakt. Niet in de natuur dus. We noemen dit "anorganische" voedingstoffen. "an" betekent "niet".  Niet-organisch dus.

Deze mest kun je bijvoorbeeld kopen in een zak. Hieronder zie je er eentje.

NPK
NPK

Op de zak zie je ook de letters N, P en K staan.

Daarachter staan getallen. Op deze zak zie je NPK 12-10-18.

Dat betekent dat er 12% N (stikstof)  10% P (fosfor) en 18% K (kalium) in deze zak zit.

 

Productiebedrijven met een gesloten teelt, telen op substraat. Bijvoorbeeld steenwol. Daar wordt deze voeding aan toegevoegd. Je ziet hieronder een plaatje met steenwol. De slangetjes die je erin geprikt ziet, vervoeren water met kunstmest naar de plantjes.

Ziekten en plagen

Ook planten kunnen ziek worden. Planten worden ziek van:

  • Virussen
  • Bacteriën
  • Schimmels

Gezonde mensen worden minder snel ziek. Dat geldt ook voor planten. Als jouw planten alles hebben wat ze nodig hebben, zijn ze gezond. Dit zijn de groeivoorwaarden.

Net als bij mensen kun je de verspreiding van ziekten voorkomen door hygiënisch te werken. Je kunt bijvoorbeeld goed je handen wassen en geen handen schudden om geen virus op te lopen. Om te voorkomen dat mensen ziektes meenemen van buiten de kas is, doen ze soms witte pakken aan. Zo blijven de ziekten onder het witte pak en komen ze niet in de kas. Hieronder zie je een plaatje.

Planten kunnen ook last hebben van plagen. Plagen zijn een grote groep schadelijke beestjes. Een plant kan bijvoorbeeld last krijgen van bladluizen. Deze beestjes krijgen tot wel 10 jongen per dag! Het kunnen er dus al snel heel veel worden.

De bladluizen zuigen sap uit de plant en je plant wordt er lelijk van. Tuinplanten die lelijk zijn door de luizen, zijn niet meer te verkopen. Zou jij een krop sla kopen waar luizen inzitten?

Daarom moeten productiebedrijven zorgen dat er geen plagen in de planten komen. Ook hier is het belangrijk om hygiënisch te werken. Als er toch een plaag in de planten komt kun je het volgende doen:

  • Chemisch bestrijden (gif spruiten)
  • Biologisch bestrijden (zonder gif)

Chemisch bestrijden heeft het voordeel dat het snel werkt. Het nadeel is dat ook goede beestjes dood kunnen gaan zoals bijen en hommels. Ook kan het ongezond zijn voor mensen als die bijvoorbeeld sla kopen met gif erop.

Als je biologisch gaat bestrijden dan kun je gebruik maken van beestjes die de plaag opeten. Dat noemen we de natuurlijke vijand. De vijand zoals deze in de natuur ook voorkomt. De natuurlijke vijand van de bladluis is het lieveheersbeestje. Door lieveheersbeestjes in de kas los te laten, heb je minder last van bladluizen.

 

Lieveheersbeestje tussen groene bladluis
Lieveheersbeestje tussen groene bladluis

Filmpje: Chemische bestrijding

Filmpje: Biologische bestrijding met natuurlijke vijanden

In de open teelt kan het slim zijn om verschillende planten naast elkaar te zetten. Als je bijvoorbeeld planten hebt waar bladluizen graag in komen, kun je er planten naast zetten waar lieveheersbeestjes hun eitjes in leggen. Dan kunnen de lieveheersbeestjes de plaag opeten. Stroken met verschillende planten naast elkaar noemen we "strokenteelt" Hieronder zie je een foto.

 

Oogsten

Als het productiebedrijf alles heeft gedaan om de plantjes goed te laten groeien, komt er een moment dat er kan worden geoogst. Bij de oogst wordt het product dat het productiebedrijf wil produceren, verzameld. Als een productiebedrijf appelen teelt, worden bij het oogsten de appelen geplukt. Daarna worden ze verkocht aan een verwerkingsbedrijf. Hieronder zie je nog eens de bedrijfskolom.

Wat en hoe er wordt geoogst, is natuurlijk helemaal afhankelijk van de planten die worden geteeld. Planten in de gesloten teelt worden vaak met de hand geplukt. Producten uit de open teelt worden vaak met machines geoogst. Hieronder zie je van beide een plaatje.

Een belangrijk verschil is dat bij de bollen, alle bollen in één keer worden geoogst. De bollen worden na de oogst gesorteerd. Dit kan zijn op kwaliteit en grootte.

Bij de komkommers worden alleen de komkommers geoogst die groot genoeg zijn. De kleinere komkommers blijven hangen totdat ze groot genoeg zijn om te oogsten. Hier bepaalt de plukker dus of de komkommer geoogst kan worden.

 

Bij bloemen, zoals tulpen, is het heel normaal dat niet alle tulpen op het zelfde moment klaar zijn om de oogsten. Daarom heeft het productiebedrijf een kaart waarop staat hoe "rijp" een bloem is. Medewerkers van het productiebedrijf oogsten dan alleen de bloemen met de juiste "rijpheid" Hieronder zie je zo'n kaart.

 

Rijpheid bepalen van een tulp
Rijpheid bepalen van een tulp

Nadat een product is geoogst wordt het verzonden naar het verwerkingsbedrijf. Deze maakt er een product van dat in de winkel verkocht kan worden. Bijvoorbeeld:

  • Tomaten gaan naar de ketchup fabriek
  • Aardappelen gaan naar de chips fabriek
  • Bloemen gaan naar de veiling.

De verwerkingsbedrijven verkopen de kant- en klare spullen aan de winkels.

Oogsten van verschillende plantonderdelen

Als je een plant oogst, oogst je meestal een deel van een plant, soms de hele plant. Hieronder vind je enkele voorbeelden.

  • Blad: Spinazie, andijvie, prei
  • Stengel: Asperge, Bleekselderij, 
  • Wortel: Peen, Radijs, Aardappel
  • Vrucht: Appel, Tomaat, Komkommer
  • Bloem: Roos, Tulp,
  • Zaad: Pijnboompitten, Popcornmais
  • Hele plant: Planten die worden verkocht in een tuincentrum

Groeivoorwaarden

Net als mensen hebben planten van alles nodig om te kunnen groeien. Hieronder zie je ze.

  • Water
  • Juiste temperatuur
  • Lucht (CO2)
  • Licht
  • Voeding
  • Ruimte

Dit noemen we de groeivoorwaarden. Dat deze aanwezig zijn, is voor de plant een voorwaarden om te kunnen groeien. Als er eentje niet is, zal de plant niet groeien of zelfs dood gaan. Hieronder zie je per groeivoorwaarde wat je kunt doen om de plant alles te geven wat nodig is.

 

1. Water:

Het klinkt logisch dat planten water nodig hebben. Zorg er wel voor dat de plant de juiste hoeveelheid krijgt. Niet te weinig maar ook zeker niet te veel. Dit is bij iedere plant anders.

Het water komt via de wortel de plant binnen. Het water gaat door de stengels naar de bladeren.

Je ziet hieronder een plaatje van water geven in de open teelt en een manier zoals het in de gesloten teelt gebeurt. In de gesloten teelt krijgen de planten water door het slangetje dat in het substraat is gestoken.

 

2. Temperatuur

Op de Zuidpool groeien geen planten. Het is er te koud. Ook als het heel erg warm is kunnen planten stoppen met groeien. Planten hebben de juiste temperatuur nodig om goed te groeien.

In Nederland is het niet altijd lekker warm en daarom hebben productiebedrijven iets bedacht. Namelijk: De kas. Het zonnetje warmt de lucht in de kas op. Omdat de lucht daar niet weg kan uit de gesloten teelt, wordt het er lekker warm. Als het te warm wordt kan de teler de ramen open zetten om wat warme lucht te laten ontsnappen. Ook worden in de zomer de glazen soms wit gemaakt met verf of worden doeken opgehangen. Zo kan een deel van het zonlicht worden tegen gehouden en wordt het minder warm in de kas.

3. Lucht (CO2)

Je hebt er vast wel eens van gehoord: CO2. Je kunt ook zeggen "koolstofdioxide". Planten hebben dit nodig om te kunnen groeien. Ook maken ze er zuurstof van.

In de open teelt kun je de hoeveelheid CO2 voor je planten niet beïnvloeden. In de gesloten teelt wel. Daar wordt soms gas verbrand om CO2 te maken. De CO2 wordt dan in de kas gedaan. De planten kunnen dan sneller groeien.

 

4. Licht

Om te kunnen groeien van CO2, hebben planten water, maar ook licht nodig. In de open teelt komt deze van de zon. In de gesloten teelt kun je ook lampen ophangen met speciaal licht. Zo kun je planten sneller laten groeien als het buiten bewolkt is, of zelfs in de nacht. Planten vangen het licht op met hun bladeren. Daarom zijn die zo groot.

Lampen in de kas
Lampen in de kas

5. Voeding

Planten hebben voeding nodig om te kunnen groeien. Een productiebedrijf zal dus altijd in de gaten moeten houden of de planten genoeg voeding krijgen. Zoals je in het hoofdstuk voeding al hebt kunnen zien, kun je organische of anorganische voeding toevoegen. Dit hangt af van hoe snel je plant het nodig heeft.

Kunstmest (anorganisch) strooien in de open teelt
Kunstmest (anorganisch) strooien in de open teelt

6. Ruimte

Als een plant niet genoeg ruimte heeft, stopt ie met groeien.  Dit geldt voor boven de grond en voor de wortels onder de grond. Tijdens de groei kan het dus zo zijn dat een plantje steeds meer ruimte nodig heeft om verder te kunnen met groeien. Hieronder zie je "zaailingen" die allemaal in het zelfde bakje zijn gezaaid. Ze komen op maar krijgen tekort ruimte als ze iets groter worden. Deze plantjes moeten daarom van het zaaibakje naar een eigen potje worden verplant. Dat noemen we "verspenen".

Oriëntatie

Bij het praktijkvak Plant leer je alles over de bouw van de plant, wat een plant nodig heeft om te groeien, hoe je planten kunt vermeerderen, hoe je ziekten en plagen kunt bestrijden en kijken we hoe we duurzaam kunnen telen en moderne technologie in de teelt kunnen gebruiken. Alle basisvaardigheden, die je nodig hebt voor je eindexamen, worden hier geoefend.

Door bij elk hoofdstuk de vragen te maken en op te slaan in je One Drive map "Plant klas 2", ontstaat er een mooie samenvatting die je kunt gebruiken voor het leren van de eindtoets.

Of de minder duurzame manier: print alle vragen uit, beantwoord ze en bewaar ze in een mapje.

Powerpoint

Vragenboekje

Wat ga ik doen?

Werken met een chromebook

In dit hoofdstuk wordt uitgelegd:

- hoe je met een chromebook moet werken.

- hoe je er voor zorgt dat je al je bestanden netjes, geordend en vindbaar opslaat in one drive.

- klik op de handleiding en maak in je One-Drive een map met de naam "Plant".

- ook is er een lijst met sneltoetsen beschikbaar die het makkelijker maakt om met een chromebook te werken indien je geen muis kunt gebruiken.

Vragen bij hoofdstuk 1

Opdracht

1B. Kamerplanten verpotten

De kamerplanten hebben een jaar lang in de lokalen gestaan.

Hoe zijn daar de groeiomstandigheden?

Denk aan:

-           Temperatuur

-           Licht

-           Voeding

-           Water

Na hun ‘vakantie’ in de kas, gaan ze weer terug naar de lokalen.

We gaan ze eerst even goed nakijken en geven ze een frisse start:

-           Dode en gele blaadjes worden verwijderd

-           Zieke planten (beestjes?!) gaan weg (GFT)

-           Geef de planten wat verse potgrond (met voeding) en een iets grotere pot:

  • Knijp in de pot en haal de plant er voorzichtig uit
  • Haal voorzichtig wat oude grond van de kluit, laat de wortels heel!
  • Zoek een iets grotere binnenpot (met gaatjes onderin)
  • Doe een laagje verse potgrond in de pot
  • Zet de wortelkluit (in het midden!) op de grond, de kluit mag niet boven de pot uitsteken
  • Voel de randen op met verse potgrond en druk dit goed aan
  • Zoek een passende ompot / buitenpot en zet daar de plant in
  • Geef de plant een beetje water
  • Breng de plant naar een lokaal

 

Er staan ook nog stekken in de kas.

  • Zet 3 plantenstekken samen in een grotere binnenpot (met gaatjes onderin).
  • Vul eventueel aan met verse potgrond.
  • Zoek een passende buitenpot en zet de plant daarin.
  • Geef een beetje water.
  • Breng de plant naar een lokaal.

 

In de potgrond zit voeding.

-           Voor hoeveel dagen heeft de plant voldoende voeding?

-           Hoe kun je zorgen dat de plant daarna voldoende voeding krijgt?

 

2. Geslachtelijk vermeerderen

Timelaps

2.1. De bloem

Als een plant groot genoeg is, komen er bloemen aan de plant. Deze bloemen kunnen later vruchten worden, die door mensen of dieren gegeten worden.

Voordat een bloem uit kan groeien tot een vrucht, moet deze eerst bevrucht worden. Daarvoor is eerst bestuiving nodig. Bij bestuiving komen er stuifmeelkorrels uit de meeldraden (mannelijk) op de stempel van de stamper (vrouwelijk). Bestuiving kan plaatsvinden door dieren (hommels en bijen) of door de wind. Bevruchting vindt plaats in het vruchtbeginsel: de mannelijke zaadcel uit de stuifmeelkorrel versmelt met de eicel in het zaadbeginsel.

Opdracht

2.2. De vrucht

Als de bloem bevrucht is, ontstaan er zaden. Uit de zaden kunnen weer nieuwe planten groeien.

Soms groeit er om de zaden heen een vrucht, bijvoorbeeld een appel of tomaat. De vrucht is voedsel voor mens en dier. En mens en dier helpen zo bij de verspreiding van de zaden. Denk maar eens aan een vogel die een bes opeet, en op een andere plek de zaden weer uitpoept. 

Vragen bij hoofdstuk 2

Verwerkingsopdracht

Opdracht

Zaaien is hetzelfde als geslachtelijk vermeerderen of generatief vermeerderen. Doordat de zaden ontstaan na bevruchting, zijn de nakomelingen een combinatie van de vader- en de moederplant. Zo kunnen ook nieuwe bloemkleuren ontstaan.

Het voordeel van geslachtelijk vermeerderen is dat het makkelijk en goedkoop is. En je krijgt grote aantallen nieuwe planten.

2A Zaaien op drie manieren

Tel de zaden die je legt en bereken na 2 weken het kiempercentage.

2B Kiemkracht controleren

2C Graspoppetje maken

3. Groeifactoren

Wat heeft een plant nodig om te kunnen groeien?

  1. water
  2. lucht
  3. licht
  4. optimale temperatuur
  5. (grond en) voedingsstoffen
  6. ruimte

Vragen bij de film (Forms)
Docent: dupliceer deze Forms en deel deze met de leerlingen (bijvoorbeeld in Teams-opdrachten)

Vragen bij hoofdstuk 3

Opdracht

3A Oppotten

 

 

 

 

4. Grondsoorten

In Nederland komen vijf verschillende grondsoorten voor:

  • zeeklei
  • rivierklei
  • zand
  • löss
  • veen

Elk grondsoort heeft zijn eigen eigenschappen. Zo is zandgrond makkelijk te bewerken en kleigrond heel zwaar om te bewerken. Zit er in kleigrond veel voeding en in zandgrond nauwelijks. En houdt veen goed water vast en zand juist weer niet.

Met deze eigenschappen moet je wel rekening houden als je planten op een bepaalde grondsoort wilt kweken of de grond moet bewerken met gereedschappen of machines.

Je kunt de eigenschappen van de grond beïnvloeden door grondsoorten te mengen of compost (organisch materiaal) toe te voegen.

Powerpoint grondsoorten

Vragen bij hoofdstuk 4

Opdracht

5. Voeding

Om goed te kunnen groeien heeft een plant meer nodig dan alleen water. Een plant heeft ook voedingsstoffen nodig. Je kunt een plant natuurlijke voeding geven, zoals dierlijke mest of compost (organische meststoffen). Of kunstmest (anorganische meststoffen).

 

In de meststoffen zitten belangrijke elementen die de plant nodig heeft:

Stikstof (Afkorting is N)

Fosfor (Afkorting is P)

Kalium (Afkorting is K).

In elke groeifase heeft de plant deze elementen nodig in een andere verhouding. De meststoffen kunnen alleen opgelost in water door de wortels worden opgenomen.

Organische (natuurlijke) meststoffen

Organische of natuurlijke meststoffen

Je hebt twee soorten natuurlijke meststoffen. De dierlijke mest (poep van een koe, een paard of zelfs een mens) en plantaardige mest, dat is compost.

Compost ontstaat uit plantaardig afval uit de tuin, zoals dode planten, bladeren en onkruid, maar ook uit keukenafval zoals appelschillen, koffieprut en groenteresten. Schimmels en bacteriën breken deze plantenresten af, geholpen door wormen en andere kleine dieren. Het eindresultaat is een zwart, kruimelig materiaal vol mineralen (voedingsstoffen). Met compost kun je de grond verbeteren en bemesten, zodat planten beter groeien.

Compost kun je zelf maken op een composthoop of in een wormentoren, maar ook jouw GFT afval dat opgehaald wordt, wordt gecomposteerd! Dus zorg ervoor dat je afval goed gescheiden wordt.

Wat mag er in de Gft-container?

Verwerkingsopdracht compost

Powerpoint voedingsstoffen

Vragen bij hoofdstuk 5

Praktijkopdracht

5A Organisch bemesten

Je gaat compost toedienen aan een tuin. De docent vertelt je waar je gaat werken en welke meststoffen je moet gebruiken.

Eindresultaat:

  • De compost is gelijkmatig over de grond verspreid in een laag van 5 cm
  • De compost is gelijkmatig ondergewerkt
  • De grond is vlak gemaakt
  • De gereedschappen zijn schoon gemaakt en opgeruimd

Benodigdheden:

  • compost
  • kruiwagen
  • bats/panschop
  • plattandhark

6. Ongeslachtelijk vermeerderen

Stekken is een vorm van ongeslachtelijk vermeerderen ook wel vegetatieve vermeerdering genoemd. Dat betekent dat je planten vermeerdert zonder de zaden te gebruiken, je kloont de plant.

Het grote voordeel van deze manier van vermeerderen is dat de nieuwe planten exact hetzelfde zijn als de moederplant. De nakomelingen hebben dezelfde vorm, dezelfde kleur bloemen, worden net zo groot, enzovoort. Je weet precies wat je krijgt. En je nieuwe plant is groter dan het plantje dat uit een zaadje komt.

Een nadeel is dat stekken meer werk is dan zaaien (en dus duurder is) en als de moederplant een ziekte heeft, hebben alle nakomelingen dezelfde ziekte.

Je kunt van heel veel onderdelen van een plant stekken maken:

Als je stek snijdt, moet je hierop letten:

1. Kwaliteit

Gebruik uitgangsmateriaal dat niet beschadigd of ziek is. Je krijgt dan gezonde nakomelingen.

2. Uniformiteit

Zorg dat alle stekken ongeveer hetzelfde zijn (= uniformiteit): even lang, even dik, even mooi, recht.

3. Snijden   

Snijd de stekken zo recht mogelijk af met een scherp mes. Dan houd je de wond zo klein mogelijk, dus is de kans op infectie ook kleiner. Door stekpoeder te gebruiken, kun je de wortelvorming stimuleren en het infecties voorkomen.

4. Blad verwijderen         

Verwijder de onderste blaadjes, zodat de stek minder water verdampt. De blaadjes mogen ook nooit onder de aarde komen, dan gaan ze rotten.

5. Steken     

Steek de stekken rechtop in je stekbak en zorg dat ze stevig blijven staan. De stekken mogen elkaar niet raken, want dan krijg je schimmels. Steek de stekken niet tot op de bodem van je bak, dat belemmert de wortelvorming.

6. Wegzetten   

Zet je stekbak weg onder plastic en geef ze water. Het plastic zorgt ervoor dat de stekken niet zo snel uitdrogen.

Een andere vorm van ongeslachtelijk vermeerderen is scheuren.

Een plant moet dan meerdere groeipunten hebben. Van een grote plant maak je meerdere kleine planten met hun eigen groeipunt en wortels.

Zo kun je wel drie planten krijgen voor de prijs van één!

Powerpoint ongeslachtelijk vermeerderen

Vragen bij hoofdstuk 6

Opdracht

Powerpoint bloembollen

Praktijkkaarten

7. Ziekten en Plagen

Larve van lieveheersbeestje tussen zwarte bladluis (zie je nog meer larven?)
Larve van lieveheersbeestje tussen zwarte bladluis (zie je nog meer larven?)

Beestjes in je planten

Vragen bij de film (Forms)
Docent: dupliceer de vragenlijst en deel deze met de leerlingen (bijvoorbeeld via Teams - opdrachten)

Vragen bij hoofdstuk 7

Vragen bij het hoofdstuk (Forms)
Docent: dupliceer dit vragenformulier en deel met de leerlingen (bijvoorbeeld via Teams - opdrachten)

Opdracht

7A Plagen (binnen opdracht)

7A Opdracht Plagen (online)

7B Onkruidbestrijding

7C Biologische bestrijding

8. Oogsten

Voorbereidende opdracht

Theorie

Vragen bij hoofdstuk 8

Opdrachten

8A. Pompoenen oogsten

Wanneer kun je pompoenen oogsten?

De meeste pompoenen zijn pas goed rijp vanaf eind september. Als je te vroeg oogst, is de smaak nog niet helemaal ontwikkeld.

Van een rijpe pompoen, is de steel niet meer groen, maar dor en verkurkt.

Hoe oogst je een pompoen?

Knip de steel los van de stengel met een snoeischaar. Laat wel een stukje steel aan de pompoen zitten. Dan kun je de pompoen beter bewaren. Leg de pompoen zachtjes in een krat of kruiwagen. Niet gooien!

Sorteren

Na het oogsten sorteer je de pompoenen. Dit kan op maat (lengte, gewicht, omtrek) en/of op kwaliteit (vorm, kleur, rijpheid, beschadigingen, aantastingen, beestjes, e.d.)

Hoe bewaar je een pompoen?

Ideaal is een luchtige plek tussen de 8 en 18 graden. Bijvoorbeeld op een rek. Controleer wel regelmatig op aantastingen.

 

8B. Appels oogsten

Wanneer kun je appels oogsten?

Het verschilt per ras wanneer je appels kunt oogsten. Appels zijn plukrijp wanneer de pitten rijp zijn, maar pas eetrijp als ook het vruchtvlees op smaak is gekomen. Het spreekwoord 'een appeltje voor de dorst' geeft al aan dat dit fruit langer bewaard kan worden en in veel gevallen is dit zelfs aan te bevelen. Vers geplukt zijn appels vaak nog te hard en te zuur.

Hoe zie je dat een appel plukrijp is?

  • Als er gave valappels onder de boom liggen waar niets aan mankeert, zijn de vruchten meestal plukrijp.
  • De kleur verandert. Groene appels worden geler, veel rassen krijgen rode blossen. Bij alle rassen wordt de kleur intenser.
  • Een plukrijpe appel laat makkelijk los.
  • Bij rijpe vruchten is de pit bruin tot bruinzwart.
  • Eetrijpe, plukbare appels beginnen te geuren.

 

Het beste eetmoment.

Bij zomerappels zit beperkte tijd tussen pluk- en eetrijp en je kunt ze vaak al na een weekje eten. Bij herfstappels loopt dit al snel op tot een maand en veel winterrassen, de specifieke bewaarrassen, doen er enkele maanden over om op smaak te komen.

 

Hoe oogst je een appel?

Neem de appel in je hand en maak een lichtdraaiende beweging. De appel moet dan zelf loskomen.

Leg de appel voorzichtig in de mand, emmer of kist. Nooit gooien! Elk drukpunt kan aantasting van schimmels of bacteriën veroorzaken, waardoor de appel kan gaan rotten.

Sorteren

Na het oogsten sorteer je de appels. Dit kan op maat (lengte, gewicht, omtrek) en/of op kwaliteit (vorm, kleur, rijpheid, beschadigingen, aantastingen, beestjes, e.d.)

Hoe bewaar je een appel?

De meeste rassen appels kun je vrij lang bewaren nadat je de appels geplukt hebt.

  • Verspreid de verschillende maten appels, de grotere kunnen namelijk minder lang bewaard worden dan de kleine appels.
  • Zorg voor een koele en vorstvrije ruimte waar het ongeveer 4 of 5 graden Celsius is.
  • Het is belangrijk dat de luchtvochtigheid in deze kamer hoog is.

8C Kruiden Oogsten

8D Verse muntthee maken

9. Eindopdracht

Je hebt nu alle beginselen van het planten telen geleerd!

In je eindopdracht komen alle onderdelen samen. Je gaat met plantjes in een afgesloten pot een eigen ecosysteem maken. Dat is een leefgemeenschap die zichzelf in stand houdt.

Dat betekent dat alle groeifactoren in je pot aanwezig zijn. Weet je nog wat de groeifactoren waren?

Opdracht

10. Gereedschappen

Gereedschappen namen

Gereedschappen functies

Test je kennis

Voor de docent

Planning lessen twee periodes in het jaar

Video: Landbouw