Bij het praktijkvak Plant leer je alles over de bouw van de plant, wat een plant nodig heeft om te groeien, hoe je planten kunt vermeerderen, hoe je ziekten en plagen kunt bestrijden en kijken we hoe we duurzaam kunnen telen en moderne technologie in de teelt kunnen gebruiken. Alle basisvaardigheden, die je nodig hebt voor je eindexamen, worden hier geoefend.
Door bij elk hoofdstuk de vragen te maken en op te slaan in je One Drive map "Plant klas 2", ontstaat er een mooie samenvatting die je kunt gebruiken voor het leren van de eindtoets.
Of de minder duurzame manier: print alle vragen uit, beantwoord ze en bewaar ze in een mapje.
De stengel zorgt voor stevigheid van de plant, zodat de plant rechtop kan blijven staan. Een stengel bestaat uit stengeldelen, eindknop en zijscheuten. Aan de stengel groeien de bladeren en bloemen van de plant.
Een belangrijke functie van de stengel is het vervoeren van water, met daarin de opgeloste voedingsstoffen, vanuit de wortels, naar alle delen van de plant. Ook vervoert de stengel de glucose (suiker) dat in het blad gevormd wordt naar alle andere delen van de plant. Dit gebeurt in de vaatbundels, een soort buisjes.
In sommige stengels wordt reservevoedsel opgeslagen, zoals bij asperge, bleekselderij en rabarber.
1.2. Het blad
De bladeren groeien aan de stengel. De belangrijkste functie van het blad is Fotosynthese.
Fotosynthese vindt plaats in alle groene delen van de plant, in de bladgroenkorrels. Bij fotosynthese gebruikt het blad water en koolstofdioxide en maakt daar glucose (suiker) en zuurstof van. De energie die daarvoor nodig is, haalt de plant uit het licht (zonne energie). In het donker heeft de plant dus geen fotosynthese. De glucose gebruikt de plant als brandstof en bouwstof.
Alle organismen hebben suikers nodig als energiebron. De plant is het enige organisme dat suikers kan maken, van water en lucht.
Bij de fotosynthese komt zuurstof vrij, ook dat heeft elk organisme nodig om te ademen. Daarmee is de plant onmisbaar voor mens en dier!
Wat is het gevolg voor mens en dier als we doorgaan met het kappen van tropische regenwouden?
1.3. De wortel
Wortels
De plant groeit met zijn wortels in een ondergrond, een voedingsbodem. Bijvoorbeeld potgrond. De wortels hechten zich vast in de ondergrond, zodat de plant niet omvalt en stevig blijft staan.
Een andere belangrijke functie van de wortels is het opnemen van water uit de ondergrond. In het water zitten ook de voedingsstoffen opgelost, die een plant nodig heeft om te groeien. Alleen opgelost in water, kan de wortel deze voedingsstoffen opnemen.
Wortels worden ook vaak als voedsel gegeten, denk aan winterpeen, radijs en rode biet. In deze wortels wordt reservevoedsel opgeslagen.
De kamerplanten hebben een jaar lang in de lokalen gestaan.
Hoe zijn daar de groeiomstandigheden?
Denk aan:
- Temperatuur
- Licht
- Voeding
- Water
Na hun ‘vakantie’ in de kas, gaan ze weer terug naar de lokalen.
We gaan ze eerst even goed nakijken en geven ze een frisse start:
- Dode en gele blaadjes worden verwijderd
- Zieke planten (beestjes?!) gaan weg (GFT)
- Geef de planten wat verse potgrond (met voeding) en een iets grotere pot:
Knijp in de pot en haal de plant er voorzichtig uit
Haal voorzichtig wat oude grond van de kluit, laat de wortels heel!
Zoek een iets grotere binnenpot (met gaatjes onderin)
Doe een laagje verse potgrond in de pot
Zet de wortelkluit (in het midden!) op de grond, de kluit mag niet boven de pot uitsteken
Voel de randen op met verse potgrond en druk dit goed aan
Zoek een passende ompot / buitenpot en zet daar de plant in
Geef de plant een beetje water
Breng de plant naar een lokaal
Er staan ook nog stekken in de kas.
Zet 3 plantenstekken samen in een grotere binnenpot (met gaatjes onderin).
Vul eventueel aan met verse potgrond.
Zoek een passende buitenpot en zet de plant daarin.
Geef een beetje water.
Breng de plant naar een lokaal.
In de potgrond zit voeding.
- Voor hoeveel dagen heeft de plant voldoende voeding?
- Hoe kun je zorgen dat de plant daarna voldoende voeding krijgt?
2. Geslachtelijk vermeerderen
Timelaps
2.1. De bloem
Als een plant groot genoeg is, komen er bloemen aan de plant. Deze bloemen kunnen later vruchten worden, die door mensen of dieren gegeten worden.
Voordat een bloem uit kan groeien tot een vrucht, moet deze eerst bevrucht worden. Daarvoor is eerst bestuiving nodig. Bij bestuiving komen er stuifmeelkorrels uit de meeldraden (mannelijk) op de stempel van de stamper (vrouwelijk). Bestuiving kan plaatsvinden door dieren (hommels en bijen) of door de wind. Bevruchting vindt plaats in het vruchtbeginsel: de mannelijke zaadcel uit de stuifmeelkorrel versmelt met de eicel in het zaadbeginsel.
Als de bloem bevrucht is, ontstaan er zaden. Uit de zaden kunnen weer nieuwe planten groeien.
Soms groeit er om de zaden heen een vrucht, bijvoorbeeld een appel of tomaat. De vrucht is voedsel voor mens en dier. En mens en dier helpen zo bij de verspreiding van de zaden. Denk maar eens aan een vogel die een bes opeet, en op een andere plek de zaden weer uitpoept.
Zaaien is hetzelfde als geslachtelijk vermeerderen of generatief vermeerderen. Doordat de zaden ontstaan na bevruchting, zijn de nakomelingen een combinatie van de vader- en de moederplant. Zo kunnen ook nieuwe bloemkleuren ontstaan.
Het voordeel van geslachtelijk vermeerderen is dat het makkelijk en goedkoop is. En je krijgt grote aantallen nieuwe planten.
In Nederland komen vijf verschillende grondsoorten voor:
zeeklei
rivierklei
zand
löss
veen
Elk grondsoort heeft zijn eigen eigenschappen. Zo is zandgrond makkelijk te bewerken en kleigrond heel zwaar om te bewerken. Zit er in kleigrond veel voeding en in zandgrond nauwelijks. En houdt veen goed water vast en zand juist weer niet.
Met deze eigenschappen moet je wel rekening houden als je planten op een bepaalde grondsoort wilt kweken of de grond moet bewerken met gereedschappen of machines.
Je kunt de eigenschappen van de grond beïnvloeden door grondsoorten te mengen of compost (organisch materiaal) toe te voegen.
Om goed te kunnen groeien heeft een plant meer nodig dan alleen water. Een plant heeft ook voedingsstoffen nodig. Je kunt een plant natuurlijke voeding geven, zoals dierlijke mest of compost (organische meststoffen). Of kunstmest (anorganische meststoffen).
In de meststoffen zitten belangrijke elementen die de plant nodig heeft:
Stikstof (Afkorting is N)
Fosfor (Afkorting is P)
Kalium (Afkorting is K).
In elke groeifase heeft de plant deze elementen nodig in een andere verhouding. De meststoffen kunnen alleen opgelost in water door de wortels worden opgenomen.
Je hebt twee soorten natuurlijke meststoffen. De dierlijke mest (poep van een koe, een paard of zelfs een mens) en plantaardige mest, dat is compost.
Compost ontstaat uit plantaardig afval uit de tuin, zoals dode planten, bladeren en onkruid, maar ook uit keukenafval zoals appelschillen, koffieprut en groenteresten. Schimmels en bacteriën breken deze plantenresten af, geholpen door wormen en andere kleine dieren. Het eindresultaat is een zwart, kruimelig materiaal vol mineralen (voedingsstoffen). Met compost kun je de grond verbeteren en bemesten, zodat planten beter groeien.
Compost kun je zelf maken op een composthoop of in een wormentoren, maar ook jouw GFT afval dat opgehaald wordt, wordt gecomposteerd! Dus zorg ervoor dat je afval goed gescheiden wordt.
Je gaat compost toedienen aan een tuin. De docent vertelt je waar je gaat werken en welke meststoffen je moet gebruiken.
Eindresultaat:
De compost is gelijkmatig over de grond verspreid in een laag van 5 cm
De compost is gelijkmatig ondergewerkt
De grond is vlak gemaakt
De gereedschappen zijn schoon gemaakt en opgeruimd
Benodigdheden:
compost
kruiwagen
bats/panschop
plattandhark
6. Ongeslachtelijk vermeerderen
Stekken is een vorm van ongeslachtelijk vermeerderen ook wel vegetatieve vermeerdering genoemd. Dat betekent dat je planten vermeerdert zonder de zaden te gebruiken, je kloont de plant.
Het grote voordeel van deze manier van vermeerderen is dat de nieuwe planten exact hetzelfde zijn als de moederplant. De nakomelingen hebben dezelfde vorm, dezelfde kleur bloemen, worden net zo groot, enzovoort. Je weet precies wat je krijgt. En je nieuwe plant is groter dan het plantje dat uit een zaadje komt.
Een nadeel is dat stekken meer werk is dan zaaien (en dus duurder is) en als de moederplant een ziekte heeft, hebben alle nakomelingen dezelfde ziekte.
Je kunt van heel veel onderdelen van een plant stekken maken:
Als je stek snijdt, moet je hierop letten:
1.Kwaliteit
Gebruik uitgangsmateriaal dat niet beschadigd of ziek is. Je krijgt dan gezonde nakomelingen.
2. Uniformiteit
Zorg dat alle stekken ongeveer hetzelfde zijn (= uniformiteit): even lang, even dik, even mooi, recht.
3. Snijden
Snijd de stekken zo recht mogelijk af met een scherp mes. Dan houd je de wond zo klein mogelijk, dus is de kans op infectie ook kleiner. Door stekpoeder te gebruiken, kun je de wortelvorming stimuleren en het infecties voorkomen.
4. Blad verwijderen
Verwijder de onderste blaadjes, zodat de stek minder water verdampt. De blaadjes mogen ook nooit onder de aarde komen, dan gaan ze rotten.
5. Steken
Steek de stekken rechtop in je stekbak en zorg dat ze stevig blijven staan. De stekken mogen elkaar niet raken, want dan krijg je schimmels. Steek de stekken niet tot op de bodem van je bak, dat belemmert de wortelvorming.
6. Wegzetten
Zet je stekbak weg onder plastic en geef ze water. Het plastic zorgt ervoor dat de stekken niet zo snel uitdrogen.
Een andere vorm van ongeslachtelijk vermeerderen is scheuren.
Een plant moet dan meerdere groeipunten hebben. Van een grote plant maak je meerdere kleine planten met hun eigen groeipunt en wortels.
Zo kun je wel drie planten krijgen voor de prijs van één!
Planten kunnen last hebben van schimmels, bacteriën of virussen.
Ook kunnen beestjes schade aan een plant toebrengen, dat noemen we een plaag.
Het beste is om deze ziekten en plagen te voorkomen, dat doe je door de planten heel goed te verzorgen (groeifactoren!) en hygiënisch te werken. Wordt een plant toch ziek, dan zijn er eigenlijk twee oplossingen:
- chemische bestrijding (met gif)
- biologische bestrijding (zonder gif)
Natuurlijk heeft biologische bestrijding de voorkeur, dat is beter voor het milieu en de mens. Er zijn veel manieren van biologische bestrijding. Een voorbeeld is natuurlijke vijanden inzetten tegen plaaginsecten. Bijvoorbeeld het lieveheersbeestje tegen bladluizen. Het lieveheersbeestje beschadigt de plant niet, maar eet wel de bladluizen op.
Lieveheersbeestje tussen groene bladluis
Larve van lieveheersbeestje tussen zwarte bladluis (zie je nog meer larven?)
Beestjes in je planten
Vragen bij de film (Forms)
Docent: dupliceer de vragenlijst en deel deze met de leerlingen (bijvoorbeeld via Teams - opdrachten)
Een plant bestaat uit verschillende delen. Veel daarvan kun je eten of gebruiken voor de sier. Om die delen te gebruiken, moet je ze oogsten. Voorbeelden van oogstbare delen zijn:
Een kweker oogst de hele plant of een deel van een plant. Sommige delen kan je eten. Zo kun je bijv. de bloem oogsten (bijv. een zonnebloem), vrucht (appel), blad (sla), wortel (wortels) en de hele plant (bomen, kamerplanten)
De meeste pompoenen zijn pas goed rijp vanaf eind september. Als je te vroeg oogst, is de smaak nog niet helemaal ontwikkeld.
Van een rijpe pompoen, is de steel niet meer groen, maar dor en verkurkt.
Hoe oogst je een pompoen?
Knip de steel los van de stengel met een snoeischaar. Laat wel een stukje steel aan de pompoen zitten. Dan kun je de pompoen beter bewaren. Leg de pompoen zachtjes in een krat of kruiwagen. Niet gooien!
Sorteren
Na het oogsten sorteer je de pompoenen. Dit kan op maat (lengte, gewicht, omtrek) en/of op kwaliteit (vorm, kleur, rijpheid, beschadigingen, aantastingen, beestjes, e.d.)
Hoe bewaar je een pompoen?
Ideaal is een luchtige plek tussen de 8 en 18 graden. Bijvoorbeeld op een rek. Controleer wel regelmatig op aantastingen.
8B. Appels oogsten
Wanneer kun je appels oogsten?
Het verschilt per ras wanneer je appels kunt oogsten. Appels zijn plukrijp wanneer de pitten rijp zijn, maar pas eetrijp als ook het vruchtvlees op smaak is gekomen. Het spreekwoord 'een appeltje voor de dorst' geeft al aan dat dit fruit langer bewaard kan worden en in veel gevallen is dit zelfs aan te bevelen. Vers geplukt zijn appels vaak nog te hard en te zuur.
Hoe zie je dat een appel plukrijp is?
Als er gave valappels onder de boom liggen waar niets aan mankeert, zijn de vruchten meestal plukrijp.
De kleur verandert. Groene appels worden geler, veel rassen krijgen rode blossen. Bij alle rassen wordt de kleur intenser.
Een plukrijpe appel laat makkelijk los.
Bij rijpe vruchten is de pit bruin tot bruinzwart.
Eetrijpe, plukbare appels beginnen te geuren.
Het beste eetmoment.
Bij zomerappels zit beperkte tijd tussen pluk- en eetrijp en je kunt ze vaak al na een weekje eten. Bij herfstappels loopt dit al snel op tot een maand en veel winterrassen, de specifieke bewaarrassen, doen er enkele maanden over om op smaak te komen.
Hoe oogst je een appel?
Neem de appel in je hand en maak een lichtdraaiende beweging. De appel moet dan zelf loskomen.
Leg de appel voorzichtig in de mand, emmer of kist. Nooit gooien! Elk drukpunt kan aantasting van schimmels of bacteriën veroorzaken, waardoor de appel kan gaan rotten.
Sorteren
Na het oogsten sorteer je de appels. Dit kan op maat (lengte, gewicht, omtrek) en/of op kwaliteit (vorm, kleur, rijpheid, beschadigingen, aantastingen, beestjes, e.d.)
Hoe bewaar je een appel?
De meeste rassen appels kun je vrij lang bewaren nadat je de appels geplukt hebt.
Verspreid de verschillende maten appels, de grotere kunnen namelijk minder lang bewaard worden dan de kleine appels.
Zorg voor een koele en vorstvrije ruimte waar het ongeveer 4 of 5 graden Celsius is.
Het is belangrijk dat de luchtvochtigheid in deze kamer hoog is.
8C Kruiden Oogsten
8D Verse muntthee maken
9. Eindopdracht
Je hebt nu alle beginselen van het planten telen geleerd!
In je eindopdracht komen alle onderdelen samen. Je gaat met plantjes in een afgesloten pot een eigen ecosysteem maken. Dat is een leefgemeenschap die zichzelf in stand houdt.
Dat betekent dat alle groeifactoren in je pot aanwezig zijn. Weet je nog wat de groeifactoren waren?
Het arrangement Plant klas 2 24/25 is gemaakt met
Wikiwijs van
Kennisnet. Wikiwijs is hét onderwijsplatform waar je leermiddelen zoekt,
maakt en deelt.
Dit lesmateriaal is gepubliceerd onder de Creative Commons Naamsvermelding 4.0 Internationale licentie. Dit houdt in dat je onder de voorwaarde van naamsvermelding vrij bent om:
het werk te delen - te kopiëren, te verspreiden en door te geven via elk medium of bestandsformaat
het werk te bewerken - te remixen, te veranderen en afgeleide werken te maken
voor alle doeleinden, inclusief commerciële doeleinden.
Leeromgevingen die gebruik maken van LTI kunnen Wikiwijs arrangementen en toetsen afspelen en resultaten
terugkoppelen. Hiervoor moet de leeromgeving wel bij Wikiwijs aangemeld zijn. Wil je gebruik maken van de LTI
koppeling? Meld je aan via info@wikiwijs.nl met het verzoek om een LTI
koppeling aan te gaan.
Maak je al gebruik van LTI? Gebruik dan de onderstaande Launch URL’s.
Arrangement
IMSCC package
Wil je de Launch URL’s niet los kopiëren, maar in één keer downloaden? Download dan de IMSCC package.
Wikiwijs lesmateriaal kan worden gebruikt in een externe leeromgeving. Er kunnen koppelingen worden gemaakt en
het lesmateriaal kan op verschillende manieren worden geëxporteerd. Meer informatie hierover kun je vinden op
onze Developers Wiki.