Les: tegenwoordige tijd

Les: tegenwoordige tijd

Welkom

Inleiding:

Door jong en oud worden er nog veel fouten gemaakt met de spelling van werkwoorden in verschillende soorten teksten, zoals kranten, tijdschriften en reclames. Hieruit blijkt maar weer dat veel mensen van verschillende leeftijden werkwoordspelling erg lastig vinden en daarom is het belangrijk dat jij uiteindelijk wel de regels kent van de tegenwoordige tijd.

In de toekomst wil je natuurlijk geen spelfouten maken. Bij bijvoorbeeld een sollicitatiebrief komt het erg slordig over als je bijvoorbeeld de regels van tegenwoordige en verleden tijd door elkaar haalt. Je maakt geen positieve indruk! En dat is juist wat je wel wilt! Je solliciteert niet voor niets naar die baan. Nu lijkt solliciteren voor jou misschien nog ver weg.

Maar je hebt wel te maken met werkstukken of presentaties. Als je bijvoorbeeld een Prezi- of PowerPointpresentatie maakt en er staat een fout in de werkwoordspelling, staat dat slordig. Het zal jouw cijfer ook (negatief) beïnvloeden.

Hieronder zie je een aantal voorbeelden van fouten, die heel slordig overkomen!

IMG_1561.jpgIMG_1562.jpgspits-news-item.jpg

 

Werkwoordspelling:

De aankomende periode gaan we aan de slag met werkwoordspelling. Eerst gaan we bezig met de tegenwoordige tijd en daarna met de verleden tijd.

Een handig hulpmiddel hiervoor is een 'algoritme', een soort van schema die je helpt bij het correct vervoegen van werkwoorden, zie onderstaande afbeelding:

Bij dit digitale leermateriaal gaan we eerst leren om werkwoorden in de tegenwoordige tijd te vervoegen.

Doel:

Je leert door middel van dit digitale leermateriaal de spelling van persoonsvormen in de tegenwoordige tijd, zodat je straks in je verslagen, PowerPoint presentaties, e-mails en brieven die je schrijft, hier geen fouten meer in maakt.

Aan het werk

Aan het werk:

Voorkennis:

Eerst wordt de theorie herhaald van het onderwerp van zin bepalen en ga je dit even oefenen.

Instructie tegenwoordige tijd:

Het digitale leermateriaal start met algemene theorie over de spelling van werkwoorden in de tegenwoordige tijd.

Drie vormen van werkwoorden in de tegenwoordige tijd:

Vervolgens wordt stapsgewijs uitlleg gegeven over de drie vormen van tegenwoordige tijd, namelijk:

  • Stam
  • Stam + t
  • Stam + en

Bij elke vorm zijn er oefeningen en ondersteunende uitleg. Daarnaast ga je na elk onderdeel evalueren wat je moeilijk en makkelijk vond bij het onderdeel.

Na de oefeningen kun je nog extra oefenen door middel van extra oefenopdrachten.

Test je kennis:

Na de drie vormen zijn er twee testjes waarmee je je kennis kunt toetsen over de spellingsregels van werkwoorden in de tegenwoordige tijd.

Evaluatie:

Na de theorie, oefeningen en de testjes ga je het lesmateriaal en je eigen leerproces evalueren.

 

Je hebt voor het kezen van de theorie en het maken van de oefeningen en testjes twee lesuren. Als je het daarna niet af hebt, dan kan je het rustig thuis afmaken.

Heel veel plezier en succes gewenst bij het lezen van de theorie en het maken van de oefeningen!

Voorkennis:

Herhaling: onderwerp van de zin bepalen

Herhaling: onderwerp van de zin bepalen

Bij deze oefening gaan we even kort herhalen wat ook alweer het onderwerp van de zin is.

Deze kennis heb je nodig om straks goed de regels van tegenwoordige tijd toe te passen.

Theorie:

Bijvoorbeeld:

Tijdens de spit reist de docent met de trein.

pv: reist

wie of wat reist?

ow: de docent

Oefening: Oefening: Onderwerp van de zin bepalen.

Start

Instructie: tegenwoordige tijd

Theorie:

Een werkwoord in de tegenwoordig tijd kan in drie vormen worden geschreven worden, namelijk:

1. Stam

2. Stam + t

3. Stam + en

Dit is afhankelijk van het onderwerp. Het onderstaande schema geeft aan wanneer je welke vorm gebruikt.

 

Oefenen:

De drie vormen gaan we stapsgewijs oefenen door middel van verschillende opdrachten, zodat je straks een kanjer wordt in de spelling van werkwoorden in de tegenwoordige tijd.

 

Instructiefilmpje: Tegenwoordige tijd

Drie vormen van werkwoorden in de tegenwoordige tijd

1. Stam

1. Stam

Stam (van het werkwoord):

De stam is de kortste vorm van het werkwoord, namelijk de ik-vorm in de tegenwoordige tijd.

Zoals: Ik loop - Loop ik?

Je vindt de stam door twee manieren:

1. Het weglaten van -en bij het hele werkwoord, zoals: kijken – ik kijk, fietsen – ik fiets

2. Soms komt er een extra klinker erbij, verandert er een letter en wordt er een medeklinker weggelaten, zoals: eten – ik eet (toevoeging -e), horen – ik hoor (toevoeging -o), verhuizen - ik verhuis, graven- ik graaf.

 

Instructiefilmpje: Stam van het werkwoord

Oefening: Oefening 1: Stam

Start

Oefening: Oefening 2: Stam

Start

2. Stam + t

2. Stam + t

Stam + t:

Bij het vorige onderdeel heb je geleerd dat je bij de ik-vorm en jij-vorm in de vragende vorm de stam van het werkwoord gebruikt, zoals 'ik loop' en 'loop jij?'.         Weet je nog de stam van de volgende woorden: bijten, eten, horen, graven en knippen

Als je het niet meer zeker weet, lees dan terug of vraag je medeleerlingen of je docent om feedback.

Bij dit onderdeel leer je het gebruik van stam + t.  

 

Stappenplan:

Eerst bedenk je wat de stam van het werkwoord is en vervolgens zet je een –t achter de stam, zoals:

  • Hij .......... de taart niet erg lekker (vinden).
  • Stam = vind
  • Stam + t = vindt
  • Antwoord = vindt

Let op!

Staat 'jij' voor de persoonsvorm, dan stam +t:

  • jij loopt, jij vindt, jij houdt, jij snapt het.

Staat 'jij' achter de persoonsvorm, dan stam!

  • loop jij, vind jij, houd jij, snap jij het?

 

 

 

Instructiefilmpje: Stam + t

Oefening: Oefening 1: Stam + t

Start

Oefening: Oefening 2: Stam + t

Start

Oefening: Oefening 3: Stam + t

Start

3. Stam + en

3. Stam + en

Stam + en:

Bij het vorige onderdeel heb je geleerd dat als het onderwerp van de zin 'iemand anders' is, dat je dan stam + t gebruikt, zoals: hij loopt, zij loopt, men loopt, de groep loopt, het dier loopt, enz. Kun je het werkwoord 'lopen' vervoegen in de volgende zinnen: Jij.....-......jij? - Hij......

Als je het niet meer zeker weet, lees dan terug of vraag je medeleerlingen of je docent om feedback.

Bij dit onderdeel leer je het gebruik van stam + en.  

Bij zinnen met als onderwerp meerdere mensen (meervoud) dan gebruik je het hele werkwoord stam + en.

Voorbeelden:

  • Wij lopen, zij voelen, jullie huilen, de mensen schreeuwen, enzovoort.

 

 

Oefening: Oefening: Stam + en

Start

Extra oefenen

Je kunt nog extra oefenen voordat je de twee testjes gaan doen. Ook kun je nog de PowerPoint presentatie van de tegenwoodige tijd gaan bekijken om je geheugen op te frissen.

De oefenopdrachten zijn:

  • Opdracht 1: Werkblad maken of de antwoorden op een blaadje te schrijven en deze te laten zien aan je docent. De docent kijkt het na en geeft je feedback.
  • Opdracht 2: Werkblad maken of  de antwoorden op een blaadje te schrijven en daarna zelf je antwoorden controleren door middel van een antwoordenblad.
  • Opdracht 3: Verschillende spellen spelen in tweetallen of viertallen.

Bij de extra oefenopdrachten moet je soms nog wel bijbehorend materiaal voor gaan zoeken!

 

Extra oefenopdracht 1

Oefenopdracht 1:

Werkblad maken of de antwoorden op een blaadje te schrijven en deze te laten zien aan je docent. De docent kijkt het na en geeft je feedback.

Vul de juiste vorm van de persoonsvorm tegenwoordige tijd in.

  1. De garagehouder [verkopen].............................mijn vader een kapotte uitlaat.
  2. Kippen en eenden [leggen].............................witte eieren.
  3. De leerling [knippen]................................lange zinnen.
  4. De koeien [geven]...............................verse melk.
  5. [Eten]........................rupsen alleen groene blaadjes?
  6. De ijverige schilder [schuren]..............................en [verven]...........................de lelijke deur.
  7. De meester en de juf [geven].......................................leuke lesjes.
  8. De hongerige eekhoorn [verstoppen].............................lekkere beukennootjes.
  9. De lieve leesmoeder [geven]...........................................Marieke een lange leesbeurt.
  10. De postbode [brengen].............................................ons een dikke brief.
  11. Het leergierige kind [vragen].....................................de meester een belangrijk lesje.
  12. lk [geven]......................................e jonge poes magere melk.
  13. Vader en moeder [geven]..........................mij een cadeautje.
  14. Wie [vertellen].........................het geheim aan hem?
  15. [kopen].......................jullie fruit voor de zieke leerling?
  16. De hond [eten].................................zijn bak leeg.
  17. De agent [wijzen]..................................ons de weg.
  18. De fotograaf [nemen]..................................snel een foto.
  19. [gaan]...................................je mee naar school?
  20. De auto [stoppen]..............................voor het stoplicht.

Extra oefenopdracht 2

Oefenopdracht 2:

Werkblad maken door de antwoorden op een blaadje te schrijven en daarna zelf je antwoorden controleren door middel van een antwoordenblad.

Vul de juiste vorm van de persoonsvorm tegenwoordige tijd in.

(spelen, tokkelen)

 

Mirianda …..................… op het drumstel terwijl Jente op haar banjo ……

 

(verwachten, optreden)

 

Van Miranda ….............…. ik dat ze morgen ................……..

 

(worden, zijn)

 

Jente ……............... veertien, ze …...........….. iets jonger dan Miranda.

 

(oefenen, vertellen)

 

Ze ……............... graag op het drumstel, ……...........… ze aan haar.

 

(vinden, klinken)

 

….................…. je ook niet, dat een banjo prachtig …..............……?

 

(verzinnen, typen, bereiden)

 

……................ je het hele verhaal terwijl je de tekst …..............… of …................… je het schrijven voor door eerst een plot te maken?

 

(schrijven, bereiden)

 

Mijn vader …................… ook, maar hij ……..................... nooit iets voor.

 

(brainstormen, schrijven, worden)

 

Hij …........… terwijl hij …..........…. , omdat volgens hem het schrijfproces daardoor eenvoudiger ….........................…

Antwoorden oefenopdracht 2:

Vul de juiste vorm van de persoonsvorm tegenwoordige tijd in.

(spelen, tokkelen)

 

Mirianda SPEELT op het drumstel terwijl Jente op haar banjo TOKKELT

 

(verwachten, optreden)

 

Van Miranda VERWACHT ik dat ze morgen OPTREEDT.

 

(worden, zijn)

 

Jente WORDT veertien, ze IS iets jonger dan Miranda.

 

(oefenen, vertellen)

 

Ze OEFENT graag op het drumstel, VERTELT ze aan haar.

 

(vinden, klinken)

 

VIND je ook niet, dat een banjo prachtig KLINKT?

 

(verzinnen, typen, bereiden)

 

VERZIN je het hele verhaal terwijl je de tekst TYPT of BEREID je het schrijven voor door eerst een plot te maken?

 

(schrijven, bereiden)

 

Mijn vader SCHRIJFT ook, maar hij BEREIDT nooit iets voor.

 

(brainstormen, schrijven, worden)

 

Hij BRAINSTORMT terwijl hij SCHRIJFT, omdat volgens hem het schrijfproces daardoor eenvoudiger WORDT.

 

Extra oefenopdracht 3

Oefenopdracht 3:

Verschillende spellen spelen in tweetallen of viertallen. Alles heeft alleen te maken met de tegenwoordige tijd!

1.     Je… (2 spelers)

Een speler kiest een werkwoord.

De andere speler maakt een zin met het onderwerp ’je’ in de tegenwoordige tijd en schrijft de zin op.         

Daarna maakt de speler van deze zin een vraagzin en schrijft de zin op.     

De winnaar is de speler die de meeste zinnen goed heeft geschreven.

 

2.    Van één naar meer… (2 spelers)

Een speler kiest een werkwoord.

De andere speler maakt een zin met het onderwerp ’ik’ of ’een ander’ en schrijft de zin op.

Daarna maakt de speler van deze zin een zin met het onderwerp ’meer’ en schrijft de zin op.

De winnaar is de speler die de meeste zinnen goed heeft geschreven.

3.    Maak de zin af… (2 spelers)

Een speler kiest een onderwerp.

De andere speler bedenkt een zin waarin het onderwerp wordt gebruikt en schrijft de zin op.       

De winnaar is de speler die de meeste zinnen goed heeft geschreven.

4.    Dobbelen… (2 of meer spelers)

1=ik, 2=jij, 3=hij, 4=wij, 5=jullie, 6=zij.

Een speler kiest een werkwoord.

De andere speler gooit met de dobbelsteen en schrijft de goede korte zin op.

De korte zin bestaat uit wie-deel + doe-deel.

De winnaar is de speler die de meeste korte zinnen goed heeft geschreven.

Test je kennis

Test je kennis over de spelling van werkwoorden in de tegenwoordige tijd.

In de vorige lesonderdelen heb je meer geleerd over de drie vormen van tegenwoordige tijd. Welke drie vormen waren dit?

Kun je het werkwoord 'redden' vervoegen in de volgende zinnen: Ik..... - ....jj? - Hij.....- Wij......

Als je het niet meer zeker weet, lees dan terug of vraag je medeleerlingen of je docent om feedback.

Stappenplan:

1. Lees de zin goed.

2. Zoek naar het onderwerp dat bij het werkwoord past.

3. Bepaal de stam van het werkwoord.

4. Vervoegen van het werkwoord door te kiezen voor:

  • Stam
  • stam + t
  • stam + en

Dit is afhankelijk van het onderwerp.

 

Je kunt onderstaande PowerPoint presentatie bekijken om je geheugen op te frissen.

Instructiefilmpje: tegenwoordige tijd

Toets: Test je kennis 1 (individueel)

Start

Oefening: Test je kennis 2 (in tweetallen)

Start

Evaluatie:

Oefening: Evalueren van het lesmateriaal

Start