2. Stam + t

Stam + t:

Bij het vorige onderdeel heb je geleerd dat je bij de ik-vorm en jij-vorm in de vragende vorm de stam van het werkwoord gebruikt, zoals 'ik loop' en 'loop jij?'.         Weet je nog de stam van de volgende woorden: bijten, eten, horen, graven en knippen

Als je het niet meer zeker weet, lees dan terug of vraag je medeleerlingen of je docent om feedback.

Bij dit onderdeel leer je het gebruik van stam + t.  

 

Stappenplan:

Eerst bedenk je wat de stam van het werkwoord is en vervolgens zet je een –t achter de stam, zoals:

  • Hij .......... de taart niet erg lekker (vinden).
  • Stam = vind
  • Stam + t = vindt
  • Antwoord = vindt

Let op!

Staat 'jij' voor de persoonsvorm, dan stam +t:

  • jij loopt, jij vindt, jij houdt, jij snapt het.

Staat 'jij' achter de persoonsvorm, dan stam!

  • loop jij, vind jij, houd jij, snap jij het?

 

 

 

Instructiefilmpje: Stam + t https://www.youtube.com/watch?v=3NUcVQSjXjE