Extra oefenopdracht 3

Oefenopdracht 3:

Verschillende spellen spelen in tweetallen of viertallen. Alles heeft alleen te maken met de tegenwoordige tijd!

1.     Je… (2 spelers)

Een speler kiest een werkwoord.

De andere speler maakt een zin met het onderwerp ’je’ in de tegenwoordige tijd en schrijft de zin op.         

Daarna maakt de speler van deze zin een vraagzin en schrijft de zin op.     

De winnaar is de speler die de meeste zinnen goed heeft geschreven.

 

2.    Van één naar meer… (2 spelers)

Een speler kiest een werkwoord.

De andere speler maakt een zin met het onderwerp ’ik’ of ’een ander’ en schrijft de zin op.

Daarna maakt de speler van deze zin een zin met het onderwerp ’meer’ en schrijft de zin op.

De winnaar is de speler die de meeste zinnen goed heeft geschreven.

3.    Maak de zin af… (2 spelers)

Een speler kiest een onderwerp.

De andere speler bedenkt een zin waarin het onderwerp wordt gebruikt en schrijft de zin op.       

De winnaar is de speler die de meeste zinnen goed heeft geschreven.

4.    Dobbelen… (2 of meer spelers)

1=ik, 2=jij, 3=hij, 4=wij, 5=jullie, 6=zij.

Een speler kiest een werkwoord.

De andere speler gooit met de dobbelsteen en schrijft de goede korte zin op.

De korte zin bestaat uit wie-deel + doe-deel.

De winnaar is de speler die de meeste korte zinnen goed heeft geschreven.