Verhaalanalyse havo 4

Verhaalanalyse havo 4

Leesdossier en leestips

Je zit nu in de bovenbouw: het begin van een nieuw leestijdperk. Waar je in de onderbouw nog jeugdliteratuur las, richten we ons vanaf nu in de lessen Nederlands enkel nog op literatuur voor volwassenen.

Wij, jouw docenten Nederlands, vinden het heel belangrijk dat je de komende jaren veel leesplezier gaat beleven. Om dat te bereiken is het noodzakelijk dat je kiest voor een boek dat echt bij je past. Dat is niet per se het dunste boek of een boek dat je vriend of vriendin leest. KIes vooral op basis van jouw persoonlijke interesses en voorkeuren. Nadat je het juiste boek hebt gelezen, kun je beargumenteerd verslag uitbrengen van jouw leeservaringen, met behulp van de literaire begrippen die daarbij horen.

Onder de volgende tabbladen vind je voldoende informatie om een goede start te kunnen maken met het lezen in de bovenbouw en jouw persoonlijke leesdossier. Wij wensen je daarbij heel veel succes, maar vooral: heel veel leesplezier!

Kiezen van het juiste boek

In totaal lees je voor het vak Nederlands op havo bovenbouw acht boeken: zeven hedendaagse titels en een historisch werk. Het historische werk komt aan bod in periode drie, en de hedendaagse titels kies je zelf. Houd daarbij rekening met de volgende eisen:

  1. Je leest een oorspronkelijk Nederlands of Vlaams werk. Vertalingen zijn dus verboden.
  2. Het gekozen boek valt onder de categorie 'volwassenenliteratuur'. Literaire thrillers, biografieën van voetballers en jeugdliteratuur vallen dus af.  
  3. Je leest van elke auteur maximaal één titel. Het doel van ons leesonderwijs is namelijk dat je een zo breed mogelijk beeld krijgt van wat er aan Nederlandse literaire juweeltjes gepubliceerd is.
  4. Het eerste boek dat je leest mag nog van niveau 1 zijn, daarna lees je op niveau 2 of hoger. Probeer een leesontwikkeling door te maken, en minimaal op niveau 3 te eindigen.
  5. Laat voor de zekerheid elk boek dat je gaat lezen even aan je docent zien. Zo weet je zeker dat je op het juiste niveau aan het lezen bent. Hij of zij kan je helpen bij de interpretatie van een verhaal, of je een goede leestip geven voor de volgende keer.
  6. Niet verplicht, wel makkelijk: leg een rode draad aan in je leeslijst. Dat betekent dat je boeken leest die iets met elkaar te maken hebben, bijvoorbeeld op het gebied van thematiek, genre, historische tijd, personages, enz. Denk aan een lijst met oorlogsboeken, historische romans, boeken met als thema ouder/kindrelatie, of verhalen waarin er bij de hoofdpersoon een steekje los zit.  

Bij elke hedendaagse roman lever je een boekopdracht in. Het format daarvoor vind je verderop in deze reader. Elke periode is er een deadline voor deze verwerkingsopdracht, waar je je aan moet houden. Aan het einde van havo 4 word je beoordeeld met een eindopdracht die twee keer meetelt en in havo 5 sluit je je totale leesdossier af met je mondeling literatuur, dat vier keer meeteelt. Maar je start je leesdossier met het schrijven van een leesautobiografie. Die opdracht vind je op de volgende pagina.

TIP: je kunt gratis lid worden van de bibliotheek in Uden (t/m 17 jaar). Vervolgens kun je heel gemakkelijk via de website boeken reserveren bij de bibliotheek. Het aanschaffen van een bibliotheekabonnement is verplicht voor leerlingen in de bovenbouw van het Udens College. Ga daar dus zo spoedig mogelijk achteraan!

Succes en veel leesplezier gewenst!

Leesautobiografie

In een leesautobiografie (LAB) vertel jij over wat jij in je leven aan leeservaringen hebt gehad en wat je daarvan is bijgebleven. Je beschrijft jouw ontwikkeling als lezer en hoe je leessmaak zich heeft ontwikkeld, in 500 tot 700 woorden. Je gaat na welke verhalen, liedjes en gedichten iets voor jou hebben betekend en waarom. In je LAB ga je in op onderstaande (deel)onderwerpen. De bijbehorende vragen helpen je om richting te geven aan je verhaal.

  • Werd er vroeger bij jou thuis voorgelezen? Door wie? Welke boeken herinner je je nog? Wat vond je mooi, spannend, interessant, grappig, eng enzovoort? Welk boek zou je je kinderen later willen voorlezen?
  • Welke verhalen las je leerkracht op de basisschool voor? Wat vond je ervan? Wat las jij op de basisschool graag toen je zelf kon lezen? Waarom las je juist die boeken graag? Welke eigenschappen in boeken spraken je aan?
  • Welke boeken las je graag toen je in de onderbouw van het voortgezet onderwijs zat? Waar gingen die boeken over en waarom vond je ze mooi, spannend, interessant enzovoort? Veranderde je leessmaak, ten opzichte van de basisschool? Ging je meer of juist minder lezen, en waarom?
  • Lees de verschillende lezerskenmerken op de volgende pagina’s. Op welk leesniveau zit jij, en waarom? Welke onderdelen uit de beschrijving herken je bij jezelf? Wat voor type lezer ben jij? Om daar achter te komen, gebruik je de vragenlijst op pagina 11 en verder.
  • Als je leest, welke boeken lees je dan graag en waarom? Wat voor soort boeken trekken je aan? En wat voor soort boeken helemaal niet? Op basis van deze alinea zou je docent je leestips kunnen geven, dus: hoe meer je opschrijft over je leesvoorkeuren, hoe gerichter de tips kunnen zijn.
  • Heb je de eisen die aan je gesteld worden op havo 4 en 5 wat betreft je leesdossier duidelijk voor ogen? Zie je mogelijke belemmeringen en/of succesfactoren? Heb je hulp nodig uit een bepaalde hoek? Wat is je plan van aanpak?

Het is niet de bedoeling dat je een lijst neerzet van alle boeken die je gelezen hebt. Het is ook niet de bedoeling dat je alleen antwoorden op de vragen opschrijft. Wat doe je dan wel? Je schrijft een goedlopend, samenhangend verhaal met een inleiding en een slot, en een correcte alinea-indeling. Zorg daarnaast dat spelling en formulering in orde zijn. Als dat niet het geval is, krijg je je werk terug, net zolang tot spelling en formulering aan het vereiste niveau voldoen.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Leestips

Als je een boek leest dat aansluit bij je persoonlijke interesses, vergroot je je leesplezier en zul je zien dat het lezen veel makkelijker en sneller gaat dan als je je door een verkeerd gekozen (maar wel dun) boek heen moet worstelen. Besteed dus voldoende aandacht aan de keuze van je boek. Inspiratie nodig? Vraag je docent om advies, of kijk op één van de volgende websites:

Leesadviezen

Lezen voor de Lijst

Vlogboek

Open bestand UC leestips

Open bestand UC leestips 2

Open bestand UC leestips 3

Boekopdracht

1. Zakelijke gegevens

Auteur:

Titel:

Uitgever:

Plaats en jaar van uitgave:

Jaar van eerste druk:

Gelezen druk (nummer):

Aantal bladzijden:

 

2. Korte samenvatting

Geef in maximaal vijf regels een korte samenvatting van het verhaal, zodat je zelf over een tijdje nog weet waar het boek over ging.

 

3. Thematiek

Noteer minimaal twee thema’s, die je allebei uitlegt met behulp van concrete verhaalgegevens. Dit onderdeel werk je uit in minimaal 100 woorden.

 

4. Verwerkingsopdracht op niveau

Kies uit de verwerkingsopdrachten op de volgende pagina’s een opdracht die je verder gaat uitwerken. Let daarbij op het volgende:

  1. Kies een opdracht die past bij het niveau van het boek dat je hebt gelezen. Twijfel je over het niveau, vraag dan om advies aan je docent.
  2. Kies een opdracht die past bij het boek. Niet elke opdracht is bruikbaar bij elke roman. Maak dus een weloverwogen keuze, anders loop je het risico dat de uitwerking van je verwerkingsopdracht wordt afgekeurd. Wederom geldt: vraag bij twijfel advies aan je docent.
  3. Let op: je mag elke opdracht maar één keer kiezen in de hele bovenbouw.
  4. Kopieer de opdracht zelf bovenaan de pagina, voordat je aan de uitwerking begint. Zo weet je docent welke opdracht je hebt gekozen.

 

Je levert elke opdracht vóór de deadline in bij je docent: op Magister en op je persoonlijke OneDrive, die je deelt met je docent. Vergeet niet om je docent ook schrijfrecht te geven.  

 

 

Begrippen en opdrachten verhaalanalyse

Fictie - non-fictie

Non-fictie - Reisgids

Non-fictie
Non–fictionele
teksten verwijzen naar zaken die betrekking hebben op de werkelijkheid. In dit soort teksten verwacht men als lezer dat de schrijver zich aan de feiten houdt en de waarheid schrijft.
Onder "werkelijkheid" verstaan we in dit verband dat wat de maker als werkelijkheid beschouwt. Non-fictie is er om informatie over te dragen.
Zo zal een historische roman, die toch enigszins op de werkelijkheid betrekking heeft tot de fictie worden gerekend, terwijl een geschiedenisboek waarin ook onzekerheden staan, bij de non-fictie wordt ingedeeld.

Onder echte non-fictie vallen:

  • algemene informatieve boeken:
    • woordenboeken
    • wetenschappelijke werken
    • studieboeken
    • reisgidsen
  • verslagen van gebeurtenissen in een krant, tijdschrift, of op een nieuwssite
  • artikelen op Wikipedia
Fictie - Alice in wonderland


Fictie
Andere teksten rekenen we tot fictie. Fictie is een verhaal of tekst, dat niet op de werkelijkheid is gebaseerd. Het wordt geschreven vanuit de fantasie van de schrijver. Als we de roman fictie noemen, dan bedoelen we hiermee dat de belangrijkste elementen in de tekst fictief (verzonnen) zijn. De schrijver van fictie neemt de werkelijkheid wel als uitgangspunt maar verzint er dingen bij of laat personen of gebeurtenissen weg. In fictionele teksten bepaalt de schrijver wat werkelijkheid is en staat de verbeelding centraal.

Onder fictie vallen o.a.:

  • horrorverhalen
  • romans
  • verhalen
  • gedichten
  • toneelstukken
  • fantasyboeken
  • sprookjes
  • strips


Bekijk het filmpje en maak daarna de oefening.

 

 

Lectuur - Literatuur

Fictionele teksten worden in twee groepen verdeeld: teksten die we tot de lectuur (ook wel triviaal literatuur) rekenen en teksten die we tot de literatuur rekenen.

De grens tussen wat "literatuur" en wat "lectuur" genoemd mag worden, is niet altijd duidelijk. Sommigen bepalen het negatief: alles wat niet tot de literatuur wordt gerekend, is lectuur. Literatuur wordt in ieder geval tot de kunst gerekend, lectuur niet. Literaire schrijvers krijgen over het algemeen meer artistieke erkenning. Het oordeel van kenners en recensenten speelt hierbij een belangrijke rol. Lectuur en literatuur zijn in ieder geval bedoeld om te lezen.

Bekijk het filmpje:

 


Hieronder een aantal punten waarop je moet letten als je het verschil tussen lectuur en literatuur wilt aangeven.

 

  • Lectuur heeft over het algemeen minder diepgang en is nogal voorspelbaar. Je weet als lezer al snel hoe het verhaal zich zal ontwikkelen, literatuur is unieker.
  • Het taalgebruik is in lectuur nogal eenvoudig en minder natuurlijk en origineel dan in literatuur.
  • Een literair werk vertoont meer samenhang en de gebeurtenissen hangen niet, zoals in lectuur vaak het geval is, als los zand aan elkaar.
  • De personages vertonen in literaire werken een ontwikkeling en zijn minder types.
  • In de literatuur zullen de personages minder handelen volgens vaste rolpatronen.
  • Lectuur zal vaak een happy end hebben en de open plekken zullen ingevuld zijn aan het eind van het boek. Een literair werk heeft vaker een open einde.
  • Literaire werken zullen vaker maatschappijkritisch zijn. Lectuur is veel meer volgens de algemeen heersende maatschappelijke moraal geschreven.
  • Literaire werken zijn vaker onderwerp van onderzoek en literaire toneelstukken bijvoorbeeld worden langer opgevoerd.
  • Bij lectuur gaat het vaak om wat de lezer wil horen en bij literatuur zal de schrijver de lezer willen laten nadenken

Maak onderstaande oefeningen over lectuur en literatuur.

Spanning

Open plekken
Open plekken zijn plekken in een verhaal die vragen oproepen bij de lezer.
Bepaalde informatie kan tegenstrijdig zijn en de lezer moet er maar achter komen wat juist is. Bovendien kan een schrijver bepaalde informatie achterhouden.
Een lezer kan zich ook afvragen waarom een personage zich gedraagt zoals hij zich gedraagt. Het zijn dus nog niet ingevulde stukken van een verhaal die je als lezer wilt invullen.

'Open plekken' is een bekende manipulatietechniek binnen de literatuur. Bestudeer de theorie in de Kennisbank om meer manipulatietechnieken te leren herkennen.

KB: Literatuur: Manipulatietechnieken

Bekijk ook het filmpje voor nog meer informatie over het gebruik van open plekken.

 

 

 

Opdracht 1

  1. Bekijk het volgende fragment en beantwoord de vraag.
    Vraag
    Welke vragen komen er in je op naar aanleiding van dit fragment?
  2. Lees hier de samenvatting van Joe Speedboot en geef antwoord op de vraag.

    Vraag
    Als je dit boek aan het lezen bent, wat zullen dan de belangrijkste open plekken zijn?

 

Opdracht 2

  1. Lees het volgende fragment:
    "Nog één ogenblik zag ik hem zo staan, tegen de achtergrond van het bos. De stemmen van mijn tochtgenoten klonken niet ver weg, op het pad tussen de bomen. Ik keek om, maar hij was al verdwenen, ik weet niet in welk richting. De bladeren bewogen nauwelijks, ook de wind kon ze zo doen beven. Ik liep terug en voegde mij bij de patrouille. Was het werkelijk Oeroeg? Ik weet het niet en zal het nooit weten. Ik heb zelf het vermogen verloren hem te herkennen."
    Uit: Hella Haasse, Oeroeg

    Vragen
    1. Wat is hier aan de hand?
    2. Wat is de belangrijkste open plek?
    3. Wordt die ingevuld?
    4. Wat voor een einde heeft dit fragment?

B. Welke spanningverhogende technieken (manipulatietechnieken) kan een schrijver gebruiken?

Tijd

Een schrijver speelt met de tijd om het verhaal spannend te maken.
Bestudeer de theorie in de Kennisbank over de mogelijkheden om met de tijd te spelen.

KB:
Literatuur: Tijd

Verhaallijnen
Als je de belangrijkste gebeurtenissen op een rij zet, heb je de verhaallijn. Tussen deze gebeurtenissen bestaat normaal gesproken een samenhang. Sommige verhalen hebben meer dan een verhaallijn. De reeksen gebeurtenissen hebben dan een eigen ontwikkeling. Een schrijver kan in verschillende tijdlagen verschillende verhaallijnen (al dan niet chronologisch) beschrijven. Je kunt als schrijver ook in verschillende verhaallijnen verschillende personages hoofdfiguur laten zijn.

 

 

Opdracht 3

  1. Wat is het verschil tussen een fabel en een sujet?
  2. Welke functie kan een flashback hebben?
  3. Wat is het verschil met een flashforward?
  4. Wat voor een functieovereenkomst hebben flashback en flashforward?
  5. Leg het verschil tussen vertelde tijd en verteltijd uit.
  6. Lees het fragment en beantwoord de volgende vraag.
Fragment
Ze liet zich inschrijven aan de universiteit.
Vervolgens verschafte men haar, bij het bureau dat buitenlandse studenten hielp, een plaats in een gezin te vinden, ‘au pair’ zoals dat heette, het adres van een advocaat, Maître Pauchard, in de rue Verniquet, die wel een huisgenote ‘au pair’ gebruiken kon, maar deze dag, een vrijdag, niet zou kunnen ontvangen. Ze diende tot zaterdag te wachten.
Toen ging zij dan ook meteen naar het opgegeven adres.

Bron: WF Hermans, AU Pair, Bezige Bij Amsterdam 1989

Vraag
Welk begrip uit het hoofdstuk tijd is hier van toepassing?

Vergelijk je antwoorden bij het onderdeel "Antwoorden".

 

Opdracht 4

Lees het volgende verhaal
Het adres - Marga Minco en maak daarna de vragen.

  1. Welke tijdlagen herken je in dit verhaal? Probeer ze te omschrijven.
  2. Maak een schatting van de vertelde tijd van die lagen. Geef argumenten.
  3. Geef de fabel van het verhaal. Is het verhaal dus chronologisch geschreven?
  4. Geef een voorbeeld van tijdverdichting.
  5. Geef een korte typering van mevrouw Dorling.
  6. Typeer de ik-figuur.
  7. Regel 11–12: "Maar ik wist nu dat ik goed was." Waarom?
  8. Verklaar de laatste zin.

Meer informatie over Marga Minco vind je op de website van de uitgever.
De Bezige Bij

Ruimte - handeling

Onder de ruimte verstaan we niet alleen de plaats van handeling, maar ook het weer, het seizoen, het verleden en de toekomst. De ruimte zorgt voor sfeer en spanning.

Lees er meer over in de Kennisbank.

KB: Literatuur: Ruimte en handeling

Bekijk ter illustratie de trailer van de Nederlandse speelfilm Michiel de Ruyter.

Lees hier het verhaal De Hel van Ferdinand Bordewijk.
Beantwoord daarna de vragen.

 

Opdracht 5

    1. Waarom vermeldt De Bree het feit dat zijn voorganger is weggepest (regel 46).
    2. Wat is hier dus de belangrijkste open plek?
    3. Verklaar in dit verband de titel.
    1. Wat is de vertelde tijd van dit fragment?
    2. Geef de fabel van dit fragment.
    3. Wat is de verteltijd ?
  1. Beschrijf de ruimte.
    Is hier sprake van overeenkomst of contrast tussen ruimte en handeling?
  2. Beschrijf de klas. Waarom zal Bordewijk de leerlingen zo genoemd hebben?
  3. Beschrijf het personage van De Bree.

Lees het fragment en beantwoord de vragen.

Fragment
Dan loopt Daniël het voorkamertje in waar de vloer bedekt is met vergeelde kranten. De spetters witkalk die erop liggen steken er helderwit tegen af.
In het begin zag je niet dat ik zoveel gemorst had. De kranten zijn nu bijna bruin geworden. Je kan ze niet eens meer lezen. Hij buigt zich diep om de datum van de kranten te lezen. 6 juni. Ik heb ze hier verleden jaar voor de zomervakantie neergelegd. Waarom heb ik het nooit afgemaakt? (...)
Waarom heb ik hier nooit meer planten en meubels neergezet sinds Sonja wegging, alsof in deze kamer een zo ernstige besmettelijke ziekte heeft geheerst dat leven er nooit meer mogelijk is.

Bron: Jan Wolkers, Een roos van vlees, Meulenhof, Amsterdam 1963

 

Opdracht 6

  1. Beschrijf de ruimte.
  2. Welke sfeer proef je hier?
  3. Heb je hier te maken met overeenkomst tussen ruimte en handeling of niet?
    Motiveer je antwoord.
  4. "Waarom heb ik hier nooit meer planten en meubels neergezet..."
    Wat vermoed jij?
Kees de Jonge (boek)


Bekijk de volgende filmpjes en beantwoord de vragen.

Michiel de Ruyter
Kees de jongen
 

Opdracht 7

  1. Beschrijf de ruimtes in de filmpjes.
  2. Wat kun je zeggen over de functies van die ruimtes?

Personages

In een roman, novelle of verhaal spelen personages een bepaalde rol.
Lees er meer over in de Kennisbank.

KB: Literatuur: Personages

Bekijk ook het volgende filmpje over personages.

 

 


Het verhaal Reinaert de Vos kun je in het volgende filmpje nog eens bekijken,
zoals het oorspronkelijk in het Middelnederlands geschreven is.

 

 

 

Opdracht 8

  1. Wat zijn de belangrijkste rollen die personages kunnen hebben?
  2. Welk probleem kun je als lezer hebben met de normen en waarden van een hoofdpersoon?
  3. Wat is een speaking name? Ken je een voorbeeld?
  4. Lees het volgende fragment:

Fragment
Zilver bladert in het Boek met Duizend Platen.
Hij kijkt naar een man die niet kan lachen. Zweren op zijn mond, zijn neus weggerot, wat tussen zijn benen hangt is rood en ziek. Hij is kaal. Syfilis in het laatste stadium, staat eronder. Met zijn lippen heeft deze man vrouwen gezoend, met zijn neus hun geuren opgesnoven. Zij streelden zijn schouders. Hun vingers trokken door zijn haar. Misschien had hij zwarte krullen, weerbarstig, door geen kam of vet te bedwingen. Zijn ogen zijn aangetast. Zo komen zoeners te pas.
Zilver voelt aan zijn krullen en likt zijn lippen. Hij is nog heel.
Uit: Zilver of het verlies van de onschuld, Uitgeverij Meulenhoff Amsterdam 1988

 

  1. Typeer de hoofdpersoon uit dit fragment en vertel waar hij mee bezig is.
  2. Leg in dat verband ook de ondertitel uit. Verwerk citaten in je antwoord.

Meer over Adriaan van Dis kun je op de website van de uitgever lezen.

 

 

Lees hier een fragment uit het boek: Het Diner. Beantwoord daarna de vragen.

Opdracht 9

  1. In dit fragment lopen heden en verleden nogal door elkaar.
    Probeer de fabel te schrijven.
    1. Wat is hier de belangrijkste open plek?
    2. Wordt die open plek ingevuld?
    3. Wat voor een soort einde heeft dit fragment?
    1. Geef een beschrijving van de ruimte van het heden.
    2. Wat kun je zeggen over de functie van die ruimte? In hoeverre kun je hier van contrast of overeenkomst tussen ruimte en handeling spreken?
    1. Beschrijf de hoofdfiguur.
    2. Wat kun je zeggen over zijn normen en waarden?
    3. In hoeverre maken die normen en waarden identificatie makkelijker of moeilijker?
  2. Probeer ook de jongens te typeren.
  3. Wat bedoelt de schrijver met de zin: "Het was het sleutelmoment, de lachende jongens eisten hun plek op in dat collectieve geheugen."

Het boek Het Diner is verfilmd. Je kunt hier de trailer bekijken.

Vertelperspectief

Een schrijver bepaalt door wiens ogen je de gebeurtenissen meemaakt. Hij laat ons de gebeurtenissen vanuit een bepaalde gezichtshoek meebeleven. We noemen de gezichtshoek ook wel het perspectief. De verteller door wiens ogen we het verhaal beleven, hoeft niet dezelfde te zijn als de schrijver.

Bestudeer de informatie in de Kennisbank over de vertelperspectieven.

KB: Literatuur: Perspectieven

Voorbeelden van boeken met een meervoudig perspectief zijn De kroongetuige van Maarten 't Hart en Omtrent Deedee en De Metsiers van Hugo Claus.

Bekijk ook het filmpje 'Wie vertelt?' voor meer informatie over de vertelperspectieven.

 

 

Lees de fragmenten en probeer de vragen te beantwoorden.

Fragment 1
'Kijk', zei ik, 'het is niet één valbijl, maar er zijn vier mesjes, twee die naar beneden scharen en twee die naar boven scharen, een rat wordt vier keer zo snel onthoofd als met een gewone guillotine, het is gebeurd voor hij het zelfs maar gemerkt heeft,' en ik liet de mesjes speels op en neer bewegen en het zonlicht flikkerde op het glanzende, roestvrije staal. Het was alsof ik een kunstwerk demonstreerde.
Toen ik een stokoud mannetje decapiteerde, wilde hij het graag van dichtbij zien – zoals ik trouwens verwacht had – dat het bloed breeduit over zijn kleding spatte.

Bron: Maarten ’t Hart, De kroongetuige, De Arbeiderspers Amsterdam 1983

 


Opdracht 10

  1. Wat wordt er bedoeld met decapiteren?
  2. Welk perspectief wordt hier gebruikt?

Fragment 2
Zilver bladert in het Boek met Duizend Platen.
Hij kijkt naar een man die niet kan lachen. Zweren op zijn mond, zijn neus weggerot, wat tussen zijn benen hangt is rood en ziek. Hij is kaal. Syfilis in het laatste stadium, staat eronder. Met zijn lippen heeft deze man vrouwen gezoend, met zijn neus hun geuren opgesnoven. Zij streelden zijn schouders. Hun vingers trokken door zijn haar. Misschien had hij zwarte krullen, weerbarstig, door geen kam of vet te bedwingen. Zijn ogen zijn aangetast. Zo komen zoeners te pas. Zilver voelt aan zijn krullen en likt zijn lippen. Hij is nog heel.

Bron: Zilver of het verlies van de onschuld, Uitgeverij Meulenhoff Amsterdam 1988

 

  1. Wat is hier het perspectief? Ondersteun je antwoord met citaten uit het fragment.

Fragment 3
Ver, ver weg in de tweede wereldoorlog woonde een zekere Anton Steenwijk met zijn ouders en zijn broer aan de rand van Haarlem. Aan een kade, die over een lengte van honderd meter langs het water liep en dan met een flauwe bocht weer een gewone straat werd, stonden vier huizen niet ver van elkaar. Elk omgeven door een tuin hadden zij met hun kleine balkons, erkers en steile daken de allure van villa's, ofschoon zij eerder klein waren dan groot; op de bovenverdieping hadden alle kamers schuine muren. Zij stonden er verveloos en enigszins vervallen bij, want ook in de jaren dertig was er niet veel meer aan gedaan. Elk droeg een brave, burgerlijke naam uit onbezorgder dagen: Welgelegen, Buitenrust, Nooitgedacht, Rustenburg

Bron: Harry Mulisch, De aanslag, De Bezige bij, Amsterdam 1983

 

  1. Wat is het perspectief in dit citaat? Ondersteun je antwoord met een citaat.

 

 

Lees het verhaal Verhaal van een dokter van Simon Carmiggelt en probeer daarna de vragen te beantwoorden.

Opdracht 11

    1. Wat is de belangrijkste open plek in dit verhaal?
    2. Wordt die ingevuld?
    1. Is dit verhaal chronologisch geschreven?
    2. Geef een voorbeeld van tijdverdichting.
    3. Probeer een schatting van de vertelde tijd te maken.
    4. Geef de fabel van het verhaal.
    1. Beschrijf de ruimte.
    2. Verklaar in dit verband het zinsgedeelte: "... lag het jongetje heel klein te contrasteren in zijn bedje."
  1. Beschrijf het jongetje.
  2. Welk perspectief heeft Carmiggelt gebruikt? Leg je antwoord uit en geef voorbeelden.
  3. Verklaar de laatste zin: "Maar uit die twee woorden klonk, elke morgen weer, de diepe tederheid waarmee een vader zijn kind geruststelt, dat om hem roept."

Thematiek

Om een thema van een verhaal te kunnen vinden heb je informatie nodig over de titel, het motto, de motieven en de belevenissen van de personages. Deze gegevens kunnen je helpen het thema vast te stellen. Lees er meer over in de Kennisbank: Thematiek.

KB: Literatuur: Thematiek

Bekijk het filmpje voor meer informatie over hoe je de thematiek van een verhaal of een boek kunt vinden.

 

 

Lees hier het verhaal: Bloed van Gerard van 't Reve.
Beantwoord daarna de vragen.

Opdracht 12

    1. Hoe is het tijdsverloop van het verhaal?
    2. Wat is vertelde tijd en de verteltijd?
    3. Geef een voorbeeld van tijdversnelling.
  1. Zijn er verwijzingen naar het verleden en/of toekomst?
  2. Geef de fabel van het verhaal.
    1. Geef zo volledig mogelijk aan hoe Reve ervoor zorgt dat in dit verhaal spanning wordt opgebouwd. Geef citaten.
    2. Wat is de belangrijkste open plek in dit verhaal en wordt die ingevuld?
  3. Wat kun je zeggen over de functie van de ruimte ten opzichte van de handeling?
  4. Typeer de vader, de ik-figuur en het stiefzusje.
    1. Wat is het perspectief van dit verhaal?
    2. "Ik zal het hier maar bij laten, hoewel ik graag ook het gemene stiefzusje een doodsmak had laten maken". Wie is hier aan het woord?
  5. Noem twee motieven.
  6. Wat is het thema van dit verhaal? Geef een toelichting.
  7. Verklaar in dit verband de titel.

 

 

Lees het verhaal Pleziertrein en maak daarna de vragen.

Opdracht 13

  1. Wat kun je zeggen over de tijd in dit verhaal?
  2. Geef de fabel van dit verhaal.
  3. "Kijkt u het maar na in een oude almanak en u zult zien dat 't klopt."
    Wat klopt er?
  4. Beschrijf de ruimte. Welke elementen zijn hier van belang?
  5. Typeer de hoofdpersoon. Welke gevoelens beheersen hem?
  6. Beschrijf het perspectief.
  7. Noem twee motieven.
  8. Wat is volgens jou het thema? Geef argumenten.

Test jezelf

Toets: Overhoring 1 begrippen verhaalanalyse

Start

Test: Overhoring 2 begrippen verhaalanalyse

Start

Antwoorden opdrachten verhaalanalyse


Opdracht 1

    • Waarom wordt de persoon bandiet genoemd?
    • Waarom zijn ze aan het armworstelen?
    • Hoe gaat dit verder tussen die twee?
    • Wat is er met Fransje gebeurd?
    • Waarom gebruikt de jongen de naam Joe Speedboot en niet zijn eigen naam?
    • Wie zal PJ versieren?
    • Kan Fransje PJ versieren?
    • Hoe verloopt de Paris – Dakar met Joe?

 

Opdracht 2

    • De ik-figuur loopt met patrouille door het bos en denkt een bekende (Oeroeg) te zien. Ook de tijd daarna blijft hij nadenken over wie hij gezien heeft.
    • Heeft hij Oeroeg gezien of niet?
    • Nee, hij weet het niet en zal het ook nooit weten.
    • Een open einde
    • Als schrijver kun je:
    • een personage vreemd gedrag laten vertonen;
    • stoppen op een spannend moment;
    • het perspectief wisselen;
    • de verhaallijn veranderen;
    • de lezer op een dwaalspoor zetten;
    • gebruik maken van een vooruitwijzing. Je suggereert dat er iets gaat gebeuren, maar je vertelt niet wat;
    • vlak voor een hoogtepunt de zaak ophouden, je maakt dan gebruik van een vertraging.



Opdracht 3

  1. Een fabel geeft de belangrijkste gebeurtenissen chronologisch gerangschikt weer.
    Een sujet geeft de gebeurtenissen weer in de volgorde zoals de schrijver ze vertelt.
    Alleen als een verhaal chronologisch is geschreven zijn ze hetzelfde.
  2. Flashbacks geven informatie over het verleden te geven en maken het heden zo begrijpelijker.
  3. Een flashback kan ook laten zien dat een persoon niet los kan komen van het verleden of dat een personage in de war is en heden en verleden door elkaar haalt.
  4. Een flashback verwijst naar iets uit het verleden en een flashforward zinspeelt op iets dat nog moet gebeuren.
  5. Flashbacks en flashforwards zorgen voor afwisseling en geven de lezer informatie die hij nodig heeft om het vervolg van het verhaal beter te begrijpen.
  6. De vertelde tijd geeft aan hoelang de gebeurtenissen hebben geduurd De geeft die aan met minuten, uren, dagen, jaren... .
    De tijd die de schrijver gebruikt om een verhaal te vertellen noem je de verteltijd en druk je uit in regels en/of aantal pagina’s.

Antwoord: Tijdverdichting, er wordt kort verteld wat er in enkele dagen gebeurt.

Opdracht 4

    • Een heden waarin de ik-figuur twee keer naar het huis van mevrouw Dorling gaat. Regel 85-86: Na mijn eerste vergeefse bezoek aan het huis van mevrouw Dorling, besloot ik het een tweede keer te proberen.
    • Een verleden tijdens de eerste helft van de oorlog waarin de moeder van de ik-figuur vertelt over mevrouw Dorling die zolang spullen van de familie in bewaring neemt.
    • Periode na de oorlog van een aantal jaren waarin de ik-figuur twee maal naar het huis van mevrouw Dorling gaat.
      De eerste tijd na de bevrijding … (regel 75) Maar langzamerhand werd alles weer normaal (regel 80)
    • Een paar dagen tijdens de eerste helft van de oorlog. Ik kwam voor een paar dagen thuis ...(regel 46).
  1. Tijdens de oorlog als de ik-figuur een paar dagen thuis is, vertelt haar moeder over een mevrouw die spullen van de familie in bewaring neemt. Haar moeder noemt ook haar adres. Een aantal jaren na de oorlog gaat de ik-figuur tot twee toe op bezoek bij die mevrouw en ze ziet dat daar al de spullen van haar familie zijn. Ze probeert alles (het adres) te vergeten. Het verhaal is dus niet chronologisch geschreven.
  2. Regel 45: Terwijl ik langzaam terugliep naar het station...
    Regel 63: Ik was intussen bij het station gekomen...
    regel 75: De eerste tijd na de bevrijding...
    regel 80: Maar langzamerhand werd alles weer normaal...
  3. Mevrouw Dorling doet alsof ze de familie wil helpen, maar is uit op de bezittingen van de familie. Dus schijnheilig en niet te vertrouwen.
  4. Jonge vrouw die tijdens de oorlog allerlei verschrikkingen heeft meegemaakt en die haar verleden probeert te verwerken.
  5. Ze herkent het vest. Dat heeft die mevrouw tijdens de oorlog meegenomen.
  6. Het adres staat voor materieel verlies en dat is makkelijker te verwerken dan het verlies van familie en kennissen.



Opdracht 5

    1. Wekt spanning op.
    2. Gaat de klas deze leraar wegpesten of kan De Bree in deze klas orde houden?
    3. Voor eerdere leraren was dit een verschrikkelijke klas, een hel.
    1. Eén lesuur, 50 - 60 minuten.
    2. Een nieuwe leraar wordt voor het eerst geconfronteerd met een klas. De klas zit niet op de plaatsen waar ze moeten zitten. De leraar laat door middel van een ijzige sfeer en het uitdelen van straffen merken wie de baas is.
    3. De verteltijd is 96 regels.
  1. De klas is een soort kelder geweest, heeft hoge ramen met gewapend matglas en ijzeren tralies ervoor. De sfeer is somber en grauw.
    De ruimte draagt bij aan de spanning tussen leraar en leerlingen. Er is dus sprake van overeenkomst tussen ruimte en handeling.
  2. Er is maar één meisje, voor de rest zijn het allemaal jongens met vreemde namen die dreiging uitstralen.
    Bordewijk zal die namen hebben gegeven om de spanning tussen leraar en leerlingen te vergroten. De Bree moest het systeem van orde en tucht van directeur Bint in de praktijk brengen.
  3. De Bree is niet groot, wel atletisch en sterk. Hij wordt omschreven als dreigend, een roofvogel, sfinx. Een leraar die met orde en tucht de baas zal zijn in de klas.

 

Opdracht 6

  1. Het is een kamertje vol oude rommel en vergeelde kranten. Geen meubilair.
  2. De sfeer is er één van verval, verlatenheid en vergane glorie.
  3. Overeenkomst met handeling. Sonja is weggegaan en sindsdien heeft hij er niets meer aan gedaan, het lijkt erop dat hij niet verder kan/wil.
  4. Hij was somber en zag geen toekomst zonder Sonja.

 

Opdracht 7

    1. Veel beelden van stoere mannen en beelden van zeeoorlogen in de 17e eeuw.
    2. Heeft een duidelijke functie; je verwacht spanning, oorlogsgeweld.
    1. Op de achtergrond zie je beelden van Amsterdam, de Jordaan aan het eind van de 19de eeuw. Een tijd vol armoede en standsverschil. Zie ook:
    2. De ruimtes geven een tijdsbeeld. Je snapt daardoor beter het gedrag van de hoofdpersoon.



Opdracht 8

  1. De belangrijkste rollen zijn die van: hoofdfiguur, bijfiguur (helper) en tegenstander.
  2. Als de normen en waarden van het/de personage(s) niet overeenkomen met jouw normen en waarden is het vaak moeilijk je in die personages in te leven.
  3. Je spreekt van een speaking name als de naam van een verhaalfiguur een extra betekenis heeft.
    Voorbeelden uit de Max Havelaar van Multatuli: Droogstoppel is een saaie dorre man; Slijmering is een slijmerig, kruiperig personage; Sjaalman is een armoedig persoon (sjaal staat hier symbool voor armoede).
    1. Zilver is bezig de seksualiteit te ontdekken: "... met zijn lippen heeft deze man vrouwen gezoend," of: "...Zij streelden zijn schouders..."
    2. Ondertitel: Of het verlies van onschuld. Het hoofdpersonage voelt zich schuldig en denkt dat je van seksualiteit allerlei kwalen krijgt ("zo komen zoeners te pas": dat gebeurt er met je als je zoent.)

 

Opdracht 9

  1. In het verleden (enkele weken geleden hooguit) hebben twee jongens een dakloze vrouw gepest en getreiterd door haar van alles naar het hoofd te gooien. Op een gegeven moment gooien ze een jerrycan en een lucifer. De jerrycan ontploft met de dood van de vrouw tot gevolg. Dit incident haalt alle kranten en als er in Opsporing Verzocht aandacht aan wordt besteed, zitten de heer en mevrouw Lohman (Claire) te kijken. Ze komen er met een schok achter dat een van de daders hun zoon Michel is. Dit gaat hun leven veranderen.
    1. Hoe zullen deze man en vrouw omgaan met het feit dat hun zoon een misdaad heeft begaan.
    2. Nee, niet in dit fragment.
    3. Een open einde.
    1. Echtpaar zit in de woonkamer op de bank met restanten van broodmaaltijd nog op tafel. De televisie staat aan en ze drinken een glas wijn.
    2. Het echtpaar is gelukkig en het leven is goed en daar past het interieur bij. Tot zover is er dus sprake van overeenkomst. Maar als duidelijk wordt wat hun zoon heeft gedaan, is het met dat gelukkige leven afgelopen en is er sprake van contrast.
    1. De heer Lohman is een keurige man, blank, van goede komaf.
    2. Hij spreekt schande van de baldadige, criminele jeugd.
    3. Waarschijnlijk makkelijker want het ligt voor de hand dat jij er net zo over denkt. Je zult het begrijpen dat het een schok is als de man ontdekt dat zijn zoon een misdaad heeft gepleegd.
  2. Het zijn blanke jongens van keurige komaf die hier met groot plezier een dakloze vrouw pesten en ten slotte vermoorden.
  3. Door die beelden zullen mensen deze daad niet snel vergeten.

Wil je meer weten over dit boek? Bekijk dan de website: www.lezenvoordelijst.nl


Opdracht 10

  1. onthoofden
  2. ik-verteller
  3. Personaal perspectief. Je volgt de gebeurtenissen door de ogen van Zilver, de hij-figuur. In de volgende zinnen geeft de schrijver de gedachten van de hij-figuur weer: "Zo komen zoeners te pas. Zilver voelt aan zijn krullen en likt zijn lippen. Hij is nog heel."
  4. In dit fragment is een alwetende (auctoriale) verteller aan het woord. Deze vertelt het verhaal over Anton.
    In de zin: "Ver, ver weg in de tweede wereldoorlog woonde een zekere Anton Steenwijk met zijn ouders en zijn broer aan de rand van Haarlem", is deze verteller aan het woord die commentaar op de gebeurtenissen geeft.

 

Opdracht 11

    1. Hoe zal het met het jongetje gaan?
    2. Niet echt, je komt erachter hoe hij het gemis van zijn vader oplost.
    1. Ja
    2. Elke dag kwam zijn moeder ... elke morgen weer ...
    3. Hooguit een paar maanden, veel langer zal het niet zijn (zie ook vraag 2b).
    4. Op een dag wordt er in het ziekenhuis waar de dokter werkt een jongetje binnengebracht. Omdat er mazelen heerst en het jongetje die ziekte nog niet heeft gehad wordt hij op een zaal met ernstig zieke mensen gelegd. Zijn moeder komt hem elke dag opzoeken, maar zijn vader zie je nooit. De jongen mist zijn vader en zoekt vervanging. Hij vindt die vervanging in een stervende man die naast hem ligt en deze man vindt dat fijn.
    1. Zaal in ziekenhuis met veel ernstige, stervende patiënten (waakzaal).
    2. Hij is klein en niet zo ernstig ziek als de volwassenen.
  1. Jongetje heeft een ongeval gehad en omdat hij geen mazelen heeft gehad kan hij niet naar de kinderzaal. Hij komt op de waakzaal terecht en ligt tussen ernstig zieke mensen. De jongen mist zijn vader en benoemt een oude man tot zijn vader.
  2. Alwetende of auctoriale verteller. Er is een verteller aan het woord die niet deelneemt aan de handeling en die commentaar op de gebeurtenissen geeft.
    Voorbeelden:
    • Dat is niets bijzonders -er heerst altijd wel iets.
    • ... lag het jongetje heel klein te contrasteren...
    • Niemand wist wat dit precies inhield.
  3. De oude man vindt het fijn dat hij op zijn sterfbed nog wat voor dat jongetje kan betekenen.



Opdracht 12

    1. Het verhaal is chronologisch geschreven.
    2. De vertelde tijd is ongeveer 10 minuten. De gebeurtenissen duren bij elkaar niet lang. De verteltijd is twee bladzijden of 108 regels.
    3. De val van de vader (regel 93 – 100) wordt versneld weergegeven.
  1. Regel 40 "Hij vindt je altijd ... verstoppen." verwijst terug naar eerdere gebeurtenissen. Regel 57-58 "Welwaar ... zaten vastgeschroefd." Het los kunnen van die schroeven verwijst naar mogelijke gebeurtenissen later in het verhaal.
  2. Vader betrapt zoon op hooizolder en slaat hem tot bloedens toe.
    Stiefzusje ziet dat de jongen van appels eet en verklapt dat aan haar vader. Stiefzusje laat zien dat de trap naar zolder los kan. Allen laat vader van trap vallen en als hij van de zolder komt, ligt de stiefvader bebloed onder aan de trap.
    1. De spanning tussen vader en zoon wordt steeds meer opgebouwd. Daarvoor zorgen de beschrijving en reactie van de jongen op de mishandeling (een uitdrukking van geduldige waakzaamheid). Daarbij speelt het stiefzusje ook een rol. Zij vertelt dat de vader hem maar dom (er zit niets in zijn hoofd) vindt en zij legt uit hoe de trap los kan. Dat brengt hem op een idee (regel 70: De jongen staarde zwijgend langs de ladder neer op het betonnen plaveisel in de diepte.) Ook de ruimtebeschrijving (Om hem heen was het bijna volkomen stil. De bries was te zwak geworden om nog enig gesuis in de luchtsleuven van de loods voort te brengen. Slechts vaag, als van heel ver, was het loom, mompelend getok van hoenders te horen), draagt hier toe bij.
    2. Wat gaat de jongen doen. Gaat hij wraak nemen? Die open plek wordt met het laten vallen van de vader ingevuld.
  3. De ruimte ondersteunt de handeling. Het warme lome weer, de stilte (zie vraag 4a. en regel 83: Ergens koerde luid en opgewonden een duif.), de zolder met trap ondersteunen de handeling.
  4. De vader is een strenge meedogenloze vader die zijn zoon mishandelt en kleineert.
    De jongen ondergaat de mishandeling lijdzaam, maar hij krijgt wel wraakgevoelens.
    Het stiefzusje verraadt haar broer en probeert bij haar vader in goed blaadje te komen.
    1. Hier is een alleswetende/auctoriale verteller aan het woord.
    2. Dat is de verteller die zich hier voordoet als een ik-figuur.
  5. Verraad (stiefzusje – jongen, vader-zoonrelatie en kindermishandeling (die relatie is slecht en zorgt voor mishandeling en wraak).
  6. Wraak. De jongen neemt wraak op de vader na de mishandeling.
  7. De mishandeling tot bloedens toe door de vader zorgt ervoor dat de jongen wraak neemt met het gevolg dat de vader bloedend onderaan de trap ligt.

 

Opdracht 13

  1. In 1942 beschrijft de ik-figuur een tocht met een pleziertrein naar Nijmegen in 1896.
    De vertelde tijd in het verleden is ongeveer een dag (de duur van de reis).
    In het heden is het een kort ogenblik, de tijd dat hij terugdenkt aan die dag.
  2. Op 30 juli 1896 maakt de ik-figuur met zijn vader een plezierreisje naar Berg en Dal bij Nijmegen.
    Hij had hier hoge verwachtingen van en veel later (19 februari 1942) denkt hij met weemoed terug aan de reis en de gevoelens die hij erbij had.
  3. Dat er op 30 juli 1896 een pleziertrein naar Nijmegen reed.
  4. Zie regel 7-8: "Het geluid van de houtduif. Een weg in een vreemd land, hooge boomen alom. Het moet bij Berg en Dal zijn geweest. En het koeren van de houtduif. En de vreemde ontroering." Het zijn vooral de geluiden van de houtduif en de omgeving die telkens bij de ik-figuur gevoelens van ontroering oproepen. Het eigenlijke plezier van de andere mensen die dronken zijn doet hem niet veel.
  5. De hoofdpersoon denkt met weemoed terug naar een reisje dat hij met zijn vader heeft gemaakt. Het doet hem beseffen dat alles voorbij gaat, ook de verwachtingen die je voor aanvang van zo'n reis kan hebben(regel 5-6).
  6. Het verhaal heeft een Ik-perspectief. De ik-figuur beschrijft zijn gevoelens in 1896 en 1942 over een reisje dat hij heeft gemaakt.
  7. Motieven: vergankelijkheid, onsterfelijkheid, terugverlangen naar vroeger, vergankelijkheid.
  8. Thema is de tegenstelling onvergankelijkheid - vergankelijkheid. Die vergankelijkheid, eeuwigheid
  9. contrasteert met de vergankelijke dingen van het ogenblik.

 

Opdracht 14

Fragment 1 - Bint

  • Korte zinnen
  • Zinnen op dezelfde manier opgebouwd (onderwerp + direct daarachter persoonsvorm)
  • Weinig bijvoeglijke naamwoorden
  • (Oude spelling)

Fragment 2 - Hersenschimmen

  • Gebruik leestekens (... en ?)
  • Vervreemdend taalgebruik
  • Geen echte (onafgemaakte) zinnen

Fragment 3 - Joe Speedboot

  • 1 lange zin
  • Geen moeilijk begrijpbare woorden
  • Gebruik van beeldspraak (glansden als bazuinen)

Fragment 4 - Ik ook van jou

  • Hij schrijft alsof het boek je voorgelezen wordt, beschrijvend.
  • Gebruik van vervormingen van woorden (om zo beter duidelijk te maken hoe het woord wordt uitgesproken en wat het gevoel was van de persoon die dit zei bijvoorbeeld het woord ‘hmo’ waarmee homo wordt bedoeld).

Fragment 5 - De verrekijker

  • Eenvoudige zinnen
  • Relativerend taalgebruik
  • Spot met beleefdheid en de arbeidsomstandigheden in de hotelwereld (... uiterlijk om 10.15 uur al weer moet opkrassen ... en ... heidense karwei echt niet sneller dan in vijfenhalf uur kunnen klaren.)

Fragment 6 - Arendsoog

  • Veel gebruik van ironie ('neergemaaid met kalasjnikovs. Dat is pas avontuur.', pedagogisch toontje)
  • Hij spot met bepaalde zaken of zichzelf (zelfspot 'Mijn lagere schooltijd. Best wel behelpen toen.')
  • Maakt gebruik van neologismen (insmeermoeders).
  • Stijlmiddelen als:
    • beeldspraak (muts, troela)
    • overdrijvingen (gloeiend van de spanning, kogelvrije vesten)

Stijl

P. Nowee - Arendsoog

Als je het hebt over de stijl van een schrijver, bedoel je alles wat opvallend is aan zijn taalgebruik. Als je een beoordeling van de stijl van een schrijver moet geven, let je op de onderstaande stijlkenmerken.

Stijlkenmerken

  • Zijn de zinnen kort of lang?
  • Gebruikt de schrijver veel/weinig bijvoeglijke en/of zelfstandige naamwoorden?
  • Is de tekst moeilijk of makkelijk geschreven?
  • Gebruikt de schrijver vaak de lijdende/bedrijvende vorm (de bedrijvende vorm is directer, zorgt voor meer beleving)?
  • Is de tekst in de verleden/tegenwoordige tijd geschreven? De tegenwoordige tijd zorgt voor meer betrokkenheid, de verleden tijd schept wat meer afstand.
  • Heeft de schrijver een voorkeur voor bepaalde leestekens? Puntjes (….) bijvoorbeeld kan je gebruiken om spanning op te wekken.
  • Maakt de schrijver veel gebruik van ironie? De schrijver zegt het tegenovergestelde van wat hij bedoelt.
    Hij spot met bepaalde zaken of zichzelf (zelfspot) en maakt veel gebruik van neologismen (nieuwe woorden) en stijlmiddelen als overdrijvingen, understatements en beeldspraak.

 

Opdracht 14


Hieronder vind je een aantal fragmenten.
Lees deze fragmenten en noteer per fragment een aantal stijlkenmerken (minimaal twee per fragment).

 

 

Fragment 1 - Bint
De strafdag
Van der Karbargenbok was voor één heelen dag weggezonden. Bint had over deze inkorting van straf geen uitleg gegeven. Het stelde de Bree teleur. Hij was te trotsch om te vragen. Hij had toch altijd zeven blijvers.
Hij was 's middags terug vóór twee. Hij had geen andere blijvers dan uit de hel. Hij deed er het licht aan, liet de deur open. Telkens ging de deurbel. De conciërge slofte af en aan. Het gespuis kwam binnen. Ze waren ongeveer op tijd. Hij liet het zoo.
Bron: Ferdinand Borderwijk - Bint

Bekijk het filmpje:


Stijlkenmerken:

 

 

 

  • bijvoorbeeld: korte zinnen
  •  
  •  

Fragment 2 - Hersenschimmen
In het leven terug? ... maar waar is zoiets gebleven? ... is er wel zoiets? ... of was gewoon alles inbeelding van het hoofd? ... hersenschimmen?
Bron: Bernlef - Hersenschimmen


Stijlkenmerken:

 

  •  
  •  
  •  

Fragment 3 - Joe Speedboot
De knalpijpen glansden als bazuinen, de wereld leek te verschroeien in allesverzengend lawaai wanneer de jongens het gaspedaal intrapten met de koppeling in, alleen om te laten weten dat ze bestonden, zodat niemand daaraan zou twijfelen, want wat niet weerkaatst, bestaat niet.
Bron: Tommy Wieringa - Joe Speedboot


Stijlkenmerken:

 

  •  
  •  
  •  

Fragment 4 - Ik ook van jou
Was dit jaar eindelijk voor zichzelf achtergekomen, durfde eindelijk hardop te zeggen dat hij 'hmo' was, weet je nog? Ik weet nog dat wij hem van onder het dekbed overrompeld en verbouwereerd aankeken. ‘Hoor ik nou goed wat je zegt dat je ...?’ vroeg jij.
Constantin stond op van de rand van het grote bed, liep naar het raam en zei met katholieke geëxalteerdheid: ‘Ja jongens, ja. Ik ben homoseksueel.’
Bron: Ronald Giphart - Ik ook van jou


Stijlkenmerken:

 

  •  
  •  
  •  

Fragment 5 - De verrekijker
“En weet u hoe het komt dat u pas om 16.00 uur uw gereserveerde kamer kunt betrekken? En waarom u de volgende morgen uiterlijk om 10.15 uur al weer moet opkrassen?
Dat komt omdat de twee illegale Congolese kamermeisjes, die bij wijze van arbeidsloon het door drie à vier meelevende gasten op het nachtkastje achtergelaten kleingeld mogen opstrijken, deze zesendertig kamers elke dag opnieuw met hun beidjes aan kant moeten maken en zij dit heidense karwei echt niet sneller dan in vijfenhalf uur kunnen klaren.
Bron: Kees van Kooten - De verrekijker


Stijlkenmerken:

 

  •  
  •  
  •  

Fragment 6 - Arendsoog
In mijn jeugd moest ik het doen met Arendsoog en zijn vriend Witte Veder. Zij losten voor mij de schoten in de prachtboeken van J. Nowee, die later werd opgevolgd door zijn zoon P. Nowee. Ik las de door mijn broers stuk gelezen exemplaren gloeiend van de spanning. Ik heb het over begin jaren zestig van de vorige eeuw. Mijn lagere schooltijd. Best wel behelpen toen. Geweerschoten in een boek. Was deze week dan ook jaloers op die Zaanse schoolkinderen, die tijdens het speelkwartier met hun eigen oogjes zagen hoe de buurman door vier mannen werd neergemaaid met kalasjnikovs. Dat is pas avontuur. Met zijn allen naar binnen vluchten en de bezemkast induiken. Weer eens wat anders dan die geestdodende computerspelletjes.
De dag na deze criminele afrekening was het Nationale Buitenspeeldag. Hoorde een muts metafoor op de radio op zo’n pedagogisch toontje vertellen hoe belangrijk het is dat kinderen buiten spelen. Week eerder hoorde ik een zelfde soort troela ons waarschuwen hoe gevaarlijk het is als kinderen te vaak buiten spelen. Ze worden dan blootgesteld aan te veel zon. De kans op huidkanker is enorm. Insmeermoeders moesten er komen. Kinderen van top tot teen in de zonnebrandcrème. En kogelvrije vesten dus!
Bron: Youp van 't Hek - Arendsoog (NRC 13-6-2015)


Stijlkenmerken:

 

  •  
  •  
  •  

Beeldspraak

Beeldspraak
Bij beeldspraak wordt iets niet bij naam genoemd, maar aangeduid met een beeld.
Beeldspraak is altijd figuurlijk. Het beeld dat je oproept is niet het letterlijke van wat je bedoelt. Er zijn twee varianten van beeldspraak. De eerste berust op overeenkomst tussen het beeld en dat wat je bedoelt (het object).

Bekijk de voorbeelden:

Voorbeeld 1
Wat een rund ben ik toch!
Je bedoelt hier dat je dom bezig bent geweest. De overeenkomst tussen de ‘ik’ en het rund is de domheid.
De andere variant berust op een ander verband dan overeenkomst.

Voorbeeld 2
De hele bus ging lunchen bij het wegrestaurant aan de A2.
Er is geen overeenkomst, maar een verband tussen voorwerp (bus) en inhoud (de passagiers).

Lees meer over beeldspraak, de verschillende soorten en voorbeelden in de kennisbank.

KB: Beeldspraak

 

                                                                Beeldspraak: vergelijking, metafoor en personificatie

                                                               Beeldspraak: metonymia


Je gaat nu een aantal oefeningen maken over beeldspraak.
De volgende vier oefeningen gaan over Vergelijkingen.

Oefening 1:Beeldspraak - vergelijkingen

Oefening 2:Beeldspraak - vergelijkingen

Oefening 5:Beeldspraak - vergelijkingen, metafoor, metonymia

Stijlfiguren

Een stijlfiguur gebruik je om indruk te maken op een luisteraar of lezer.
Het is een middel om dat wat je wilt zeggen, treffender of sterker uit te drukken.
De vorm die je kiest, zal afhangen van het doel dat je voor ogen hebt.

Bestudeer de Kennisbank, waarin je uitleg krijgt over verschillende soorten stijlfiguren.

KB: Stijlfiguren

Bekijk het filmpje:
Stijlfiguren

 

  • Je kunt iets lichter (minder erg) willen voorstellen dan je bedoelt.
    Hiervoor gebruik je o.a. eufemisme, understatement of ironie.

Bekijk de volgende filmpjes:

Eufemismen


Ironie - Loesje Uitspraken

 

  • Je kunt iets zwaarder (sterk overdrijven) willen voorstellen dan je bedoelt.
    Hiervoor gebruik je o.a. hyperbool.

Bekijk het volgende filmpje:

Hyperbool en eufemisme

 

  • Je kunt ook juist iets extra nadruk willen geven.
    Dit kan door middel van: repetitio (herhaling), tautologie, pleonasme en antithese.

Bekijk het volgende filmpje:

Herhaling

 

  • Wil je de lezer aan het denken zetten?
    Gebruik dan een: paradox of retorische vraag

Bekijk het volgende filmpje:

Paradoxaal

 

Oefening 1:Tegenstellingen

Oefening 2:Tegenstellingen

Oefening 3:Eufemismen

Oefening 4:Paradox - eufemisme - understatement - overdrijving

Oefening 5:Herhaling

Oefening 6:Herhaling, tautologie en pleonasme

Test jezelf

Test: Overhoring 1 beeldspraak en stijlfiguren

Start

Toets:Overhoring 2 beeldspraak

Toets:Overhoring 3 stijlfiguren

Diagnostische toets verhaalanalyse