Competentie betekent letterlijk ‘bekwaamheid’. Een competentie is dus een combinatie van kennis, vaardigheden en attitude, die er samen voor zorgen dat iemand in staat is zijn werk goed te doen.
Kennis: beschikken over informatie, bekend zijn met iets, oftewel het ‘weten’.
Vaardigheden: het vermogen om een handeling bekwaam uit te voeren of een probleem juist op te lossen, iets wat je meestal leert door ervaring. Anders geformuleerd is een vaardigheid het ‘kunnen’ van iets.
Attitude: het houdingsaspect, de gevoelens over iets oftewel het ‘willen’.
Kies uit de lijst van praktijkopdrachten een opdracht en voer die uit. Aan het eind van het hoofdstuk moet je alle opdrachten hebben gedaan.
Je hebt nu een praktijkopdracht gedaan en maakt een verslag over hoe het gegaan is.
Let goed op je taalgebruik.
Voordat je het instuurt laat je eerst iemand uit je groepje het lezen. Noteer de naam!
Je geeft antwoord op de volgende vragen.
a) Wat moest je doen. Beschrijf hier duidelijk welke opdracht je gedaan hebt.
b) Wat moest je allemaal voorbereiden voordat je mocht beginnen. Beschrijf hier wat je moest doen voordat je kon beginnen met de opdracht.
c) Aan de slag. Hier beschrijf je duidelijk hoe je de opdracht hebt uitgevoerd.
d) Hoe ging het. Hier schrijf je hoe het ging. Deed ieder zijn taak of deden jullie de taken door elkaar. Had je de opdracht goed gelezen of ging er iets mis doordat je niet goed gelezen had. Hier beschrijf je ook wat je geleerd hebt van deze opdracht.
Zijn er dingen die echt niet goed gingen maar wat je wel beter had kunnen doen? Hoe pak je het de volgende keer aan?
Alleen maar schrijven het ging goed is dus niet voldoende.
startopdracht
Wat doe jij in het huishouden.
Wat doe jij in het huishouden? Schrijf in het midden wat de meeste uit je groepje doen thuis.
Je gaat eerst in je groepje overleggen.
Op pad met de placemat
Je gaat nu aan de slag met de ‘placematmethode’. Je neemt een groot stuk papier en verdeelt dat in evenveel stukken als er deelnemers aan het gesprek zijn.
In het midden laat je een extra ruimte open.
Ieder groepslid heeft nu een leeg vak van het papier voor zich. Daarin schrijft of tekent ieder wat hij of zij doet thuis in het huishouden.
Als dat gebeurd is, noteer je in het middenstuk de punten waarover jullie allemaal wat meer zouden willen weten.
Kies één onderwerp met zijn allen uit waarover je wat meer wil weten.
Noteer dit onderwerp in je verslag
huishouden vroeger en nu
zonder geluid
Het huishouden
samen huishouden
samen schoonmaken
Wat is een huishouden?
Een huishouden is een verzameling van één of meer personen die een woonruimte bewoont en daar zichzelf voorziet van dagelijkse levensbehoeften.
Primaire( op de eerste plaats) levensbehoeften.
Daaronder verstaan we alles wat je nodig hebt om in leven te blijven, zoals voedsel, drinkwater, een dak boven je hoofd waar je droog en warm zit en kleding om je te beschermen tegen de kou.
Secundaire( op de tweede plaats) levensbehoeften.
Er zijn natuurlijk ook allerlei dingen die je graag wil hebben maar die niet nodig zijn om in leven te blijven dat noem je secundaire levensbehoefte
Zorgen voor elkaar
Betekend dat je allebei een deel van het huishouden doet, dat je voor jezelf en de ander boodschappen doet, kookt en samen eet.
Praktijkopdracht 2
Kies uit de lijst van praktijkopdracht een opdracht en voer die uit. Aan het eind van het hoofdstuk moet je alle opdrachten hebben gedaan.
Je hebt nu een praktijkopdracht gedaan en maakt een verslag over hoe het gegaan is.
Let goed op je taalgebruik.
Voordat je het instuurt laat je eerst iemand uit je groepje het lezen. Noteer de naam!
Je geeft antwoord op de volgende vragen.
a) Wat moest je doen. Beschrijf hier duidelijk wat je moest maken en hoe je het moest aanpakken
b) Wat moest je allemaal voorbereiden voordat je mocht beginnen. Beschrijf hier wat je moest doen voordat je kon beginnen met de opdracht.
c) Aan de slag. Hier beschrijf je duidelijk hoe je het product hebt gemaakt. Wat je allemaal moest doen tot dat het product klaar was.
d) Hoe ging het. Hier schrijf je hoe het ging. Deed ieder zijn taak of deden jullie de taken door elkaar. Had je de opdracht goed gelezen of ging er iets mis doordat je niet goed gelezen had. Hier beschrijf je ook wat je geleerd hebt van deze opdracht.
Zijn er dingen die echt niet goed gingen maar wat je wel beter had kunnen doen? Hoe pak je het de volgende keer aan?
Alleen maar schrijven het ging goed is dus niet voldoende
zorgtaken
verdeel te taken
Zorgtaken
Wanneer je met elkaar in een huis woont zijn er allerlei taken in huis die dagelijks of wekelijks gedaan moeten worden om prettig te kunnen wonen. Deze taken noem je zorgtaken. Deze taken kun je verdelen over de diverse personen in het huishouden.
Gezinssamenstelling
Vroeger bestond een traditioneel gezin uit moeder die voor het huishouden zorgt, vader die voor het geld zorgt en kinderen. Wanneer opa en oma ook in huis woonde dan noem je dat een grootfamilie.
Nu is dit vaak anders. De vrouw heeft ook een baan en minder tijd voor de kinderen en het huis. De taken worden verdeeld over de man en de vrouw. Je ziet de man vaker voor de kinderen zorgen en koken. ?
Verder komen er constant meer eenpersoonshuishoudens in Nederland. Mensen gaan sneller op zichzelf wonen, mensen worden ouder, trouwen later en ook het aantal scheidingen neemt toe.
huishouden nu
Huishouden 2010
Huishouden vroeger en nu
Je hebt tegenwoordig minder tijd nodig voor het huishouden door allerlei handige apparaten zoals een stofzuiger, wasmachine afwasmachine etc.
Vroeger had je veel meer werk in het huishouden maar het koste veel minder. Je hoefde geen dure machines aan te schaffen en het koste ook geen elektriciteit. Eten werd vaak zelf in de tuin verbouwt en ingemaakt zodat je later er van kon eten zonder dat het iets kost. Je had dan wel minder tijd voor andere dingen.
Vraag 1 t/m 10
Vraag 1 t/m 10
Vraag 1: Welke competentie wordt er besproken onder het kopje competentie?
Vraag 2: Noem de drie onderdelen waaruit competenties zijn opgebouwd
Vraag 3: Hoe goed kun jij al samenwerken? Kijk in het schema van competenties en beschrijf hoe goed jij al kunt samenwerken.
Vraag 4: Je hebt in je groepje overlegd over het huishouden thuis. Wat in de huishouding wordt door jullie groepje het meest gedaan? Wat doe jij in het huishouden thuis?
Vraag 5: Stelling:
Pubers hoeven niets in de huishouding te doen daar zijn ze nog te jong voor.
Wat vind jij van deze stelling, en waarom vind je dat?
Vraag 6: Wat wordt er bedoeld met de term “huishouden”.
Vraag 7: Uit welke personen bestaat jouw huishouden.
Vraag 8:
Noem 6 zorgtaken die in een huishouden dagelijks of wekelijks moeten worden gedaan. Schrijf achter de taak wie in jouw huishouden die taak uitvoert.
Vraag 9: Zou jij liever toen leven of liever nu
Vraag 10: Heb je nu meer of minder werk in de huishouding? Hoe komt dat.
Kies uit de lijst van praktijkopdracht een opdracht en voer die uit. Aan het eind van het hoofdstuk moet je alle opdrachten hebben gedaan.
Je hebt nu een praktijkopdracht gedaan en maakt een verslag over hoe het gegaan is.
Let goed op je taalgebruik.
Voordat je het instuurt laat je eerst iemand uit je groepje het lezen. Noteer de naam!
Je geeft antwoord op de volgende vragen.
a) Wat moest je doen. Beschrijf hier duidelijk wat je moest maken en hoe je het moest aanpakken
b) Wat moest je allemaal voorbereiden voordat je mocht beginnen. Beschrijf hier wat je moest doen voordat je kon beginnen met de opdracht.
c) Aan de slag. Hier beschrijf je duidelijk hoe je het product hebt gemaakt. Wat je allemaal moest doen tot dat het product klaar was.
d) Hoe ging het. Hier schrijf je hoe het ging. Deed ieder zijn taak of deden jullie de taken door elkaar. Had je de opdracht goed gelezen of ging er iets mis doordat je niet goed gelezen had. Hier beschrijf je ook wat je geleerd hebt van deze opdracht.
Zijn er dingen die echt niet goed gingen maar wat je wel beter had kunnen doen? Hoe pak je het de volgende keer aan?
Alleen maar schrijven het ging goed is dus niet voldoende.
kookopdracht
Hoe te werken tijdens je kookopdracht.
Als je klaar bent met de opdrachten dan mag je gaan koken.
Je laat eerst je opdrachten controleren door je docent.
Dan zoek je een leerling uit je eigen groepje om mee te gaan koken.
Je leest eerst het recept.
Dan maak je een woordenweb waarin je alle taken zet waarvan je denkt dat ze nodig zijn om deze kookopdracht goed en netjes te doen.
Daarna ga je deze taken verdelen in je groepje.
Zorg ervoor dat jullie allebei steeds genoeg te doen hebben
?
Voordat je begint met je kookopdracht laat je je docent je taakverdeling controleren
Als je vroeger het tapijt stofvrij wilde maken moest je de kleden naar buiten slepen. Dan de kleden met een mattenklopper slaan zodat het stof eruit ging. Dat kon je in veel gemeenten niet doen wanneer je wilde. Daar waren vaste dagen in de week voor.
Tegenwoordig ben je zo klaar, even stofzuigen met een stofzuiger wanneer jij dat wil. Het nadeel is dat je een apparaat moet aanschaffen voor veel geld en dat het iedere keer als je het gebruikt geld kost.
Voor wassen geld precies hetzelfde. Vroeger was het zwaar werk en koste het veel tijd. Nu koste het veel minder tijd maar wel veel geld.
Tapijt stofvrij vroeger
Vloer stofvrij nu
Voedsel bewaren
Vroeger had je geen vriezer en koelkast. Het bewaren van eten was veel lastiger maar wel mogelijk. Het koste geen geld om het te bewaren.
De mensen gingen dan het eten inmaken in glazen potten. Dat is veel werk, eerst moet je groente of fruit schoonmaken, dan koken en in potten doen. Het is dan wel lang houdbaar en het kost geen elektriciteit.
Tegenwoordig zie je steeds vaker dat mensen weer gaan inmaken, het is goedkoper, je kunt fruit en groente gebruiken dat minder mooi is en niet in de winkel komt. Ook zie je steeds vaker mensen zelf weer groente en fruit kweken in de tuin en dat inmaken.
Inmaken van groente en fruit
Filmverslag:
Vertel in je eigen woorden waar bovenstaande film over ging.
Maak goede zinnen met hoofdletters.
Laat je tekst controleren voordat je hem upload door een medeleerling.
Schrijf jouw naam bovenaan de tekst en de naam van de medeleerling onderaan de tekst.
Praktijkopdracht 4
Kies uit de lijst van praktijkopdracht een opdracht en voer die uit. Aan het eind van het hoofdstuk moet je alle opdrachten hebben gedaan.
Je hebt nu een praktijkopdracht gedaan en maakt een verslag over hoe het gegaan is.
Let goed op je taalgebruik.
Voordat je het instuurt laat je eerst iemand uit je groepje het lezen. Noteer de naam!
Je geeft antwoord op de volgende vragen.
a) Wat moest je doen. Beschrijf hier duidelijk wat je moest maken en hoe je het moest aanpakken
b) Wat moest je allemaal voorbereiden voordat je mocht beginnen. Beschrijf hier wat je moest doen voordat je kon beginnen met de opdracht.
c) Aan de slag. Hier beschrijf je duidelijk hoe je het product hebt gemaakt. Wat je allemaal moest doen tot dat het product klaar was.
d) Hoe ging het. Hier schrijf je hoe het ging. Deed ieder zijn taak of deden jullie de taken door elkaar. Had je de opdracht goed gelezen of ging er iets mis doordat je niet goed gelezen had. Hier beschrijf je ook wat je geleerd hebt van deze opdracht.
Zijn er dingen die echt niet goed gingen maar wat je wel beter had kunnen doen? Hoe pak je het de volgende keer aan?
Alleen maar schrijven het ging goed is dus niet voldoende.
Veilig huishouden
ergonomisch en veilig huishouden
Als je aan de huishouding begint is het belangrijk om ergonomisch en veilig te werken.
Ergonomisch werken wil zeggen dat je lichaam sparend werkt. Je wil voorkomen dat je pijn en slijtage aan je lichaam krijgt door de manier van werken.
Je kunt dat in de huishouding bereiken door werkvlakken op de juiste hoogte in te stellen, denk daarbij aan de strijkplank.
Ook bij het tillen is het van belang dat je dat op de juiste manier doet zodat je rug zo min mogelijk wordt belast.
Het gebruik van een goede veilige trap is van belang om veilig te werken en om ongelukken te voorkomen. Heel vaak gebeuren er ongelukken in huis doordat mensen een onveilige trap of een krukje gebruiken om op te staan, waardoor ze vallen.
Werken met een trap.
Als je veilig met een trap werkt moet je letten op de volgende onderdelen
- anti slip treden, zodat je niet uitglijdt
- de trap moet stevig staan
- de trap moet een beugel hebben waaraan je je vast kunt houden.
- je moet stevig schoenen aan hebben met veel grip op de treden.
- je hangt niet buiten de trap dan kan hij omvallen.
ergonomisch werken
Een juiste zithouding
Je staat verbaast als je er op let hoe lang je aan een bureau of een computer aan het werk bent. Het is dan van belang dat je een goede stoel hebt en die ingesteld is op de juiste hoogte. Dit voorkomt dat je last krijgt van je nek en je rug, kijk maar eens om je heen hoe verkeerd veel van je klasgenoten zitten.
Praktijkopdracht 5
Kies uit de lijst van praktijkopdracht een opdracht en voer die uit. Aan het eind van het hoofdstuk moet je alle opdrachten hebben gedaan.
Je hebt nu een praktijkopdracht gedaan en maakt een verslag over hoe het gegaan is.
Let goed op je taalgebruik.
Voordat je het instuurt laat je eerst iemand uit je groepje het lezen. Noteer de naam!
Je geeft antwoord op de volgende vragen.
a) Wat moest je doen. Beschrijf hier duidelijk wat je moest maken en hoe je het moest aanpakken
b) Wat moest je allemaal voorbereiden voordat je mocht beginnen. Beschrijf hier wat je moest doen voordat je kon beginnen met de opdracht.
c) Aan de slag. Hier beschrijf je duidelijk hoe je het product hebt gemaakt. Wat je allemaal moest doen tot dat het product klaar was.
d) Hoe ging het. Hier schrijf je hoe het ging. Deed ieder zijn taak of deden jullie de taken door elkaar. Had je de opdracht goed gelezen of ging er iets mis doordat je niet goed gelezen had. Hier beschrijf je ook wat je geleerd hebt van deze opdracht.
Zijn er dingen die echt niet goed gingen maar wat je wel beter had kunnen doen? Hoe pak je het de volgende keer aan?
Alleen maar schrijven het ging goed is dus niet voldoende.
huishouden en milieu
zelf-energie-opwekken-539x200.jpg
Energie verbruik in het huishouden.
Door gebruik te maken van de meest zuinige apparatuur, en door de energie die we opwekken duurzaam op te wekken sparen we het milieu. Voorbeelden hiervan zijn zonne-energie, windenergie en energie uit koeienpoep. Niet alleen voor onszelf maar vooral ook voor toekomstige generaties jouw kinderen dus.
zoveel poep schaad het milieu
EU biologisch
Voeding en milieu
Kiezen voor seizoensproducten uit eigen streek zorgt voor grote energiewinst door minder transport (korte aanvoerroutes) en doordat bijvoorbeeld bepaalde groenten zoals tomaten en komkommer niet meer buiten het seizoen in verwarmde serres worden gekweekt.
Biologische producten zijn milieuvriendelijker geteeld doordat er geen kunstmeststoffen worden gebruikt die veel energie vragen voor hun productie, en er geen synthetische pesticiden worden ingezet die in de bodem en het water achter blijven.
De productie en consumptie van vlees is de belangrijkste bijdrage (18%) aan de opwarming van de aarde (broeikaseffect). Wanneer alle Nederlanders zouden besluiten 3 dagen per week geen vlees te eten, zou dat de hoeveelheid broeikasgassen in ons land evenveel reduceren( afnemen) als wanneer 3 miljoen auto’s van de Nederlandse wegen gehaald zouden worden.
electro vervoer personen en materiaal
huishouden en vervoer
Hoe kun je er nu al voor zorgen dat er minder vervoer nodig is voor jouw huishouden?
- Wanneer de spullen die je nodig hebt zoveel mogelijk uit de buurt komen.
- Wanneer je kunt werken op de tijden en plekken die jou en je gezin het beste uitkomen. Voorbeelden zijn: thuis werken in plaats van op kantoor.
- Wanneer het belangrijk is om elkaar te zien en te spreken dan werkelijk naar elkaar toe te gaan
En als je je dan toch moet verplaatsen doe je dat op een milieu verantwoorde manier.
- Lopen
- fietsen
- elektrisch rijden
door zoveel mogelijk vervoer elektrisch te maken, verminderen we het gebruik van fossiele brandstoffen en creëren we kansen voor groene stroom uit zon en wind
vraag 11 t/m 20
Vraag 11 t/m 20
Vraag 11: Wat is het verschil tussen huishouden vroeger en nu.
Vraag 12: leg uit wat het inmaken(wekken) van groente is.
Vraag 13: Opzoekvraag internet: Op welke manieren kunnen we tegenwoordig groente, vlees, vis langer houdbaar maken. Geef voorbeelden van producten.
Vraag 14: wat betekend ergonomisch werken?
Vraag 15: waar moet een veilige trap aan voldoen?
Vraag 16: waar moet je op letten als je achter een bureau zit?
Vraag 17:In de tekst wordt gesproken over duurzame energie. Zoek op wat dat betekend.
Vraag 18:Internet opzoek vraag: Leg uit wat seizoen producten zijn. Waarom kun je beter seizoen producten eten?
Vraag 19: Waarom kun je het beste streekproducten gebruiken?
Vraag 20: Wat kun je doen om in je huishouden het gebruik van energie te beperken. Noem minstens 6 mogelijkheden. Leg uit hoe je bespaart.
Kies uit de lijst van praktijkopdracht een opdracht en voer die uit. Aan het eind van het hoofdstuk moet je alle opdrachten hebben gedaan.
Je hebt nu een praktijkopdracht gedaan en maakt een verslag over hoe het gegaan is.
Let goed op je taalgebruik.
Voordat je het instuurt laat je eerst iemand uit je groepje het lezen. Noteer de naam!
Je geeft antwoord op de volgende vragen.
a) Wat moest je doen. Beschrijf hier duidelijk wat je moest maken en hoe je het moest aanpakken
b) Wat moest je allemaal voorbereiden voordat je mocht beginnen. Beschrijf hier wat je moest doen voordat je kon beginnen met de opdracht.
c) Aan de slag. Hier beschrijf je duidelijk hoe je het product hebt gemaakt. Wat je allemaal moest doen tot dat het product klaar was.
d) Hoe ging het. Hier schrijf je hoe het ging. Deed ieder zijn taak of deden jullie de taken door elkaar. Had je de opdracht goed gelezen of ging er iets mis doordat je niet goed gelezen had. Hier beschrijf je ook wat je geleerd hebt van deze opdracht.
Zijn er dingen die echt niet goed gingen maar wat je wel beter had kunnen doen? Hoe pak je het de volgende keer aan?
Alleen maar schrijven het ging goed is dus niet voldoende.
wassen
de was op kleur sorteren
Wasgoed sorteren
Voordat je kunt beginnen met wassen moet je het wasgoed sorteren op kleur en soort stof. In het etiket kun je zien op welke temperatuur je het kunt wassen. Kouder kan wel warmer niet.
Hieronder zie je een foto van een tabel met de meest voorkomende symbolen.
In het algemeen kun je selecteren op wit, fijn en gekleurd (bont) wasgoed. Bont kun je nog sorteren op donker en licht bont.
Fijn wasgoed zijn stoffen als wol, zijde en linnen die krimpen en vervormen snel en dienen apart gewassen te worden .
In de wasmachine
Bedieningspaneel van een wasmachine
Wassen in een wasmachine.
De keuze van het wasprogramma bepaalt, of je de wasmachine vol mag doen (bij een "bonte" of "witte was", bijvoorbeeld), of dat er minder was in mag ("kreukherstellend" programma, of een "fijne was" of "wolwas"). Als je een lading normale was draait, is de wasmachine goed beladen als je je hand in de trommel boven het wasgoed nog heen en weer kunt bewegen.
hoeveel heb je nodig?
wasmiddel afmeten
Doseer het wasmiddel volgens de gebruiksaanwijzing
Op de verpakking van wasmiddelen staat altijd aangegeven hoeveel je ervan moet gebruiken. Je meet de juiste hoeveelheid wasmiddel af en doet het in het inspoelbakje.
In het water zit kalk. Dat is niet in iedere woonplaats even veel. Zit er veel kalk in het water dan noem je dat" hard" water. Zit er weinig kalk in het water dan noem je dat"zacht" water. Bij extra hard water moet je òf wat meer wasmiddel gebruiken, òf een speciale waterontharder toevoegen. Kalk kan schade aan de machine aanrichten.
Teveel wasmiddel gebruiken is verspilling, het maakt de was niet schoner of frisser. Lees dus goed de verpakking.
was drogen
wasdroger
waslijn
Na afloop van het wasprogramma meteen laten drogen
Je haalt het natte wasgoed meteen na afloop van het programma uit de wasmachine. Als je dit te lang vochtig in de machine laat zitten, kan dat vieze geuren en zelfs schimmel veroorzaken. Je kunt de was aan een rekje of waslijnen te drogen hangen, of een wasdroger gebruiken. Kijk dan ook weer goed op
het etiket:
het drogen-symbool geeft aan of het kledingstuk in de droogtrommel mag.
Praktijk opdracht 7
Kies uit de lijst van praktijkopdracht een opdracht en voer die uit. Aan het eind van het hoofdstuk moet je alle opdrachten hebben gedaan.
Je hebt nu een praktijkopdracht gedaan en maakt een verslag over hoe het gegaan is.
Let goed op je taalgebruik.
Voordat je het instuurt laat je eerst iemand uit je groepje het lezen. Noteer de naam!
Je geeft antwoord op de volgende vragen.
a) Wat moest je doen. Beschrijf hier duidelijk wat je moest maken en hoe je het moest aanpakken
b) Wat moest je allemaal voorbereiden voordat je mocht beginnen. Beschrijf hier wat je moest doen voordat je kon beginnen met de opdracht.
c) Aan de slag. Hier beschrijf je duidelijk hoe je het product hebt gemaakt. Wat je allemaal moest doen tot dat het product klaar was.
d) Hoe ging het. Hier schrijf je hoe het ging. Deed ieder zijn taak of deden jullie de taken door elkaar. Had je de opdracht goed gelezen of ging er iets mis doordat je niet goed gelezen had. Hier beschrijf je ook wat je geleerd hebt van deze opdracht.
Zijn er dingen die echt niet goed gingen maar wat je wel beter had kunnen doen? Hoe pak je het de volgende keer aan?
Alleen maar schrijven het ging goed is dus niet voldoende.
Opruimen en schoonmaken
schone kamer geeft rust
rommel in je kamer geeft onrust in je hoofd
schoonmaken
Je kamer opruimen.
Als je kamer een rommeltje is kun je je spullen niet makkelijk vinden. Ook het schoonmaken wordt er niet makkelijker door. Zo kan je huis of kamer snel vervuilen, vies ruiken en kun je ziek worden.
Een opgeruimd huis geeft ook rust in het hoofd, je voelt je er beter door. In een slecht schoongemaakte kamer kan veel huisstofmijt voorkomen. Dit is een klein diertje dat in elk huis voorkomt. Door goed te stofzuigen voorkom je dat de huisstofmijt zich snel voortplant. Sommige mensen zijn allergisch ( overgevoelig) voor huisstofmijt.
huisstofmijt
afstoffen
afstoffen
Maar hoe doe je dat dan.
Je begint met het opruimen van alle spullen. Alles wat weg kan gooi je weg, alle andere spullen leg je op een vaste plaats.
Daarna ga je stof verwijderen.
Neem een vast beginpunt, bijvoorbeeld de deur en werk van hieruit 'rond'.
Werk van boven naar beneden door de ruimte. Kun je er hoog niet bij vouw dan een stofdoek op een plumeau. Als je niet eerst bovenaan begint valt het vuil van boven weer op de schone delen.
Klop je stofdoek uit als deze vuil is.
Ruim werkmaterialen op en gooi gebruikte stofdoeken in de was.
handig!
Vouw de doek in vieren of in achten, zodat uitkloppen beperkt wordt.
Rol een (droge) schuurspons in de stofdoek zodat deze beter in de hand ligt.
Daarna neem je alles af met een vochtige doek.
stofzuigen
stofzuigen.jpg
Stofzuigen
Als laatste stofzuig je de hele kamer, haal ook een aantal dingen opzij en zuig goed in alle hoeken en onder je bed. Begin in de verste hoek, stofzuig volgens een vaste lijn zodat je niets overslaat. Werk naar de deur toe.
schoonmaakmiddelen
Schoonmaakmiddelen.
Om iets goed schoon te krijgen heb je vaak een schoonmaakmiddel nodig, dat maakt beter schoon en ruikt ook nog lekker fris ook.
Schoonmaakmiddelen kunnen gevaarlijk zijn. Omdat er vaak irriterende en soms zelf giftige- stoffen in zitten. Deze zijn schadelijk voor je ogen, huid of bijvoorbeeld je longen.
Geen paniek je kunt die schoonmaakmiddelen gewoon gebruiken. Als je er maar op een veilige manier mee omgaat.
Schoonmaakmiddelen heb je in allerlei soorten, maten, geuren en kleuren. Om vloeren schoon te maken, gevels te reinigen, wastafels te soppen, ramen te lappen, wc potten schoon te maken te veel om op te noemen.
Hoe gebruik je het goed?
- gebruik het juiste schoonmaakmiddel voor het juiste doel
- lees altijd het etiket
- meng nooit schoonmaakmiddelen met elkaar dat kan gevaarlijk zijn.
- zorg dat een sprayer nooit stuift maar een straal geeft
Handschoenen
Tijdens het schoonmaken is het verstandig om plastic handschoenen te dragen. Zo bescherm je je handen tegen de schoonmaakmiddelen waarmee je schoonmaakt want hierin zitten chemische stoffen.
De handschoenen beschermen je ook voor wondjes en blaren die je kunt oplopen tijdens het schoonmaken en doordat je handschoenen draagt blijven je handen droog en schoon!
Natuurlijke schoonmaakmiddelen
Er zijn ook natuurlijke schoonmaakmiddelen zoals groene zeep en azijn. Natuurlijke schoonmaakmiddelen bestaan voor 100 procent uit natuurlijke producten, plantaardige basis en afbreekbaar. Natuurlijke schoonmaakmiddelen zijn ook beter voor het milieu en uiteraard ook veiliger dan chemische schoonmaakmiddelen. Natuurlijke schoonmaakmiddelen zijn te verkrijgen bij een natuurwinkel.
Vraag 21 t/m 34
Vraag 21 t/m 34
Vraag 21: wanneer is een wasmachine goed beladen als je een normale was draait?
Vraag 22: Hoe weet je hoeveel wasmiddel je in de machine moet doen?
Vraag 23: Wat wordt er bedoeld met de hardheid van water?
Vraag 24: Wat moet je eerst doen voordat je de was in de machine kunt doen?
Vraag 25 Hoe weet je welk programma je moet gebruiken en op welke temperatuur je de was moet wassen?
Vraag 26: Waarom is het belangrijk om te weten of er bij jou uit de kraan hard water komt of niet?
Vraag 27: waarom moet je de was als die klaar is meteen uit de machine halen?
Vraag 28: Waarom is het belangrijk dat je huis is opgeruimd en goed schoongemaakt?
Vraag 29: Wat is stofmijt?
Vraag 30: Er wordt je gevraagd je kamer op te ruimen en schoon te maken.
Maak hieronder een schema in welke volgorde je je rommelige, vuile kamer aanpakt.
Aktie
Wat heb je nodig.
Vraag 31: Waarom heb je een schoonmaakmiddel nodig om iets goed te reinigen?
Vraag 32: In het lokaal staan een heleboel schoonmaakmiddelen. Kies er zes, kijk waar ze voor gebruikt worden Vul dat in de onderstaande tabel in.
Soort middel
Waar is het voor?
Vraag 33: Hoe gebruik je een schoonmaakmiddel op de juiste manier?
Vraag 34: Waarom is het verstandig om handschoenen te dragen tijdens het schoonmaken?
Gevarensymbolen Op schoonmaakmiddelen staan gevarensymbolen. Deze symbolen geven aan waarom een schoonmaakmiddel gevaarlijk kan zijn. Zoek de gevarensymbolen eens op in het schoonmaakkastje bij je thuis en kijk eens wat deze symbolen betekenen? Zou je zelf ook nog een ander symbool kunnen bedenken?
veilig hoog zodat kinderen er niet bij kunnen
Preventietips
Je hebt meer gevaarlijke stoffen in huis dan je denkt.
Preventietips:
Berg gevaarlijke stoffen altijd achter slot en grendel op.
Koop producten met een kinderveilige sluiting.
Gebruik als het kan een vervangend, minder gevaarlijk product.
Lees altijd de informatie op de etiketten en bijsluiters.
Bewaar gevaarlijke stoffen altijd in de originele verpakking.
Sluit potten en flessen direct na gebruik weer af.
Meng nooit schoonmaakmiddelen met chloorbleekmiddelen.
Controleer of u giftige planten in huis hebt en verwijder die.
Laat kinderen nooit alleen als er gevaarlijk producten in de buurt staan.
Vertel iedereen (ook de oppas ) waar de Gifwijzer® hangt.
?
Praktijk opdracht 8
Kies uit de lijst van praktijkopdracht een opdracht en voer die uit. Aan het eind van het hoofdstuk moet je alle opdrachten hebben gedaan.
Je hebt nu een praktijkopdracht gedaan en maakt een verslag over hoe het gegaan is.
Let goed op je taalgebruik.
Voordat je het instuurt laat je eerst iemand uit je groepje het lezen. Noteer de naam!
Je geeft antwoord op de volgende vragen.
a) Wat moest je doen. Beschrijf hier duidelijk wat je moest maken en hoe je het moest aanpakken
b) Wat moest je allemaal voorbereiden voordat je mocht beginnen. Beschrijf hier wat je moest doen voordat je kon beginnen met de opdracht.
c) Aan de slag. Hier beschrijf je duidelijk hoe je het product hebt gemaakt. Wat je allemaal moest doen tot dat het product klaar was.
d) Hoe ging het. Hier schrijf je hoe het ging. Deed ieder zijn taak of deden jullie de taken door elkaar. Had je de opdracht goed gelezen of ging er iets mis doordat je niet goed gelezen had. Hier beschrijf je ook wat je geleerd hebt van deze opdracht.
Zijn er dingen die echt niet goed gingen maar wat je wel beter had kunnen doen? Hoe pak je het de volgende keer aan?
Alleen maar schrijven het ging goed is dus niet voldoende.
Geld en huishouden
Wat zijn de kosten voor boodschappen?
De kosten voor boodschappen hebben natuurlijk heel erg te maken met uit hoeveel personen een huishouden bestaat. Hieronder zie je wat je per grootte van het huishouden per maand kwijt bent aan boodschappen:
Aantal Gemiddelde kosten personen totaal 1 tussen 150 en 180 euro 2 tussen 250 en 300 euro 3 tussen 400 en 450 euro 4 tussen 450 en 480 euro 5 tussen 520 en 560 euro
uitgaven-half-jaar.png
Kosten van de huishouding
De kosten voor een huishouden bestaan voornamelijk uit 2 onderdelen: - kosten boodschappen - kosten voor vaste lasten
Wat zijn de kosten voor vaste lasten?
In het onderstaande overzicht houden we rekening met de gemiddelde kosten voor een gemiddeld gezin.
Vaste lasten - gemiddelde kosten Huur hypotheek 350 euro Auto 70 euro Gas/water/licht 200 euro Internet 50 euro Telefoon 30 euro Verzekeringen 300 euro Totaal 1000 euro
Gemiddelde kosten huishouden
Een huishouden bestaande uit 4 personen geeft dus per maand gemiddeld 450 euro uit aan boodschappen en gemiddeld 1000 euro aan vaste lasten, in totaal bijna 1.500 euro per maand.
De kosten voor boodschappen kun je onder verdelen in persoonlijke uitgave en algemene uitgaven. Persoonlijke uitgaven zijn voor één persoon bestemt. Algemene uitgaven bedoeld voor alle leden van het gezin.
sparen voor........................
Reserverings uitgaven
Reserveringsuitgaven zijn uitgaven die je niet zo vaak doet zoals een nieuwe jas, nieuwe auto, onderhoud aan je huis, een vakantiereis enz. Je moet om dit te kunnen betalen eerst geld reserveren(sparen) om het te kunnen kopen.
Vragen 35 t/m 41
Vraag 35 t/m 40
Vraag 35: Wat betekenen de volgende symbolen?
Vraag 36: Waarom staan er waarschuwingssymbolen op schoonmaakmiddelen.
Vraag 37: Geef 5 tips om te voorkomen dat er ongelukken in huis gebeuren met gevaarlijke stoffen. Welke tip vind jij het belangrijkst?
Vraag 39: Wat wordt er bedoeld met vaste lasten in de huishouding?
Vraag 40 Wat is het verschil tussen persoonlijke uitgaven en algemene uitgaven in een gezin?
Kies uit de lijst van praktijkopdracht een opdracht en voer die uit. Aan het eind van het hoofdstuk moet je alle opdrachten hebben gedaan.
Je hebt nu een praktijkopdracht gedaan en maakt een verslag over hoe het gegaan is.
Let goed op je taalgebruik.
Voordat je het instuurt laat je eerst iemand uit je groepje het lezen. Noteer de naam!
Je geeft antwoord op de volgende vragen.
a) Wat moest je doen. Beschrijf hier duidelijk wat je moest maken en hoe je het moest aanpakken
b) Wat moest je allemaal voorbereiden voordat je mocht beginnen. Beschrijf hier wat je moest doen voordat je kon beginnen met de opdracht.
c) Aan de slag. Hier beschrijf je duidelijk hoe je het product hebt gemaakt. Wat je allemaal moest doen tot dat het product klaar was.
d) Hoe ging het. Hier schrijf je hoe het ging. Deed ieder zijn taak of deden jullie de taken door elkaar. Had je de opdracht goed gelezen of ging er iets mis doordat je niet goed gelezen had. Hier beschrijf je ook wat je geleerd hebt van deze opdracht.
Zijn er dingen die echt niet goed gingen maar wat je wel beter had kunnen doen? Hoe pak je het de volgende keer aan?
Alleen maar schrijven het ging goed is dus niet voldoende.
Over competenties
Competentie betekent letterlijk ‘bekwaamheid’. Een competentie is dus een combinatie van kennis, vaardigheden en attitude, die er samen voor zorgen dat iemand in staat is zijn werk goed te doen.
Kennis: beschikken over informatie, bekend zijn met iets, oftewel het ‘weten’.
Vaardigheden: het vermogen om een handeling bekwaam uit te voeren of een probleem juist op te lossen, iets wat je meestal leert door ervaring. Anders geformuleerd is een vaardigheid het ‘kunnen’ van iets.
Attitude: het houdingsaspect, de gevoelens over iets oftewel het ‘willen’.
Kies uit de lijst van praktijkopdrachten een opdracht en voer die uit. Aan het eind van het hoofdstuk moet je alle opdrachten hebben gedaan.
Je hebt nu een praktijkopdracht gedaan en maakt een verslag over hoe het gegaan is.
Let goed op je taalgebruik.
Voordat je het instuurt laat je eerst iemand uit je groepje het lezen. Noteer de naam!
Je geeft antwoord op de volgende vragen.
a) Wat moest je doen. Beschrijf hier duidelijk welke opdracht je gedaan hebt.
b) Wat moest je allemaal voorbereiden voordat je mocht beginnen. Beschrijf hier wat je moest doen voordat je kon beginnen met de opdracht.
c) Aan de slag. Hier beschrijf je duidelijk hoe je de opdracht hebt uitgevoerd.
d) Hoe ging het. Hier schrijf je hoe het ging. Deed ieder zijn taak of deden jullie de taken door elkaar. Had je de opdracht goed gelezen of ging er iets mis doordat je niet goed gelezen had. Hier beschrijf je ook wat je geleerd hebt van deze opdracht.
Zijn er dingen die echt niet goed gingen maar wat je wel beter had kunnen doen? Hoe pak je het de volgende keer aan?
Alleen maar schrijven het ging goed is dus niet voldoende.
startopdracht
Wat doe jij in het huishouden.
Wat doe jij in het huishouden. Schrijf in het midden wat de meeste uit je groepje doen thuis.
Je gaat eerst in je groepje overleggen.
Op pad met de placemat
Je gaat nu aan de slag met de ‘placematmethode’. Je neemt een groot stuk papier en verdeelt dat in evenveel stukken als er deelnemers aan het gesprek zijn.
In het midden laat je een extra ruimte open.
Ieder groepslid heeft nu een leeg vak van het papier voor zich. Daarin schrijft of tekent iedereen wat hij of zij doet in het huishouden.
Als dat gebeurd is, noteer je in het middenstuk de punten waarover jullie allemaal wat meer zouden willen weten.
Kies één onderwerp met zijn allen uit waarover je wat meer wil weten.
Noteer dit onderwerp in je verslag
Het huishouden
samen huishouden
samen schoonmaken
Wat is een huishouden?
Een huishouden is een verzameling van één of meer personen die een woonruimte bewoont en daar zichzelf voorziet van dagelijkse levensbehoeften.
Primaire levensbehoeften.
Daaronder verstaan we alles wat je nodig hebt om in leven te blijven, zoals voedsel, drinkwater, een dak boven je hoofd waar je droog en warm zit en kleding om je te beschermen tegen de kou.
Secundaire levensbehoeften.
Daarnaast zijn er allerlei goederen die niet van belang zijn maar die je wel graag wil hebben. Wat die secundaire behoeften zijn hangt af van waar op de wereld je woont. De kleding die je draagt is bijvoorbeeld afhankelijk van wat de mensen om je heen dragen. Bij secundaire behoeften kun je ook denken aan televisie, computer, telefoon etc.
Zorgen voor elkaar
Betekend dat je allebei een deel van het huishouden doet, dat je voor jezelf en de ander boodschappen doet, kookt en samen eet.
huishouden vroeger en nu
Filmbeelden zonder geluid!
Praktijkopdracht 2
Kies uit de lijst van praktijkopdracht een opdracht en voer die uit. Aan het eind van het hoofdstuk moet je alle opdrachten hebben gedaan.
Je hebt nu een praktijkopdracht gedaan en maakt een verslag over hoe het gegaan is.
Let goed op je taalgebruik.
Voordat je het instuurt laat je eerst iemand uit je groepje het lezen. Noteer de naam!
Je geeft antwoord op de volgende vragen.
a) Wat moest je doen. Beschrijf hier duidelijk wat je moest maken en hoe je het moest aanpakken
b) Wat moest je allemaal voorbereiden voordat je mocht beginnen. Beschrijf hier wat je moest doen voordat je kon beginnen met de opdracht.
c) Aan de slag. Hier beschrijf je duidelijk hoe je het product hebt gemaakt. Wat je allemaal moest doen tot dat het product klaar was.
d) Hoe ging het. Hier schrijf je hoe het ging. Deed ieder zijn taak of deden jullie de taken door elkaar. Had je de opdracht goed gelezen of ging er iets mis doordat je niet goed gelezen had. Hier beschrijf je ook wat je geleerd hebt van deze opdracht.
Zijn er dingen die echt niet goed gingen maar wat je wel beter had kunnen doen? Hoe pak je het de volgende keer aan?
Alleen maar schrijven het ging goed is dus niet voldoende
zorgtaken
verdeel te taken
Zorgtaken
Wanneer je met elkaar in een huis woont zijn er allerlei taken in huis die dagelijks of wekelijks gedaan moeten worden om prettig te kunnen wonen. Deze taken noem je zorgtaken. Deze taken kun je verdelen over de diverse personen in het huishouden.
Gezinssamenstelling
Vroeger zag een gezin in Nederland er bijna altijd hetzelfde uit. Een traditioneel gezin bestond uit vader, moeder en kinderen.De man zorgde voor het geld. De vrouw zorgde voor de taken thuis zoals het huishouden, koken, de kinderen etc.
Opa en oma woonde vaak vlakbij of in hetzelfde huis, oma werkte dan mee in het huishouden. Werden ze te oud dan trokken ze vaak in bij hun kinderen. Zo'n samenstelling van gezin noem je een grootfamilie.
De Nederlandse vrouw gaat de laatste jaren steeds meer werken. De rol van vrouwen in het gezin is daardoor in veel gezinnen enorm veranderd. Waar zij vroeger automatisch zorgde voor de kinderen en het huishouden, worden deze taken nu veel vaker gedeeld met de man. Dit betekent automatisch dat de man nu vaker kookt en voor de kinderen zorgt.
Verder komen er constant meer eenpersoonshuishoudens in Nederland. Mensen gaan sneller op zichzelf wonen, mensen worden ouder, trouwen later en ook het aantal scheidingen neemt toe.
huishouden nu
Huishouden 2010
Huishouden vroeger en nu
Tegenwoordig is er minder tijd om het huishouden te doen. In veel gezinnen is wel geld om het huishouden makkelijker te maken door gebruik te maken van allerlei handige apparaten die het zware werk voor je doen. Denk daarbij aan een wasmachine, afwasmachine en stofzuiger.
Aan beide manieren zitten voordelen en nadelen.
Wassen met de hand daar ben je de hele dag mee bezig en is erg zwaar werk, wassen in een machine is licht werk en kost ongeveer 15 minuten van je tijd.
Maar wassen met de hand kost geen electriciteit en met een machine kost het veel elektriciteit.
Vroeger deed de huisvrouw alles zelf, dat koste veel minder geld maar wel veel tijd. Ze kookte alles zelf, maakte eten in zodat het langer houdbaar was. Kleding herstellen en gordijnen maken werd zelf gedaan.
Nu laten we vaak alles door iemand doen die erin gespecialiseerd is. Dat kost veel meer geld maar veel minder tijd.
Door alle apparaten kun je veel meer kiezen wanneer je iets doet omdat het veel minder tijd kost.
Vraag 1 t/m 10
Vraag 1 t/m 10
Vraag 1: Welke competentie wordt er besproken onder het kopje competentie?
Vraag 2: Noem de drie onderdelen waaruit competenties zijn opgebouwd en beschrijf wat er mee wordt bedoeld.
Vraag 3: Hoe goed kun jij al samenwerken? Kijk in het schema van competenties en beschrijf hoe goed jij al kunt samenwerken.
Vraag 4: Je hebt in je groepje overlegd over het huishouden thuis. Wat in de huishouding wordt door jullie. groepje het meest gedaan.? Wat doe jij in het huishouden thuis? Beschrijf in twee zinnen.
Vraag 5: Stelling:
Pubers hoeven niets in de huishouding te doen daar zijn ze nog te jong voor.
Wat vind jij van deze stelling, en waarom vind je dat?
Vraag 6: Wat wordt er bedoeld met de term “huishouden”.
Vraag 7: Uit welke personen bestaat jouw huishouden.
Vraag 8:
Noem 10 zorgtaken die in een huishouden dagelijks of wekelijks moeten worden gedaan. Schrijf achter de taak wie in jouw huishouden die taak uitvoert.
Vraag 9: Over het huishouden van vroeger is een filmpje toegevoegd. Omschrijf in vijf zinnen de verschillen tussen nu en toen.
Vraag 10: Leg uit waarom de rol van de Nederlandse vrouw in het gezin de laatste jaren enorm is veranderd.
Kies uit de lijst van praktijkopdracht een opdracht en voer die uit. Aan het eind van het hoofdstuk moet je alle opdrachten hebben gedaan.
Je hebt nu een praktijkopdracht gedaan en maakt een verslag over hoe het gegaan is.
Let goed op je taalgebruik.
Voordat je het instuurt laat je eerst iemand uit je groepje het lezen. Noteer de naam!
Je geeft antwoord op de volgende vragen.
a) Wat moest je doen. Beschrijf hier duidelijk wat je moest maken en hoe je het moest aanpakken
b) Wat moest je allemaal voorbereiden voordat je mocht beginnen. Beschrijf hier wat je moest doen voordat je kon beginnen met de opdracht.
c) Aan de slag. Hier beschrijf je duidelijk hoe je het product hebt gemaakt. Wat je allemaal moest doen tot dat het product klaar was.
d) Hoe ging het. Hier schrijf je hoe het ging. Deed ieder zijn taak of deden jullie de taken door elkaar. Had je de opdracht goed gelezen of ging er iets mis doordat je niet goed gelezen had. Hier beschrijf je ook wat je geleerd hebt van deze opdracht.
Zijn er dingen die echt niet goed gingen maar wat je wel beter had kunnen doen? Hoe pak je het de volgende keer aan?
Alleen maar schrijven het ging goed is dus niet voldoende.
kookopdracht
Hoe te werken tijdens je kookopdracht.
Als je klaar bent met de opdrachten dan mag je gaan koken.
Je laat eerst je opdrachten controleren door je docent.
Dan zoek je een leerling uit je eigen groepje om mee te gaan koken.
Je leest eerst het recept.
Dan maak je een woordenweb waarin je alle taken zet waarvan je denkt dat ze nodig zijn om deze kookopdracht goed en netjes te doen
Daarna ga je deze taken verdelen in je groepje.
Zorg ervoor dat jullie allebei steeds genoeg te doen hebben
?
Voordat je begint met je kookopdracht laat je je docent je taakverdeling controleren
Als je vroeger het tapijt stofvrij wilde maken moest je de kleden naar buiten slepen. Daar moest je de kleden met een mattenklopper slaan zodat het stof eruit ging. Dat kon je in veel gemeenten niet doen wanneer je wilde. Daar waren speciale dagen in de week voor.
Tegenwoordig ben je zo klaar, even stofzuigen met een stofzuiger wanneer jij dat wil. Het nadeel is dat je een apparaat moet aanschaffen voor veel geld en dat het iedere keer als je het gebruikt geld kost.
Voor wassen geld precies hetzelfde. Vroeger was het zwaar werk en koste het veel tijd.Nu koste het veel minder tijd maar wel veel geld.
Tapijt stofvrij vroeger
Vloer stofvrij nu
Voedsel bewaren
Vroeger had je geen vriezer en koelkast. Het bewaren van eten was veel lastiger maar wel mogelijk. Het koste geen geld om het te bewaren.
De mensen gingen dan het eten inmaken in glazen potten. Dat is veel werk, eerst moet je groente of fruit schoonmaken, dan koken en in potten doen. Het is dan wel lang houdbaar en het kost geen elektriciteit.
Tegenwoordigzie je steeds vaker dat mensen weer gaan inmaken, het is goedkoper, je kunt fruit en groente gebruiken dat minder mooi is en niet in de winkel komt. Ook zie je steeds vaker mensen zelf weer groente en fruit kweken in de tuin en dat inmaken.
Inmaken van groente en fruit
Filmverslag:
Vertel in je eigen woorden waar bovenstaande film over ging.
Maak goede zinnen met hoofdletters.
Laat je tekst controleren voordat je hem upload door een medeleerling.
Schrijf jouw naam bovenaan de tekst en de naam van de medeleerling onderaan de tekst.
Praktijkopdracht 4
Kies uit de lijst van praktijkopdracht een opdracht en voer die uit. Aan het eind van het hoofdstuk moet je alle opdrachten hebben gedaan.
Je hebt nu een praktijkopdracht gedaan en maakt een verslag over hoe het gegaan is.
Let goed op je taalgebruik.
Voordat je het instuurt laat je eerst iemand uit je groepje het lezen. Noteer de naam!
Je geeft antwoord op de volgende vragen.
a) Wat moest je doen. Beschrijf hier duidelijk wat je moest maken en hoe je het moest aanpakken
b) Wat moest je allemaal voorbereiden voordat je mocht beginnen. Beschrijf hier wat je moest doen voordat je kon beginnen met de opdracht.
c) Aan de slag. Hier beschrijf je duidelijk hoe je het product hebt gemaakt. Wat je allemaal moest doen tot dat het product klaar was.
d) Hoe ging het. Hier schrijf je hoe het ging. Deed ieder zijn taak of deden jullie de taken door elkaar. Had je de opdracht goed gelezen of ging er iets mis doordat je niet goed gelezen had. Hier beschrijf je ook wat je geleerd hebt van deze opdracht.
Zijn er dingen die echt niet goed gingen maar wat je wel beter had kunnen doen? Hoe pak je het de volgende keer aan?
Alleen maar schrijven het ging goed is dus niet voldoende.
Veilig huishouden
ergonomisch en veilig huishouden
Als je aan de huishouding begint is het belangrijk om ergonomisch en veilig te werken.
Ergonomisch werken wil zeggen dat je lichaam sparend werkt. Je wil voorkomen dat je pijn en slijtage aan je lichaam krijgt door de manier van werken.
Je kunt dat in de huishouding bereiken door werkvlakken op de juiste hoogte in te stellen, denk daarbij aan de strijkplank.
Ook bij het tillen is het van belang dat je dat op de juiste manier doet zodat je rug zo min mogelijk wordt belast.
Het gebruik van een goede veilige trap is van belang om veilig te werken en om ongelukken te voorkomen. Heel vaak gebeuren er ongelukken in huis doordat mensen een onveilige trap of een krukje gebruiken om op te staan, waardoor ze vallen.
Werken met een trap.
Als je veilig met een trap werkt moet je letten op de volgende onderdelen
- anti slip treden, zodat je niet uitglijdt
- de trap moet stevig staan
- de trap moet een beugel hebben waaraan je je vast kunt houden.
- je moet stevig schoenen aan hebben met veel grip op de treden.
- je hangt niet buiten de trap dan kan hij omvallen.
ergonomisch werken
Een juiste zithouding
Je staat verbaast als je er op let hoe lang je aan een bureau of een computer aan het werk bent. Het is dan van belang dat je een goede stoel hebt en die ingesteld is op de juiste hoogte. Dit voorkomt dat je last krijgt van je nek en je rug, kijk maar eens om je heen hoe verkeerd veel van je klasgenoten zitten.
Praktijkopdracht 5
Kies uit de lijst van praktijkopdracht een opdracht en voer die uit. Aan het eind van het hoofdstuk moet je alle opdrachten hebben gedaan.
Je hebt nu een praktijkopdracht gedaan en maakt een verslag over hoe het gegaan is.
Let goed op je taalgebruik.
Voordat je het instuurt laat je eerst iemand uit je groepje het lezen. Noteer de naam!
Je geeft antwoord op de volgende vragen.
a) Wat moest je doen. Beschrijf hier duidelijk wat je moest maken en hoe je het moest aanpakken
b) Wat moest je allemaal voorbereiden voordat je mocht beginnen. Beschrijf hier wat je moest doen voordat je kon beginnen met de opdracht.
c) Aan de slag. Hier beschrijf je duidelijk hoe je het product hebt gemaakt. Wat je allemaal moest doen tot dat het product klaar was.
d) Hoe ging het. Hier schrijf je hoe het ging. Deed ieder zijn taak of deden jullie de taken door elkaar. Had je de opdracht goed gelezen of ging er iets mis doordat je niet goed gelezen had. Hier beschrijf je ook wat je geleerd hebt van deze opdracht.
Zijn er dingen die echt niet goed gingen maar wat je wel beter had kunnen doen? Hoe pak je het de volgende keer aan?
Alleen maar schrijven het ging goed is dus niet voldoende.
huishouden en milieu
zelf-energie-opwekken-539x200.jpg
Energie verbruik in het huishouden.
Al 150 jaar zijn we afhankelijk van fossiele brandstoffen, zoals olie, kolen en hout.
Deze brandstoffen zorgen voor teveel co2 uitstoot daardoor voor een schadelijke klimaat verandering. Ook worden ze steeds schaarser en daardoor duurder. Door gebruik te maken van de meest zuinige apparatuur, en door de energie die we opwekken duurzaam op te wekken sparen we het milieu. Voorbeelden hiervan zijn zonne-energie, windenergie en energie uit koeienpoep. Niet alleen voor onszelf maar vooral ook voor toekomstige generaties jouw kinderen dus.
zoveel poep schaad het milieu
EU biologisch
Voeding en milieu
Kiezen voor seizoensproducten uit eigen streek zorgt voor grote energiewinst door minder transport (korte aanvoerroutes) en doordat bijvoorbeeld bepaalde groenten zoals tomaten en komkommer niet meer buiten het seizoen in verwarmde serres worden gekweekt.
Biologische producten zijn milieuvriendelijker geteeld doordat er geen kunstmeststoffen worden gebruikt die veel energie vragen voor hun productie, en er geen synthetische pesticiden worden ingezet die in de bodem en het water achter blijven.
De productie en consumptie van vlees is de belangrijkste bijdrage (18%) aan de opwarming van de aarde (broeikaseffect). Wanneer alle Nederlanders zouden besluiten 3 dagen per week geen vlees te eten, zou dat de hoeveelheid broeikasgassen in ons land evenveel reduceren( afnemen) als wanneer 3 miljoen auto’s van de Nederlandse wegen gehaald zouden worden.
electro vervoer personen en materiaal
huishouden en vervoer
Hoe kun je er nu al voor zorgen dat er minder vervoer nodig is voor jouw huishouden?
- Wanneer de spullen die je nodig hebt zoveel mogelijk uit de buurt komen.
- Wanneer je kunt werken op de tijden en plekken die jou en je gezin het beste uitkomen. Voorbeelden zijn: thuis werken in plaats van op kantoor.
- Wanneer het belangrijk is om elkaar te zien en te spreken dan werkelijk naar elkaar toe te gaan
En als je je dan toch moet verplaatsen doe je dat op een milieu verantwoorde manier.
- Lopen
- fietsen
- elektrisch rijden
door zoveel mogelijk vervoer elektrisch te maken, verminderen we het gebruik van fossiele brandstoffen en creëren we kansen voor groene stroom uit zon en wind
vraag 11 t/m 20
Vraag 11 t/m 20
Vraag 11: Wat is hetverschil tussen huishouden vroeger en nu.
Vraag 12: leg uit wat hetinmaken(wekken) van groente is.
Vraag 13: Opzoek vraag internet: Op welke manieren kunnen we tegenwoordig groente, vlees, vis langer houdbaar maken. Geef voorbeelden van producten.
Vraag 14: wat betekend ergonomisch werken?
Vraag 15: waar moet een veilige trap aan voldoen?
Vraag 16: waar moet je op letten als je achter een bureau zit?
Vraag 17: Wat is het nadeel van het gebruik van fossiele brandstoffen?
Vraag 18:Internet opzoek vraag: Leg uit wat seizoensproducten zijn. Waarom kun je beter seizoensproducten eten?
Vraag 19: Waarom kun je het beste streekproducten gebruiken?
Vraag 20: Wat kun je doen om in je huishouden het gebruik van energie te beperken. Noem minstens 10 mogelijkheden. Leg uit hoe je bespaart.
Kies uit de lijst van praktijkopdracht een opdracht en voer die uit. Aan het eind van het hoofdstuk moet je alle opdrachten hebben gedaan.
Je hebt nu een praktijkopdracht gedaan en maakt een verslag over hoe het gegaan is.
Let goed op je taalgebruik.
Voordat je het instuurt laat je eerst iemand uit je groepje het lezen. Noteer de naam!
Je geeft antwoord op de volgende vragen.
a) Wat moest je doen. Beschrijf hier duidelijk wat je moest maken en hoe je het moest aanpakken
b) Wat moest je allemaal voorbereiden voordat je mocht beginnen. Beschrijf hier wat je moest doen voordat je kon beginnen met de opdracht.
c) Aan de slag. Hier beschrijf je duidelijk hoe je het product hebt gemaakt. Wat je allemaal moest doen tot dat het product klaar was.
d) Hoe ging het. Hier schrijf je hoe het ging. Deed ieder zijn taak of deden jullie de taken door elkaar. Had je de opdracht goed gelezen of ging er iets mis doordat je niet goed gelezen had. Hier beschrijf je ook wat je geleerd hebt van deze opdracht.
Zijn er dingen die echt niet goed gingen maar wat je wel beter had kunnen doen? Hoe pak je het de volgende keer aan?
Alleen maar schrijven het ging goed is dus niet voldoende.
wassen
de was op kleur sorteren
Wasgoed sorteren
Voordat je kunt beginnen met wassen moet je het wasgoed sorteren op kleur en type.
Het type wasgoed wordt bepaald door de stof en de maximale wastemperatuur.
Veel voorkomende stoffen zijn natuurlijke stoffen als katoen, wol, zijde, linnen en synthetische materialen als nylon, polyester, viscose, lycra.
Veel gebruikte wastemperaturen zijn 30 °C, 40 °C en 60 °C.
Om deze gegevens te weten te komen, kijk je in het label van het kledingstuk. Hieronder zie je een foto van hoe het label eruit kan zien en daaronder een tabel met de meest voorkomende symbolen.
In het algemeen kun je selecteren op wit, fijn en gekleurd (bont) wasgoed. Bont kun je nog sorteren op donker en licht bont.
Fijn wasgoed zijn stoffen als wol, zijde en linnen die krimpen en vervormen snel en dienen apart gewassen te worden .
Sommige kledingstukken zijn alleen voor de handwas en niet geschikt voor machinewas en dat staat in het label aangegeven.
Wol en zijde worden altijd op lage temperatuur gewassen maar bijvoorbeeld katoen kan op verschillende temperaturen worden gewassen. Heeft een kledingstuk een maximale wastemperatuur van 60 °C dan kun je dat ook op 40 °C wassen. Andersom is natuurlijk niet mogelijk zonder dat de kleding bijvoorbeeld zal krimpen of verkleuren.
In de wasmachine
Bedieningspaneel van een wasmachine
Wassen in een wasmachine.
De keuze van het wasprogramma bepaalt, of je de wasmachine vol mag doen (bij een "bonte" of "witte was", bijvoorbeeld), of dat er minder was in mag ("kreukherstellend" programma, of een "fijne was" of "wolwas"). Als je een lading normale was draait, is de wasmachine goed beladen als je je hand in de trommel boven het wasgoed nog heen en weer kunt bewegen.
hoeveel heb je nodig?
wasmiddel afmeten
Doseer het wasmiddel volgens de gebruiksaanwijzing
Op de verpakking van wasmiddelen staat altijd aangegeven hoeveel je ervan moet gebruiken. Je meet de juiste hoeveelheid wasmiddel af en doet het in het inspoelbakje.
Soms raden fabrikanten aan om een doseersysteem (doseerbol) te gebruiken, dat je in de wastrommel stopt. Het voordeel van zo'n doseersysteem is dat het wasmiddel in het hart van de was terecht komt, vervolgens direct oplost en dus sneller zijn werk doen.
In het water zit kalk. Dat is niet in iedere plaats even veel. Zit er veel kalk in het water dan noem je dat" hard" water. Zit er weinig kalk in het water dan noem je dat"zacht" water. Bij extra hard water moet je òf wat meer wasmiddel gebruiken, òf een speciale waterontharder toevoegen. Kalk is nadelig voor de hoeveelheid waspoeder die je moet gebruiken en kan schade aan de machine aanrichten.
Gebruik je teveel wasmiddel, dan zal er teveel schuim ontstaan. Net als bij te lichte belading gaat het wasgoed dan in de trommel 'zweven' en kan het wasmiddel minder goed zijn werk doen. Bovendien is teveel gebruiken verspilling. Lees dus goed de verpakking.
was drogen
wasdroger
waslijn
Na afloop van het wasprogramma meteen laten drogen
Je haalt het natte wasgoed meteen na afloop van het programma uit de wasmachine. Als je dit te lang vochtig in de machine laat zitten, kan dat vieze geuren en zelfs schimmel veroorzaken. Je kunt de was aan een rekje of waslijnen te drogen hangen, of een wasdroger gebruiken. Kijk dan ook weer goed op
het etiket:
het drogen-symbool geeft aan of het kledingstuk in de droogtrommel mag.
Praktijk opdracht 7
Kies uit de lijst van praktijkopdracht een opdracht en voer die uit. Aan het eind van het hoofdstuk moet je alle opdrachten hebben gedaan.
Je hebt nu een praktijkopdracht gedaan en maakt een verslag over hoe het gegaan is.
Let goed op je taalgebruik.
Voordat je het instuurt laat je eerst iemand uit je groepje het lezen. Noteer de naam!
Je geeft antwoord op de volgende vragen.
a) Wat moest je doen. Beschrijf hier duidelijk wat je moest maken en hoe je het moest aanpakken
b) Wat moest je allemaal voorbereiden voordat je mocht beginnen. Beschrijf hier wat je moest doen voordat je kon beginnen met de opdracht.
c) Aan de slag. Hier beschrijf je duidelijk hoe je het product hebt gemaakt. Wat je allemaal moest doen tot dat het product klaar was.
d) Hoe ging het. Hier schrijf je hoe het ging. Deed ieder zijn taak of deden jullie de taken door elkaar. Had je de opdracht goed gelezen of ging er iets mis doordat je niet goed gelezen had. Hier beschrijf je ook wat je geleerd hebt van deze opdracht.
Zijn er dingen die echt niet goed gingen maar wat je wel beter had kunnen doen? Hoe pak je het de volgende keer aan?
Alleen maar schrijven het ging goed is dus niet voldoende.
Opruimen en schoonmaken
schone kamer geeft rust
rommel in je kamer geeft onrust in je hoofd
schoonmaken
Je kamer opruimen.
Als je kamer een rommeltje is kun je je spullen niet makkelijk vinden. Ook het schoonmaken wordt er niet makkelijker door. Zo kan je huis of kamer snel vervuilen, vies ruiken en kun je ziek worden.
Een opgeruimd huis geeft ook rust in het hoofd, je voelt je er beter door. In een slecht schoongemaakte kamer kan veel huisstofmijt voorkomen. Dit is een klein diertje dat in elk huis voorkomt. Door goed te stofzuigen voorkom je dat de huisstofmijt zich snel voortplant. Sommige mensen zijn allergisch ( overgevoelig) voor huisstofmijt.
huisstofmijt
afstoffen
afstoffen
Maar hoe doe je dat dan.
Je begint met het opruimen van alle spullen. Alles wat weg kan gooi je weg, alle andere spullen leg je op een vaste plaats.
Daarna ga je stof verwijderen.
Neem een vast beginpunt, bijvoorbeeld de deur en werk van hieruit 'rond'.
Werk van boven naar beneden door de ruimte. Kun je er hoog niet bij vouw dan een stofdoek op een plumeau. Als je niet eerst bovenaan begint valt het vuil van boven weer op de schone delen.
Klop uw stofdoek uit als deze vuil is.
Ruim werkmaterialen op en gooi gebruikte stofdoeken in de was.
Schoonmaaktechniek
Gebruik het liefst een stofbindende doek (bijvoorbeeld voor houten meubels). Vouw de stofdoek in vieren of achten en gebruik steeds een schoon stuk, dit is beter dan stoffen met een verfrommelde werkdoek. Gebruik voor verschillende ruimten verschillende werkdoeken. Doe een stofdoek om de plumeau bij het stoffen buiten reikwijdte.
handig!
Vouw de doek in vieren of in achten, zodat uitkloppen beperkt wordt.
Rol een (droge) schuurspons in de stofdoek zodat deze beter in de hand ligt.
Daarna neem je alles af met een vochtige doek.
stofzuigen.jpg
stofzuigen
Stofzuigen
Als laatste stofzuig je de hele kamer, haal ook een aantal dingen opzij en zuig goed in alle hoeken en onder je bed. Begin in de verste hoek, stofzuig volgens een vaste lijn zodat je niets overslaat. Werk naar de deur toe.
schoonmaakmiddelen
Schoonmaakmiddelen.
Als je wilt schoonmaken dan is met een doekje eroverheen wrijven niet altijd voldoende om iets goed schoon te krijgen. Je hebt vaak een schoonmaakmiddel nodig, dat maakt beter schoon en ruikt ook nog lekker fris ook. Maar schoonmaakmiddelen kunnen gevaarlijk zijn. Omdat er vaak irriterende en soms zelf giftige- stoffen in zitten. Deze zijn schadelijk voor je ogen, huid of bijvoorbeeld je longen.
Maar, geen paniek je kunt die schoonmaakmiddelen gewoon gebruiken. Als je er maar op een veilige manier mee omgaat.
Schoonmaakmiddelen heb je in allerlei soorten, maten, geuren en kleuren. Om vloeren schoon te maken, gevels te reinigen, wastafels te soppen, ramen te lappen, wc potten schoon te maken te veel om op te noemen.
Hoe gebruik je het goed?
- gebruik het juiste schoonmaakmiddel voor het juiste doel
- lees altijd het etiket
- meng nooit schoonmaakmiddelen met elkaar dat kan gevaarlijk zijn.
- zorg dat een sprayer nooit stuift maar een straal geeft
Handschoenen
Tijdens het schoonmaken is het verstandig om plastic handschoenen te dragen. Zo bescherm je je handen tegen de schoonmaakmiddelen waarmee je schoonmaakt want hierin zitten chemische stoffen.
De handschoenen beschermen je ook voor wondjes en blaren die je kunt oplopen tijdens het schoonmaken en doordat je handschoenen draagt blijven je handen droog en schoon!
Natuurlijke schoonmaakmiddelen
Echter er zijn ook natuurlijke schoonmaakmiddelen zoals groene zeep en azijn. Natuurlijke schoonmaakmiddelen bestaan voor 100 procent uit natuurlijke producten, plantaardige basis en afbreekbaar. Natuurlijke schoonmaakmiddelen zijn ook beter voor het milieu en uiteraard ook veiliger dan chemische schoonmaakmiddelen. Natuurlijke schoonmaakmiddelen zijn te verkrijgen bij een natuurwinkel.
Vraag 21 t/m 34
Vraag 21 t/m 34
Vraag 21: wanneer is een wasmachine goed beladen als je een normale was draait?
Vraag 22: Hoe weet je hoeveel wasmiddel je in de machine moet doen?
Vraag 23: Wat wordt er bedoeld met de hardheid van water?
Vraag 24: Wat moet je eerst doen voordat je de was in de machine kunt doen?
Vraag 25 Hoe weet je welk programma je moet gebruiken en op welke temperatuur je de was moet wassen?
Vraag 26: Waarom is het belangrijk om te weten of er bij jou uit de kraan hard water komt of niet?
Vraag 27: waarom moet je de was als die klaar is meteen uit de machine halen?
Vraag 28: Waarom is het belangrijk dat je huis is opgeruimd en goed schoongemaakt?
Vraag 29: Wat is stofmijt?
Vraag 30: Er wordt je gevraagd je kamer op te ruimen en schoon te maken.
Maak hieronder een schema in welke volgorde je je rommelige, vuile kamer aanpakt.
Aktie
Wat heb je nodig.
Vraag 31: Waarom heb je een schoonmaakmiddel nodig om iets goed te reinigen?
Vraag 32: In het lokaal staan een heleboel schoonmaakmiddelen. Kies er zes, kijk waar ze voor gebruikt worden Vul dat in de onderstaande tabel in.
Soort middel
Waar is het voor?
Vraag 33: Hoe gebruik je een schoonmaakmiddel op de juiste manier?
Vraag 34: Waarom is het verstandig om handschoenen te dragen tijdens het schoonmaken?
Gevarensymbolen Op schoonmaakmiddelen staan gevarensymbolen. Deze symbolen geven aan waarom een schoonmaakmiddel gevaarlijk kan zijn. Zoek de gevarensymbolen eens op in het schoonmaakkastje bij je thuis en kijk eens wat deze symbolen betekenen? Zou je zelf ook nog een ander symbool kunnen bedenken?
veilig hoog zodat kinderen er niet bij kunnen
Preventietips
Je hebt meer gevaarlijke stoffen in huis dan je denkt. De meeste ongelukken gebeuren met geneesmidddelen, schoonmaakmidddelen op petroleumbasis, tabak, alcohol (niet voor consumptie) en giftige planten. Maar ook met shampoo, toiletverfrissers, cosmetica en nagellakremover.
Houd ook nicotinepleisters buiten bereik van kinderen. En pas op met sigaretten. Als een klein kind een sigaret in de mond steekt en doorslikt, kan dat levensgevaarlijk zijn.
Preventietips:
Berg gevaarlijke stoffen altijd achter slot en grendel op.
Koop producten met een kinderveilige sluiting.
Gebruik als het kan een vervangend, minder gevaarlijk product.
Lees altijd de informatie op de etiketten en bijsluiters.
Bewaar gevaarlijke stoffen altijd in de originele verpakking.
Sluit potten en flessen direct na gebruik weer af.
Meng nooit schoonmaakmiddelen met chloorbleekmiddelen.
Controleer of u giftige planten in huis hebt en verwijder die.
Laat kinderen nooit alleen als er gevaarlijk producten in de buurt staan.
Vertel iedereen (ook de oppas ) waar de Gifwijzer® hangt.
?
Praktijk opdracht 8
Kies uit de lijst van praktijkopdracht een opdracht en voer die uit. Aan het eind van het hoofdstuk moet je alle opdrachten hebben gedaan.
Je hebt nu een praktijkopdracht gedaan en maakt een verslag over hoe het gegaan is.
Let goed op je taalgebruik.
Voordat je het instuurt laat je eerst iemand uit je groepje het lezen. Noteer de naam!
Je geeft antwoord op de volgende vragen.
a) Wat moest je doen. Beschrijf hier duidelijk wat je moest maken en hoe je het moest aanpakken
b) Wat moest je allemaal voorbereiden voordat je mocht beginnen. Beschrijf hier wat je moest doen voordat je kon beginnen met de opdracht.
c) Aan de slag. Hier beschrijf je duidelijk hoe je het product hebt gemaakt. Wat je allemaal moest doen tot dat het product klaar was.
d) Hoe ging het. Hier schrijf je hoe het ging. Deed ieder zijn taak of deden jullie de taken door elkaar. Had je de opdracht goed gelezen of ging er iets mis doordat je niet goed gelezen had. Hier beschrijf je ook wat je geleerd hebt van deze opdracht.
Zijn er dingen die echt niet goed gingen maar wat je wel beter had kunnen doen? Hoe pak je het de volgende keer aan?
Alleen maar schrijven het ging goed is dus niet voldoende.
Geld en huishouden
Wat zijn de kosten voor boodschappen?
De kosten voor boodschappen hebben natuurlijk heel erg te maken met uit hoeveel personen een huishouden bestaat. Hieronder zie je wat je per grootte van het huishouden per maand kwijt bent aan boodschappen:
Aantal Gemiddelde kosten personen totaal 1 tussen 150 en 180 euro 2 tussen 250 en 300 euro 3 tussen 400 en 450 euro 4 tussen 450 en 480 euro 5 tussen 520 en 560 euro
uitgaven-half-jaar.png
Kosten van de huishouding
De kosten voor een huishouden bestaan voornamelijk uit 2 onderdelen: - Gemiddelde kosten boodschappen - Gemiddelde kosten voor vaste lasten
Wat zijn de gemiddelde kosten voor vaste lasten?
In het onderstaande overzicht houden we rekening met de gemiddelde kosten voor een gemiddeld gezin.
Vaste lasten - gemiddelde kosten Huur hypotheek 350 euro Auto 70 euro Gas/water/licht 200 euro Internet 50 euro Telefoon 30 euro Verzekeringen 300 euro Totaal 1000 euro
Gemiddelde kosten huishouden
Een huishouden bestaande uit 4 personen geeft dus per maand gemiddeld 450 euro uit aan boodschappen en gemiddeld 1000 euro aan vaste lasten, in totaal bijna 1.500 euro per maand.
De kosten voor boodschappen kun je onder verdelen in persoonlijke uitgave en algemene uitgaven. Persoonlijke uitgaven zijn voor één persoon bestemt. Algemene uitgaven bedoeld voor alle leden van het gezin.
sparen voor........................
Reserverings uitgaven
Reserveringsuitgaven zijn uitgaven die je niet zo vaak doet zoals een nieuwe jas, nieuwe auto, onderhoud aan je huis, een vakantiereis enz. Je moet om dit te kunnen betalen eerst geld reserveren(sparen) om het te kunnen kopen.
Vragen 35 t/m 41
Vraag 35 t/m 40
Vraag 35: Wat betekenen de volgende symbolen?
Vraag 36: Waarom staan er waarschuwingssymbolen op schoonmaakmiddelen.
Vraag 37: Geef 5 tips om te voorkomen dat er ongelukken in huis gebeuren met gevaarlijke stoffen. Welke tip vind jij het belangrijkst?
Vraag 39: Wat wordt er bedoeld met vaste lasten in de huishouding?
Vraag 40 Wat is het verschil tussen persoonlijke uitgaven en algemene uitgaven in een gezin?
De meeste wasmiddelen zijn synthetische wasmiddelen gemaakt van aardolie. Ze lossen goed op in water, werken goed bij lage temperaturen en kunnen gemakkelijk uit kleding worden gespoeld.
Er bestaan ook zeepwasmiddelen die worden gemaakt van plantaardige en dierlijke vetten en oliën. ze lossen minder goed op en zijn moeilijker uit te spoelen. Zeepwasmiddelen zijn goed afbreekbaar in de natuur.
Water alleen is vaak niet voldoende om te reinigen. Water heeft namelijk de neiging om samen te trekken tot bolvormige druppels.
Op een vet oppervlak vloeit water daarom weg zonder het vochtig te maken. Daarom bevatten wasmiddelen, oppervlakteactieve stoffen (afgekort: oas). Deze zorgen er voor dat materiaal goed bevochtigd wordt en het water het vuil in oplossing kan brengen. Daarnaast kunnen oas allerlei soorten vuil aan zich binden, zoals olie- en vetvervuilingen.
Daarnaast bevat een wasmiddel nog andere stoffen met bijzondere eigenschappen.
water ontharders: om te voorkomen dat er kalk ontstaat in het water wat slecht is voor de werking van het wasmiddel en de wasmachine.
Optische witmiddelen: Door veroudering vergeelt textiel. Optische witmiddelen in wasmiddelen zorgen ervoor dat het ultraviolette licht uit het daglicht terugkaatst als blauw licht
zuurstofbleekmiddelen: rekenen af met kleurhoudende vlekken in het wasgoed zoals wijn.
Enzymen: Eiwithoudende vlekken zijn lastig te verwijderen, terwijl ze veel voorkomen. Vlekken door bloed, transpiratievocht, en ontlasting zijn voorbeelden van vuil met eiwitten. Deze vlekken kunnen worden afgebroken met enzymen.
Anti-vergrauwingsmiddelen en kleurbeschermingsmiddelen: Het losgemaakte vuil en de overmaat aan kleurstoffen moeten geen kans krijgen om opnieuw neer te slaan op het textiel.
Geurstoffen:Van nature ruikt wasmiddel niet prettig. leder wasmiddel is daarom meer of minder geparfumeerd.
etiket.jpg
Soorten wasmiddelen.
Witwasmiddelen: kun je gebruiken voor de witte en gekleurde was.
Bontwasmiddelen: voor de gekleurde was, je hebt ook middelen voor speciale zeer donkere was.
Fijnwasmiddel of handwasmiddel: Gebruik je voor wol en andere fijne stoffen ?
zakgeld, kleedgeld
Help mijn zakgeld is op.
Je kunt niet stellen dat het zakgeld in het nieuwe jaar automatisch omhoog moet. Maar dit is wel iets waarover ouders en kinderen kunnen onderhandelen. Als vader of moeder kun je nadenken over verhoging van het zakgeld als je kinderen kunnen aantonen dat bepaalde zaken duurder voor ze zijn geworden.
Zakgeld vanaf 6 jaar
Het Nibud adviseert met zakgeld te beginnen als kinderen ongeveer 6 jaar zijn en de verschillende euromunten kunnen herkennen. Een hoger bedrag is op z’n plaats als er niet alleen frisdrank, snoep of speelgoed, maar ook verjaardagscadeautjes van dienen te worden bekostigd. Ook van belang is om af te spreken welk deel van het zakgeld naar de spaarpot gaat.
Het is aan te raden een vast bedrag zakgeld te geven dat wekelijks op een vast tijdstip wordt gegeven. Zakgeld moet als leergeld worden gezien, dat kinderen naar eigen inzicht kunnen besteden. „Dat kan best eens fout gaan, maar ga als ouder niet meteen extra geld geven als het te snel opgaat. Zakgeld is er juist voor om kinderen te leren keuzes te maken; op is op.”
Je kunt kinderen voor karweitjes een kleine beloning geven zo leren kinderen dat werk geld oplevert.
Beginnen met kleedgeld
Scholieren vanaf twaalf jaar krijgen vaak ook kleedgeld. Volgens het Nibud moeten ouders en kind ook daarbij afspreken waarvoor het geld al dan niet is bedoeld. De tiener zal moeten leren om te sparen voor grote aankopen zoals schoenen of een winterjas.
Financiële talenten
Scholieren die goed uit de voeten kunnen met hun zak- en kleedgeld, blijken later minder snel in de schulden te belanden. Zij hebben j namelijk geleerd om hun wensen op hun inkomsten af te stemmen. Ook zijn zij in staat om keuzes te maken tussen aankopen die echt nodig zijn en die zij graag zouden willen hebben.
Jongeren zullen vooral moeten leren om met een bepaald budget uit te komen. Als volwassene zullen zij hun wensen immers ook op hun inkomsten moeten afstemmen.
Vraag 42 t/m 47
Vraag 42 t/m 47
Vraag 42: Waar zijn synthetische wasmiddelen van gemaakt? Waar zijn zeepmiddelen van gemaakt.
Vraag 43 Waarom is het nodig om een water ontharder toe te voegen aan het wasmiddel?
Vraag 44 Welke soort vuil pakken de enzymen in wasmiddelen aan?
Vraag 45: welke soorten wasmiddelen ken je?
Vraag 46: Heb jij zakgeld in de vorm van een vast bedrag per week/maand. Leg uit waarom het belangrijk is om een vast bedrag zakgeld te krijgen?
Vraag 47: Wanneer wordt er vaak gestart met kleedgeld? Wat is erg belangrijk om af te spreken als je kleedgeld krijgt?
Soms gebeuren erin huis dingen waarbij je snel moet handelen. Daar gaat deze opdracht over. In de bijlage staat een eenvoudige Gifwijzer. Je kunt bij de apotheek een Gif wijzer kopen die uitgebreider is dan deze. Ook bestaat er een App. Gifwijzer. Je docent heeft die op zijn IPad.
Maak drie omschrijvingen van een gebeurtenis waarbij een kind bij jullie in huis( de situatie mag je verzinnen) , heeft gedronken of gegeten van een gevaarlijk stof. Schrijf vervolgens aan de hand van de Gifwijzer wat je zou moeten doen om je broertje/zusje te helpen zonder dat het erger wordt.
Voorbeeld: Mijn vader was de gootsteen aan het ontstoppen en mijn broertje zag de fles. Hij was met mijn zusje aan het spelen en ze wilden iets drinken. Hij heeft dit toen ingeschonken en opgedronken.
lever dit verslag in bij de extra opdrachten. Deze kun je vinden op de laatste datum/week van deze cursus.
Op de onderstaande site staan een aantal tips en spelletjes.
Het beste kun je het spelen op de computer. Doe je het op de Ipad dan is het wat lastiger maar het gaat wel.
Schrijf in een verslag welke tips jij andere leerlingen wil geven als het gaat over het bestrijden van brand. Welke blusmiddelen moeten waar en wanneer gebruiken.
lever dit verslag in bij de extra opdrachten. Deze kun je vinden op de laatste datum/week van deze cursus.
Het arrangement Prettig wonen is gemaakt met
Wikiwijs van
Kennisnet. Wikiwijs is hét onderwijsplatform waar je leermiddelen zoekt,
maakt en deelt.
Auteurs
Rob Veldt
Laatst gewijzigd
2017-11-20 17:03:39
Licentie
Dit lesmateriaal is gepubliceerd onder de Creative Commons Naamsvermelding 3.0
Nederlands licentie. Dit houdt in dat je onder de voorwaarde van naamsvermelding vrij bent om:
het werk te delen - te kopiëren, te verspreiden en door te geven via elk medium of
bestandsformaat
het werk te bewerken - te remixen, te veranderen en afgeleide werken te maken
voor alle doeleinden, inclusief commerciële doeleinden.
Leeromgevingen die gebruik maken van LTI kunnen Wikiwijs arrangementen en toetsen afspelen en resultaten
terugkoppelen. Hiervoor moet de leeromgeving wel bij Wikiwijs aangemeld zijn. Wil je gebruik maken van de LTI
koppeling? Meld je aan via info@wikiwijs.nl met het verzoek om een LTI
koppeling aan te gaan.
Maak je al gebruik van LTI? Gebruik dan de onderstaande Launch URL’s.
Arrangement
Oefeningen en toetsen
Toets prettig wonen
So prettig wonen 1
So prettig wonen 2
IMSCC package
Wil je de Launch URL’s niet los kopiëren, maar in één keer downloaden? Download dan de IMSCC package.
Oefeningen en toetsen van dit arrangement kun je ook downloaden als QTI. Dit bestaat uit een ZIP bestand dat
alle informatie bevat over de specifieke oefening of toets; volgorde van de vragen, afbeeldingen, te behalen
punten, etc. Omgevingen met een QTI player kunnen QTI afspelen.
Wikiwijs lesmateriaal kan worden gebruikt in een externe leeromgeving. Er kunnen koppelingen worden gemaakt en
het lesmateriaal kan op verschillende manieren worden geëxporteerd. Meer informatie hierover kun je vinden op
onze Developers Wiki.