In deze periode gaan we aan de slag met allerlei verhalen. Je gaat lezen, analyseren en beoordelen. Je geeft je mening en gebruikt argumenten om die mening zo goed mogelijk te onderbouwen.
De lessenserie sluit aan bij het onderdeel 'lezen' uit NU Nederlands 3F (boek A).
A. Verhalen lezen
Week 8 - Anne Provoost - De laatste kogel
Week 10 - Toon Tellegen - De egel dat ben ik
Week 11 - Jan Arends - De zelfmoordenaar
Week 12 - Roald Dahl - Het grote muizenplan
Oefenen voor de toets
B. Verhalen analyseren
Als je jouw mening over een verhaal moet geven, is het handig als je dit verhaal eerst kunt analyseren. Dit helpt je op twee punten. Allereerst bij het vormen en bepalen van wat je mening over het verhaal eigenlijk is. Ten tweede bij het beargumenteren ervan. Als je moet uitleggen waarom je iets aan een verhaal goed/mooi/saai/realistisch/origineel/vergezocht/spannend/of ... vindt, dan kunnen de begrippen die we hieronder gaan behandelen je daarbij helpen.
Stijl
Als je het hebt over de stijl van een schrijver, bedoel je alles wat opvallend is aan zijn taalgebruik. Je kunt letten op stijlkenmerken en op stijlfiguren.
Stijlkenmerken
Voorbeelden van kenmerken waarmee je de stijl van een schrijver kunt beschrijven:
Zinslengte
(Veel) bijvoeglijke naamwoorden
(Veel) moeilijke woorden
Voorkeur voor het gebruik van bepaalde leestekens (zoals ... om spanning mee op te wekken)
Afstandelijk (verleden tijd en/of lijdende vorm)
Beeldspraak
Voorbeeld: voorkeur voor het gebruik van bepaalde leestekens
Hersenschimmen
In het leven terug? ... maar waar is zoiets gebleven? ... is er wel zoiets? ... of was gewoon alles inbeelding van het hoofd? ... hersenschimmen?
Bron: Bernlef - Hersenschimmen
Voorbeeld: (veel) bijvoeglijke naamwoorden en beeldspraak (tegenstelling)
Stilte heeft een eigen stem
Ze staan in de rij voor bloed. De vroege junizon schijnt stralend over een sliert vrouwen die geduldig wachten bij el matadero. Waaiers worden opengeklapt en heen en weer bewogen, tegen de warmte van Madrid en de geur van vers vlees die uit het slachthuis komt drijven.
Bron: Ruta Sepetys – Stilte heeft een eigen stem
Voorbeeld: lange zin en beeldspraak (vergelijking)
Joe speedboot
De knalpijpen glansden als bazuinen, de wereld leek te verschroeien in allesverzengend lawaai wanneer de jongens het gaspedaal intrapten met de koppeling in, alleen om te laten weten dat ze bestonden, zodat niemand daaraan zou twijfelen, want wat niet weerkaatst, bestaat niet.
Bron: Tommy Wieringa – Joe speedboot
Voorbeeld: ironie
Immortelle LXXXIV
O, spreek mij niet van liefde,
Van vriendschap en van trouw;
Die zijn al sinds lang overleden,
‘k Ben lang er al van in den rouw.
Neen, spreek mij van ‘s menschen ellende,
Van al zijn kommer en nood,
En hoe hij zijn broeders leven
Verbittert,— dan lach ik mij dood!
Bron: Piet Paaltjens - Snikken en grimlachen
Stijlfiguren
Schrijvers gebruiken stijlfiguren om indruk te maken op hun lezers. Een stijlfiguur is een middel waarmee de schrijver dat wat hij wil zeggen sterker of treffender kan uitdrukken.
De vorm die een schrijver kiest hangt af van het doel. Voorbeelden van verschillende soorten stijlfiguren zijn:
Ironie (de schrijver zegt het tegenovergestelde van wat hij bedoelt)
Zelfspot
Benadrukken door tegenstellingen (paradox) en/of herhalingen (pleonasme en tautologie)
Verhalen kun je op allerlei manier overbrengen. Je kunt ze vertellen, opschrijven, uitbeelden of een combinatie hiervan. Maar hoe je een verhaal ook overbrengt, het bevat altijd minimaal de volgende 'ingrediënten':
een ruimte/plaats/omgeving;
een personage (mens/dier/ding);
een tijdsverloop om aan te geven dat er iets is/gebeurt;
een conflict of gebeurtenis.
Deze aspecten vormen de context voor de verhaallijn. De verhaallijn is een weergave van een reeks gebeurtenissen, die uiteindelijk leiden tot een conflict en een ontknoping.
Conflict
Bij een conflict komt een personage uit een verhaal in de problemen. Met anderen of met zichzelf.
Als een conflict een botsing tussen verschillende personages uit een verhaal is, dan heet dit een uiterlijk conflict. Als een personage in de problemen zit met zichzelf of voor een moeilijke keuze staat, dan heet dit een innerlijk conflict.
De ontknoping (ook wel: climax) is de manier waarop het conflict binnen het verhaal wordt opgelost (waarbij dus ook voor een slechte oplossing kan worden gekozen).
In een verhaal zit altijd een conflict, maar dat komt natuurlijk niet uit de lucht vallen. Er is altijd een ontwikkeling naar de botsing en de afloop toe, waardoor er op de een of andere manier spanning ontstaat. Het hoogtepunt in een conflict noemen we een crisis: dit is het beslissende moment in het conflict. Het conflict kan dan:
in een botsing tot een uitbarsting komen (een woordenstrijd, een gevecht enz.)
naar binnen slaan (en leiden tot bijvoorbeeld een zelfmoord)
Een conflict kan ook wel eens niet tot een crisis of botsing leiden, omdat het probleem al in eerder stadium wordt opgelost. Hoe een conflict ook de wereld wordt uitgeholpen, er is dus altijd sprake van een ontknoping.
Vragen bij het verhaal
Toets: Verhaalstructuur
Toets: Verhaalstructuur
0%
Lees het verhaal De zelfmoordenaar, dat is geschreven door Jan Arends.
Oriënteren op het verhaal
Wat voor een soort tekst verwacht je te gaan lezen?
Welk doel denk je dat de tekst heeft?
Voor welk publiek?
Voorbereiden op het lezen
Lees de titel: waar denk je dat het verhaal over gaat?
Tijdens het lezen
Markeer woorden en zinnen die samenhangen met de begrippen ‘conflict’, ‘crisis’ en ‘ontknoping’.
De onderstaande antwoorden moet je zelf nakijken; vergelijk jouw antwoorden met de goede
antwoorden, en geef aan in welke mate jouw antwoorden correct zijn.
Om spanning in zijn verhaal te brengen, creeert een schrijver zogenoemde 'open plekken' in zijn tekst. Open plekken zijn momenten in een verhaal die vragen oproepen bij de lezer. Een paar voorbeelden:
informatie is tegenstrijdig en de lezer moet er zien achter te komen wat juist is;
de schrijver houdt (voorlopig) informatie achter, waardoor de lezer moet blijven doorlezen;
personages gedragen zich verdacht en alleen doorlezen kan duidelijk maken waarom.
Open plekken zijn dus de nog niet ingevulde stukken van een verhaal, die je als lezer verderop in het verhaal wil gaan invullen. Spanning is de verwachting van de lezer over het verdere verloop van een verhaal. Die spanning is subjectief: iedereen ervaart die op zijn eigen manier.
De tijd die verloopt tussen het oproepen van een vraag en het geven van het antwoord heet de spanningsboog.
Kijk voor meer informatie eventueel het volgende filmpje:
Manipulatietechnieken
Een schrijver kan op allerlei manieren open plekken in zijn verhaal brengen (en daarmee dus spanning creeeren). Een aantal van deze technieken zijn:
stoppen op een spannend moment (de cliffhanger);
wisselen van perspectief;
veranderen van verhaallijn;
de lezer op een dwaalspoor zetten (je verwacht iets, maar bij verder lezen blijkt de situatie anders te zijn).
Een schrijver kan ook gebruikmaken van:
een vooruitwijzing (suggereren dat er iets gaat gebeuren, maar (nog) niet vertellen wat);
een vertraging (de verhaallijn vlak voor een ontknoping bewust vertragen).
Afloop
Soms roept een schrijver in zijn verhaal meer vragen bij de lezer op dan dat hij beantwoordt.
Als belangrijke vragen in het verhaal niet worden ingevuld, spreek je van een open einde. Wanneer al deze vragen wel worden beantwoord, dan is het einde gesloten.
Vragen bij het verhaal
Oefening: Het grote muizenplan
Oefening: Het grote muizenplan
0%
Roald Dahl – Het grote muizenplan
Oriënteren op het verhaal
Wat voor een soort tekst verwacht je te gaan lezen?
Welk doel denk je dat de tekst heeft?
Voor welk publiek?
Voorbereiden op het lezen
Lees de titel: waar denk je dat het verhaal over gaat?
Een verhaal heeft altijd een aantal vaste ingdredienten. Twee van die ingredienten zijn de factoren tijd en plaats. Een verhaal speelt zich immers altijd ergens en op enig moment af. Op deze pagina's gaan we daar verder op in.
Tijd
Een schrijver, de auteur, kan spelen met het tijdverloop in een verhaal. De belangrijkste reden hiervoor is vaak het creeeren van spanning.
Ieder verhaal heeft een chronologisch verloop. Dat is het verloop van tijd zoals het zich in werkelijkheid afspeelt (of zou hebben afgespeeld, als een verzonnen verhaal zich echt zou voordoen).
De meeste schrijvers vertellen hun verhaal meestal anders (dus niet chronologisch) en spelen juist met het tijdverloop. Een schrijver bepaalt immers zelf in welke volgorde hij de gebeurtenissen in het verhaal wil zetten. Bij een detective bijvoorbeeld gaat het er vaak niet om dat er iemand vermoord is, maar om de vraag naar de motieven (en daarmee de dader). Detectives beginnen dus vaak bij de ontknoping (de moord) en gaan dan pas over de voorgeschiedenis en het conflict.
De volgorde uit het chronologische verhaal kan dus sterk verschillen van het verhaal zoals dat uiteindelijke op papier staat.
Als een schrijver veel aandacht besteedt aan een bepaalde gebeurtenis, met veel details, dan noemen we dat tijduitbreiding/tijdvertraging. Denk bijvoorbeeld aan de filmische effecten als je een kogel door de ruimte ziet vliegen. Doordat de lezer gedwongen wordt er langer bij stil te staan, werkt zo'n beschrijving vertragend en neemt vaak ook spanning toe.
Als een schrijver minder belangrijke gebeurtenissen slechts kort en vluchtig beschrijft, heet dat tijdversnelling. 'Zo ging er een tiental jaren voorbij waarin de kinderen groot werden en het huwelijk een sleur werd' is daarvan een voorbeeld.
Als een schrijver een gebeurtenis in zijn geheel weglaat, dan heet dan een tijdsprong.
Een schrijver kan er ook voor kiezen om tijdens een fragment uit zijn verhaal terug te gaan in de tijd. Dit heet een flash-back. Soms bestaat zo'n flash-back maar uit een paar zinnen, maar het kan ook om een veel langer stuk gaan.
Tot slot kan een schrijver ook een flash-forward gebruiken. Meestal gaat het om een enkele zin, waarin de schrijver zijn lezer even laat weten dat híj de afloop al kent (en jij als lezer dus duidelijk nog niet).
Plaats
De plaats (of ruimte) waar een verhaal zich afspeelt is altijd van groot belang voor de sfeer in een verhaal. De fysieke ruimte (een kamer, een land, een speciale buurt enz.) beschrijft een schrijver dan ook vaak uitgebreid en met behulp van al zijn zintuigen: wat hij er hoort, ziet, ruikt en voelt.
Vaak ondersteunt die beschrijving ook het thema in het verhaal. Zo zie je bijvoorbeeld vaak dat het regent als de hoofdpersoon verdrietig is en dat het nacht is als er iets spannends staat te gebeuren. Ook dit wordt tot de ruimte gerekend.
Oefenen met tijd en plaats
Personages
Personages zijn de karakters (mensen, dieren, dingen) die in een verhaal worden opgevoerd.
Rollen
In een verhaal kunnen allerlei personages voorkomen. Die zijn soms mensen, maar kunnen ook dieren of dingen zijn. Zo lang ze in het verhaal maar 'tot leven' komen.
Je kunt ze meestal onderverdelen in hoofd- enbijfiguren. Hoofdfiguren maken tijdens het verhaal een echte ontwikkeling door, bijfiguren meestal niet of veel minder.
Bij het analyseren van een verhaal kan het soms helpen om de rol van de verschillende personages te bepalen. Welke rol een personage speelt, is altijd gerelateerd aan het doel van de hoofdpersoon. Er zijn allerlei soorten rollen:
hoofdpersoon (het personage dat in het verhaal een doel wil bereiken)
helper (iemand die de hoofdpersoon helpt om zijn doel te bereiken)
tegenstander (iemand die de hoofdpersoon tegenwerkt)
begunstigde (iemand die de hoofdpersoon niet helpt, maar er wel van profiteert als die zijn doel bereikt)
slachtoffer (iemand die er last van heeft als de hoofdpersoon zijn doel bereikt)
afzijdige (iemand die niets met het doel van de hoofdpersoon te maken wil hebben).
Karakterontwikkeling
Tijdens een verhaal kan een personage zich in meer of mindere mate ontwikkelen. Die ontwikkeling uit zich meestal in de wijze waarop een personage leert; hij krijgt meer of nieuwe inzichten over zichzelf of anderen.
Een personage dat zich ontwikkelt noem je een round character. Een personage dat dit juist niet doet is een flat character. Vaak gaat het dan om typetjes: het personage is opgebouwd rond een enkele eigenschap die wordt uitvergroot, zoals de verleider, de slechterik of de optimist.
Een round character kan zich ontwikkelen op tal van eigenschappen. Een aantal voorbeelden zijn:
betrouwbaar ⇔ onbetrouwbaar
strijdlustig ⇔ geeft de moed snel op
druk ⇔ rustig
aardig ⇔ gemeen
lui ⇔ actief
haatdragend ⇔ vergevingsgezind
agressief ⇔ vredelievend
eerlijk ⇔ oneerlijk
standvastig ⇔ wispelturig
onzeker ⇔ zelfbewust
verlegen ⇔ brutaal
angstig ⇔ zelfverzekerd
bescheiden ⇔ brutaal
bazig ⇔ onderdanig
nieuwsgierig ⇔ ongeinteresseerd
vrolijk ⇔ somber
impuslief ⇔ denk goed na
warm/gezellig ⇔ koel/afstandelijk
naief ⇔ achterdochtig
enz.
Speaking names
Je spreekt van een speaking name als de naam van een personage iets zegt over het karakter ervan.
Veel bekende voorbeelden zijn terug te vinden in sprookjes. Sneeuwwitje is immers geen toevallige naam. En als je de namen van de zeven dwergen opsomt wordt het principe helemaal helder: Giechel, Grumpie, Stoetel, Dommel, Niezel, Bloosje en Doc.
Vertelperspectief
Het perspectief verwijst naar de vertelwijze in het verhaal. Een schrijver kan verschillende vertellers gebruiken die het verhaal aan de lezer overbrengen. Hij bepaalt door wiens ogen de lezer het verhaal tot zich krijgt.
Meestal is een verhaal niet in één perspectief geschreven, maar wisselen verschillende perspectieven zich in meer of mindere mate af.
Ik-perspectief
Bij een ik-perspectief is er een ik-personage dat het verhaal aan de lezer 'vertelt'. Het is een vertelvorm die de lezer sterk bij het verhaal betrekt.
De ik-verteller deelt alle gebeurtenissen, gedachten, gevoelens en waarnemingen van hemzelf van binnenuit rechtstreeks mee. Omdat de lezer zich vaak gaat identificeren met die ik-verteller, kan de ik-verteller dus ook rechtstreeks op de lezer 'inpraten' en hem op die manier beinvloeden. De lezer is zijn publiek en hij weet dat.
Er zijn twee manieren om zo'n ik-verhaal te vertellen: belevend-ik of een achteraf vertellende ik.
Een belevend-ik vertelt het verhaal terwijl hij er zelf nog middenin zit. Hij weet dus zelf nog niet hoe het afloopt. Terwijl een achteraf vertellende ik het verhaal na afloop ervan pas aan de lezer vertelt. Hij weet dus zelf wel hoe het afloopt en neemt zijn lezer mee in zijn herinnering ervan.
Personaal perspectief
Als een schrijver een personaal perspectief gebruikt vertelt hij het verhaal via één of meerdere hij/zij-figuren.
Als hij kiest voor slechts één hij/zij-figuur gaat een lezer zich vaak snel met dit personage identificeren, wat de betrokkenheid van de lezer bij het verhaal vergroot. Dit betekent dat de hij/zij-figuur dus rechtstreeks op de lezer kan 'inpraten' en hem op die manier kan beinvloeden. De lezer is zijn publiek en hij weet dat.
Dit is anders bij het meervoudig hij/zij perspectief. In dat geval vertellen meerdere verhaalfiguren het verhaal, zodat de lezer de gebeurtenissen van meerdere kanten hoort. Dit verhoogt de betrouwbaarheid van wat je leest.
Alwetende verteller
Als een schrijver voor een alwetende verteller kiest, dan laat hij het verhaal vertellen door iemand die er zelf geen rol in heeft. De verteller staat dus buiten het verhaal en heeft het zelf niet mee gemaakt.
Oefenen met vertelperspectief
C. Verhalen beoordelen
Als je jouw mening over een verhaal geeft, dan geef je een recensie. In een recensie vertel je wat je van het verhaal vindt en waarom. Een geschreven recensie is een tekstsoort met een argumentatiestructuur.
Uitleg over de opbouw (of structuur) van zo'n tekst vind je in NU Nederlands 3F, boek A, onderdeel lezen, de opbouw van een tekst.
Daarnaast bevat een recensie een aantal elementen, die in dit onderdeel één voor één worden behandeld.
Recensie
Een geschreven recensie is een tekstsoort met een argumentatiestructuur.
Uitleg over de opbouw (of structuur) van zo'n tekst vind je in NU Nederlands 3F, boek A, onderdeel lezen, de opbouw van een tekst.
1 In ‘Dit is het boek voor ouders met een leven’ schrijven Barbara van Erp en Femke Sterken dat het moederschap zwaarder is dan kinderloze vrouwen kunnen bevroeden. Ze stellen dat niemand vertelt over het slaapgebrek, de poepluiers, de hechtingen en het verloren seksleven. En dus schreven zij een boek, waarin ze dit wel uiteen zetten.
2 Wij juichen openheid en realisme over ouderschap toe, maar Van Erp en Sterken maken een denkfout: mensen die kinderen willen, staan niet open voor dit soort informatie – dát is het probleem. Dit ‘niet willen weten’ staat in de psychologie bekend als cognitieve dissonantie.
3 In 2013 publiceerden wij een artikel over de mythe van het moederschap, waarin wij verwezen naar talloze bronnen die laten zien hoe zwaar mensen het ouderschap vinden. Het is kortom niet zo dat de informatie er niet is.
4 Het boek van Van Erp en Sterken zal vooral gelezen worden door mensen die al kinderen hebben en zich herkennen in de problematiek, niet zozeer door mensen die nog aan kinderen willen beginnen. Die schrijven later zelf een boek. Over hoe zwaar het ouderschap is.
Deb Appel en Wytske Mertens, in: de Volkskrant (bewerkt)
Het signalement bestaat uit een opsomming van een aantal gegevens over het verhaal. Denk aan:
titel;
schrijver;
publicatie (waar het verhaal deel van uit maakt) en
de datum van publicatie.
Indien van toepassing kun je ook de illustrator vermelden.
Korte beschrijving
De beschrijving van het verhaal is eigenlijk een (korte) samenvatting, waarin je je alleen tot de hoofdlijnen beperkt. Verklap nog niet alles, zodat je samenvatting anderen kan uitnodigen om het verhaal ook te gaan lezen.
Een samenvatting begint vaak met het onderwerp van het verhaal. Ook de hoofdgedachte komt erin terug (zie ook NU Nederlands 3F, boek A, onderdeel lezen, leesteksten verkennen).
Het arrangement Verhalen - periode 5 is gemaakt met
Wikiwijs van
Kennisnet. Wikiwijs is hét onderwijsplatform waar je leermiddelen zoekt,
maakt en deelt.
Auteur
Mette van Straaten
Je moet eerst inloggen om feedback aan de auteur te kunnen geven.
Laatst gewijzigd
2022-04-03 12:27:54
Licentie
Dit lesmateriaal is gepubliceerd onder de Creative Commons Naamsvermelding 4.0 Internationale licentie. Dit houdt in dat je onder de voorwaarde van naamsvermelding vrij bent om:
het werk te delen - te kopiëren, te verspreiden en door te geven via elk medium of bestandsformaat
het werk te bewerken - te remixen, te veranderen en afgeleide werken te maken
voor alle doeleinden, inclusief commerciële doeleinden.
Van dit lesmateriaal is de volgende aanvullende informatie beschikbaar:
Toelichting
In deze periode gaan we aan de slag met allerlei verhalen. Je gaat ze lezen, analyseren en beoordelen. Je geeft je mening en gebruikt argumenten om die mening zo goed mogelijk te onderbouwen.
De lessenserie sluit aan bij het onderdeel 'lezen' uit NU Nederlands 3F (boek A).
In deze periode gaan we aan de slag met allerlei verhalen. Je gaat ze lezen, analyseren en beoordelen. Je geeft je mening en gebruikt argumenten om die mening zo goed mogelijk te onderbouwen.
De lessenserie sluit aan bij het onderdeel 'lezen' uit NU Nederlands 3F (boek A).
Leeromgevingen die gebruik maken van LTI kunnen Wikiwijs arrangementen en toetsen afspelen en resultaten
terugkoppelen. Hiervoor moet de leeromgeving wel bij Wikiwijs aangemeld zijn. Wil je gebruik maken van de LTI
koppeling? Meld je aan via info@wikiwijs.nl met het verzoek om een LTI
koppeling aan te gaan.
Maak je al gebruik van LTI? Gebruik dan de onderstaande Launch URL’s.
Arrangement
Oefeningen en toetsen
Stijlfiguren
Verhaalstructuur
Het grote muizenplan
De indeling van teksten
Recensie
IMSCC package
Wil je de Launch URL’s niet los kopiëren, maar in één keer downloaden? Download dan de IMSCC package.
Oefeningen en toetsen van dit arrangement kun je ook downloaden als QTI. Dit bestaat uit een ZIP bestand dat
alle
informatie bevat over de specifieke oefening of toets; volgorde van de vragen, afbeeldingen, te behalen
punten,
etc. Omgevingen met een QTI player kunnen QTI afspelen.
Wikiwijs lesmateriaal kan worden gebruikt in een externe leeromgeving. Er kunnen koppelingen worden gemaakt en
het lesmateriaal kan op verschillende manieren worden geëxporteerd. Meer informatie hierover kun je vinden op
onze Developers Wiki.