Luc woont sinds een jaar in de hoofdstad van Martinique: Fort-de-France. Daar ontmoet hij zijn oude klasgenootje Amélie die nog in Le Diamant, aan de Zuidkust, woont.
Amélie: Luc, c’est toi? Luc: Salut Amélie! Comment ça va? Amélie: Ça va bien, merci. Tu habites à Fort-de-France? Luc: Oui, j’habite ici. Tu es ici avec ta meilleure amie Claire? Amélie: Non, je suis ici avec mes parents et mon frère. Claire n’est plus ma meilleure amie, parce qu’elle a un petiti ami maintenant. Luc: Ah, je comprends, c’est dommage. Amélie: Ton nouveau collège, il est comment? Luc: Ça va. J’ai des profs sympas. J’adore madame Erdogan, ma prof d’anglais. Elle fait beaucoup de blagues. Amélie: Et tes camerades de classes? Ils sont comment? Luc: Ils sont sympas aussi. Amélie: C’est qui, ton meilleur ami? Luc: Mon meilleur ami? C’est Brumo. Brumo est très calme et gentil, mais aussi sportif. Amélie: Vous êtes souvent ensemble? Luc: Oui, nous sommes toujours ensemble. Amélie: Ah, vous êtes donc dans la même classe? Luc: Non, il ne va pas au collège… Brumo habite chez nous. Amélie: Je ne comprends pas…? Luc: Ha, ha, Amélie… Brumo n’est pas une personne! C’est un chien! Amélie: Quoi? Ton meilleur ami est un chien?
meilleur
beste
un petit ami
een vriendje
un chien
een hond
1.1 Vocabulaire
Vocabulaire 1.1
comment
hoe
habiter
wonen
ne…plus
niet meer
meilleur(e )
beste
parce que
omdat
un petit ami
een vriendje
une petite amie
een vriendinnetje
nouveau, nouvelle
nieuw
la blague
de grap
le camerade de classe
de klasgenoot
la camerade de classe
de klasgenote
aussi
ook
toujours
altijd
donc
dus
quoi
wat
un chien
een hond
1.2 Texte
Rencontrer des jeunes
le port
de haven
va
ga
la cascade
de waterval
nous traversons
we gaan door
1.2 Vocabulaire
Vocabulaire 1.2
rencontrer
ontmoeten
le/la jeune
de jongere
chercher
zoeken
où
waar
vite
snel
la plage
het strand
toujours
altijd
beaucoup
veel
le port
de haven
souvent
vaak
là-bas
daar
danser
dansen
va
ga
faire du foot
voetballen
la cascade
de waterval
magnifique
geweldig
d'abord
ten eerste
ensuite
vervolgens
enfin
tenslotte
nous traversons
we gaan door
arriver
aankomen
demain
morgen
1.3 Grammaire
Werkwoorden op -er
Veel werkwoorden eindigen in het Frans op -er. Om de werkwoorden goed toe te passen, moet je de werkwoorden vervoegen.
Stap 1:
je neemt het hele werkwoord
Stap 2:
je haalt –er eraf
Stap 3:
je zet de juiste uitgang erachter
Uitgangen:
Voorbeelden:
1) vinden = trouver Wat is… wij vinden
Stap 1: je neemt het hele werkwoord --> trouver Stap 2: je haalt –er eraf --> trouv Stap 3: je zet de juiste uitgang erachter --> trouvons
Dus wij vinden = nous trouvons
2) praten = parler Wat is… hij praat
Stap 1: je neemt het hele werkwoord --> parler Stap 2: je haalt –er eraf --> parl Stap 3: je zet de juiste uitgang erachter --> parle
Dus hij praat = il parle
1.3 Vocabulaire
Vocabulaire 1.3
je
ik
tu
jij
il
hij
elle
zij
on
men
nous
wij
vous
jullie / u
ils
zij (mannelijk meervoud)
elles
zij (vrouwelijk meervoud)
trouver
vinden
parler
praten
regarder
kijken (naar)
travailler
werken
poser
stellen
donner
geven
écouter
luisteren (naar)
habiter
wonen
oublier
vergeten
aimer
houden van / leuk vinden
arriver
aankomen
chercher
zoeken
danser
dansen
détester
haten / een hekel hebben aan
1.4 Phrases
Phrases 1.4
C'est qui ton meilleure ami?
Wie is jouw beste vriend?
C'est qui ta meilleure amie?
Wie is jouw beste vriendin?
C'est Brumo.
Dat is Brumo.
Tu as rencontré tes copains où?
Waar heb je jouw vrienden ontmoet?
Au club de foot.
Bij de voetbalclub.
Vous êtes souvent ensemble?
Zijn jullie vaak samen?
Nous sommes toujours ensemble.
Wij zijn altijd samen.
Qu'est-ce que vous aimez faire?
Wat vinden jullie leuk om te doen?
On aime danser.
Wij houden van dansen.
Je ne comprends pas.
Ik begrijp het niet.
1.5 Texte
J’ai un problème
lui
hem
dire
zeggen
des gâteaux
koekjes
qui fait peur
die bang maakt
le conseil
het advies
1.5 Vocabulaire
Vocabulaire 1.5
drôle
grappig
beau, belle
mooi
amoureux, amoureuse
verliefd
lui
hem
dire
zeggen
inviter
uitnodigen
des gâteaux
koekjes
délicieux, délicieuse
heerlijk
tomber amoureux
verliefd worden
le conseil
het advies
qui fait peur
die bang maakt
avoir soif
dorst hebben
rêver
dromen
raconter
vertellen
lire
lezen
le livre
het boek
la question
de vraag
la nuit
de nacht
le verre
het glas
fatigué(e )
moe
l'amour (m)
de liefde
l'amitié (v)
de vriendschap
1.6 Texte
Une fête
1.6 Vocabulaire
Vocabulaire 1.6
le plaisir
het plezier
grave
erg
sympa
aardig
la porte
de deur
la fête
het feest
l'idée (v)
het idee
le rendez-vous
de afspraak
jeudi
donderdag
vendredi
vrijdag
la semaine prochaine
de volgende week
avoir peur
bang zijn
disponible
beschikbaar
minuit
middernacht
seul(e)
alleen
vert(e)
groen
noir(e)
zwart
bleu(e)
blauw
blond(e)
blond
1.7 Grammaire
Het bijvoeglijk naamwoord
Het bijvoeglijk naamwoord zegt iets over een zelfstandig naamwoord.
Een zelfstandig naamwoord is …
… mensen, planten, dingen.
… dingen waar je een sticker op kunt plakken.
… dingen waar je de of het voor kan zetten.
Het bijvoeglijk naamwoord past zich aan aan het zelfstandig naamwoord waar het bij hoort.
zelfst.nw.
bijv.nw.
mannelijk
+ -
vrouwelijk
+ e
mannelijk meervoud
+ s
vrouwelijk meervoud
+ es
Voorbeelden
1. de zwarte hond = le chien noir
2. de zwarte auto = la voiture noire 3. de zwarte honden = les chiens noirs 4. de zwarte auto’s = les voitures noires
Uitzonderingen Bijvoeglijke naamwoorden die eindigen op de volgende letters hebben
een onregelmatige vrouwelijke vorm.
mannelijk
vrouwelijk
vertaling
-on wordt -onne
bon
bonne
goed, lekker
-en wordt -enne
italien
italienne
Italiaans
-eux wordt -euse
heureux
heureuse
gelukkig
-f wordt -ve
sportif
sportive
sportief
-er wordt -ère
premier
première
eerste
-il wordt -ille
gentil
gentille
aardig
Onderstaande bijvoeglijke naamwoorden zijn helemaal onregelmatig.
De onderdelen van het gezicht - Les parties du visage
2.1 Vocabulaire
Vocabulaire 2.1
le visage
het gezicht
la tête
het hoofd
le front
het voorhoofd
les oreilles
de oren
l'oreille
het oor
les joues
de wangen
les cheveux
het haar
les yeux
de ogen
l'oeil
het oog
les paupières
de oogleden
les sourcils
de wenkbrauwen
la bouche
de mond
le nez
de neus
les cils
de wimpers
le menton
de kin
les dents
de tanden
2.2 Texte
De lichaamsdelen - Les parties du corps
2.2 Vocabulaire
Vocabulaire 2.2
le corps
het lichaam
la tête
het hoofd
le cou
de hals
les épaules
de schouders
le bras
de arm
la main
de hand
le ventre
de buik
la jambe
het been
le pied
de voet
le tronc
de romp
le doigt
de vinger
le genou
de knie
le dos
de rug
la gorge
de keel
la cheville
de enkel
2.3 Texte
Tu es malade?
2.3 Phrases
Phrases 2.3
Tu es malade?
Ben je ziek?
Et toi?
En jij?
Je ne me sens bien.
Ik voel me niet goed.
J'ai très mal au ventre.
Ik heb erge buikpijn.
J'ai mal à la tête.
Ik heb hoofdpijn.
Qu'est-ce que tu as?
Wat heb je?
2.4 Grammaire
Vraagzinnen
In het Frans zijn er twee soorten vraagzinnen; zinnen met een vraagwoord en zinnen zonder vraagwoord.
Vraagzinnen zonder vraagwoord
In het Frans zijn er 3 mogelijkheden om de zin vragend te maken.
Optie 1) Een vraagteken achter de zin.
Bij optie 1 verandert er niets aan de zin. Er komt alleen een vraagteken achter de zin.
Om de zin vragend uit te spreken, laat je je stem omhoog gaan.
Optie 2) Est-ce que voor de zin (en een vraagteken).
Je zet “Est-ce que” voor de zin/ de zinsvolgorde blijft hetzelfde. Est-ce que heeft dus geen betekenis!
Optie 3) Omkering onderwerp en persoonsvorm.
Je draait het onderwerp en de persoonsvorm om. Dit doe je ook in het Nederlands en
je noemt het inversie. Je moet als je het omdraait wel een streepje zetten tussen het
onderwerp en de persoonsvorm. Let op; bij klinkerbotsing voeg je een t toe.
Voorbeelden:
Jij gaat naar Parijs. = Tu vas à Paris.
Ga jij naar Parijs? = Optie 1; vraagteken --> Tu vas à Paris ?
Optie 2; est-ce que --> Est-ce que tu vas à Paris?
Optie 3; omkering --> Vas-tu à Paris?
Vraagzinnen met vraagwoord
Ook hier zijn er 3 manieren om de zin vragend te maken.
Tu vas à Paris à quelle heure? Hoe laat ga je naar Parijs?
Comment tu vas à Paris? Hoe ga je naar Parijs?
Optie 2) Vraagwoord - est-ce que - normale zin.
À quelle heure est-ce que tu vas à Paris? Hoe laat ga je naar Parijs?
Nooit een vraagwoord na est-ce que!
Comment est-ce que tu vas à Paris? Hoe ga je naar Parijs?
Optie 3) Vraagwoord + inversie
À quelle heure vas-tu à Paris? Hoe laat ga je naar Parijs?
Comment vas-tu à Paris? Hoe ga je naar Parijs?
Vraagwoorden
pourquoi
waarom
qui
wie
où
waar
quand
wanneer
comment
hoe
combien
hoeveel
qu’est-ce que
wat
à quelle heure
hoe laat
quel(le)
welke
2.4 Vocabulaire
Vocabulaire 2.4
tu vas
jij gaat
Paris
Parijs
pourquoi
waarom
qui
wie
où
waar
quand
wanneer
comment
hoe
combien
hoeveel
qu’est-ce que
wat
à quelle heure
hoe laat
quel(le)
welke
2.5 Texte
Comment faire pour rester en forme?
Qu’est-ce que tu fais pour rester en forme? Nous avons posé des questions aux jeunes du collège Georges de la Tour à Metz.
Qu’est-ce que tu manges pas?
Eric: “Je suis végétarien. Au collège, on demande souvent: Pourquoi est-ce que tu es végétarien? C’est simple. J’adore les animaux! Je mange cinq fruits et légumes par jour. La viande n’est pas nécessaire pour rester en forme. Manger des noix à la place de la viande, c’est aussi bien.”
Quel est ton secret?
Claire: “Je ne suis presque jamais malade et je suis toujours de bonne humeur. Mon secret? Le chocolat noir. J’adore le chocolat noir! Quand je suis fatiquée, je mange un petit morceau de chocolat et hop… la bonne humeur revient!”
Est-ce que tu fais beaucoup de sport?
Nicolas: “Oui, je m’entraîne tous les jours, parce que je joue dans l’équipe nationale de waterpolo. Après les cours, je vais à la piscine pour mon entraînement. Ça se passe bien! Mais je dois bien dormir! Je me couche toujours à neuf heures. Je dors presque dix heures par nuit.”
Es-tu en forme?
Danique: “Je ne fais pas de sport mais je bouge beaucoup! Je vais au collège à vélo. Le collège est à dix kilomètres de ma maison, parce que j’habite à la campagne. Le vélo, ça va plus vite que le bus et c’est bon pour la santé!”
2.5 Vocabulaire
Vocabulaire 2.5
rester en forme
in vorm blijven
poser
stellen
la question
de vraag
manger
eten
demander
vragen
souvent
vaak
les fruits
het fruit
les légumes
de groenten
par jour
per dag
la viande
het vlees
nécessaire
noodzakelijk
les noix
de noten
presque
bijna
jamais
nooit
toujours
altijd
malade
ziek
fatigué( e)
moe
un petit morceau
een stukje
tous les jours
elke dag
parce que
omdat
après
na
les cours
de lessen
la piscine
het zwembad
dormir
slapen
par nuit
per nacht
bouger
bewegen
beaucoup
veel
le vélo
de fiets
la campagne
het platteland
la santé
de gezondheid
2.6 Texte
Piercez sans risque
Dans le nez, sur la langue, dans le nombril, sur les sourcils… Ok, le piercing, c’est la mode, mais fais attention! Ne te fais jamais piercer sur un marché, sur la plage ou dans un concert en plein air. Va chez un pierceur professionnel.
L’hygiène est très importante. Tout doit être stérile.
Les jours et semaines après le piercing, ne touche pas ton piercing toute la journée et désinfecte ton piercing deux fois par jour.
Attention aux risques: si le matériel n’est pas stérilisé, tu peux avoir le virus de l’hépatite. Et attention aux allergies: pas de bijou avec du nickel et seulement de l’or 18 carats.
Tu n’as pas encore 18 ans? Alors tu as besoin d’une autorisation écrite de tes parents et de la photocopie de leur carte d’identité.
Uit: Hors-série Phosphore 2003-2004
Le guide pratique des 15-25 ans
2.6 Vocabulaire
Vocabulaire 2.6
sans
zonder
la langue
de tong
le nombril
de navel
fais attention
pas op
un marché
een markt
la plage
het strand
en plein air
buiten
très
erg
important
belangrijk
toucher
aanraken
toute la journée
de hele dag
par jour
per dag
le bijou
het sieraad
seulement
slechts / alleen maar
besoin
nodig
une autorisation
een toestemming
écrite
geschreven
2.7 Grammaire
De ontkenning
In het Nederlands maak je een zin ontkennend met niet of geen.
Voorbeeld: ik praat > ik praat niet
In het Frans maak je een zin ontkennend met de woordjes ne …pas of n’… pas.
Neverandert in n’ voor een persoonsvorm met een klinker of een stomme h.
Om ne /n’ … pas op de juiste plek in de zin te gebruiken, kun je gebruik maken van een tosti.
Een tosti bestaat uit twee boterhammen en de ham en de kaas.
De eerste boterham is ne /n’.
De tweede boterham is pas.
De ham en kaas is de persoonsvorm (werkwoord).
Als je een zin ontkennend maakt, moet je altijd ne /n’ en pas gebruiken. Als je één van de twee vergeet, is het niet goed! Denk maar aan die tosti….. je hebt altijd twee boterhammen nodig voor je tosti, anders plakt de ham en de kaas aan je apparaat vast.
Voorbeeld:
Ik praat. = Je parle.
Opdracht: Maak deze zin ontkennend.
Stap 1: je neemt de Franse zin en kijkt wat de persoonsvorm is. Dat is namelijk je ham en je kaas.
Stap 2: je zet de eerste boterham (ne /n’) voor de persoonsvorm en de tweede boterham (pas) achter de persoonsvorm.
Antwoord: Ik praat niet. = Je neparle pas.
Andere ontkenningen:
ne … plus niet meer
ne … jamais nooit
ne … rien niets
ne … pas encore nog niet
ne … personne niemand
2.7 Vocabulaire
Vocabulaire 2.7
ne … pas
niet / geen
n'… pas
niet / geen
ne … plus
niet meer
ne … jamais
nooit
ne … rien
niets
ne … pas encore
nog niet
je parle
ik praat
je ne parle pas
ik praat niet
aimer
houden van
manger
eten
je suis
ik ben
j'ai
ik heb
regarder
kijken
prendre
nemen
jouer
spelen
2.8 Phrases
Phrases 2.8
Ça va bien?
Gaat het goed?
Oui, je suis en forme.
Ja, ik ben in vorm.
Tu manges bien?
Eet je goed?
Je mange beaucoup de fruits.
Ik eet veel fruit.
Je suis végétarien(ne).
Ik ben vegetariër.
Tu fais du sport?
Doe jij aan sport?
Oui, je fais du jogging.
Ja, ik doe aan hardlopen.
Tu t'entraînes souvent?
Train je vaak?
Je m'entraîne deux fois par semaine.
Ik train twee keer per week.
Je m'entraîne tous les jours.
Ik train elke dag.
C'est aussi bien.
Dat is ook goed.
Je ne suis presque jamais malade.
Ik ben bijna nooit ziek.
Je ne fais pas de sport, mais je bouge beaucoup.
Ik sport niet, maar ik beweeg veel.
C'est bon pour la santé.
Het is goed voor de gezondheid.
2.9 Texte
Appel à témoins
2.9 Vocabulaire
Vocabulaire 2.9
un témoin
een getuige
un accident
een ongeluk
grave
ernstig
dernier
afgelopen
devant
voor
la voiture
de auto
renverser
omverrijden
une fille
een meisje
il est sorti
hij is uitgestapt
la route
de weg
puis
vervolgens
la vitesse
de snelheid
il s'agit de
het gaat om
immatriculée
geregistreerd / met kenteken
la description
de beschrijving
grâce à
dankzij
donner
geven
moyen(ne)
gemiddeld
chauve
kaal
assez
nogal / tamelijk
tout le monde
iedereen
les fleurs
de bloemen
le portable
de mobiel
pendant
tijdens / gedurende
cassé(e)
gebroken
la jambe
het been
le plâtre
het gips
mieux
beter
maintenant
nu
rester
blijven
l'hôpital
het ziekenhuis
2.10 Texte
En forme - In vorm
Fransen gaan minstens één keer per jaar naar de dokter en zijn van alle Europeanen degenen die de meeste medicijnen slikken. Alternatieve geneeskunde wordt nog maar zelden vergoed door de ziektekostenverzekering. Toch staan in Frankrijk steeds meer mensen open voor nieuwe alternatieve methodes. Bovendien letten veel mensen op hun gezondheid. Plutôt prévenir que guérir! Voorkomen is beter dan genezen! Gezonde voeding en sport spelen dan ook een belangrijke rol in het dagelijks leven. ook worden ontspanningsactiviteiten als yoaga en meditatie steeds populairder.
Alle Franse beschikken over een basisverzekering (sécurité sociale) van de overheid. Sommige ziektekosten (zoals een bril of de tandarts) krijg je alleen vergoed als je een particuliere aanvullende verzekering (mutuelle) hebt.
Soigner - Genezen
In Frankrijk betaal je een arts rechtstreeks. Aan het eind van een consult vraagt de arts de patiënt een bepaald bedrag te betalen (naar vermogen, tussen de 30 en 80 euro). De sécurité sociale vergoedt deze kosten dan weer aan de patiënt.
In het Frans gebruik je voor dokter of arts de woorden docteur / doctoresse of médecin. Patiënten spreken hun arts vaak aan met docteur.
2.10 Vocabulaire
Vocabulaire 2.10
le docteur
de dokter
le dentiste
de tandarts
prévenir
voorkomen
guérir
genezen
bon pour la santé
goed voor de gezondheid
malade
ziek
des médicaments
medicijnen
se détendre
zich ontspannen
faire du sort
sporten
la pharmacie
de apotheek
une ordonnance
een recept
rembourser
vergoeden
un sirop
een drankje
avoir de la fièvre
koorts hebben
un bouton
een puistje
mettre de la crème
zich insmeren
j'ai mal à
ik heb pijn aan
Chapitre 3
3.1 Texte
3.1 Vocabulaire
Vocabulaire 3.1
le concours
de wedstrijd
où
waar
louer
huren
tout le, toute la
de hele
la première fois
de eerste keer
formidable
fantastisch, geweldig
facile
makkelijk
le jour
de dag
tomber
vallen
souvent
vaak
rigoler
lachen
le groupe
de groep
sûr
zeker
dernier, dernière
laatste
une fête
een feest
maintenant
nu
vraiment
echt
participer
meedoen, deelnemen
gagner
winnen
le prix
de prijs
3.2 Texte
Vive les vacances!
Les vacances de Pascal.
Les vacances de Céline.
3.2 Vocabulaire
Vocabulaire 3.2
les vacances
de vakantie
l'hôtel
het hotel
une semaine
een week
l'été
de zomer
l'hiver
de winter
faire du ski
skien
chaud
warm
froid
koud
français
Frans
la Belgique
België
la France
Frankrijk
le Canada
Canada
degrés
graden
pendant
tijdens
rester
blijven
parler
praten
3.3 Texte
LA CÔTE D’AZUR, ÇA BOUGE!
Plus de 10 millions de touristes visitent la Côte d’Azur chaque année.
Quelles sont les villes intéressantes sur la Côte d’Azur et pourquoi?
Nice pour … > son château sur la colline, avec une vue magnifique > ses magasins > sa Promenade des Anglais: une promenade au bord de la mer
Antibes pour … > son parc aquatique Marineland avec ses orques et ses dauphins > ses 120 boutiques du centre et de la vieille ville
Cannes pour … > son festival du film international, chaque année en mai > sa vieille ville avec ses petites rues
Saint-Tropez pour … > son port avec ses beaux yachts > ses plages de sable > croiser une célébrité
3.3 Vocabulaire
Vocabulaire 3.3
la côte
de kust
bouger
bewegen
le touriste
een toerist
visiter
bezoeken
chaque année
elk jaar
la ville
de stad
pourquoi
waarom
pour
voor
le château
het kasteel
la colline
de heuvel
une vue
een uitzicht
magnifique
prachtig
une promenade
een wandeling
au bord de la mer
langs de zee
les orques
de orka's
les dauphins
de dolfijnen
la vieille ville
de oude stad
la rue
de straat
le port
de haven
les yachts
de jachten
les plages de sables
de zandstranden
croiser
tegenkomen
une célébrité
een beroemdheid
3.4 Grammaire
Bezittelijk voornaamwoord
Het bezittelijk voornaamwoord zegt iets over het zelfstandig naamwoord dat erachter staat.
Ma, ta en saworden mon, ton en sonals het zelfstandig naamwoord vrouwelijk is of met een stomme h of klinker begint.
Mijn vriendin gaat op vakantie.
Monamie va en vacances.
Voorbeeld 1
Ik ben in de Alpen geweest met mijn familie.
J‘ai été dans les Alpes, avec …… famille.
Familie is vrouwelijk, het is la famille.
Dus mijn, vrouwelijk --> ma
J’ai été dans les Alpes, avecma famille.
Voorbeeld 2
Jouw opa heeft een chalet gehuurd.
…… grand-père a loué un chalet.
Opa is mannelijk, het is le grand-père.
Dus jouw, mannelijk --> ton
Tongrand-père a loué un chalet.
Voorbeeld 3
Céline heeft een prijs gewonnen met de skiwedstrijd. Het is haar prijs.
Céline a gagné un prix avec le concours de ski. C’est …… prix.
Prijs is mannelijk, het is le prix.
Dus haar, mannelijk --> son
Céline a gagné un prix avec le concours de ski. C’est son prix.
Laat je niet in de war brengen door “haar”, waardoor je sakiest. Het gaat altijd om het zelfstandig naamwoord dat achter het zelfstandig naamwoord staat. Dus in dit voorbeeld: le prix.
Voorbeeld 4
Saint-Tropez is bekend om haar zandstranden.
Saint-Tropez est connue pour …… plages de sable.
Plage is vrouwelijk, het is la plage.
Maar let op, het is meervoud!
Dus haar, meervoud --> ses
Saint-Tropez est connue pour ses plages de sable.
Voorbeeld 5
Onze haven met zijn mooie jachten.
…… port avec …… beaux yachts.
Haven is mannelijk, het is le port.
Dus onze, mannelijk --> notre.
Jacht is mannelijk, het is le yacht.
Maar let op, het is meervoud!
Dus zijn, meervoud -->ses
Notreport avec sesbeaux yachts.
3.4 Vocabulaire
Vocabulaire 3.4
une amie
een vriendin
un ami
een vriend
les vacances
de vakantie
j'ai été
ik ben geweest
la famille
de familie
le chalet
het huisje
le grand-père
de opa
louer
huren
gagner
winnen
un prix
een prijs
le concours de ski
de skiwedstrijd
connu( e)
bekend
la plage de sable
het zandstrand
c'est
het is
le port
de haven
avec
met
le yacht
het jacht
3.5 Texte
Bron: Examen VMBO-GL en TL 2006, Tijdvak 2, Tekst 3, FRANS CSE GL EN TL
3.5 Vocabulaire
Vocabulaire 3.5
l'été
de zomer
un rêve
een droom
habiter
wonen
une maison de vacances
een vakantiehuis
au bord de la mer
aan de kust
une copine
een vriendin
la plage
het strand
toute la journée
de hele dag
se baigner
zwemmen
se faire bronzer
zonnen
un pays
een land
en montagne
in de bergen
sans
zonder
les parents
de ouders
la mer
de zee
manger
eten
une glace
een ijsje
nager
zwemmen
beaucoup
veel
pendant
tijdens
s'ennuyer
zich vervelen
toujours
altijd
chez
bij
les grand-parents
de grootouders
aimer
houden van
regarder
kijken
la télé
de televisie
détester
een hekel hebben aan / haten
se reposer
uitrusten
possible
mogelijk
3.6 Texte
Bron: Examen VMBO-KB 2016, Tijdvak 1, Tekst 14, FRANS CSE KB
3.6 Vocabulaire
Vocabulaire 3.6
louer
huren
une maison
een huis
un village
een dorp
petit
klein
près de la plage
vlakbij het strand
la poste
het postkantoor
la boulangerie
de bakkerij
le magasin
de winkel
rien
niets
tous les jours
elke dag
même
zelfs
il pleut
het regent
quand
wanneer
souvent
vaak
beaucoup
veel
les jeunes
de jongeren
pendant
tijdens
3.7 Grammaire
Voorzetsels bij landen en plaatsen
Voor een stad of een dorp vertaal je inen naarmet à.
Voor een land vertaal je inen naar met au, en of aux.
Voorbeelden dorp of stad:
Je vais à Paris. Ik ga naar Parijs.
J’habite à Amsterdam. Ik woon in Amserdam.
Voorbeelden mannelijke landen:
Je vais au Canada. Ik ga naar Canada.
Je suis en vacances au Maroc. Ik ben op vakantie in Marokko.
Voorbeelden vrouwelijke landen:
Je vais en France. Ik ga naar Frankrijk.
J’habite en Allemagne. Ik woon in Duitsland.
Je suis arrivée en Espagne. Ik ben in Spanje aangekomen.
Voorbeelden meervoudslanden:
J’habite aux Pays-Bas. Ik woon in Nederland.
Je vais aux États-Unis. Ik ga naar de Verenigde Staten.
3.7 Vocabulaire
Vocabulaire 3.7
je vais
ik ga
je suis
ik ben
j'habite
ik woon
la ville
de stad
le village
het dorp
le pays
het land
la France
Frankrijk
le Pays-Bas
Nederland
le Maroc
Marokko
l'Allemagne (v)
Duitsland
l'Angleterre (v)
Engeland
le Danemark
Denemarken
les États-Unis
de Verenigde Staten
l'Espagne (v)
Spanje
le Canada
Canada
Paris
Parijs
3.8 Texte
Bron: Examen VMBO-KB 2018, Tijdvak 1, Tekst 12, FRANS CSE KB
3.8 Vocabulaire
Vocabulaire 3.8
meublé de tourisme
gemeubileerde vakantiewoning
la ferme
de boerderij
une ancienne ferme rénovée
een oude gerenoveerde boerderij
un lit double
een tweepersooonsbed
un lit individuel
een éénpersoonsbed
la cuisine équipée
de ingerichte keuken
près de
in de buurt van
un jardin
een tuin
un centre d’équitation
een manege
la salle de bain
de badkamer
le chauffage central
de centrale verwarming
un animal domestique
een huisdier
un dépliant
een folder
3.9 Texte
Plage interdite
Bron: Examen VMBO-KB 2016, Tijdvak 1, Tekst 13, FRANS CSE KB
3.9 Vocabulaire
Vocabulaire 3.9
la plage
het strand
interdit
verboden
un chien
een hond
les chiens
de honden
un cheval
een paard
les chevaux
de paarden
baignade non surveillé
zwemmen zonder toezicht
3.10 Phrases
Phrases 3.10
Tu as passé.
Jij hebt doorgebracht.
Il a fait mauvais.
Het was slecht weer.
Oui, c'était super.
Ja, het was super.
Qu'est-ce que vous avez fait?
Wat hebben jullie gedaan?
J'ai participé.
Ik heb meegedaan.
Je voudrais faire beaucoup de choses pendant mes vacances.
Ik wil graag veel dingen doen tijdens mijn vakantie.
J'ai été au Maroc.
Ik ben in Marokko geweest.
J’habite aux Pays-Bas.
Ik woon in Nederland.
Les animaux domestiques sont admis.
Huisdieren zijn toegestaan.
Ça va?
Hoe gaat het?
Je suis en vacances en Normandie
Ik ben op vakantie in Normandië.
Nous avons loué une maison dans un petit village près de la plage.
We hebben een huis gehuurd in een klein dorp vlakbij het strand.
Het arrangement 2019-2020 Frans Klas 2 is gemaakt met
Wikiwijs van
Kennisnet. Wikiwijs is hét onderwijsplatform waar je leermiddelen zoekt,
maakt en deelt.
Dit lesmateriaal is gepubliceerd onder de Creative Commons Naamsvermelding 4.0 Internationale licentie. Dit houdt in dat je onder de voorwaarde van naamsvermelding vrij bent om:
het werk te delen - te kopiëren, te verspreiden en door te geven via elk medium of bestandsformaat
het werk te bewerken - te remixen, te veranderen en afgeleide werken te maken
voor alle doeleinden, inclusief commerciële doeleinden.
Leeromgevingen die gebruik maken van LTI kunnen Wikiwijs arrangementen en toetsen afspelen en resultaten
terugkoppelen. Hiervoor moet de leeromgeving wel bij Wikiwijs aangemeld zijn. Wil je gebruik maken van de LTI
koppeling? Meld je aan via info@wikiwijs.nl met het verzoek om een LTI
koppeling aan te gaan.
Maak je al gebruik van LTI? Gebruik dan de onderstaande Launch URL’s.
Arrangement
IMSCC package
Wil je de Launch URL’s niet los kopiëren, maar in één keer downloaden? Download dan de IMSCC package.
Wikiwijs lesmateriaal kan worden gebruikt in een externe leeromgeving. Er kunnen koppelingen worden gemaakt en
het lesmateriaal kan op verschillende manieren worden geëxporteerd. Meer informatie hierover kun je vinden op
onze Developers Wiki.