Deutsch MAVO 3

Deutsch MAVO 3

Intro Wikiwijs

Wandtattoo Herzlich Willkommen für den Flur | Wandtattoos.de

In deze Wikiwijs zullen we het gehele jaar gaan  werken. Hier kunnen jullie alle informatie met betrekking tot Duits vinden. 

  • Bij PTO 1 vind je alle informatie met betrekking tot het PTO hören und sehen.
  • Bij PTO 2 vind je alle informatie met betrekking tot het PTO schreiben.
  • Bij PTO 3 vind je alle informatie met betrekking tot het PTO sprechen.
  • Bij Grammatik vind je alle informatie voor de grammatica van dit schooljaar en de oefeningen die daarbij horen. 

Dit schooljaar werken we in de lessen ook met verschillende opdrachten. Deze opdrachten hebben verschillende kleuren en beteken het volgende. 
Lesen
Hören
Schreiben
Sprechen
Landeskunde
Wortschatz
Grammatik

PTO 1 Hören und Sehen

Audiometrie: Wie funktionieren Hörtests und wann sollte ich sie machen?Over een aantal weken hebben jullie je allereerste PTA toets voor Duits. Voor deze toets krijgen jullie een aantal kijk en luisterfragmenten, waarbij je vragen moet beantwoorden.

De komende weken gaan wij hier volop mee oefenen om ervoor te zorgen, dat je een mooi cijfer haalt voor je eerste PTA toets Duits.

 

Hieronder vinden jullie verschillende kopjes met de weken die volgen voordat de PTA week begint. Onder deze kopjes kunnen jullie vinden wat we in de lessen gaan doen en waar je aan moet werken. 

In magister kunnen jullie het huiswerk vinden voor de lessen. Zorg dat je altijd dit huiswerk maakt, zodat je niet achter komt te lopen op de rest. 

Wörterliste PTO 1

 

Hieronder vind je de woorden van periode 1.
Deze woordjes leer je ten alle tijden van het Nederlands naar het Duits.

Wil je de woordjes oefenen, dan kun je het beste zelf een woordenlijst online maken.
Of je kan de volgende Blooket oefenen. Deze wordt constant aangevuld met nieuwe woorden.

Woche 35

heten heißen - hieß - hat geheißen
de achternaam der Nachname
de voornaam der Vorname
Hoe heet jij/u? Wie heißt du? Wie heißen Sie?
de naam der Name
het adres die Adresse
de woonplaats der Wohnort
Waar woon je? Wo wohnst du?
Hij woont sinds 10 jaar in Duitsland. Er lebt seit zehn Jahren in Deutschland.
de straat die Straße
het plein der Platz
het huisnummer die Hausnummer
het telefoonnummer die Telefonnummer
Duitsland Deutschland
opbellen anrufen

 

Woche 36

de verjaardag der Geburtstag
wanneer ben je jarig? Wann hast du Geburtstag?
Hoe oud ben jij / bent u? Wie alt bist du? / sind Sie?
de leeftijd das Alter
het jaar das Jahr (die Jahre)
de maand der Monat (die Monate)
jong - oud jung - alt
de jongere die Jugendliche
de volwassene der Erwachsene
mannelijk männlich
vrouwelijk weiblich
de man der Mann (die Männer)
de vrouw die Frau (die Frauen)
het kind das Kind (die Kinder)
de jongen der Junge (die Jungen)

 

Woche 37

het meisje das Mädchen
getrouwd verheiratet
niet getrouwd ledig, nicht verheiratet
We zijn nu vijf jaar getrouwd Wir sind jetzt fünf Jahre verheiratet
We zijn gisteren getrouwd Wir haben gestern geheiratet
de familie, het gezin die Familie
de dochter die Tochter (die Töchter)
de zoon der Sohn (die Söhne)
de oom der Onkel (die Onkel)
de tante die Tante (die Tanten)
de vader der Vater
de moeder die Mutter
Heb je nog broers of zussen? Hast du noch Geschwister?
de baby das Baby
de broer der Bruder (die Brüder)

 

woche 38

de zus die Schwester (die Schwestern
de (groot)ouders die (Groß)Eltern
een familielid ein Verwandter / eine Verwandte
een kennis ein Bekannter / eine Bekannte
Ze is familie van ... Sie ist verwandt mit ...
de vriend der Freund (die Freunde)
de vriendin die Freundin (die Freundinnen)
Kunt u mij helpen? Können Sie mir helfen?
Ik wil graag ... Ich möchte bitte ...
Kunt u mij een plezier doen? Können Sie mir einen Gefallen tun?
Ik zou graag ... Ich würde gern ...
Accoord! Einverstanden!
Goedenmorgen Guten Morgen
Goedemiddag / goedendag Guten Tag
Goedenavond Guten Abend

 

Woche 39

Hallo Hallo
Hoi Peter Grüß dich Peter
Tot ziens Auf Wiedersehen
Dag! Tschüss!
Doe de groeten aan ... Viele Grüße an ...
Hoe gaat het me je / u? Wie geht's dir / Ihnen
Bedankt, goed danke, gut
Graag gedaan! Bitte!
alsutblieft - dank u wel bitte - danke
Pas op! Vorsicht!
Heeft u zin om ... ? Haben Sie Lust ...
Mag ik je uitnodigen? Darf ich dich einladen?
Ja graag Ja, gerne!
Nee dank u Nein danke

 

Woche 40

Hartelijk dank! Vielen Dank!
Ik heb een idee. Ich habe eine Idee.
Ik doe een voorstel Ich mache einen Vorschlag
Ik zou ... Ich würde ...
maar natuurlijk aber natürlich
natuurlijk klar! / natürlich!
helemaal niet überhaupt nicht
nee, liever niet nein, lieber nicht
dat is aardig, maar ... das ist nett, aber ...
nee, absoluut niet nein, auf keinen Fall
Het spijt me, maar ... Es tut mir Leid, aber ...
Sorry! Entschuldigung!
Dat geeft niks. Das macht nichts.
Is het mogelijk dat ... ? Ist es möglich, dass ...
Kan ik ...? Kann ich ... ?

 

Woche 41

Woche 35

Stunde 1:

Aufgabe 1 Hören:

Zoals net al is aangegeven bestaat het eerste PTO uit een kijk- luistertoets. Vandaag gaan we eerst aan de slag met het testen van de huidige stand van zaken met betrekking tot het luisteren.

We gaan luisteren naar een luisteronderdeel. Probeer dit onderdeel zo goed mogelijk te maken, want een soort gelijk onderdeel zal ook terug komen bij het PTO.

Aufgabe 2 Grammatik:

Ook zal halverwege dit thema een kennistest plaats vinden om jullie kennis van de grammatica te toetsen. Hiervoor hoef je gelukkig nog geen nieuwe onderdelen te kennen. Wel is het van belang dat we de grammatica weer even goed gaan herhalen.

We beginnen daarom met een herhaling van Haben en Sein.

 

Aufgabe 3 Schreiben:

De eerste weken zullen we natuurlijk veel bezig zijn met het herhalen van bepaalde stof. Voornamelijk het ons zelf voorstellen zal in het begin van dit schooljaar weer terugkomen.

Maak een document waarin je jezelf voorstelt alsof je meedoet met een uitwisseling en je Duitse buddy zo veel mogelijk informatie wil geven.

 

Aufgabe 4 Wortschatz:

Het is natuurlijk ontzettend belangrijk dat wij dit jaar een grote woordenschat bij gaan houden. Het is de komende tijd belangrijk dat wij elke week ongeveer 15 woorden/zinnen gaan leren. Houdt deze woorden de komende tijd goed bij, want er zal regelmatig gevraagd worden om deze goed te leren.

 

Woche 36

Stunde 1:

Aufgabe 1 Hausaufgaben kontrollieren:

Vorige les hebben we gekeken naar de woordjes van Woche 35. Deze moesten jullie voor vandaag leren. We gaan daarom even controleren of jullie de woordjes hebben geleerd.

Aufgabe 2 sprechen:

We gaan vandaag aan de slag met het ons zelf voorstellen in het Duits. Hopelijk weten jullie nog hoe het gaat en kunnen jullie nog iets over jezelf vertellen in het Duits. Uiteindelijk moet je het volgende kunnen zeggen in het Duits.

  • Hoe je heet
  • Hoe oud je bent
  • Waar je woont
  • Wat je hobby is

Aufgabe 3 Grammatik:

Vorige week hebben we gewerkt aan de herhaling van haben en sein. We hebben weer even geleerd hoe we de verschillende vormen moeten schrijven. Vandaag gaan we nog een stapje verder en gaan we kijken of we de vormen ook in één zin in kunnen vullen.

Blooket Fase 3 Haben en Sein.

Aufgabe 4 Lesen:

We gaan vandaag aan de slag met het lezen van korte tekstjes. Deze korte tekstjes gaan over verschillende beroepen/personen. Probeer de tekstjes te koppelen aan de juiste personen. 

De Expert deelt de teksten uit.

Stunde 2:

Aufgabe 1 Hören:

Deutschlandlabor: Ter voorbereiding op het PTO in de toetsweek gaan we ook regelmatig oefenen met verschillende filmpjes in het Duits. Bij het PTO krijg je namelijk ook een filmpje met verschillende vragen.

We zullen regelmatig gaan kijken naar filmpjes van Deutschlandlabor. We beginnen vandaag met aflevering 1.

 

Toets:Deutschlandlaborfolge 1

Aufgabe 2 Grammatik:

De vorige les hebben we met haben en sein in zinnen geoefend. Daarbij zagen we nog wel of we haben of sein in moesten vullen. Bij deze opdracht gaan we het nog een stukje moeilijker maken en moet je aan de zin zelf kunnen zien of je haben of sein moet gebruiken.

Aufgabe 3 Schreiben:

Afgelopen zomer ben je misschien wel op vakantie geweest. Misschien zelfs naar een ver land. Vandaag gaan we proberen een Reisformulier in te vullen. Probeer eerst zelfstandig naar de onderdelen van het blad te kijken, voordat je de Expert om hulp vraagt. Lever uiteindelijk het blad bij de Expert in.

Makkelijk: Je geeft direct antwoord op de vraag.
Moeilijk: Je geeft antwoord in hele zinnen.

Reiseformular

Aufgabe 4 Wortschatz:

Net zoals vorige week ga je deze week weer 15 nieuwe woordjes erbij leren. Blijf de woordjes goed bijhouden, want deze moet je uiteindelijk kennen en kunnen bij de kennistest en zijn de woordjes ook handig bij alle PTO opdrachten die nog komen.

 

Woche 37

Stunde 1:

Aufgabe 1 Hausaufgaben kontrollieren:

We gaan ook deze les weer controleren of jullie de woordjes van Woche 35 en 36 geleerd hebben.

Aufgabe 2 Grammatik:

De vorige les hebben we de werkwoorden haben/sein weer een keer herhaald.
Dit schooljaar komt daar alleen nog een belangrijk werkwoord bij. Namelijk het werkwoord Werden.

We gaan samen kijken naar Fase 5 + 6 haben/sein/werden.

Aufgabe 3 Hören:

De vorige les hebben we de eerste aflevering van Deutschlandlabor gezien. Vandaag gaan we verder met aflevering 2.

 

Toets:Deutschlandlabor folge 2

Aufgabe 4 Schreiben:

Voor deze opdracht gaan jullie aan de slag met het maken van een Stamboom van je eigen familie. In de woordenlijst hebben jullie allerlei woorden voorbij zien komen, die met jullie familie te maken hebben. Probeer vanuit jezelf een lijst te maken, waarin je aangeeft per familielid wat hij of zij van jou is. Doe dit bijvoorbeeld door: meine Mutter / mein Vater.

Bekijk nog eens bij de Grammatik --> Possessivpronomen --> Fase 1.

Deze opdracht is tegelijkertijd ook huiswerk.

Stunde 2:

Aufgabe 1 Grammatik:

We gaan deze les aan de slag met het herhalen van de Präsens. Deze moet je namelijk kennen en kunnen voor kennistest 1. Ga naar de volgende opdracht:

Grammatik --> Präsens --> Fase 1 + 2

Aufgabe 2 Hören:

We gaan deze les wederom verder met de volgende aflevering van Deutschlandlabor.
Bekijk het filmpje en beantwoord onderstaande vragen.

Toets:Deutschlandlabor Folge 3

Aufgabe 3 Lesen:

Je krijgt zo dadelijk vijf tekstjes te zien van vijf verschillende personen te zien. Deze personen stellen zich zelf voor. Probeer de informatie die je kunt vinden bij deze personen in de volgende tabel te plaatsen.

 

Text 1

Text 2

Text 3

Text 4

Text 5

Naam

 

 

 

 

 

Leeftijd

 

 

 

 

 

Woonplaats

 

 

 

 

 

Hobby’s

 

 

 

 

 

Beste vriend

 

 

 

 

 

Droom

 

 

 

 

 

 

Tekst

 

Aufgabe 4 Hausaufgaben:

Leer de woordjes van woche 37 en herhaal de woordjes van 35 + 36

Woche 38

Stunde 1

Aufgabe 1 Hausaufgaben kontrollieren:

Je hebt de woordjes van Woche 35+36+37 geleerd. We gaan controleren of jullie ze al kennen en kunnen. Zo niet, dan weet je waar je de komende tijd aan moet gaan werken.

Aufgabe 2 Hören:

Zoals gebruikelijk gaan we weer verder aan de slag met ons thema Deutschlandlabor. We gaan naar een nieuwe aflevering krijgen en proberen de bijbehorende vragen te beantwoorden.

Toets:Deutschlandlabor Folge 4

Aufgabe 3 Grammatik:

Vorige les hebben we gewerkt aan de Präsens aan Fase 1 + 2.
Deze les gaan we verder met Fase 3 + 4 en zullen we zien dat er een paar uitzonderingen bijkomen.

Aufgabe 4 Landeskunde:

De expert gaat zo dadelijk uitleg geven over een bepaald onderwerp in het Duits en wat typisch is voor het Duitse schoolsysteem.

Probeer goed te luisteren naar de Expert en probeer de volgende vragen te beantwoorden.

  • Hoe werkt het puntensysteem op Duitse scholen?
  • Waar kun je het Duitse puntensysteem mee vergelijken?

Aufgabe 5 Üben:

Oefen alvast goed voor de Kennistoets, die over een aantal weken plaats zal vinden. Leer bijv.

  • De woordjes van Woche 35 + 36 + 37
  • Grammatik Haben/Sein/ Werden (Fase 7)
  • Grammatik Präsens (Fase 4)

Stunde 2

Aufgabe 1 Grammatik:

De afgelopen lessen hebben we gekeken naar het vervoegen van de werkwoorden in de tegenwoordige tijd. Vandaag gaan we dit nog een keer herhalen door het maken van een Blooket. Zorg dat je dit onderdeel goed beheersd, want dit heb je uiteindelijk nodig voor de 1ste kennistoets.

Aufgabe 2 Hören:

Vandaag gaan we kijken en luisteren naar Deutschlandlabor Folge 5.

Toets:Deutschlandlabor Folge 5

Aufgabe 3 Lesen + Landeskunde:

Geburtstag in Deutschland.

Wij lezen gezamenlijk onderstaande tekst. Probeer uit de tekst de 3 No-go's te halen, die gelden voor verjaardagen in Duitsland.

Aufgabe 4 Sprechen:

We hebben nu de No-go's geleerd bij verjaardagen in Duitsland. Maar hoe geef je nu eigenlijk aan wanneer je jarig bent en hoe oud je bent.

Er zijn twee vragen in het Duits:

  • Wie alt bist du?
  • Wann hast du Geburtstag?

De antwoorden daarop zijn:

  • Ich bin ... Jahre alt.
  • Ich habe den ... ... Geburtstag.

We gaan even testen of we dit kunnen zeggen in het Duits.

Aufgabe 5 Wortschatz:

Leer de woordjes van Woche 38. Dit is tegelijkertijd ook huiswerk voor de volgende week.

 

Woche 39

Stunde 1:

Aufgabe 1 Hausaufgaben Kontrollieren:

Jullie hebben de woordjes van Woche 35 t/m 38 geleerd. Dit gaan we vandaag weer controleren aan de hand van een Blooket. Blijf de woordjes goed bijhouden, want binnenkort krijg je daarover een kennistest.

Aufgabe 2 Hören:

We gaan vandaag verder met Deutschlandlabor Folge 6.

 

Toets: Deutschlandlabor Folge 6

Start

Aufgabe 3 Grammatik:

Voor de kennistest moeten jullie nog één grammatica onderdeel kennen en kunnen.
Het onderdeel wat we gaan bespreken en doornemen is Das Perfekt.

Ga naar --> Grammatik --> Das Perfekt --> Fase 1 + Fase 2

Aufgabe 4 Lesen:

De vragen over de tekst kun je vinden in Teams onder opdrachten. Je hebt tot donderdagochtend 09:00 de tijd om de opdracht te maken. 

Die kommenden Wochen werden wir eine Geschichte von Malte mitmachen. Er hat eine Reise durch ganz Deutschland gemacht und dabei verschiedenen Städte besucht. Versuche pro Geschichte die Fragen zur Stadt zu beantworten. Viel Spaß mit der Reise von Malte.

Die Reise von Malte

Malte hat seine ganze Reise durch Deutschland schon vor einigen Wochen ausgeplant. Er möchte gerne so viel wie möglich Städte in Deutschland besuchen. Er fängt mit seiner Reise an in Tilburg. Er fährt ab Tilburg mit dem Zug nach seine erste Bestimmung. Die Großstadt Köln.

Malte seine Zugfahrt verläuft sehr gut. Er muss nur einige Malen auf dem Bahnhof einen Zug wechseln. Nach vier lange Stunden erreicht er Hauptbahnhof Köln. Köln ist einer der größten Städte in der Nähe der Niederlanden. In Köln wohnen nämlich ungefähr ein Millionen Einwohner. Malte bemerkt schon schnell das Köln eine sehr drucke Stadt ist, wo viele Menschen wohnen.

Als erste besucht Malte der Kölner Dom. Das Denkmal der Stadt. Es hat ungefähr 600 Jahren gedauert bis die Kathedrale fertig war und jetzt gibt es immer noch verschiedenen Restaurationen. Er besucht die Kathedrale und geht auch zum Dach der Kathedrale. Auf dem Dach hat er ein sehr schönes Überblick über die Stadt und den Rhein. Er genießt das Aussicht sehr. Er muss aber wieder weiter und läuft die mehr als 500 Stufen Treppe nach unten.

Als zweite besucht Malte das Eau d’Cologne Museum. Dieses Parfum ist nämlich sehr bekannt in Deutschland und auch viele andere Länder. In Deutschland nennen sie Eau d’Cologne ‚Kölnisch Wasser.‘ Im Museum bekommt Malte eine magische Reise durch die Geschichte vom Parfum in Deutschland. Am Ende bekommt er auch noch eine kleine Flasche Parfum, womit er wieder sehr gut riecht.

Als dritte Bestimmung geht Malte an dem Rhein. Es scheint nämlich so zu sein, dass verschiedenen Standen neben dem Fluss platziert sind. Malte möchte nämlich dort ein Souvenir kaufen. Das möchte er gerne für alle Städte in Deutschland machen.

Als letzte Bestimmung geht Malte noch nach seinem Hotel, wo er noch etwas zu Essen zu sich nimmt und danach völlig erschöpft ins Bett geht um zu schlafen.

Stunde 2:

Aufgabe 1 Hören:

Deutschlandlaborfolge 7

Toets: Deutschlandlabor Folge 7

Start

Aufgabe 2 Grammatik:

Ga naar Grammatik --> Das Perfekt --> Fase 3 + 4 

 

Aufgabe 3 Landeskunde:

Bij de vorige les werd er iets verteld over de reis van Malte naar Keulen. Voor deze opdracht is het de bedoeling dat je een zo goedkoop mogelijk reis gaat zoeken van Tilburg naar Keulen, maar dan met het openbaar vervoer. Jullie kunnen namelijk nog geen autorijden en we tellen ouders vandaag niet mee.
Je vertrektijd is deze donderdag om 10:00

Geef per punt aan waar je opstapt en hoelaat.

Ort Einsteig Zeit Ankunft Zeit
Tilburg   10:00    
         
         
         
Köln        

 

Vul de kolom dus in met de informatie die je hebt gevonden.
Tip gebruik Duitse websites. Bijv. https://www.bahn.de/
Je mag natuurlijk ook andere sites gebruiken. Het gaat om tijd + geld.

Als het iemand lukt de goedkoopste en snelste manier te vinden dan alle anderen, dan krijgt hij/zij een beloning.

Aufgabe 4 Wortschatz:

Leer de woordjes van Woche 39 alvast voor volgende week!

Woche 40

Stunde 1:

Aufgabe 1 Wortschatz:

Volgende week is de eerste kennistoets. Daarvoor moeten jullie natuurlijk een hele hoop woordjes kennen. Leer deze woordjes goed.

We gaan de woordjes weer herhalen met behulp van een Blooket. 

Aufgabe 2 Hören:  

Deutschlandlabor Folge 8

Toets:Deutschlandlabor Folge 8

Aufgabe 3 Lesen

Vorige week hebben we een stuk tekst gelezen over Malte, die op reis ging naar Köln. Vandaag ga je iets lezen over Malte zijn reis naar Aachen. Beantwoord de vragen weer in Teams. 

Aachen

Heute verfolgt Malte seine Reise nach Aachen. Diese Stadt liegt in der Nähe von Maastricht. Bevor er nach Aachen fährt, fährt er zuerst noch nach die Dreiländerecke. Das ist ein Ort wo die Grenzen von Deutschland, die Niederlanden und Belgien einander treffen. An diesem Treffpunkt befindet sich ein Labyrinth das er gerne noch macht. Nach dem Malte aus dem Labyrinth gekommen ist, verfolgt er seinen Weg in die Altstadt von Aachen.

Aachen ist eine sehr historische Stadt, weil Karl der Große, der Vater von Europa da gewohnt hat und auch da gestorben ist. Er besucht den Aachner Dom wo eine Goldkiste liegt mit den Relikten von dem Kaiser Karl der Große. Weil die Relikte da liegen, wird Aachen auch manchmal die Kaiserstadt genannt.

Nach dem Besuch an der Kirche läuft Malte zu den Elisenbrunnen. Es stinkt da wirklich nach faulen Eiern. Das hat damit zu tun, dass es sich viel Schwefel in Brunnen befindet. Der Schwefel sorgt auch dafür, dass das Wasser ziemlich heiß ist. Das Wasser kann man durch den Schwefel nicht trinken, aber es soll eine gute Auswirkung auf den Haut haben. Malte möchte aber nicht dem Spa besuchen und geht weiter.

Er läuft zu einer Bäckerei, die es sehr viele in Aachen gibt. Aachen ist nämlich bekannt für seine Aachner Printen. Das sind Kekse die wir am besten kennen als taai taai. Er kauft verschiedenen Printen mit verschiedenen Süßigkeiten darauf. Einige haben sowohl das Geschmack von Ananas.

Er verfolgt seinem Weg zum Hotel, wo er wieder etwas zum Essen und Trinken bestellt und geht dann wieder völlig erschöpft ins Bett. Den folgenden Tag verfolgt er seinen Weg nämlich wieder weiter.

Aufgabe 4 Hausaufgaben:

De volgende les ga je een oefentoets maken. Zorg dus, dat je je alvast goed voorbereidt. Leer de grammatica en de woordjes alvast. 

Stunde 2: 

Aufgabe 1 Grammatik + Wortschatz:

Jullie gaan vandaag een oefentoets maken ter voorbereiding op de kennistoets van volgende week. 

 

Woche 41 Kennistoets 1 PTO

Kenntnistest - RWTH AACHEN UNIVERSITY IT Center - DeutschDeze week heb je de kennistoets.

Deze zal in Stunde 2 plaats vinden!

 

 

 

 

 

 

 

Wat moet je kennen:

  • haben / sein /werden Fase 7 (zie Grammatik haben/sein/werden)
  • Präsens Fase 4 (zie Grammatik präsens)
  • Das Perfekt Fase 4 (zie Grammatik das Perfekt)
  • De woordjes van Woche 35 / 36 / 37 / 38 / 39 / 40 van het Nederlands naar het Duits

 

 

Woche 42

Stunde 2

Aufgabe 1 PTO:

We gaan als eerste de Kennistest doornemen. Kijk goed waar de fouten zitten en waar je dus nog goed op moet letten bij de volgende kennistest.

Aufgabe 2 Hören:

Deutschlandlabor Folge 9

Toets:Deutschlandlabor Folge 9

Aufgabe 3 Grammatik:

Ga naar Grammatik --> Artikel --> Fase 1 t/m 4 (7)

 

 

Woche 43 Herbstferien

Luister en lees opdracht

Woche 44

Stunde 1

Kein Unterricht

Stunde 2

Aufgabe 1 Hören:

Over een aantal weken hebben jullie de luistertoets voor Duits. In het begin van dit schooljaar hebben we al geoefend met een onderdeel daarvan. Vandaag gaan we oefenen met het eerste fragment waarbij openvragen horen. 

Aufgabe 2 Grammatik:

Ga naar het Grammatikonderdeel --> Artikel Fase 8. 

Maak de bijbehorende opdracht en daarna gaan we een Blooket doen. 

 

Woche 45

Stunde 1: 

Aufgabe 1 Hören

Luistertoets van vorig schooljaar.

Stunde 2:

Aufgabe 1 Landeskunde + Hören:

Die Nationflagge von Deutschland erklärt. (Afspelen op 0,75 snelheid)

Toets:Landeskunde die Flagge

Aufgabe 2 Hören + PTO:

Wat had het meisje graag voor haar verjaardag gewild?

  • Hoe moet de perfect date van Larissa eruit zien?
  • Wat had Larissa bij een Blind date verwacht?
  • Wat zijn Larissa haar hobby's? (moeilijke vraag)
  • Hoe beschrijft Larissa haar date met Jake?

Aufgabe 3 Grammatik

Possessivpronomen Fase 2

 

Woche 46 PTO 1 begint

Laatste oefentoets

PTO 2 Schreiben

Neurowissenschaften: Warum wir wieder mehr mit der Hand schreiben sollten -  Forschung & LehreOp het einde van dit thema krijgen jullie een schrijftoets. Hierbij is het de bedoeling dat jullie enkele korte schrijfopdrachten gaan uitvoeren. 

De komende weken gaan we hier volop mee oefenen, door ons te focussen op grammatica, woordenschat, zinsvolgorde, inhoud en begrijpelijkheid.

Hieronder vind je weer de kopjes die als voorbereidingen treffen voor PTO 2. Deze zijn ingedeeld met verschillende weken. 
Houdt rekening met de volgende meetpunten:

  • Woche 5: Leestoets
  • Woche 7: Kennistest 2

 

 

Wörterliste PTO 2

Leer deze woordjes voor Kennistest 2 + PTO 2

Blooket woordenlijst

Je leert de woordjes als volgt:

Zwarte woorden: Van het Nederlands naar het Duits.
Blauwe woorden: Van het Duits naar het Nederlands.

Woche 47:

Der de/het
die de/het
das de/het
welch- welke
jed- elke
all- alle
dies- deze
ein een
mein mijn
dein jouw
sein zijn
ihr haar
onze unsere
euer / eure jullie
ihr hun
Ihr uw
gut goed
schlecht slecht
groß groot
klein klein
hübsch mooi / prachtig
schön mooi
jung jong
alt oud
neu nieuw
gemütlich gezellig
billig goedkoop
teuer duur
lecker lekker
fies vies

 

Woche 48:

kan dat? Geht das?
Ik heb nog een verzoek. Ich habe noch eine Bitte.
Mag ik aan je voorstellen? Dit is ... Darf ich vorstellen? Das ist ...
Aangenaam! Angenehm!
Gefeliciteerd! Glückwünsch!
Hartelijk gefeliciteerd met je verjaardag. Herzlichen Glückwünsch zum Geburtstag.
Beterschap! Gute Besserung!
Goede reis! Gute Reise!
Veel plezier! Viel Spaß!
gecondoleerd mein Beileid
Wat? Wie bitte?
Sorry? Bitte?
Kunt u dat even herhalen? Können Sie das bitte wiederholen?
Wat zei u nou net? Wie war das?
Kunt u wat langzamer praten? Können Sie etwas langsamer sprechen?

 

Woche 49

Dat ging me te snel. Das ging mir zu schnell.
U praat zo snel. Sie sprechen so schnell.
Dat was me helemaal niet duidelijk. Das war mir nicht ganz klar.
Ik heb het niet begrepen. Ich habe es nicht verstanden.
Dat klopt! Das stimmt!
Precies! genau!
juist richtig
verkeerd falsch
ogenblikje aub. Moment bitte
Mag ik u iets vragen? Darf ich Sie etwas fragen?
spellen buchstabieren
Hoe schrijf je dat? Wie schreibt man das?
Hoe spreek je dat uit? Wie spricht man das aus?
Hoe zeg je dat in het Duits? Wie sagt man das auf Deutsch?
Hoe heet dat ding? Wie heißt das Ding?

 

Woche 50

begrijpen verstehen
Heb ik u nu goed begrepen? Habe ich Sie jetzt richtig verstanden?
aha! Ach so!
Wat betekent ...? Was bedeutet ...?  / was heißt ...?
Kunt u mij zeggen, hoe ... Können Sie mir sagen, wie ...
vertalen übersetzen
de vertaling die Übersetzung
Hoe bedoelt u dat? Wie meinen Sie das?
Ik bedoel ... Ich meine ...
met andere woorden mit anderen Worten
nou ja, ... Also, ...
Dat denk ik ook Das glaube/denke ich auch!
Dat wilde ik uitleggen. Das wollte ich erklären.
bijvoorbeeld zum Beispiel
enzovoorts und so weiter


Woche 2

overigens übrigens
dus also
dat was het das war's / das war es
het woord / de woorden das Wort / die Wörter
de zin / de zinnen der Satz / die Sätze
het woordenboek das Wörterbuch
een taal leren eine Sprache lernen
een vreemde taal leren eine Fremdsprache lernen
begrijpen of verstaan verstehen
spreken sprechen
lezen lesen
schrijven schreiben
mijn uitspraak meine Aussprache
vloeiend fließend
veel fouten viele Fehler

 

Woche 47

Stunde 1:

Aufgabe 1 Hören:

Sankt Nikolaus in Deutschland und Österreich. Beantwoord de volgende vragen bij het onderstaande filmpje.

Frage 1: Wer ist eigentlich der Sankt Nikolaus?

  • Der Erfinder der Süßigkeiten.
  • Der Bruder von Weihnachtsmann.
  • Er hat etwas mit der Kirche zu tun.

Frage 2: Wofür steht Sankt Nikolaus nicht bekannt?

  • Er war Bischof in Myra.
  • Er rettete Menschen von dem Hungertod.
  • Führte Seefahrer aus dem Sturm.
  • Hat kein riesiges Herz für Kinder.

Frage 3: Warum setzen wir die Sankt Nikolaus Stiefel?

Frage 4: Warum hat man Knecht Ruprecht bedacht?

Aufgabe 2 Lesen:

Download het onderstaande bestand en lees de brieven, die bij de opdracht horen.

Vragen bij de brieven:

Brief 1:

Brief 2

 

Aufgabe 3 Grammatik:

Adjektiven Fase 1 + Fase 2

Aufgabe 4 Wortschatz:

Leer de woordjes van Woche 47

Woche 48

Stunde 1:

Aufgabe 1 Grammatik:

Adjektive Fase 1 + 2

Aufgabe 2 Schreiben:

Op het einde van periode 2 is het de bedoeling dat je gaat schrijven. De schrijfopdrachten worden opgebouwd vanuit een moeilijkheidsgraad. De eerste opdrachten zullen bijvoorbeeld makkelijker zijn, dan de opdrachten later in dit thema. Uiteindelijk moet je schrijfopdrachten, die over het gehele thema verdeeld zijn, kunnen maken. 

Notities maken: Bij deze opdracht zie je een lege tabel. Deze dient nog ingevuld te worden, door de woorden op de juiste plek te zetten. 

Toets:Schreiben Aufgabe 1 notities maken

Aufgabe 3 Schreiben:

Notities maken. Bij de vorige opdracht heb je nog niet echt zelf hoeven schrijven. Bij de volgende opdracht is het de bedoeling dat je naar woorden op zoek gaat. Met woorden maak je namelijk echt notitities.

De opdracht: Het is de bedoeling dat jullie zogenaamd een schoolfeest gaan organiseren voor de gehele school. Het idee moet echter nog in zijn geheel worden uitgewerkt. Ter voorbereiding gaan jullie aan de slag over het nadenken van de verschillende mogelijkheden.

Maak een mindmap met vier hoofdbollen. Aan die hoofdbollen zitten tenminste zes andere Duitse woorden.

De hoofdbollen zijn als volgt: Dekoration / Essen / Getränke / Unterhaltung. Bedenk dus per categorie zes dingen, die je voor het feestje nodig hebt.

Expert geeft voorbeeld op het scherm.

Aufgabe 4 Wortschatz:

De woordjes van Woche 48 zijn toegevoegd aan de Wörterliste. Leer deze goed.

Stunde 2:

Aufgabe 1 Lesen:

Na de kerstvakantie hebben jullie al redelijk snel een leestoets, dat meetelt als PT. De komende weken zullen we dus regelmatig oefenen met verschillende leesopdrachten. Gedurende de toets zal je namelijk ook verschillende leesopdrachten krijgen.

We gaan even kennismaken met hoe dit voorgaande jaren is gegaan.

Maak de Leestoets van 21-22

Het maken van deze leestoets is tegelijkertijd ook huiswerk voor volgende week maandag.

Woche 49

Stunde 1:

Aufgabe 1 Hausaufgaben kontrollieren:

We gaan de leestoets 21-22 controleren en kijken hoe je die hebt gemaakt.

Aufgabe 2 Grammatik:

Artikel Fase 1 t/m 8 herhaling.

Aufgabe 4 Wortschatz:

Als je klaar bent met alle opdrachten ga je aan de slag met het leren van de woorden uit de woordenlijst. Woche 48 is toegevoegd.

Stunde 2:

Aufgabe 1 Wortschatz:

We beginnen vandaag met het herhalen van de woordenlijst.

Aufgabe 2 Grammatik:

Modalverben Fase 1

Aufgabe 3 Schreiben + Sprechen:

Sinterklaas is net het land uit en Kerst staat alweer haast voor de deur. In Duitsland worden jaarlijks net als in Nederland kerstreclames gemaakt, die diepe indruk maken.

Wat voor winkel is de EDEKA als je deze reclames bekijkt?

Hopelijk hebben jullie de kerstsfeer al een klein beetje te pakken. Het is namelijk nu aan jullie om een korte kerstreclame in het Duits te gaan maken.

Maak tweetallen en bedenk een reclame van 30 seconden, waarin ten minste twee zinnen worden gesproken. Schrijf de scene uit en probeer in je film de kerstboodschap voort te brengen.
Deze les heb je de tijd om iets te bedenken. Bedenk dus wat voor attributen je allemaal nodig hebt voor het maken van de reclame.

Volgende week heb je de tijd en de mogelijkheid om het te filmen of de reclame af te maken.

Aufgabe 4 Wortschatz + Grammatik:

Als je klaar bent met het bedenken van de reclame.

Leer de woordjes van Woche 49 en oefen alvast met de verschillende Grammaticaonderdelen die je moet kennen en kunnen voor kennistest 2.

 

Woche 50

Stunde 1:

Sprechen

Deze les krijg je tijd om aan de kerstreclame te werken.

 

 

Stunde 2:

Aufgabe 1 Wortschatz:

Je krijgt deze les de tijd om de kerstreclame, waaraan we vorige week zijn begonnen op te nemen. Deze moet uiteindelijk voor de volgende les van maandag zijn gemaakt en opgestuurd zijn via Teams opdrachten.

Aufgabe 2 Grammatik:

Vorige week hebben we de Possessivpronomen doorgenomen. Een aantal bijzondere werkwoorden, die bij de Ich / du / er-sie-es vorm anders gaan als de meeste werkwoorden.

Maak de volgende Blooket en probeer zo ver mogelijk te komen met de Blooket. Gebruik desnoods het schema in de Wikiwijs bij de Possessivpronomen.

Blooket

Woche 51

Stunde 1:

Aufgabe 1 Grammatik:

We hebben in periode 2 al ondertussen een aantal grammatica onderdelen met jullie doorgenomen. Vandaag ga je testen of je deze onderdelen al een beetje begrijpt/beheerst.

Aufgabe 2 Sprechen:

We kijken vandaag elkaars kerstreclames

Aufgabe 3 Wortschatz:

Ga alvast aan de slag met het leren van de woordjes voor Duits. Dit kun je het beste doen aan de hand van de Blooket, die bij de woordenlijst staat van periode 2 staat.

Weihnachtsferien

Ferienkurs Theorie in den Weihnachtsferien - Fahrschule Winter Trier

Woche 2

Stunde 1:

Aufgabe 1 Grammatik:

Voor de Kennistest van Woche 6 gaan we nog de laatste Grammatica onderdelen doornemen, zodat jullie je verder zo goed mogelijk kunnen voorbereiden op de Kennistest. Voor de Vakantie hebben we de Modalverben al lichtelijk besproken en hebben we gezien wat de vertalingen waren van de Modalverben.
In het filmpje komen de Modalverben nog een keer voorbij. Probeer de vertaling te geven! Fase 1 Modalverben.

Bij Fase 2 is het belangrijk dat je de verschillende vormen van de Modalverben leert kennen. Bij de volgende opdrachten is het de bedoeling dat je de juiste vormen van de Modalverben gaat invullen. Gebruik bij de opdracht de vormen die staan weergegeven bij Modalverben Fase 2. Dit zijn de vormen die je uiteindelijk moet kennen en kunnen voor de Kennistest.

Toets:dürfen

Toets:können

Toets:mögen

Toets:müssen

Toets:Wollen

Toets:wissen

Toets:sollen

Aufgabe 2 Lesen:

In Week 5 zal de leestoets plaats vinden. De komende tijd moeten we dus ook echt aan de slag met leesvaardigheid.
De komende tijd zullen we daarom regelmatig gaan werken met het volgende boekje: "Abenteuer im Schnee."

De expert zal regelmatig enkele passages van het boekje voorlezen. Jullie proberen daarbij een samenvatting te maken van elk hoofdstuk. Sommige hoofdstukken zal je zelf moeten lezen. De samenvatting mag je uiteindelijk gebruiken bij de eindopdracht. Lees dus goed.

Aufgabe 3 Grammatik:

Het laatste grammatica onderdeel dat we gaan behandelen is de Plural, Oftewel het meervoud in het Duits.
We behandelen daarbij alleen Fase 1 t/m 3.

Aufgabe 4 Schreiben

De vaardigheid die in de toetsweek voorbijkomt is schrijfvaardigheid. Bij de toets moeten jullie enkele korte tekstjes schrijven. 

Als Huiswerk ga je proberen de volgende opdracht te maken, met behulp van je eigen kennis en woordenschat. 

Opdracht:

In Duitsland is er een school die graag contact met onze school wil maken. Jullie zijn aan een aantal leerlingen gekoppeld die jullie een brief willen schrijven. Probeer in de brief die jij naar de leerling in Duitsland schrijft, het volgende te schrijven:

  • Hoe je heet?
  • Hoe oud je bent?
  • Waar je woont?
  • Wat je hobby is + Waarom?
  • Op welke school / klas je zit?
  • Welke sport je doet + waarom?
  • Hoe het is om in jouw dorp/stad te leven (minstens 2 zinnen)

Je kunt een brief schrijven naar: Amelie Burkhardt, Gustav Müller of Zeki Schulz.

Woche 3 LOB Stage

Woche 4

Stunde 1:

Aufgabe 1 Lesen:

Vandaag gaan we de eerste helft van de les aan de slag met de leestoets van vorig schooljaar. Probeer deze zo goed mogelijk te maken, zodat we daarna de antwoorden door kunnen nemen.

Aufgabe 2 Schreiben:

Als huiswerk hebben jullie een schrijfopdracht moeten maken. Voor de toetsweek krijgen jullie een schrijftoets. Daarbij krijg je enkele verschillende schrijfopdrachten. Zo moet je een korte brief schrijven, een formulier kunnen invullen, enz.

In Week 2 heb je al geoefend met het brief schrijven. Vandaag gaan we oefenen met het invullen van een formulier.

Formular einfüllen

Aufgabe 3 Lesen:

In week 2 zijn jullie begonnen met het lezen van het boekje 'Abenteuer im Schnee' als het goed is ben je bij hoofdstuk 6 geëindigd. Vandaag ga je verder met lezen. Voor de komende les dien je namelijk het boekje volledig te hebben gelezen en per hoofdstuk een samenvatting te hebben gemaakt. In de volgende les wordt gecontroleerd of je het boekje gelezen hebt en een samenvatting hebt gemaakt.

Stunde 2:

Aufgabe 1 Wortschatz:

In week 6 zal kennistest 2 plaats vinden. Het is dus belangrijk dat je nu al gaat beginnen met het leren van de woordjes voor deze kennistest. We gaan daarom de woordjes nog een keer herhalen. Begin vanaf nu ook alvast met het leren van deze woordjes.

Aufgabe 2 Schreiben:

In de toetsweek zal uiteindelijk de schrijftoets plaats vinden. Daarvoor is het de bedoeling dat je regelmatig omgaat met het schrijven van bepaalde stukken tekst. Jullie gaan uiteindelijk met twee verschillende opdrachten vandaag aan de slag.

Aufgabe 1: Maak van het werkboekje B de opdrachten van B5. Kijk goed naar de uitleg en probeer de opdrachten aan hand van de voorbeelden te maken. Is iets niet duidelijk, dan vraag je even om hulp.

Aufgabe 2: Bij de toets in de toetsweek kan het zijn, dat je een klein opdrachtje moet uitvoeren. Probeer zo goed mogelijk op onderstaand bericht te reageren. Doe dit zo uitgebreid mogelijk, want dan kun je met de toets de meeste punten behalen.

Op 17 april willen jouw opa en oma graag Pasen met jouw familie vieren. Op deze dag heb je achter al met vriendinnen afgesproken om een filmavond te houden. Iets wat jullie al lang geleden hadden afgesproken. Je wilt dus echt graag naar dit vriendinnen weekend. Stuur een berichtje naar je opa en oma en geef daarin aan waarom je niet naar hun komt met Pasen.  

Doe dit zo uitgebreid mogelijk!!!!

Zorg voor een goede opmaak van een berichtje.  

 

Ben je klaar met het schrijven van het berichtje, dan lever je dit in via Teams opdrachten, waar de opdracht klaar staat om ingeleverd te worden.

Aufgabe 3 Lesen:

De afgelopen lessen zijn we flink bezig geweest met het lezen van het boekje Abenteuer im Schnee. Probeer het gehele boekje uit te lezen en de onderstaande vragen zo goed mogelijk te beantwoorden.
Ook het resultaat van deze Wikiwijsopdracht lever je in via Teams opdrachten. Doe dit zo: Wikiwijsopdracht inleveren.
TIP: Maak de Wikiwijsopdracht niet in Microsoft Teams, want dan bestaat de kans, dat je niet op Einde kunt drukken.

Toets:Abenteuer im Schnee vragen

Woche 5 Leestoets

Woche 6 Kennistest 2

Stunde 2:

Aufgabe 1 Schreiben:

Je wil graag op vakantie naar Duitsland naar het plaatsje Dresden. Je hebt een hotel gevonden. Een Best Western Hotel. Je gaat een mailtje sturen in het Duits om te reserveren voor het hotel. Het volgende moet in je reservering komen te staan!

  • Welke dagen je komt? (minstens 3)
  • Met hoeveel personen je komt (2 personen)
  • Welke benodigdheden je graag in je kamer wil hebben. (bedenk er 2)
  • Je stelt de vraag wat je in de omgeving van Dresden kan doen.

Aufgabe 2 Schreiben:

Einladung schreiben.

We gaan een uitnodiging schrijven. Komend weekend vieren wij een groot feest op school. Alle leerlingen zijn uitgenodigd voor het feest. Probeer de uitnodiging voor het feest te schrijven. Denk aan het volgende:

  • Wanneer is het feest.
  • Van hoelaat tot hoelaat.
  • Het thema van het feest.
  • Wat iedereen mee moet nemen.

Aufgabe 3 Schreiben:

Einladung absagen

Je hebt de uitnoding voor het feest op school gelezen. De dag van het feest vieren je opa en oma een groot feest, omdat ze vijftig jaar getrouwd zijn. Je kunt dus niet naar het schoolfeest komen. Je gaat een e-mail sturen waarin je aangeeft dat je niet mee kan doen met het schoolfeest. Geef ook de reden aan dat je niet mee kan doen.

  • leider = helaas
  • teilnehmen = deelnemen
  • das Fest = het feest
  • eine Reservierung = een reservering
  • Personen = personen
  • ein Zimmer = een kamer
  • ein Doppelbett = een tweepersoonsbed
  • dauert = duurt
  • das Thema = het thema
  • mitnehmen = meenemen
  • brauchen = nodig hebben
  • die Umgebung = de omgeving
  • tun = doen
  • der 30. April = 30 april

 

Woche 7 Vorjahrsferien

Woche 8

Stunde 1:

We hebben nog één lesweek om ons voor te bereiden op de Toetsweek na de carnavalsvakantie. Maak gebruik van de week door met zoveel mogelijk opdrachte mee te doen en feedback te vragen op de stukken tekst die je schrijft. Je moet dus echt schrijfmeters gaan maken.

Aufgabe 1 schreiben: Personen beschreiben.

Gedurende de PTA toets kan het zijn, dat je zo precies mogelijk een persoon of figuur moet gaan omschrijven. Daar horen natuurlijk bepaalde factoren bij. Denk bijv. aan:

  • Karakter eigenschappen
  • Kleuren
  • Kleding
  • Gezicht

Maak onderstaande opdrachten.

Toets:Farben

Toets:Charakter

Toets:Kleidung

Toets:Gesicht

Aufgabe 2 Schreiben: Person beschreiben.

Je ziet hieronder twee personen staan. Kies een van deze twee personen en probeer deze zo precies mogelijk te beschrijven. (ich sehe = ik zie)

Top Grammy-Styles - Heidi Klum zog mit XXL-Dekolleté Blicke auf sich |  krone.at Arnold Schwarzenegger: Schauspieler hatte einen Autounfall | STERN.de

 

Aufgabe 3 Schreiben: Gegenstand beschreiben.

Met de PTA toets zou ook de opdracht voorbij kunnen komen, dat je een voorwerp moet gaan beschrijven. Dat kun je het beste doen, door aan het volgende te denken:

  • Vorm
  • Materiaal
  • Grootte
  • Functie

Toets:Formen

Toets:Material

Toets:Große

Toets:Funktion

Aufgabe 4 Schreiben:

Probeer een omschrijving te maken van de volgende voorwerpen. Doe dit systematisch. Volg het voorbeeld.

Beispiel: Le Bonnet Beanie - Strickmütze - Hut Falkenhagen Hamburg
Das ist eine Mütze.
Es ist grau.
Es ist klein.
Es besteht aus Wolle.

 

De volgende mogen jullie zelf doen:

Buch Bilder - Kostenloser Download auf FreepikBleistiftsymbol Eraser Pen Flat Design Und Zurück Zur Schule Konzept Auf  Weißem Hintergrund Stock Vektor Art und mehr Bilder von Bleistift - iStock

Fjällräven Rucksack Kånken 631-241 Foliage Green-Peach Sand

Stunde 2:

 

Woche 9 PTO 2

Deze week is de laatste les ter voorbereiding op de Schrijftoets in de Toetsweek.

Hieronder staat nog de herkansing van vorig jaar, die kan je nog maken.
Maar ga ook aan de slag met het leren van de woordjes. Die gaan je namelijk ontzettend veel helpen bij enkele opdrachten in de toets.

Kijk ook nog goed bij Woche 7 hoe je een persoon of een voorwerp het beste kan beschrijven.

Probeer volgende persoon te beschrijven in tenminste 6 zinnen:

SpongeBob SquarePants (character) - Wikipedia

Probeer het volgende voorwerp in tenminste 5 zinnen te beschrijven.

Groene velvet u-bank Rikki - JaxxChoice Store Huissen

 

Woche 10 PTO 2

De PTA toets in PTA week 2 bestaat uit vier verschillende onderdelen.

De bedoeling is dat je deze opdrachten zo goed mogelijk probeert uit te voeren met behulp van de volgende materialen:

  • Een woordenboek Nederlands-Duits
  • De Grammatikkarte

Hieronder vind je de PTA toets van afgelopen jaar om een idee te krijgen wat voor opdrachten je kunt krijgen:

PTO 3 Sprechen

Aussprache

Als je moeite hebt met de uitspraak van verschillende woorden in het Duits, dan kun je op deze pagina ten alle tijden terecht om nog een keer te luisteren naar de uitspraak van de verschillende klanken.

In het Duits wordt een letter nooit op een andere wijze uitgesproken.

Vokabel Deutsche Aussprache Beispiele Ton
a a Arm, Arzt, Waren
o o Holen, Problem, Ohr
e e Elf, legen, Ehren
i i/ie sieht, Milch, Iris
u oe Hut, Putz, Rutsch
y uu Type, Hypothese, Pyramide
ä e/ee Lärm, Äpfel, zählen
ö eu Hör, können, nötig
ü uu Tür, Kostüm, Küche
au au Baut, Lauch, Haus
äu oi Häuser, Läufer, Gebäude
eu oi Leute, Euro, euch
ei ai mein, klein, leiter
s z Reis, Ameise, leise
z ts (hard) Zirkus, Zeh, Zunge
c ts (zacht) / k Cello, Computer, Clown
ch ch zacht (bij i/e/eu) Milch, brich, Licht
ch ch hard (bij a/au/o) Bauch, Lach, brach
sch sj Schule, Rutsch, Schmutzig

 

 

Wortschatz Periode 3

Wörterliste

Hier vind je de woordenlijst, die jij uiteindelijk nodig hebt voor de Kennistest en voor het Mondeling.

Woche 11

Mein Name ist ... Mijn naam is ...
Ich heiße ... Ik heet ...
Ich bin ... Jahre alt. Ik ben ... jaar.
Ich wohne in ... Ik woon in ...
Ich komme aus den Niederlanden. Ik kom uit Nederland.
Meine Hobbys sind ... Mijn hobby's zijn ...
Mein bester Freund heißt ... Mijn beste vriend heet ...
Meine beste Freundin heißt ... Mijn beste vriendin heet ...
Ich habe keine Haustiere. Ik heb geen huisdieren.
Ich habe ein Haustier. Ik heb een huisdier.

 

Woche 12

der Urlaub de vakantie
das Reiseziel de vakantiebestemming
Ich fahre nach ... Ik ga naar ...
mit meiner Familie met mijn familie
mit meinen Freunden met mijn vrienden
Wir verbleiben in einem ... Wij slapen in een ...
das Hotel het hotel
der Wohnwagen de caravan
das Wohnmobil de camper
der Zelt de tent

 

Woche 13

mein Lieblingsfach ist ... Mijn lievelingsvak is ...
Deutsch Duits
Naturwissenschaften Natuurkunde
Mathematik wiskunde
Erdkunde aardrijkskunde
Englisch Engels
Geschichte geschiedenis
Spanisch spaans
Biologie Biologie
Französisch Frans
Sozialkunde maatschappijleer
Chemie scheikunde
Religion levensbeschouwing
Kunst Kunst
Wirtschaft economie
Sport Sport

 

Woche 14

in meiner Freizeit ... in mijn vrije tijd ...
reiten paardrijden
Fußball spielen voetballen
Hockey spielen Hockeyen
Rad fahren fietsen
Gamen Games spielen / Computerspiele spielen
Mit Freunden treffen met vrienden afspreken
Faulenzen luieren
arbeiten werken
Hausaufgaben machen Huiswerk maken

 

Woche 19

die Augen de ogen
die Hautfarbe de huidskleur
die Haare de haren
die Halskette de halsketting
die Ohrringe de oorbellen
die Brille de bril
die Kopfbedeckung de hoofdbedekking
die Gesichtsbehaarung de gezichtsbeharing
die Klamotten de kleren

 

Woche 20

die Ferien de vakantie (periode)
Im Urlaub fahren op vakantie gaan
in den Bergen in de bergen
am Strand aan het strand
in einem Hotel in een hotel
mit dem Wohnwagen met de caravan
der Campingplatz de camping
mit dem Flugzeug met het vliegtuig
mit dem Zug met de trein
mit dem Wagen met de auto

 

Woche 22

die Schule de school
der Lehrer / die Lehrerin de leraar / de lerares
das Fach het vak
in meiner Freizeit in mijn vrije tijd
Mein Hobby ist Fußball spielen. Mijn hobby is voetballen.
Mit Freunden treffen met vrienden afspreken.
dreimal in der Woche drie keer in de week
Faulenzen luieren
und  en
weil omdat
aber maar
denn want

 

Woche 11

Stunde 1:

Aufgabe 1 Grammatik

We hebben al sinds vorig schooljaar geleerd, dat ik = ich.
Nou heb je met schrijfopdrachten misschien wel gemerkt, dat je af en toe mij/me wil gebruiken.
Bijv. jij hebt mij geslagen. In het Duits: Du hast mich geschlagen.

Vanaf dit moment is het belangrijk om te kijken of je zinnen kunt ontleden om de juiste vormen te krijgen. Markeer desnoods met dezelfde kleurtjes als in de Spickzettel.

Stap 1: Onderstreep alle werkwoorden in de zin.
Stap 2: Markeer het onderwerp in het groen. (stel de vraag: wie/wat + alle werkwoorden)
Stap 3: Markeer het lijdend voorwerp in het blauw. (stel de vraag: wie/wat + alle werkwoorden + onderwerp)

Het lijdendvoorwerp kun je gemakkelijk herkennen doordat de Nederlandse vorm vaak ook net wat anders is:

Onderwerp NL Lijdend voorwerp NL Nominativ De Akkusativ De
ik mij ich mich
jij jou du dich
hij hem er ihn
zij haar sie sie
het het es es
wij ons wir uns
jullie jullie ihr euch
zij hen sie sie
u u Sie Sie

 

Maak onderstaande opdracht, waarin je het lijdendvoorwerp probeert in te vullen.

Toets:Akkusativ Personalpronomen

Aufgabe 2 Schreiben:

Hieronder staat een tekstje voor een reservering. Er ontbreken echter een paar woorden. Onder de tekst staan de ontbrekende woorden. Kijk goed waar ze moeten komen te staan. Zorg dat de complete tekst in je document komt te staan.

 

Liebes Hotel,

Wir möchte gerne eine ______________ in Ihrem Hotel machen. Wir kommen zur zweit. Wir möchten gerne ein großes Zimmer mit einem _______________ haben. Auch hätten wir gerne eine Badewanne dazu.
Wir werden mit dem _____________ kommen. Können Sie uns sagen wo in der Nähe des Hotels wir parken können oder können wir beim Hotel in ______________ parken?
Wir möchten gerne von dem 3. April bis zum 7. April in Ihrem Hotel übernachten? Gibt es noch eine Möglichkeit für diese Datum. Ein anderes ___________ geht nämlich auch für uns.
Wenn Sie auf diese E-Mail _______________ , können Sie vielleicht schon auch uns informieren mit den verschiedenen Aktivitäten in der Nähe des Hotels. Wir haben nämlich gerne etwas mehr _____________ über die Stadt.

Mit freundlichem Gruß,

Malte.

  • Auto
  • Doppelbett
  • Reservierung
  • reagieren
  • Datum
  • Information
  • Parkplatz

Aufgabe 3 Hören:

De ramadan is officiëel begonnen en ook vandaag besteden we daar even de aandacht aan.

Bekijk het volgende filmpje en noteer per geloof het volgende:

  • Hoelang moet men vasten?
  • Wat mag men niet tijdens het vasten?

https://www.zdf.de/kinder/logo/religionen-fasten-einfach-erklaert-100.html

Stunde 2:

Aufgabe 1 Hören:

De ramadan is officiëel begonnen en ook vandaag besteden we daar even de aandacht aan.

Bekijk het volgende filmpje en noteer per geloof het volgende:

  • Hoelang moet men vasten?
  • Wat mag men niet tijdens het vasten?

https://www.zdf.de/kinder/logo/religionen-fasten-einfach-erklaert-100.html

Aufgabe 2 PTO Schreiben:

De toetsweek is weer voorbij en de toetsen zijn nagekeken. Deze les gaan we aan de slag met het bespreken van de schrijftoets. Als je vragen hebt, geef dit bij hem aan, zodat je gerichte feedback kan krijgen. Deze toets is namelijk herkansbaar. Probeer ook je gemaakte foutjes te verbeteren.

Aufgabe 3 Grammatik:

Vorige les hebben we kennis gemaakt met de Akkusativ, oftewel het lijdend voorwerp in het Duits. Wij gaan deze vandaag nog een keer herhalen. Zorg dat je goed naar het rijtje op het bord kijkt bij het maken van de opdracht.

De opdracht die je gemaakt maken staat op kwizl.eu.

Aufgabe 4 Wortschatz:

Op het einde van deze periode krijgen jullie in de toetsweek een mondeling. Voor dit mondeling is het belangrijk om al op tijd te beginnen met het leren van de woordjes.

Maak voor jezelf een woordenlijst via een online programma of begin alvast met het op papier schrijven van de woorden uit de woordenlijst.

Aufgabe 5 Hören

Jullie krijgen zo dadelijk een Duits liedje te horen, dat voor enkele van jullie misschien al bekend is. Ik wil van jullie graag weten waar dit liedje over gaat. 

Woche 12

Morgen is de herkansing, vandaag heb ik hieronder nog een oefening staan.

Probeer deze te maken onder dezelfde omstandigheden als de schrijftoets morgen.

Vraag aan de docent of je een woordenboek mag halen bij de balie.

Woche 13

Aufgabe 1 Grammatik:

Laatst hebben we geleerd hoe de akkusativ werkt bij de persoonlijke voornaamwoorden. Dat bijv. ich-mich wordt du-dich enz. Nu zijn er echter nog meerdere opties om in een zin de Akkusativ aan te geven. Iets wat voor ons op het eerste gezicht doodnormaal lijkt, is in de Duitse taal net iets anders.

Een zelfstandig naamwoord kan in het Duits namelijk ook in een akkusativ vorm staan. Kijk maar naar de volgende zin.

Bijv. Ik heb de jongen geslagen. In het Duits: Ich habe den Junge geschlagen.

Het lidwoord oftwel de der/die/das is in de Duitse zin verandert om aan te geven dat het om een Akkusativ vorm (oftewel lijdend voorwerp) gaat.

Stap 1: Onderstreep alle werkwoorden in de zin.
Stap 2: Markeer het onderwerp in het groen. (stel de vraag: wie/wat + alle werkwoorden)
Stap 3: Markeer het lijdend voorwerp in het blauw. (stel de vraag: wie/wat + alle werkwoorden + onderwerp)

Dit zijn dus de volgende vormen.

Der Gruppe M V O MV
nominativ der die das die
Akkusativ den die das die
Ein Gruppe        
nominativ - +e - +e
Akkusativ +en +e - +e

De Ein Gruppe bestaat uit:

een ein
geen kein
mijn mein
jouw dein
zijn sein
haar ihr
onze unser
jullie euer (met iets erachter maak je eur)
hun ihr
uw Ihr

Maak onderstaande opdracht.

Toets:Akkusativ Artikel

Probeer de zinnen in het onderstaande bestand te vertalen. Gebruik de kleuren om aan te geven wat welke vorm is in de zin.

De Expert heeft ook een geprinte versie, mocht je dat prettiger vinden.

Aufgabe 2 Sprechen:

Fit check.

Voor de volgende opdracht ga je met de volgende opdracht aan de slag. Je gaat in het Duits een Fit check doen. Je gaat opzoeken hoe de verschillende kledingstukken in het Duits heten en je schat in hoeveel deze kosten. Controleer goed hoe je de woorden uitspreekt, want op het einde gaan enkelen van jullie hun Fit check presenteren.

Aufgabe 3 Lesen:

Hieronder staat een tekst met de zeven redenen waarom met het beste in Nederland kan fietsen (volgens de Duitsers dan.)

Eén leerling leest telkens een van de redenen met de uitleg daarvan voor. Probeer daarna te achterhalen wat de reden is?

Fahrrad fahren in den Niederlanden

Stunde 2:

Aufgabe 1 Grammatik:

Vorige les hebben we gewerkt hoe we werken met de Akkusativ. Vandaag gaan we daarin nog een stapje verder, doordat we gaan kijken naar de Präpositionen oftewel de voorzetsels. Deze voorzetsel verplichten je namelijk een Akkusativ vorm te gebruiken. 

Toets: Präpositionen mit Akkusativ

Start

Vertaal volgende zinnetjes naar het Duits.

Woche 14

Stunde 1

Ostern kein Unterricht

Stunde 2

Aufgabe 1 Grammatik (25 min):

Vorige week hebben we gewerkt aan de Akkusativ. We hebben toen gezien, dat er een verandering plaats vindt, als het gaat om een lijdend voorwerp. Vandaag gaan we daar nogmaals mee oefenen, door enkele zinnen van het Nederlands naar het Duits te vertalen. Deze keer maak je hierbij gebruik van de Grammatikkarte.

 

Aufgabe 2 Wortschatz (15 min:

Kijk bij Wortschatz Periode 3 en leer alvast de woordjes ter voorbereiding van de kennistest. Dit is ook huiswerk voor volgende week maandag.

Woche 15

Stunde 1:

Aufgabe 1 Wortschatz:

Volgende week vind de Kennistest plaats. We beginnen met het controleren van de woordjes. Deze moesten jullie namelijk voor deze les hebben geleerd.

Aufgabe 2 Wortschatz:

Jullie hebben als het goed is bij het leren van de woordjes kennis gemaakt met de schoolvakken in het Duits. Deze zullen julie uiteindelijk ook voor het mondeling nodig hebben. Vandaag gaan we een spelletje spelen met deze woorden.

Aufgabe 3 Grammatik:

Zinnen vertalen naar het Duits met behulp van de Grammatikkarte.

  1. Het meisje heeft voor haar moeder een bloem gekocht. (Mädchen / Blume / kaufen)
  2. Het kind rent door de deur. (rennen / Tür (v))
  3. Gaat u zonder uw vader op vakantie?
  4. Kan jij een brief schrijven? (Brief (m) / schreiben)
  5. Hij wil voor zijn oom een cadeau maken. (Geschenk / machen)
  6. De politie mag de man niet arresteren. (Polizei / verhaften)
  7. Hebben jullie een hut gemaakt? (Hütte / machen)
  8. Wij hebben tot het einde gewacht. (Ende (o) / warten)

Stunde 2:

Aufgabe 1 Wortschatz:

Gisteren hebben we al met de woordjes geoefend via Quizlet. Vandaag gaan we ze weer op de oude vertrouwde manier leren. Namelijk met een Blooket.

Aufgabe 2 Grammatik:

Vertaal de volgende zinnen naar het Duits met behulp van de Grammatikkarte.

  1. Ik lees een boek. (Buch)
  2. De kat jaagt op de muis. (Katze / Maus)
  3. Zij koopt bloemen voor haar moeder. (Blume)
  4. Ze vraagt om hulp. (fragen / hilfe)
  5. Ik heb een cadeau voor jou. (Geschenk)
  6. De hond volgt het spoor. (Hund / Spur (m))
  7. Zij zoekt haar tas. (suchen / Tasche)
  8. Hij reist om de wereld. (reisen / Welt (v))
  9. Ze werkt zonder een pauze. (arbeiten / Pause)
  10. Zij gaat zonder haar paraplu naar buiten. (Regenschirm (m) / nach / draußen)

Na 20 minuten controleren we de antwoorden. Bij vermoedens van een vertaalprogramma krijg je 10 nieuwe zinnen, die je mag vertalen tot je uiteindelijk de zinnen gaat vertalen met de Grammatikkarte.

Aufgabe 3 Lesen

Ben je klaar met het vertalen van de zinnetjes, ga je aan de slag met de volgende opdracht.

Lees onderstaande tekst en beantwoord de vragen.

  • Wat eten Mara en Karoline als ontbijt op de dag van vertrek?
  • Welke twee dingen vraagt Mara aan Karoline vlak voordat ze vertrekken?
  • Welke twee dingen vraagt Karoline aan Mara vlak voordat ze vertrekken?
  • Wat is het uitzicht vanuit het balkon?
  • Wat doen Karoline en Mara als eerste?
  • Wat hebben Karoline en Mara op het balkon gedaan?

Woche 16 Kennistest 3

Stunde 1

Aufgabe 1 Wortschatz:

Morgen is de kennistest. Daarom gaan we de woordjes van Woche 11, 12, 13, 14 nog een keer herhalen.
Zorg dat je de woordjes van het Nederlands naar het Duits kent. 

Aufgabe 2 Grammatik

Morgen is het de bedoeling dat je enkele zinnen naar het Duits gaat vertalen met behulp van de Grammatikkarte. Zorg dat je begrijpt hoe je kaart werkt en je de Akkusativ toe kan passen, de blauwe vorm op de kaart. Mocht je nog wat extra uitleg willen, dan kun je daar altijd nog om vragen deze les. 

 

Stunde 2

Deze les zal de Kennistest plaats vinden.

Voor de Kennistest dien je het volgende te kennen en te kunnen.

  • De woordjes van Woche 11, 12, 13 + 14
  • Zinnen met behulp van de Grammatikkarte naar het Duits vertalen.

Woche 17 Maiferien

Stunde 1:

Aufgabe 1 Zusammen

Tekst maken om ons voor te bereiden op het thema Urlaub dat je mogelijk kan krijgen bij het mondeling.

  • Wat is je favoriete vakantiebestemming?
  • Waarom is dat je favoriete vakantiebestemming?
  • Hoe vaak ga je gemiddeld per jaar op vakantie?
  • Tijdens welke vakanties ga je meestal weg?
  • Waar ga je komende zomervakantie naar toe en met wie?
  • Hoe ga je naar je komende zomervakantiebestemming?
  • Wat moet er zoiezo mee op vakantie?
  • Wat was je beste zomervakantie die je ooit hebt gehad?

Aufgabe 2 allein

Lees de tekst en beantwoord de onderstaande vragen!

  • Wat eten Mara en Karoline als ontbijt op de dag van vertrek?
  • Welke twee dingen vraagt Mara aan Karoline vlak voordat ze vertrekken?
  • Welke twee dingen vraagt Karoline aan Mara vlak voordat ze vertrekken?
  • Wat is het uitzicht vanuit het balkon?
  • Wat doen Karoline en Mara als eerste?
  • Wat hebben Karoline en Mara op het balkon gedaan?

Aufgabe 3 Zusammen:

Bekijk het volgende filmpje en beantwoord daarna de vragen online via Quizlet.

Aufgabe 4 Hausaufgaben:

Zorg dat je het stukje tekst over vakantie geschreven hebt in het Nederlands. Denk daarbij aan de vragen die horen bij Level 1.

Stunde 2:

Aufgabe 5 Zusammen (5 Minuten): Hausaufgaben kontrollieren.

Aufgabe 6 Zusammen (20 Minuten):

Vertaal het stuk tekst dat je hebt geschreven over Urlaub naar het Duits. Maak daarbij gebruik van de zinnetjes die te vinden zijn bij Woche 19 in de woordenlijst.

Aufgabe 7 Zusammen (15 Minuten):

Luister naar het onderstaande lied en probeer de volgende twee vragen te beantwoorden:

  • Wat is de betekenis van het woord Flieger?
  • Hoevaak wordt het woord Flieger in het lied gezongen?

 Luister naar het volgende lied en beantwoord de volgende vraag:

  • Waar gaat het lied over? (alleen Layla is niet genoeg?)

Luister naar het volgende lied en lees de lyrics en beantwoord de volgende vraag:

  • Bij welke stukken van het lied wordt er de spot gedreven met de Hollanders?

Aufgabe 8 Allein (10 minuten):

Leer de zinnetjes van Woche 19.

Woche 18 Maiferien

Woche 19 Vorstellen

Stunde 1

De komende weken gaan we ons voorbereiden op het mondeling en op de laatste kennistest om je gemiddelde nog omhoog te halen.

Aufgabe 1 Schreiben: (15 min)

Stap 1: De Expert stelt zich in het Duits voor in één minuut.

Stap 2: In het document dat de Expert voor je heeft aangemaakt in Microsoft Teams ga je aan de slag met het schrijven van je eigen script. Zorg dat je genoeg opschrijft, zodat je één minuut lang over jezelf kan vertellen. Maak hier alvast een begin mee. Hier krijg je ongeveer 10 minuten de tijd voor.

Aufgabe 2 Wortschatz:(5 min)

Bij het beschrijven van jezelf kan je natuurlijk denken aan de beschrijving van je familieleden, maar natuurlijk ook aan je uiterlijk. Bij de schrijftoets hebben we daar al kort mee geoefend. Vandaag gaan we die woorden nog een keer herhalen.

  • Augen
  • Hautfarbe
  • Haare
  • Halskette
  • Ohrringe
  • Brille
  • Kopfbedeckung
  • Gesichtsbehaarung
  • Klamotten

Aufgabe 3 Spiel Wer ist es?: (20 min)

We hebben zojuist nog een keer gekeken naar de uiterlijke kenmerken. We gaan kijken of we deze kunnen toepassen in de vorm van een spel, namelijk 'Wer ist es?' oftewel wie is het?

Gebruik bij het stellen van de vraag altijd 'Hast du?'

Aufgabe 4 Hausaufgaben: (overige min)

Zorg dat je de tekst over jezelf voorstellen in het Duits alvast af hebt in het Nederlands en in je bestand in Teams hebt staan. De volgende les gaan we namelijk kijken naar de vertalingen daarvoor.

Stunde 2

Aufgabe 1 Schreiben: (15 min)

De vorige les hebben we gewerkt aan onze tekst, waarin je jezelf voorstelt. Deze les gaan we werken aan de vertaling daar van. Open je Werkdocument en probeer het stuk tekst dat je over jezelf hebt geschreven naar het Duits te vertalen met behulp van de woordenlijst + Grammatikkarte + uitmuntend.de

Aufgabe 2 Wortschatz: (10 min)

De woordjes van Week 19 en 20 herhalen we aan de hand van een Blooket.

Aufgabe 3 Grammatik: (20 min)

Voor het laatste Grammatica onderdeel wat je voor de Kennistest dient te kennen, gaan we kijken naar de Adjektive.

We herhalen eerst nogmaals Fase 1 + 2. De Expert geeft uitleg aan de hand van enkele voorbeeldzinnen.

Aufgabe 4 Sprechen + Spiel: (10 min)

We gaan zo dadelijk het spel 'Wer bin ich?' spelen. Hopelijk kennen we het spel al. Je probeert te raden aan de hand van ja/nee vragen wat er op je kaartje staat. De vragen die je zou kunnen stellen, staan hieronder.

Nederlands Duits Zin
Mens Mens Mensch Bin ich ein Mensch?
dier dier Tier Bin ich ein Tier?
voorwerp voorwerp Gegenstand Bin ich ein Gegenstand?
weer weer Wetter Bin ich ein Wetterphänomen?
Mens Beroep Beruf Bin ich ein Beruf?
Mens titel Titel Habe ich ein Titel?
voorwerp eten Essen Bin ich Essen/essbar?
Voorwerp natuur Natur Bin ich natürlich?
Voorwerp Verkeer Verkehr Habe ich mit dem Verkehr zu tun?
Voorwerp kleding Kleidung Bin ich Kleidung?
Voorwerp School Schule Braucht man mich in der Schule?
Voorwerp fruit Obst Bin ich Obst?
Voorwerp snoep Bonbon Bin ich ein Bonbon?
dier zoogdier Saugetier Bin ich ein Saugetier?
dier zee Meer Lebe ich im Meer?
dier land Land Lebe ich auf dem Land?
dier boerderij Bauernhof Lebe ich auf einem Bauernhof?
dier vogel Vogel Bin ich ein Vogel?
dier fabel Fabel Bin ich ein Fabeltier?
dier uitgestorven ausgestorben Bin ich ausgestorben?

Woche 20 Urlaub

Stunde 1

Aufgabe 1 Schreiben: (20 min)

De komende lessen gaan we ons voorbereiden op het gedeelte, waar je 2 minuten lang iets gaat vertellen over vakantie.

Hieronder heb ik al een beetje voorwerk voor jullie gedaan, maar dit is voldoende voor 1 minuut. De overige minuut mogen jullie zelf invullen. Morgen gaan wij de teksten naar het Duits vertalen.

Kopieer onderstaande in je werkdocument:

  • Mijn favoriete vakantieland is ... , omdat ...
  • Ik reis meestal met mijn ... ,want ...
  • Meestal gaan wij tijdens de ...vakantie op vakantie.
  • Wij reizen meestal met de/het/een ...
  • ... vakanties vind ik super, want ...
  • Ik ga op vakantie en ik neem mee ...

Denk voor het opvullen van de tweede minuut aan de volgende vragen.

  • Wat is je favoriete vakantiebestemming?
  • Waarom is dat je favoriete vakantiebestemming?
  • Hoe vaak ga je gemiddeld per jaar op vakantie?
  • Tijdens welke vakanties ga je meestal weg?
  • Waar ga je komende zomervakantie naar toe en met wie?
  • Hoe ga je naar je komende zomervakantiebestemming?
  • Wat moet er zoiezo mee op vakantie?
  • Wat was je beste zomervakantie die je ooit hebt gehad?

Aufgabe 2 Lesen: (15 min)

Lees onderstaande tekst en beantwoord de volgende vragen.

  • Wat eten Mara en Karoline als ontbijt op de dag van vertrek?
  • Welke twee dingen vraagt Mara aan Karoline vlak voordat ze vertrekken?
  • Welke twee dingen vraagt Karoline aan Mara vlak voordat ze vertrekken?
  • Wat is het uitzicht vanuit het balkon?
  • Wat doen Karoline en Mara als eerste?
  • Wat hebben Karoline en Mara op het balkon gedaan?

Aufgabe 3 Hören: (15 min.)

Wij hebben net een tekst gelezen over vakantie en daarbij enkele vragen beantwoord. Nu gaan we naar een filmpje kijken. Let goed op, want na het filmpje krijgen jullie enkele vragen, die jullie dienen te beantwoorden via een Quizlet. Let dus goed op.

 

Stunde 2

Aufgabe 1 Schreiben: (15 min.)

De vorige les hebben we een stuk tekst geschreven over het thema vakantie in het Nederlands. Deze les gaan we wederom aan de slag met de vertaling daarvan naar het Duits. Hieronder zie je een aantal zinssnedes die je daarvoor zou kunnen gebruiken en in ieder geval de vertaling van de zinnen van de vorige les. 

  • Mein Lieblingsurlaubsland ist ..., weil ...
  • Ich reise meistens mit meine ..., denn ...
  • Meistens fahren wir während die (Sommer/Mai/Herbst/Weihnachts/Ostern)Ferien im Urlaub.
  • Wir reisen meistens mit d.. ....
  • ... Urlaub finde ich Super, denn ...
  • Ich fahre im Urlaub und ich nehme mit ...

Aufgabe 2 Grammatik: (20 min.)

Vorige week hebben we gewerkt aan de Adjektiven, oftewel het 'bijvoeglijk naamwoord'. Bij het leren hiervan is het ontzettend belangrijk om te herkennen bij welke groep wij moeten kijken om het woord te vervoegen. Om hiermee te oefenen, gaan we aan de slag met een Blooket.

Aufgabe 3 Hören + Spiel: (10 min.)

De komende lessen gaan we af en toe een spelletje spelen om het jaar op een leuke manier af te sluiten. Bij het eerste spelletje gaat het om jullie kennis met betrekking tot het volgende thema ...

 

 

Woche 21 Schule

Stunde 1:

Aufgabe 1 Hören: (10 minuten)

Hieronder zien we een filmpje van het Duitse schoolsysteem. Probeer dit een klein beetje te vergelijken met het Nederlandse schoolsysteem. Wat zijn de verschillen en wat zijn de overeenkomsten?

Aufgabe 2 Schreiben: (15 minuten)

We hebben nu geleerd over het Duitse schoolsysteem. Zo zitten er verschillen tussen het Nederlandse en het Duitse schoolsysteem. Als iemand je dus vragen gaat stellen over school, dan dien je wel een klein beetje op de hoogte te zijn van het Duitse scholensysteem. Je gaat zo dadelijk wederom in het Nederlands een stuk tekst schrijven over school. Gebruik dus geen Mavo, maar als je dat doet, noem het dan Realschule, omdat dat het meest overeenkomt.

Denk aan de volgende punten waar je over kunt schrijven. 

  • Wat je van de school vindt.
  • In welke klas je zit en wat je van je klas vindt.
  • Wat je lievelingsvak is en waarom.
  • Wie je lievelingsleraar is en waarom.
  • Wat de positieve en de negatieve punten van de school zijn. 
  • Wat je graag aan de school zou willen veranderen.

Als je dit uitgebreid beantwoord, dan kom je hoogstwaarschijnlijk aan de 2 minuten, dus probeer vaak goed en uitgebreid antwoord te geven.

Aufgabe 3 Spiel: (15 minuten)

Voorheen hebben we dit spel al een keer gespeeld en dat gaan we vandaag weer doen. Je krijgt zo dadelijk de omschrijving van een vak en aan jou de taak om te raden om welk vak het gaat. Dit gaan we drie rondes spelen.

Aufgabe 4 Grammatik: (10 minuten)

Vorige week hebben we geprobeerd te achterhalen of we kunnen zien welke Gruppe we nodig hebben bij het toepassen van het bijvoeglijk naamwoord. We herhalen eerst nog een keer de Blooket, die daarbij hoorde en daarna gaan we gezamenlijk aan de slag met Adjektive Fase 2.

Woche 22 Hobby / Freizeit

Stunde 1:

Aufgabe 1 Schreiben: (15 minuten)

De vorige les hebben jullie een Nederlands stuk tekst geschreven over het thema school. Deze les gaan we aan de slag met het vertalen van onze stukken tekst naar het Duits. Onderstaande zinnen zouden je hierbij kunnen helpen:

  • Ich finde die Schule ...
  • Ich gehe in die dritte Klasse und sitze in 3M1...
  • Mein Lieblingsfach ist ..., weil ...
  • Mein Lieblingslehrer ist ..., weil ...
  • Die positiven Punkten der Schule sind ...
  • Die negativen Punkten der Schule sind ...
  • Ich möchte ... an der Schule ändern, weil ...

Aufgabe 2 Grammatik: (20 minuten)

De afgelopen weken hebben we de Akkusativ bekeken en daar al meerdere keren mee geoefend. Vandaag gaan we kijken naar het allerlaatste Grammatica onderdeel wat daar nog bij hoort. Kijk en luister goed mee, want volgende week krijg je hier een kennistest over.

Aufgabe 3 Sprechen: (10 minuten)

Binnenkort hebben jullie natuurlijk het mondeling dat plaats zal vinden in de toetsweek. Om ons hierop voor te bereiden is het natuurlijk belangrijk dat we regelmatig met enkele lastige klanken oefenen. Jullie krijgen van mij enkele tongbrekers en die gaan we proberen uit te spreken. Hierbij luisteren we naar elkaar en kijken we wat er goed gaat en aan welke letters er nog gewerkt moet worden.

Hier een voorbeeld van een typische Duitse tongbreker waar ze laatst een liedje van hebben gemaakt.

Stunde 2:

Aufgabe 1 Sprechen: (10 minuten)30 Sekunden Timer – 123Timer

Van de Expert krijgen jullie een kaartje waarop een Hobby staat weergegeven. De bedoeling is dat je gaat proberen in 30 Seconden deze hobby te presenteren aan de klas in het Duits. De rest moet proberen te raden welke hobby je bedoelt. Het is verboden om hierbij het Duitse woord te gebruiken of de hobby uit te beelden.

 

 

 

Aufgabe 2 Schreiben: (10 Minuten)

Het laatste thema wat gedurende het mondeling aanbod zou kunnen komen is het thema: 'Hobby en vrije tijd'.  Net zoals de voorgaande lessen is het de bedoeling dat je in het Nederlands iets gaat vertellen over je hobby/vrije tijd. Denk hierbij aan het volgende:

  • Wat is je hobby? (leg zo uitgebreid mogelijk uit?
  • Waarom dit voor jou persoonlijk een hobby is?
  • Hoe vaak voer je je hobby uit in een week?
  • Wat doe je in je vrije tijd naast je hobby? (Denk bijv. aan bijbaantje)
  • Waarom is dat voor jou belangrijk?
  • Hoe vaak doe je die activiteit in de week?

Aufgabe 3 Grammatik: (20 Minuten)

Volgende week is de kennistest. Ga alvast aan de slag met de oefening die bij de Kennistest staat weergegeven en probeer die zo goed mogelijk te maken. Na 15 minuten gaan wij de antwoorden van die opdracht bespreken/doornemen.

Ben je klaar ga dan alvast aan de slag met het leren van de woordjes. 

Stunde 2:

Aufgabe 3 Kombination:

Open de link naar het volgende document en probeer de bijbehorende vragen te maken of maak het op papier. Opdracht 3d mag je overslaan.

https://www.goethe.de/resources/files/pdf198/a1_freizeit-und-hobbys.pdf

Woche 23 Kennistest 4

Stunde 1:

Morgen zal de laatste kennistest plaats vinden. Bereid je nog goed voor op deze laatste kennistest. Dit kun je op de volgende manier doen:

  • Leer de woordjes van Woche 13,19,20 en 22.
  • Leer de Adjektive Fase 1 t/m 3
  • Ben je klaar met leren, werk dan verder aan je werkdocument in Teams.

Stunde 2:

Deze les zal de laatste Kennistest van dit schooljaar plaats vinden. Voor deze kennistest moet je het volgende kennen en kunnen:

  • Woorden van Woche 13, 19, 20, 22
  • Adjektive Fase 1 t/m 3

Hieronder een voorbeeld opdracht van de toets.

Aufgabe 1 Grammatik:

  1. De arme jongen heeft een gouden munt gevonden.
    Der __________ Junge hat eine ______________ Münze gefunden. (arm / golden)
  2. Een mooi meisje kan haar knappe prins niet vinden.
    Ein ___________ Mädchen kann ihren ______________ Prinz nicht finden. (schön / hübsch)
  3. Het hinkende paard loopt door de grote stal.
    Das ____________ Pferd läuft durch den _____________ Stall (m). (hinkend / groß)
  4. Luie kinderen mogen niet om een lekker snoepje vragen.
    ___________ Kinder dürfen nicht um einen _____________ Bonbon fragen. (faul / lecker)
  5. Mijn jonge broertje wil voor zijn oudere zus een rode bloem kopen.
    Mein ____________ Bruder will für seine _____________ Schwester eine ___________ Blume kaufen. (jung / älter / rot)
  6. De sterke man heeft uw kleine auto verplaatst.
    Der ______________ Mann hat Ihr ____________ Auto (o) versetzt. (stark / klein)
  7. Zonder goede voorbereiding kunnen jullie geen eerste plaats behalen.
    Ohne ____________ Vorbereitung könnt ihr keinen ____________ Platz (m) erreichen. (gut / erst)

 

Woche 24 Interview

Aufgabe 1 Sprechen:

Dit is de laatste week voor de toetsweek. Het laatste onderdeel van het mondeling is een interview onderdeel.

Toets is als volgt:

  1. 1 minuut iets over jezelf vertellen.
  2. 2 minuten over een van de thema's spreken: Urlaub / Schule / Hobby und Freizeit
  3. 3 minuten interview vragen beantwoorden.

Jullie hebben nu de gelegenheid om deze Interviewvragen te bedenken. Enkele daarvan zullen dan gebruikt worden gedurende het mondeling.

Het beoordelingsformulier

Aufgabe 2 Sprechen:

Je krijgt nu de tijd om je voor te bereiden op het mondeling volgende week.

Omstebeurt zal de Expert jullie uit de klas nemen en met jullie het mondeling al oefenen. Je krijgt dan feedback, zodat je weet wat je nog moet/kan verbeteren voor het mondeling volgende week.

 

Woche 25 Prüfungswoche

PTO 3 Sprechen

Het mondeling:

Het mondeling zal plaatsvinden in Duo's. Jullie krijgen 15 minuten voorbereidingstijd, waarna het mondeling zelf ongeveer 15 minuten zal duren.

Opdracht 1: 

Je stelt jezelf voor in het Duits. Dit doe je in 1 minuut.

Opdracht 2:

Je vertelt iets over een van de volgende thema's:

  • Urlaub
  • Schule
  • Hobby und Freizeit

Je vertelt ongeveer 2 minuten iets over dit onderwerp. Je klasgenoot mag hier ook vragen over stellen of de Expert stelt vragen, mocht je niet binnen de 2 minuten komen.

Opdracht 3:
De expert gaat enkele interviewvragen stellen om nog iets meer over jullie te weten te komen. Dit onderdeel zal ongeveer 4 minuten duren en jullie krijgen omstebeurt een vraag. 

Grammatik

Personalpronomen

Fase 1

Lernziel: Ik kan de vertalingen van de Personalpronomen opschrijven.

We gaan kijken en luisteren naar het filmpje van Malte, waarin hij de Duitse vormen van de persoonlijke voornaamwoorden aan jullie probeert duidelijk te maken. 

Noteer voor jezelf ergens de verschillende vormen van de Personalpronomen en maak onderstaande opdracht.

 

Toets:Die Personalpronomen

Fase 2

Lernziel: Ik kan zelfstandige naamwoorden door de juiste persoonlijke voornaamwoorden vervangen in het Duits.

haben/sein/werden

Fase 1

Lernziel: Ik kan de verschillende vormen van haben en sein herkennen.

Letzte Woche habe ich im Garten gespielt. Da bin ich zusammen mit meinem Bruder in einem Baum geklettert. Mein Bruder hat dabei sein Bein gebrochen. Jetzt ist er im Krankenhaus. Meine Eltern sind sehr böse auf mich und sie haben uns bestraft. "Hast du Schmerzen (pijn) oder bist du in Ordnung?" fragte ich an meinem Bruder. Habt ihr schon einmal etwas falsch gemacht oder seid ihr allen sehr brav. 

Toets:Fase 1 Haben / Sein

Fase 2

Lernziel: Ik kan de verschillende vormen van haben en sein opschrijven.

Blooket Fase 2 haben/sein (om thuis te oefenen)

Toets:Fase 2 Haben / Sein

Fase 3

Lernziel: ik kan de verschillende vormen van haben en sein in een gemakkelijke zin invullen.

Blooket Fase 3 Haben/Sein (om thuis te oefenen)

Toets:Fase 3 Haben/Sein

Fase 4

Lernziel: ik kan de juiste vorm van haben of sein in een zin invullen.

Fase 5

Lernziel: Ik kan de verschillende begrippen en vormen van werden herkennen.

 

Fase 6

Lernziel: Ik kan de verschillende vormen van werden in een zin invullen.

ik word/zal ich werde
jij wordt/zal du wirst
hij/zij/het wordt/zal er/sie/es wird
wij worden/zullen wir werden
jullie worden/zullen ihr werdet
zij/u worden/zullen sie/Sie werden

Blooket Fase 6 haben/sein/werden

Fase 7

Lernziel: Ik kan in een Duitse zin de juiste vorm van haben/sein/werden invullen.

Let op! Soms zijn meerdere opties mogelijk: Ich bin froh/ ich werde froh.

Toets:Fase 7 haben/sein/werden

Präsens

Fase 1

Lernziel: Ik kan de stam van een werkwoord maken in het Duits!

Als je in het Duits een werkwoord wil gaan vervoegen, dan is het de bedoeling dat je eerst de stam gaat maken van een werkwoord.

In het Duits doe je dit standaard door -en van het hele werkwoord af te halen. Niet meer.

  • spielen --> spiel
  • machen --> mach
  • rennen --> renn

Uitzondering: eindigt het hele werkwoord op alleen een -n, dan haal je alleen de n weg. 

Toets:Fase 1 Präsens

Fase 2

Lernziel: Ik kan de vervoegingen van de werkwoorden in de tegenwoordige tijd toepassen.

Je hebt bij Fase 1 geleerd hoe je de stam van een werkwoord maakt. We gaan bij deze fase kijken hoe je het werkwoord gaat vervoegen.

In het Duits vervoeg je de werkwoorden als volgt.

  • ich = stam + e
  • du = stam + st
  • er/sie/es = stam + t
  • wir = stam + en
  • ihr = stam + t
  • sie/Sie = stam + en

In het Nederlands is hiervoor een ezelsbruggetje, namelijk (Fe)estenten. Haal Fe weg en dan heb je de volgorde van wat er achter de Stam moet komen te staan.

Toets:Fase 2 Präsens

Fase 3

Lernziel: Ik kan de uitzonderingsregel met stam op d/t correct toepassen.

Bij het vervoegen van een werkwoord in het Duits, kan je tegen problemen aanlopen als de stam van het werkwoord eindigt op een d of t.

Er ontstaan dan uitzonderingen bij de du + er/sie/es + ihr vorm. 

  • du + stam + est
  • er/sie/es + stam + et
  • ihr + stam + et

Toets:Fase 3 Präsens

Fase 4

Lernziel: Ik kan de uitzonderingsregel met stam op S-klank correct toepassen.

Bij het vervoegen van een werkwoord in het Duits, kan je tegen problemen aanlopen als de stam van het werkwoord eindigt op een s-klank. (S, Z, ß, X)

Er ontstaat dan een uitzondering bij de Du vorm.

  • du + stam + t

Blooket Präsens Fase 4 (Om thuis te oefenen)

Toets:Fase 4 Präsens

Fase 5

Lernziel: Ik kan de uitzonderingsregel werkwoord met voorzetsel correct toepassen.

Soms komt het voor dat een werkwoord gekoppeld is aan een voorzetsel. Denk bijvoorbeeld aan het woord naspelen. Als je zo'n werkwoord vervoegd, wordt het voorzetsel van het werkwoord losgekoppeld. Zie vb. ik speel na. Dit gebeurt ook in het Duits. De voorzetsels zijn als volgt:

voor vor
met mit
na nach
tegen gegen
op auf
achter hinter
over über

 

Het werkwoord nachspielen vervoeg je dus door te schrijven: ich spiele nach.

Fase 6

Lernziel: Ik kan de uitzonderingsregel met stam op m/n correct toepassen.

Sommige werkwoorden in het Duits eindigen op een m of n met een andere klinker ervoor. Dit woord is op dat moment niet makkelijk uit te spreken als je het wil vervoegen. Daarom worden deze werkwoorden hetzelfde vervoegd alsof de stam op een d of t zou eindigen. 

De bekendste werkwoorden waarbij dit gebeurt zijn: atmen - regnen - leuchnen - zeichnen

du +est
er/sie/es +et
ihr +et

Fase 7

Lernziel: Ik kan de a/i wissel in het Duits toepassen.

Uitlegfilmpje van Malte waarin hij de a/i wechsel uitlegt!

Opdracht maken waarin de a/i wechsel voorkomt.

 

Modalverben

Fase 1

Lernziel: Ik kan de modale werkwoorden van NL naar Du en van Du naar NL vertalen.

Toets:Fase 1 Modalverben

Fase 2

Lernziel: Ik kan de verschillende vormen van de Modalverben opschrijven.

  dürfen mögen können wollen müssen sollen wissen
ich darf mag kann will muss soll weiß
du darfst magst kannst willst musst sollst weißt
er/sie/es darf mag kann will muss soll weiß
wir dürfen mögen können wollen müssen sollen wissen
ihr dürft mögt könnt wollt müsst sollt wisst
sie/Sie dürfen mögen können wollen müssen sollen wissen

 

Toets:Fase 2 Modalverben

das Perfekt

Fase 1:

Lernziel: Ik kan een voltooid deelwoord in het Duits maken.

Informatie vooraf

Om een voltooid deelwoord te maken in het Duits moet je ten eerste controleren of het gaat om een sterk- of zwak werkwoord.

  • Sterke werkwoorden (Fase 6) zijn werkwoorden die in de verleden tijd en het voltooid deelwoord veranderen.
    • lopen - liep - gelopen
    • spreken - sprak - gesproken
  • Zwakke werkwoorden zijn werkwoorden die in de verleden tijd en het voltooid deelwoord niet veranderen.
    • spelen - speelde - gespeeld
    • rennen - rende - gerend

Als een werkwoord in het Nederlands sterk is, is die dat in het Duits ook.

Uitleg

Bij zwakke werkwoorden maak je een voltooid deelwoord als volgt:

  • ge + stam + t
    • spielen - gespielt
    • rennen - gerennt

Toets:Das Perfekt Fase 1

Fase 2:

Lernziel: Ik kan de uitzonderingsregel met stam op d/t toepassen.

Als bij een zwak werkwoord de stam eindigt op een d of t. Dien je op de volgende wijze het voltooid deelwoord te maken:

  • ge + stam + et
    • warten = gewartet
    • melden = gemeldet

Toets:Das Perfekt Fase 2

Fase 3:

Lernziel: Ik kan de uitzonderingsregel met stam op -ier toepassen.

Als de stam van een werkwoord eindigt op -ier in het Duits, dan maak je het voltooid deelwoord als volgt:

  • stam + t
    • reagieren = reagiert
    • trainieren = trainiert

Toets:Fase 3 Das Perfekt

Fase 4:

Lernziel: Ik kan de uitzonderingsregel met stam begint met ver/be/er/über/ent toepassen.

Als de stam van een zwak werkwoord begint met ver / be / er / über of ent, dan maak je het voltooid deelwoord als volgt:

  • stam + t
    • verbringen - verbringt
    • bezahlen - bezahlt
    • erzählen = erzählt
    • überreichen = überreicht
    • entdecken = entdeckt

Blooket Fase 4 Das Perfekt

Toets:Fase 4 Das Perfekt

Fase 5:

Lernziel: Ik kan de uitzonderingsregel bij een werkwoord met een voorzetsel toepassen.

Als bij een zwakwerkwoord een combinatie wordt gebruikt met een voorzetsel, dan maak je het voltooid deelwoord als volgt.

  • voorzetsel + ge + stam + t (houdt rekening met voorgaande regels)
    • anmelden - angemeldet
    • aufsetzen - aufgesetzt
    • mitteilen - mitgeteilt

Toets:Fase 5 Das Perfekt

Fase 6:

Lernziel: Ik kan een voltooid deelwoord maken van de meest voorkomende sterke werkwoorden in het Duits.

Bij de Präteritum Fase 3 heb je gezien, dat er in het Duits een aantal werkwoorden zijn, die in de verleden tijd veranderen. Deze werkwoorden veranderen ook bij het voltooid deelwoord. Deze vormen moet je uit je hoofd leren, dus leer ze goed. De vorm van het voltooid deelwoord blijft altijd hetzelfde en verandert niet. 

Nederlands Duits Voltooid deelwoord/das Perfekt
beginnen beginnen begonnen
blijven bleiben geblieben
brengen bringen gebracht
denken denken gedacht
mogen (toestemming) dürfen gedurft
eten essen gegessen
rijden fahren gefahren
vangen fangen gefangen
vinden finden gefunden
vliegen fliegen geflogen
geven geben gegeben
gaan gehen gegangen
hebben haben gehabt
helpen helfen geholfen
kennen kennen gekannt
komen kommen gekommen
kunnen können gekonnt
lezen lesen gelesen
leuk/aardig/lekker vinden mögen gemocht
moeten (verplicht) müssen gemusst
nemen nehmen genommen
roepen rufen gerufen
slapen schlafen geschlafen
schrijven schreiben geschrieben
zien sehen gesehen
zijn sein gewesen
zingen singen gesungen
moeten (advies) sollen gesollt
spreken sprechen gesprochen
staan stehen gestanden
ontmoeten treffen getroffen
drinken trinken getrunken
doen tun getan
weten wissen gewusst
willen wollen gewollt

 

Präteritum

Artikel

Fase 1:

Lernziel: Ik ken de lidwoorden van de/het in het Duits.

In het Duits bestaan er in plaats van de/het drie verschillende vormen. Dit zijn:

  • Der (deze wordt gebruikt voor mannelijke woorden.)
  • Die (deze wordt gebruikt voor vrouwelijke woorden.)
  • Das (deze wordt gebruikt voor onzijdige woorden.)
  • Die (deze wordt tevens gebruikt voor het meervoud.)

 

Fase 2:

Lernziel: Ik kan stap 1 van het stappenplan bij der/die/das toepassen.

Stap 1: Als een woord in het Duits eindigt op -chen of -lein = het woord altijd onzijdig.

  • das Mädchen
  • das Röslein
  • das Büchlein
  • das Kindchen

(Dit komt omdat al deze woorden verkleinwoorden zijn in het Duits. In het Nederlands zeggen wij altijd het voor verkleinwoorden. In het Nederlands zijn ze dus ook onzijdig.)

Fase 3:

Lernziel: Ik kan stap 2 van het stappenplan bij der/die/das toepassen.

Sommige woorden zijn bij voorbaat al mannelijk of vrouwelijk in het Duits.

  • der Mann
  • die Frau
  • der Bruder
  • die Schwester
    Let op: das Mädchen = vanwege Stap 1

Alle personen en dieren zijn bij voorbaat mannelijk:

  • der Lehrer = leraar
  • der Kollege = collega
  • der Löwe = leeuw

Tenzij de persoon of dier eindigt op -in. Dan is het woord vrouwelijk:

  • die Lehrerin = lerares
  • die Kollegin = vrouwelijke collega
  • die Löwin = leeuwin

Fase 4:

Lernziel: Ik kan stap 4 van het stappenplan bij der/die/das toepassen.

In het Duits zijn er een hele hoop woorden die eindigen op een specifiek aantal woorden. Mocht dit het geval zijn, dan zijn deze woorden altijd vrouwelijk:

  • -ung = in het NL -ing
    • die Zeitung
    • die Begeleitung
  • -heit = in het NL -heid
    • die Freiheit
    • die Besorgtheit
  • -keit = in het NL -heid
    • die Persönlichkeit
    • die Möglichkeit
  • -ei = in het NL -ij
    • die Polizei
    • die Bäckerei
  • -schaft = in het NL -schap
    • die Mannschaft
    • die Wissenschaft

Fase 5:

Lernziel: Ik kan stap 4 van het stappenplan bij der/die/das toepassen.

In het Duits zijn er een hele hoop woorden die eindigen op één -e. Deze woorden zijn meestal vrouwelijk. Er zijn enkele uitzonderingen.

  • die Blume
  • die Straße
  • die Adresse

Uitzonderingen zijn:

  • das Gebäude
  • das Ende (elk woord dat eindigt met Ende = onzijdig)
  • der Schnee (eindigt met -ee en is een natuurverschijnsel zie stap 5)
  • der Kunde = de klant (Bijna alle personen en dieren die eindigen op -e zijn mannelijk. Zie stap 2, dit is niet het geval als er geen mannelijk of vrouwelijk variant van bestaat.)

Fase 6:

Lernziel: Ik kan Stap 5 van het stappenplan bij der/die/das toepassen.

In het Duits zijn een aantal woordengroepen die bij elkaar horen en altijd mannelijk zijn. (tenzij zie voorgaande stappen.)

  • seizoenen: (der Herbst - der Frühling - der Sommer - der Winter)
  • Windrichtingen: (der Norden - der Süden - der Osten - der Westen)
  • dagen/maanden: (der Montag - der Januar)
  • natuurverschijnselen: (der Hagel - der Wind - der Schnee)

Fase 7:

Lernziel: Ik kan stap 6 van het stappenplan bij der/die/das toepassen.

In het Duits zijn een hele hoopwoorden waar wij in het Nederlands het voor zetten onzijdig.
Denk bijv. aan het boek, het hotel. Dit geldt niet voor alle woorden, zie namelijk voorgaande stappen.

  • das Buch = het boek
  • das Hotel = het hotel
  • das Geschenk = het cadeau
  • das Spiel = het spel

Fase 7 Lidwoorden

Fase 8

Lernziel: Ik kan een naar het Duits vertalen.

We hebben bij de voorgaande fases gezien hoe je kunt achterhalen of een woord mannelijk / vrouwelijk / onzijdig is. Dit bepaalde of je der / die / das moest gebruiken. Bij Fase 8 gaan we het hebben over de vertaling van een en hoe je die in het Duits toepast. 

mannelijk vrouwelijk onzijdig meervoud
ein eine ein (k)eine


Hierboven staan de verschillende vormen van ein per vorm van het woord.

Houdt rekening met de meervoudsvorm. Je kan namelijk een daarvoor niet gebruiken. Wel keine, wat geen betekent. Of bijvoorbeeld een van de vormen van de Possessivpronomen. (Zie Possessivpronomen Fase 2)

Toets:Fase 8 Artikel

Possessivpronomen

Fase 1

Lernziel: Ik kan aangeven wanneer ik mein of meine moet gebruiken in het Duits.

 

Fase 2

Lernziel: Ik kan de Possessivpronomen in het Duits opschrijven.

De Possessivpronomen staan in het Nederlands voor de bezittelijke voornaamwoorden en worden gebruikt om een bezit aan te geven. Bijv. mijn boek - mein Buch. Leer de vormen in het Duits.

Let op! de verschillen tussen de M/O en V/MV.

  M/O V/MV
mijn mein meine
jouw dein deine
zijn sein seine
haar ihr ihre
zijn (o) sein seine
onze unser unsere
jullie euer eure
hun ihr ihre
Uw Ihr Ihre


Let op bij de volgende vormen:

  • Jullie: Er verdwijnt een E bij de V/MV vorm van jullie.
  • Uw: De Possessivpronom vorm wordt met een hoofdletter geschreven.

Blooket Fase 2 Possessivpronomen

Toets:Fase 2 Possessivpronomen

Fase 3

Lernziel: Ik kan de Possessivpronomen in een zin invullen.

Toets:Fase 3 Possessivpronomen

Adjektive

Fase 1

Lernziel: Ik kan de meest voorkomende Adjektive naar het Duits vertalen.

 

Toets:Adjektive Fase 1

Fase 2

Lernziel: Ik kan een adjektive correct in een Duitse zin plaatsen.

In het Duits worden regelmatig, net als in het Nederlands bijvoeglijke naamwoorden gebruikt. Oftewel Adjektiven. Deze worden op een bijzondere wijze vervoegd. Let dus goed op.

  M V O MV
der Gruppe + e + e + e + en
ein Gruppe + er + e + es + en
Nichts Gruppe + er + e + es + e


Onder de Der Gruppe verstaan we natuurlijk de: Der/Die/Das, maar ook vormen van: dies/welch/jed/all

Onder de Ein Gruppe verstaan we natuurlijk de: ein/eine/kein, maar ook de: Possessivpronomen.

De Nichts Gruppe wordt gebruikt, als geen van bovenstaande voor het bijvoeglijk naamwoord/ Adjektiv staat.

Blooket Adjektive Fase 2

Toets:Adjektive Fase 2

Fase 3

Lernziel: Ik kan een bijvoeglijk naamwoord in een lijdende vorm in de zin plaatsen.

Bij Fase 1 hebben we geleerd welke bijvoeglijke naamwoorden je moet kennen en kunnen en hoe je kunt achterhalen bij welke groep je moet gaan kijken om het bijvoeglijk naamwoord te vormen.

Bij Fase 2 hebben we gezien wat er achter het bijvoeglijk naamwoord in het Duits komt te staan.

Bij deze Fase gaan we de theorie van Akkusativ combineren met het bijvoeglijk naamwoord.

  M V O MV
Der Gruppe Nominativ +e +e +e +en
Der Gruppe Akkusativ +en +e +e +en
         
Ein Gruppe Nominativ +er +e +es +en
Ein Gruppe Akkusativ +en +e +es +en
         
Nichts Gruppe Nominativ +er +e +es +e
Nichts Gruppe Akkusativ +en +e +es +e

 

 

 

Toets:Adjektive Fase 3

Plural

Fase 1

Lernziel: Ik kan de meervoudsvorm van mannelijke Duitse zelfstandige naamwoorden vormen.

De Plural van mannelijke woorden vorm je als volgt: 

der baum --> die Bäume
der Mönch --> die Mönche
der Wert --> die Werte

Bij de meervoudsvorm komt er een E achter het woord te staan en komt er een umlaut als er een a/o/u/au in het woord staat. 

Toets:Fase 1 Plural

Fase 2

Lernziel: Ik kan de meervoudsvorm van vrouwelijke Duitse zelfstandige naamworden vormen.

De Plural van vrouwelijke woorden vorm je als volgt:

die Frau --> die Frauen
die Zeitung --> die Zeitungen
die Adresse --> die Adressen

Bij de meervoudsvorm zet je EN of N achter het zelfstandig naamwoord.

Let op: Als een vrouwelijk woord eindigt op -in voeg je NEN toe.

Toets:Fase 2 Plural

Fase 3

Lernziel: Ik kan de meervoudsvorm van onzijdige Duitse zelfstandige naamwoorden vormen.

De Plural van onzijdige woorden vorm je als volgt:

das Problem --> die Probleme
das Geschenk --> die Geschenke
das Brot --> die Brote

Bij de meervoudsvorm komt er een E achter het zelfstandignaamwoord te staan.

Blooket Plural t/m Fase 3

Toets:Fase 3 Plural

Fase 4

Lernziel: Ik kan de uitzonderingen bij de mannelijke meervoudsvorm in het Duits toepassen.

Bij mannelijke woorden zijn er een aantal uitzonderingen.

Woorden die eindigen op -el / -er of -en krijgen geen +E, maar waarmogelijk alleen een umlaut.

der Apfel --> die Äpfel
der Schlüssel --> die Schlüssel
der Arbeitnehmer --> die Arbeitnehmer

Mannelijke woorden die eindigen op -e / -ent / -ist of -on krijgen +EN of +N

der Junge --> die Jungen
der Student --> die Studenten
der Polizist --> die Polizisten
der Person --> die Personen

Fase 5

Lernziel: Ik kan de uitzonderingen bij de vrouwelijke meervoudsvorm toepassen.

De meeste vrouwelijke zelfstandige naamwoorden die één lettergreep hebben, krijgen alleen +E en een umlaut waar mogelijk.

die Stadt --> die Städte
die Kuh --> die Kühe
die Hand --> die Hände

Let op! die Frau --> die Frauen

Fase 6

Lernziel: Ik kan de uitzonderingen bij onzijdige meervoudsvormen toepassen.

De meeste onzijdigen woorden die uit één lettergreep bestaan krijgen +ER en een umlaut waar mogelijk.

das Buch --> die Bücher
das Kind --> die Kinder
das Wort --> die Wörter

Fase 7

Lernziel: Ik kan de meervoudsvorm maken bij Duitse zelfstandige naamwoorden die eindigen op -a, -o, -u, -y, -au, -i

In het Duits zijn er een aantal woorden die eindigen op een klinker, naast de -E.
Deze woorden krijgen net als in het Nederlands +S, maar dan zonder ' (apastrof)

das Radio --> die Radios
das Baby --> die Babys
das Hobby --> die Hobbys
das Auto --> die Autos

Blooket Plural Fase 7

Großbuchstabe

Fase 1:

Lernziel: Ik kan in het Duits het hoofdlettergebruik correct toepassen.

 

Präpositionen

Fase 1:

Lernziel: Ik kan de verschillende vertalingen van naar in het Duits toepassen.

Naar heeft in het Duits drie verschillende vormen. Je moet daarbij goed kijken welke vorm je gebruikt.

naar bij personen = zu
naar bij Plaatsnamen zonder lidwoord = nach
naar bij plaatsnamen met lidwoord = in
naar bij richtingen (links/rechts) = nach
Gaan naar bij vaste uitdrukkingen = in/zu/nach/an (hieronder de belangrijkste)

  • Haus = nach (ich gehe nach Hause)
  • Schule = zu (ich gehe zur Schule)
  • Ausland = in (Ich fahre ins Ausland)
  • Stadt = in (ich fahre in die Stadt)
  • Kino = in (Ich gehe ins Kino)
  • Theater = in (Ich gehe ins Theater)
  • Konzert = in (Ich gehe ins Konzert)
  • Büro = in (ich gehe ins Büro)
  • Plaatsen die met water te maken hebben (See,Meer) = an (Ich gehe ans Meer)

Akkusativ

Dativ

Total verrückte Wörter - Kinderbuchlesen.deStunde 1:

Aufgabe 1 Zusammen: We gaan de woordjes van Woche 37 herhalen via Blooket.

Aufgabe 2 Zusammen: Bekijk het volgende filmpje en probeer de volgende vragen te beantwoorden.

Wat voor kleren dragen de Duitsers het liefste?

a. Dirndl und Lederhosen
b. Sandalen und Socken
c. praktische Kleidung

Hoe vaak gaan de Duitsers gemiddeld shoppen?

a. 1x in de week
b. 1x in de maand
c. om de twee weken

Waarmee leren de studenten op de modeschool werken? (meerdere antwoorden zijn goed)

a. Formen
b. Stoffen
c. Farben

Er worden twee punten benoemd, die bepalen wat voor werkkleding je draagt. Welk antwoord hoort daar niet bij.

a. Wat voor kleding de baas van je vraagt.
b. Je positie in het bedrijf.
c. Het beroep zelf.

Wat raadt de professional Nina aan te passen aan haar kleding?

a. nog meer lichaam laten zien.
b. Een blazer te dragen.
c. lichtere kleren te dragen.

Wat raadt de professional David aan te passen aan zijn kleding? (meerdere antwoorden zijn goed.)

a. Een donkerder pak te dragen.
b. Andere schoenen te nemen.
c. Een stropdas toevoegen.

Aufgabe 3 Allein: Voor de kennistoets gaan jullie de volgende opdracht herhalen van haben en sein. Gebruik de Grammatikkarte, die jullie vorige week van de Expert hebben gekregen bij het maken van deze opdracht.

Toets:Haben und Sein

Toets:Vervoeging haben und sein

Stunde 2:

Aufgabe 4 Spiel: We gaan haben und sein herhalen met behulp van een Blooket. 

Aufgabe 5 Zusammen: We gaan oefenen met een nieuw werkwoord, dat ook op jullie Grammatikkarte staat. Het gaat om het werkwoord werden

De Expert geeft uitleg over het werkwoord Werden.

Aufgabe 6 allein: Maak de twee onderstaande opdrachten waarin het werkwoord werden voorbij komt. Bij de eerste opdracht ga je kijken wat de betekenis is van het werkwoord werden. Bij de tweede opdracht ga je het werkwoord proberen in te vullen. 

Toets:Werden (worden of zullen)

Toets:Werden

Toets:haben / sein / werden

Aufgabe 7 Allein Hausaufgaben: Leer de onderstaande woorden voor de volgende week. (zie voor de vertalingen de Wörterliste)

  • der Vater
  • die Mutter
  • Hast du noch Geschwister?
  • das Baby
  • der Bruder (die Brüder)
  • die Schwester (die Schwestern)
  • die (Groß)Eltern
  • ein Verwandter / eine Verwandte
  • ein Bekannter / eine Bekannte
  • Sie ist verwandt mit ...
  • der Freund (die Freunde)
  • die Freundin (die Freundinnen)
  • Können Sie mir helfen?
  • Ich möchte bitte
  • Könnten Sie mir einen gefallen tun?
  • Ich würde gern ...
  • Einverstanden!
  • Guten Morgen
  • Guten Tag
  • Guten Abend

Stunde 1:

Aufgabe 1 Spiel: Hausaufgaben kontrollieren.

Sein, haben en werden in de verleden tijd vervoegen | Mr. Chadd

Aufgabe 2 Zusammen: We gaan kijken of we de werkwoorden haben / sein / werden kunnen aangeven in enkele zinnen.

  • Ich ............... mich geirrt (vergist).
  • Ich ............... mich nimmer irren (vergissen).
  • Du ............... doch nicht böse auf mich?
  • Wann ................... mich angerufen (bellen)?
  • Er ...................... niemals ein Lehrer.
  • Das Baby ...................... jeden Tag größer.
  • Warum ....................... wir Hausaufgaben?
  • Wir ....................... die besten Freunde.
  • Ihr .......................... hier bleiben.
  • Ihr .......................... mir einen Brief geschrieben.
  • Was .................... Sie eigentlich?
  • Tim und Ilse ......................... sich nächste Monat verheiraten (trouwen).

Aufgabe 3 Allein: Luister naar het volgende fragment en probeer de onderstaande vragen te beantwoorden.

  1. Hoeveel actieve voetballers telt Duitsland?
  2. Hoe jong zijn de eerste kinderen die beginnen bij deze vereniging?
  3. Wat kan je volgens de trainster leren van voetbal?
  4. Op welke leeftijd begint men in Duitsland al te scouten naar goede voetballers?
  5. Wanneer heb je volgens de oud prof pas het recht om prof te worden.
    1. Als je veel talent hebt.
    2. Als je bereid bent meer te geven dan de anderen.
    3. Als je genoeg geld hebt.
  6. Waarom kan David niet met Nina nog een potje voetballen?

Aufgabe 4 Zusammen: We gaan der / die / das herhalen. Pak je Grammatikkarte erbij en we gaan even kijken naar enkele woorden. 

Toets:der die das

Toets:Ausbreitung der/die/das

Stunde 2:

Aufgabe 5 Spiel: Probeer nu voor jezelf bij de volgende woorden aan te geven of het der / die / das moet zijn. Gebruik daar de Grammatikkarte of probeer het uit je hoofd.

Nominativ (1e naamval) – Sterk in Duits

Aufgabe 6 Zusammen: We gaan nog een stapje verder door ein / eine toe te voegen aan ons schema. Eigenlijk werkt het hetzelfde als der / die / das.

Toets:Ein- Gruppe

https://n9.cl/op75 Possessivpronomen - B2 Deutsch brüfung | FacebookAufgabe 7 Allein: Je hebt nu geleerd hoe ein / eine werken. Kijk nu zelf even bij de Possessivpronomen en probeer de onderstaande opdracht zelfstandig te maken.

 

 

 

Toets:Possessivpronomen

Aufgabe 8 Allein Hausaufgaben: Leer de onderstaande woorden voor de volgende week. (zie voor de vertalingen de Wörterliste)

  • Hallo
  • Grüß dich Peter
  • (auf) Wiedersehen (aan de telefoon) auf Wiederhören
  • Tschüs!
  • Viele Grüße an ...
  • Wie geht's dir / Ihnen?
  • danke, gut
  • Bitte!
  • Bitte - danke
  • Vorsicht!
  • Halt!
  • Haben Sie Lust .......
  • Darf ich dich einladen?
  • Ja, gerne!
  • Nein danke.
  • Vielen Dank!
  • Ich habe eine Idee.
  • Ich mache einen Vorschlag.
  • Ich würde ....
  • bitte

Stunde 1:

Aufgabe 1 Zusammen: Hausaufgaben kontrollieren.

Aufgabe 2 Allein: De Expert legt eerst nog een keer uit hoe de Präsens werkt en daarna gaan jullie aan de slag met enkele opdracht, die gaan over de Präsens.

Toets:Präsens

Aufgabe 3 Zusammen: Bekijk het filmpje en beantwoord ondertussen onderstaande vragen.

Hoe wordt Duitsland ook wel genoemd?

  • Land van worst en bier
  • Land van denkers en dichters
  • Land van Goethe en Schiller

Hoeveel boeken verschijnen er ongeveer per jaar in Duitsland?

  • 9.000
  • 90.000
  • 900.000

Waarom is de boekhandel die voorbij komt zo bijzonder?

  • Er is een aanbod van bijzondere boeken in deze winkel.
  • De verkoopster kent de klanten goed en geeft veel advies.
  • Er worden alleen boeken verkocht die de jeugd aanspreekt.

Wat gebeurd er volgens het gedicht als je in bed een boek leest?

  • Daar wordt je dik van.
  • Daar wordt je slim van.
  • Daar wordt je netjes van.

Wat wil Nina graag worden?

  • Een schrijfster
  • Een denkster
  • Een dichster

Aufgabe 4 Hausaufgabe allein: Bekijk de volgende aflevering van Deutschlandlabor en bedenk daarbij tenminste vijf meerkeuzevragen. Deze mag je gewoon in het Nederlands stellen.

Stunde 2:

Aufgabe 5 Zusammen: Hausaufgaben kontrollieren.

Aufgabe 6 Allein: We gaan de Präsens nog een keer herhalen. Maak de volgende opdracht en zorg dat je een score van 60% haalt.

Toets:Präsens Sätzen

Aufgabe 7 Zusammen: We gaan een oefening maken ter voorbereiding op de Luistertoets in de toetsweek. We bekijken het volgende fragment en probeer de volgende vragen te beantwoorden. We bekijken het fragment twee keer.

1. Hoeveel spinnen zitten er ongeveer op de Milbenkäse?

2. Waarmee kun je het beste Milbenkäse eten?

3. Wat zou bijzonder lekker zijn bij vrouwtjes haring?

4. Wat zit er te weinig bij de haring, waardoor deze zo sterk ruikt?

5. Waarom moet men traditioneel melk drinken bij de haring?

6. Hoe vindt Eric het honderdjarige ei smaken?

7. Wat moet men eigenlijk doen om eten te kunnen eten, wat er zo uit ziet?

Aufgabe 8 allein: Leren voor de Kennistoets. Herhaal nog enkele opdrachten uit de Wikiwijs of ga alvast de woordjes leren. Volgende week woensdag is de kennistoets. 

Stunde 1:

Aufgabe 1 Zusammen: We luisteren naar het fragment en beantwoorden de volgende vragen.

1. Hoeveel vierkantemeter woonruimte heeft een Duitser gemiddeld.
a. 34
b. 43

2. Waar gaan Nina en David naar huizen kijken?
a. München
b. Berlijn
c. Dresden

3. Wat wordt niet benoemd als iets wat veel Duitser graag bij hun huis hebben?
a. Een gezellige woonkamer.
b. Een chique keuken
c. Een grote tuin.

4. Wat zegt David dat hij als beroep doet?

a. Hij studeert nog.
b. Hij is journalist.
c. Hij werkt in een laboratorium.

5.Waarom vinden Nina en David het niet zo erg dat ze de woning niet gekregen hebben?

a. Ze wonen beiden niet in München.
b. De woning was te duur voor hun beiden.
c. Ze gunden iemand anders de woning eerder.

Aufgabe 2 allein: Voor de volgende opdracht hebben we de vormen van haben und sein nodig, dus daar ga je weer even mee aan de slag. Maak de volgende opdracht.

Toets:Vervoeging haben und sein

Het voltooid deelwoord (das Perfekt) - Mr. Chadd AcademyAufgabe 3 Zusammen: De expert legt uit hoe das Perfekt werkt in het Duits.

Kijk op je Grammatikkarte waar staat hoe je das Perfekt moet maken.

Aufgabe 4 Allein: Maak de onderstaande opdracht door een correct voltooid deelwoord te maken.

Toets:das Perfekt

Stunde 1:

Aufgabe 1 allein: Maak de onderstaande herhalingsopdracht met het grammatica onderdeel das Perfekt.

Toets:das Perfekt

Aufgabe 2 allein: Maak van het onderstaande filmpje een samenvatting in het Nederlands.

https://kinder.wdr.de/tv/neuneinhalb/sendungen/umwelt-und-klima/sendung-klimagerechtigkeit-100.html

Aufgabe 3 Zusammen: De expert geeft een presentatie over een Duitse stad, waarna een Kahoot volgt. 

Aufgabe 4 Hausaufgaben/allein: Leer de woordjes van Woche 45.

Stunde 2:

Aufgabe 5 allein: Je gaat zelfstandig aan de slag met het maken van een luistertoets. Bekijk het in je eigen tempo en spoel desnoods enkele stukken terug om zeker van je antwoord te zijn.

Op het einde van de les laat je, je antwoorden zien aan de expert. Zo niet maak je de opdracht op het einde van de dag af!

Luistertoets 2020-2021

Stunde 1:

Vorige week hebben we enkele lijstjes gemaakt van de grammatica. We gaan vandaag testen of we deze rijtjes nog kunnen gebruiken, kunnen toepassen.

Total verrückte Wörter - Kinderbuchlesen.deAufgabe 1 Zusammen: We gaan de woordjes van Woche 36 herhalen en controleren of jullie allemaal het huiswerk hebben gemaakt.

Aufgabe 2 allein: Maak de onderstaande opdracht met behulp van de Grammatica regels die je hebt opgeschreven. Ben je klaar dan vraag je het nakijkformulier aan Sjors.

Oefenopdracht Grammatica

Grammatikkarte

Stunde 2:

Aufgabe 3 Zusammen: We gaan met zijn allen luisteren naar het volgende fragment. Dit is een onderdeel wat je ook gaat krijgen gedurende de luistertoets. Zorg dat je een score van 10 of hoger haalt voor deze opdracht.

Aufgabe 4 Allein: Bekijk het volgende fragment voor jezelf. Spoel desnoods terug als je iets niet goed gehoord hebt en luister het nog een keer. Probeer bij het luisteren de volgende vragen te beantwoorden.

  1. Hoe laat begint de school in Duitsland?
  2. Wat is een van de meest geliefde vakken op Duitse scholen?
  3. Wat wordt er tijdens de Duits les gedaan?
  4. Is het eten wat de leerlingen kunnen bestellen in de Mensa typisch Duits?
  5. Waarom moeten leerlingen soms zelf les geven?
  6. Hoeveel verschillende talen hadden de dames verzameld?

Aufgabe 5 Allein Hausaufgaben: Leer de onderstaande woorden voor de volgende week. (zie voor de vertalingen de Wörterliste)

  • der Monat (die Monate)
  • jung - alt
  • der Jugendliche
  • der Erwachsene
  • männlich
  • weiblich
  • der Mann (die Männer)
  • die Frau (die Frauen)
  • das Kind (die Kinder)
  • der Junge (die Jungen)
  • das Mädchen (die Mädchen)
  • verheiratet
  • ledig, nicht verheiratet
  • Wir sind jetzt fünf Jahre verheiratet.
  • Wir haben gestern geheiratet.
  • die Familie
  • die Tochter (die Töchter)
  • der Sohn (die Söhne)
  • der Onkel (die Onkel)
  • die Tante (die Tanten)

 

 

Aufgabe 5 Allein Hausaufgaben: Leer de woordjes van Woche 36,37,38,39 en 44.

  • Klar! / aber natürlich
  • überhaupt nicht
  • nein, lieber nicht
  • das ist nett, aber …
  • nein, auf keinen Fall
  • es tut mir leid, aber …
  • Entschuldiging!
  • Das macht nichts.
  • Ist es möglich, dass …
  • Kann ich …?
  • Geht das?
  • Ich habe noch eine Bitte
  • Darf ich vorstellen? Das ist …
  • Angenehm!
  • Glückwunsch
  • Herzlichen Glückwunsch zum Geburtstag
  • Gute Besserung!
  • Gute Reise!
  • Viel Spaß!
  • Mein Beileid.

Stunde 2:

Aufgabe 6 Zusammen: We gaan een luistertoets van een aantal jaar terug oefenen ter voorbereiding op de PTA week. Je krijgt van de Expert een vragenblad en beantwoord de vragen.

Het is nu net als bij een toets, dus praat er niet doorheen en doe je best!!!!

Stunde 1:

Schreibkompetezt Kapitel 1 A1

Aufgabe 1 Zusammen: Over een aantal weken wordt er een feestje georganiseerd op school. Bedenk met zijn alle wat we nodig hebben voor dit schoolfeest. De woorden komen op het bord te staan.

Denk aan de volgende thema's: Dekoration / Essen / Getränke / Unterhaltung

Maak een boodschappenlijste van de producten die jullie nodig hebben.

Aufgabe 2 Zusammen: Elk lokaal krijgt zijn eigen feestruimte. Wat moeten bezoekers weten over jullie klas?

Denk aan de volgende thema's: Sprachen / Länder / Hobbys / Das mögen wir nicht / Das mögen wir.

Aufgabe 3 Allein: Je gaat aan de slag met de planning van het feestje. Het schoolfeest duurt de hele dag. Vul de volgende tabel in.
In de eerste kolom vul je de volgende woorden in: abends, morgens, mittags, nachts, nachmittags, vormittags
In de tweede kolom vul je de volgende woorde in: schwimmen, besichtigen, essen, spielen, besuchen
In de derde kolom vul je in waar de activiteiten zullen plaats vinden.

Vul de tabel verder aan:

Tageszeit Was kann man dort machen Ort
     
Vormittags    
  Schwimmen, essen Arriba Schwimmbad in Norderstedt
     
     
     

Aufgabe 4 Allein: Je gaat aan de slag met de uitnodigingen voor het schoolfeest. Hieronder op de afbeelding staat wat er allemaal in je uitnodiging moet komen te staan. Probeer je uitnodiging ook nog wat te versieren. Zorg dat elk onderdeel in de uitnodiging staat.

 

Stunde 2:

Aufgabe 5 allein: Je viert je verjaardag en je wil graag je vriendin Lena of je vriend Tim uitnodigen. Schrijf een uitnodiging. De woorden onder bij de afbeelding kunnen misschien helpen bij wat er allemaal in de uitnodiging moet komen te staan.

Aufgabe 6 allein: Lees de onderstaande tekstjes en geef aan of de vragen juist of onjuist zijn of dat het de linker of rechter tekst is.

Beispiel 0 - Browseroberfläche mit Text im Inhaltsbereich.

  • Lis Zug (trein) kommt aus Hannover R/F
  • Lis Zug kommt nach halb eins an R/F
  • Karin wartet den ganzen Vormittag vor der Auskunft R/F

Aufgabe 3 - Notizzettel.

  • Ralf hat nur zwei oder drei Personen eingeladen (uitgenodigd). R/F
  • Die Party findet draußen statt. R/F

Frage: Je wil weten of het regent in Duitsland. Naar welke website moet je dan? L/R

Beispiel 0, Alternative 1 - Browseroberfläche mit Bereich für Internetadresse und Textinhalt.Beispiel 0, Alternative 2 - Browseroberfläche mit Bereich für Internetadresse und Textinhalt.

 

 

Frage 2: Je wil met een schip over de Rijn varen. Welke advertentie kun je het beste gebruiken? L/R ​Aufgabe 6, Alternative 1 - Browseroberfläche mit Bereich für Internetadresse und Textinhalt.Aufgabe 6, Alternative 2 - Browseroberfläche mit Bereich für Internetadresse und Textinhalt.

Frage 3: Je wil Duits in Duitsland leren. Welke advertentie kun je het beste gebruiken? L/R

Aufgabe 7, Alternative 1 - Browseroberfläche mit Bereich für Internetadresse und Textinhalt.Aufgabe 7, Alternative 2 - Browseroberfläche mit Bereich für Internetadresse und Textinhalt.

Frage 4: Je wil een treinkaartje op het internet kopen. Welke website moet je gebruiken? L/R

Aufgabe 8, Alternative 2 - Browseroberfläche mit Bereich für Internetadresse und Textinhalt.Aufgabe 8, Alternative 1 - Browseroberfläche mit Bereich für Internetadresse und Textinhalt.

Frage 5: Je wil informatie over de Bodensee. Welke website kun je het beste gebruiken?Aufgabe 9, Alternative 2 - Browseroberfläche mit Bereich für Internetadresse und Textinhalt.

Aufgabe 9, Alternative 1 - Browseroberfläche mit Bereich für Internetadresse und Textinhalt.

Aufgabe 7 allein: Lees de tekst Mehr als nur Bücher en beantwoord onderstaande vragen!

Mehr als nur Bücher

Frage 1: In Duitsland ........

a. zijn er ongeveer 9000 bibliotheken.
b. bezoeken elk jaar rond 90.000 mensen een bibliotheek.
c. zijn er 9000 privé bibliotheken.

Frage 2: De bibliotheek Bad Schussenried .......

a. Is deel van een museuem.
b. is sinds drie jaar gesloten.
c. Is deel van de Unesco werelderfgoedlijst.

Frage 3: In Deutschland .......

a. gaan steeds meer mensen naar bibliotheken.
b. gaan steedds minder mensen naar bibliotheken.
c. gaan alleen noch oude mensen naar bibliotheken.

Frage 4: Bibliotheken ......

a. staan op positie drie in het leven.
b. moeten zoals een tweede thuis zijn.
c. zijn voor boeken, niet voor de mensen daar.

Frage 5: Eun Young Yi ....

a. is de bibliothecaris van Stuttgart.
b. is de architekt van de Bibliotheek in Stuttgart.
c. wil niet, dat zijn boeken in bibliotheken staan.

Frage 6: Goethe was de baas van de bibliotheek in Weimar.

a. richtig
b. falsch

Frage 7: 2020 waren de bibliotheken bijna het hele jaar gesloten.

a. richtig
b. falsch

Frage 8: De stadsbibliotheek Stuttgart wil graag een plaats zijn, waar men leren kan.

a. richtig
b. falsch

Frage 9: De Chaos computer club heeft deze bibliotheek gehackt.

a. richtig
b. falsch

 

Stunde 1:

Aufgabe 1 Zusammen: Hausaufgaben kontrollieren.

Aufgabe 2 Zusammen: Lees de tekst en beantwoord onderstaande vragen.

Hallo Katja,

danke für deine Mail. Du kannst heute nicht zu unserem Fußballtraining kommen - schade! Hoffentlich geht es dir bald besser! ich hatte letzte Woche auch eine Erklärung, aber seit Freitag bin ich wieder fit. Also gehe ich heute ins Training. Wir haben doch eine neue Mitspielerin im Verein, Anja, die möchte ich unbedingt kennenlernen! Ich rufe dich dann an und erzähle dir alles!

bis bald
Monika

  1. Monika war am Sonntag krank (R/F)
  2. Es gibt eine neue Frau in der Fußballgruppe (R/F)

Hallo Martin,

na, wie geht's? Mir geht es leider nicht so gut, ich habe Probleme mit meinem Rücken. Der Arzt hat gesagt, ich soll ins Fitnessstudio gehen. Aber das macht mit einem Freund zusammen mehr Spaß, finde ich. Möchtest du nicht mitkommen? Sport tut dir sicher auch gut, du sitzt doch den ganzen Tag im Büro ...
In der Innenstadt gibt es ein neues Fitnessstudio, die Preise dort sind in Ordnung. Am Samstag ist Tag der offenen Tür, dann können wir uns das mal ansehen.
Bitte antworte schnell!

Schöne Grüße,
Julian

  1. Julian soll seinen Rücken trainieren (R/F)
  2. Julian macht gerne allein Sport (R/F)
  3. Das Fitnessstudio im Zentrum ist nicht teuer (R/F)
  4. U wilt Berlijn leren kennen. U hebt niet veel geld.
    1. www.pvg.de
    2. www.fahrradtaxi.de

www.pvg.de

Ein Ticket kaufen
und die ganze Stadt sehen!
Fahren Sie mit unserem Bus nr.100 und erleben Sie ganz Berlin!
PVG - immer Preiswert, immer nah!

www.fahrradtaxi.de

Berlin individuell erleben!
Bei einer Tour mit unserer Fahrradrikscha
Zum Beispiel:
Berlins neue Mitte.
Dauer: 1 Stunde.
Preis 60 €

  1. U wilt graag een typische Berlijnse specialiteit eten.
    1. www.currywurst-imbiss.de
    2. www.12-angeli.de

www.currywurst-imbiss.de

Berlins beste Currywurst!

Tradition seit 80 Jahren!

www.12-angeli.de

zweimal in Berlin:

italienisch genießen - vom Frühstück
bis zum Abendessen!

  1. U wilt graag een museum voor moderne kunst bezoeken.
    1. www.snb.museum/ang
    2. www.hamburgerbahnhof.de

www.snb.museum/ang

Bilder

aus der Zeit von 1800-1900

Gemälde alter Meister

www.hamburgerbahnhof.de

Hamburger Bahnhof

Museum für Gegenwart - Berlin
Aktuelle Kunst aus dem 21. Jahrhundert
Videos Installationen Skulpturen Bilder

  1. U zoekt een goedkope lamp.
    1. Stilwerk
    2. Flohmarkt

Stilwerk

Aktionswoche:
Ekklusive Lampen
Von internationalen Designen!

Schon ab 70€ !!

Flohmarkt

am Rathaus Schöneberg
Sa + So von 9-16 Uhr

Bei uns finden Sie alles gut + günstig!!!
Möbel, Lampen, elektrische Geräte, Keider...

  1. U zoekt een geldautomaat.
    1. www.geldinstitut.de
    2. www.internationaal-money-transfer.de

www.geldinstitut.de

Gemeinsam in die Zukunft!

service:

  • die Bank in Ihrer Nähe
  • Geldautomaten
  • günstige Kredite

www.international-money-transfer.de

Günstig und sicher Geld
in fremde Länder überweisen!

Großer Service, kleine Gebühren!

  1. Deze aanbieding is goed voor muziekvrienden. (R/F)

Dresden - die Perle an der Elbe

-Ein musikalisches Wochenende für Kulturfans-

Mit Besuch der Semperoper:
Es gibt ,,Die Zauberflöte'' von W.A. Mozart

  1. Deze advertentie is alleen voor sportieve mensen. (R/F)

Suche Wanderfreunde!!

Plane eine lange Wanderung in den Alpen,
Ca. 10 Stunden pro Tag - wer kommt mit?

Mails bitte an alpenwandern@yahoo.de

  1. Deze aanbieding geld ook in de winter. (R/F)

Ausflug an den Rhein!!

- Loreley und romantischen Burgen!
- Schiffahrt für Groß und Klein!

Erleben Sie den Rhein, den längsten Fluss Deutschland
Nur von April bis Oktober!!

  1. Deze aanbieding is voor autobestuurders. (R/F)

Das Angebot für Vielfahrer - die Bahncard 50!

Sie reisen viel mit der Bahn?
Dann sparen Sie mit der Bahncard 50!!

Mehr Informationen unter www.bahn.de

  1. Met deze aanbieding kunt u naar München rijden. (R/F)

Berlin Urlaub Bus!!!

Wir fahren günstig in alle deutschen Städte!
Preisbeispiele ab Berlin: Hamburg 26€, Dresden 18€, München 47€
Auch viele Ziele im Ausland!

 

Stunde 2:

Aufgabe 3 allein: Onderstaande link is de Leestoets van afgelopen schooljaar. Probeer deze zo goed mogelijk te maken.

Aufgabe 4 Allein/Zusammen: Lees het onderstaande boekje. Na een bepaalde tijd, gaan we dit boekje samen lezen. 

Maak bij elk hoofdstuk een korte samenvatting van het boekje. Deze mag je gebruiken bij het maken van de Kahoot over het boek. 

Stunde 1:

Aufgabe 1 Zusammen: Logo TV. We kijken de aflevering van zondag 11 december. Benoem per onderdeel wat je hebt gezien en gehoord!

 

Aufgabe 2 allein: E-Mail schreiben. Je hebt een advertentie gekregen en je wilt graag ingaan op deze advertentie. Stuur een e-mail naar het Tandem Café, waarin je onderstaande vragen beantwoord!

  • Wie heißt du?
  • Wie alt bist du?
  • Woher kommst du?
  • Was sind deine Hobbys?
  • Wie lange bist du schon in Deutschland?
  • Welche Sprache(n) sprichst du?
  • Welche Sprache möchtest du lernen?
  • Wann hast du Zeit deine Tandempartner(in) zu treffen?
  • Wo wohnst du?

Aufgabe 3 Hausaufgaben/allein: Leer de woordjes van Woche 49 en 50. Dit wordt volgende week gecontroleerd.

Stunde 2:

De Leestoets!!!! Zie Magister.

Stunde 1:

Aufgabe 1 Zusammen: Hausaufgaben kontrollieren.

Aufgabe 2 Zusammen: Weihnachten Präsentation + Weihnachtskarte machen.

Weihnachten Präsentation

POSTKARTEN | Weihnachtskarten | Weihnachtsyoga - Der Baum - Weihnachtskarte  | Taurus - KunstkartenMaak een Weihnachtskarte in het Duits voor iemand waarvan je denkt dat diegene het nodig heeft. Zorg dat de boodschap in het Duits op de kaart staat. Versier je Weihnachtskarte met een tekening of met ander materiaal.

  • Frohe Weihnachten
  • Guten Rutsch ins neue Jahr
  • Ich wünsche dir besinnliche Feiertage.
  • Ich wünsche Dir und Deinen Liebsten viel Freude und friedliche Weihnachten.
  • Eine Welt voller Frieden. Ein Zuhause voller Liebe. Ein Herz voller Freude.
  • Ich wünsche Dir frohe Weihnachten! Bleib gesund.
  • Ich wünsche Euch besinnliche und fröhliche Festtage.
  • Ich hoffe, die Feiertage bringen Dir die Musik des Lachens und die Wärme der Freundschaft.
  • Was für ein Jahr!
  • Ein frohes Fest der ganzen Familie.
  • Was für ein verrücktes/chaotisches/wundervolles Jahr.
  • Ich wünsche Dir viel Liebe, Freude und einen guten Rutsch.
  • Ich wünsche Dir ein neues Jahr voller Frieden und Liebe.
  • Ich hoffe, das neue Jahr bringt Dir viel Freude.

Aufgabe 3 Zusammen: We bekijken het volgende filmpje en beantwoorden daarbij de onderstaande vragen.

  1. Waarom wordt de kleine ster niet versierd?
  2. Waarmee helpt de kleine ster de dieren?
Blaumeise                   Rat
Eichhörnchen   etwas essen
Maus   Nüsse aus dem Baum
Fuchs   etwas essen
  1. Wat voor advies geeft de vos aan de kleine ster?

Stunde 2:

Aufgabe 4 allein: Grammatikwiederholung.

Maak het onderstaande opdrachtenblad en gebruik daarvoor de Grammatikkarte bovenin bij PTA 2. Als je klaar bent laat je de opdracht door Sjors nakijken. Verbeter daarna de foutjes die je gemaakt hebt.

 

 

Stunde 2:

Aufgabe 1 Sprechen

Vandaag ga je de kerstreclame filmen. 

 


Deutsch - Aussprache - YouTube


Zie de Tabel hieronder voor de verschillen tussen Duits en Nederlands.

Vokabel Deutsche Aussprache Beispiele Ton
a a Arm, Arzt, Waren
o o Holen, Problem, Ohr
e e Elf, legen, Ehren
i i/ie sieht, Milch, Iris
u oe Hut, Putz, Rutsch
y uu Type, Hypothese, Pyramide
ä e/ee Lärm, Äpfel, zählen
ö eu Hör, können, nötig
ü uu Tür, Kostüm, Küche
au au Baut, Lauch, Haus
äu oi Häuser, Läufer, Gebäude
eu oi Leute, Euro, euch
ei ai mein, klein, leiter
s z Reis, Ameise, leise
z ts (hard) Zirkus, Zeh, Zunge
c ts (zacht) / k Cello, Computer, Clown
ch ch zacht (bij i/e) Milch, brich, Licht
ch ch hard (bij a/au/o) Bauch, Lach, brach
sch sj Schule, Rutsch, Schmutzig

 

 

Stunde 2:

Aufgabe 4 Lesen:

Lees onderstaande tekst en probeer daarbij de volgende vragen te beantwoorden.

  1. Waarom begint de schooldag in Duitsland een stuk eerder als in de VS?
  2. Beschrijf de schooldag van Katja. Geef daarbij de tijden aan wat ze doet!
  3. Waarom blijven veel kinderen na schooltijd in Duitsland nog op school?
  4. Waarom vindt Katja school erg leuk?

Der typische Schultag in Deutschland.

Normalerweise beginnt der Schultag in Deutschland früher als der Schultag in die Vereinigen Staaten. Das war schon immer so, denn auch die Arbeitszeit für die Eltern beginnt früher als in die USA.

Katja aus Rostock erzählt von ihrem Schulalltag:

„Ich bin Katja und ich möchte euch etwas über meinen Schulalltag an einer Rostocker Gesamtschule erzählen.

Ich stehe um sieben Uhr auf, ziehe mich an und esse dann Frühstück in der Küche. Meine Mutter ist zu diesem Zeitpunkt schon aus dem Haus, weil ihre Schicht als Straßenbahnfahrerin um sieben Uhr beginnt. Mein Vater ist noch zu Hause; nach dem Frühstück setzt er mich auf dem Weg zur Arbeit vor der Schule ab. Er beginnt seine Arbeit auf der Werft um acht Uhr.

Meine Schule beginnt auch um acht Uhr. Wir haben jeden Tag sechs Stunden. Nach der dritten Stunde ist Hofpause – das heißt, wir dürfen das Klassenzimmer verlassen und uns auf dem Schulhof mit Freunden treffen. Die Schule ist um 14 Uhr zu Ende. Viele Schüler gehen dann nach Hause, obwohl es in der Schule auch am Nachmittag viel Interessantes gibt.

Wir haben viele Arbeitsgemeinschaften und Sportklubs, sodass für jeden etwas dabei ist. Meine Lieblings-AG ist „Jazztanz“, weil ich sportlich bin. Ich würde sehr gern auf eine Tanzschule gehen, aber das ist etwas zu teuer. Später möchte ich Tänzerin oder Sportlehrerin werden.

Meistens komme ich gegen 16 Uhr nach Hause. Dann mache ich Hausaufgaben und sehe etwas fern, bevor ich meine Emails checke und meine Status auf Facebook auf den neusten Stand bringe.

Das Schulsystem in Deutschland hat sich ein bisschen verändert. Es gibt jetzt mehr Ganztagsschulen und in einigen Regionen mehr Gesamtschulen. Ich finde meine Schule sehr gut, weil die Lehrer motiviert sind und immer Zeit für die Schüler haben.“

Aufgabe 5 Grammatik:

We gaan vandaag het allerlaatste Grammatica onderdeel bespreken.

We gaan het vandaag hebben over de Adjektiven en hoe deze gevormd worden in het Duits.

De meest voorkomende Adjektiven in het Duits zijn de volgenden:

  • gut
  • schlecht
  • groß
  • klein
  • hübsch
  • jung
  • alt
  • neu
  • gemütlich
  • billig
  • teuer
  • lecker
  • fies

In het Duits hebben we 3 verschillende groepen die bepalen hoe een Adjektive eruit komt te zien.

We hebben de Der-Gruppe:

  • Deze wordt gebruikt als een vorm van der/die/das of welch__ / dies__ / jed__ / all__ voor het Adjektive staat.
    • der alte Junge
    • Diese schöne Frau

We hebben de Ein-Gruppe:

  • Deze wordt gebruikt als een vorm van ein of een Possessivpronom (mein/dein/ enz.) voor het Adjektive staat.
    • ein junges Kind
    • Mein gemeiner Bruder

We hebben de Nichts-Gruppe:

  • Deze komt voor als er geen van bovenstaande voor het Adjektive staat.
    • billiger Preis
    • gemütliche Abend

Probeer volgende opdracht te maken en daarbij een score van 75% te halen.

Stunde 1:

Pfingsten

Stunde 2:

Aufgabe 1 Sprechen (15 Minuten):

Net zoals bij de andere thema's is het handig als we weer een stuk tekst voorbereidt hebben met betrekking tot het thema Hobby und Freizeit. Beantwoord dus de volgende vragen weer in het Nederlands.

  • Wat zijn je hobby's en waarom?
  • Hoe vaak beoefen je deze hobby's?
  • Met wie beoefen je deze hobby's?
  • Wat doe je in je vrije tijd?
  • Hoe ziet je weekend eruit?
  • Wat voor bijbaantje heb je?
  • Wat zou je graag vaker in je vrije tijd willen doen?
  • Welke hobby zou je weleens willen oppakken?

Aufgabe 2 Grammatik (15 Minuten):

Vorige les hebben we geoefend met de bijvoeglijke naamwoorden oftewel die Adjektiven. Vandaag gaan we daar nog even verder mee oefenen.

Stap 1: Pak de Grammatikkarte voor je!
Stap 2: Maak gezamenlijk de onderstaande opdracht!

Toets:Adjektive 2

Aussehen

Inleiding

Deel 1 bestaat uit 5 stappen. Werk ze één voor één door.

Stap

Activiteit

Leerdoel

Stap 1

Woordjes

Oefen de nieuwe woorden.

Stap 2

Luisteren

Je luistert naar enkele personen die zichzelf beschrijven.

Stap 3

Spreken

Je beschrijft jezelf.

Stap 4

Schrijven

Je schrijft de tekst voor een poster.

Stap 5

Lezen

Je buigt je over de vraag wanneer iemand mooi is.

Stap 1 - Woordjes

Oefen en leer woordenlijsten Wortschatz en Aussagen A.
Maak vervolgens de oefening.

Woordenlijst Wortschatz A

Woordenlijst Aussagen A

 

Tip oefenen woordenlijsten
Wanneer je in de woordenlijst klikt op de rode pijl kun je een andere manier van leren kiezen.
Wanneer je kiest voor bijvoorbeeld 'opschrijven', hoor je ook hoe de zinnen moeten worden uitgesproken.

Al deze woordenlijsten staan in www.studiowozzol.nl.
Wanneer je hiervoor een gratis account maakt, kun je met alle woordenlijsten uit de Stercollecties aan de slag!

Stap 2 - Luisteren

Je gaat luisteren naar vier jongeren die kort beschrijven hoe ze eruitzien.

Übung 1

  1. Luister naar Klara.
  2. Schrijf de ontbrekende informatie in het Nederlands in de tabel.

 

Übung 2

  1. Luister naar Andy.
  2. Schrijf de ontbrekende informatie in het Nederlands in de tabel.

Übung 3

  1. Luister naar Rita.
  2. Schrijf de ontbrekende informatie in het Nederlands in de tabel.

Übung 4

  1. Luister naar Paul.
  2. Schrijf de ontbrekende informatie in het Nederlands in de tabel.

Stap 3 - Spreken

Beschrijf jezelf kort net zo als de personen uit Stap 2 - Luisteren dat hebben gedaan.
Zorg ervoor dat je in ieder geval de volgende vijf punten beschrijft:

  • je lengte,
  • de lengte van je haar,
  • de kleur van je haar,
  • de kleur van je ogen
  • en of je een bril of lenzen draagt.

Presenteer nu deze korte beschrijving van jezelf in de klas.

Stap 4 - Schrijven

Het kan gebeuren dat je een persoon moet beschrijven.
Voor een casting zoek je bij voorbeeld een bepaald type.
In de volgende opdracht oefen je daarom het beschrijven van personen.

Herhaling
Herhaal eerst de woorden van Wortschatz A.

Woordenlijst Wortschatz A

Schauspieler gesucht!

Voor een nieuw stuk van jullie schooltoneelgroep zoeken jullie nog twee acteurs, een meisje en een jongen. Jullie hangen op school posters op. Jij schrijft er de tekst voor.

  1. Open het document: Wanted!
    Maak een kopie van het werkblad in je eigen omgeving (Bestand - Een kopie maken...) of download het werkblad (Bestand - Downloaden als).
  2. Vertaal de roodgeschreven gegevens of vul ze aan.

Auswertung
Controleer je tekst met behulp van het antwoordmodel.

Wanted! - Antwortmodel
Maak een kopie van het werkblad in je eigen omgeving (Bestand - Een kopie maken...) of download het werkblad (Bestand - Downloaden als).

 

Stap 5 - Lezen 1

Ben jij mooi? Is je vriendin/je vriend mooi? Welke zanger(es) of acteur/actrice vind jij mooi?
Wanneer is iemand volgens jou mooi?
Denk er even kort over na of bespreek de vraag met een medeleerling.
Over de vragen wat mooi zijn eigenlijk betekent en wat iemand mooi maakt, gaat het in de volgende teksten.

Schönheit kommt von innen!

  1. Lees de tekst 'Schönheit kommt von innen!'
  2. Wat betekenen de vetgedrukte woorden in de tekst?

Schönheit kommt von (1) innen!
Aussehen und äußeres Erscheinungsbild sind nicht(2) unwichtig.
Nur, wer (3) bestimmt eigentlich, was schön ist?!
(4) Reicht eine gute Figur oder ein bestimmtes Gesicht, um schön zu sein?

Attraktivität (5) hängt auch vom Wohlbefinden und Selbstvertrauen (5) ab.
(6) Ausstrahlung ist wichtig
Schönheit kommt von innen – durch ein positives Körpergefühl und Selbstbewusstsein. Wenn du gelernt hast, dich so anzunehmen und zu mögen wie du bist, strahlst du dies auf andere aus! Dazu gehört, einzelne Körperpartien an dir nicht selbstkritisch zu (7) betrachten und zum Beispiel zu glauben, nur wegen des kleinen (8) Busens oder des (9) fehlend en (10) Waschbrettbauches nicht anzukommen.

Die eigene Schönheit entdecken​
Kaum jemand ist (11) restlos zufrieden mit dem,
was die Natur ihm oder ihr mitgegeben hat.
Finde also heraus, was dir an dir gefällt.

 

Stap 5 - Lezen 2

Lees de tekst en beantwoord de vraag.

Spieglein, Spieglein an der Wand...
Was Schönheit ist, wird unterschiedlich gesehen.
Mode, Werbung, Zeitschriften, Internet, Film und Fernsehen zeigen scheinbar perfekte Körper und makellose Gesichter!
Viele Jugendliche, aber auch Erwachsene, sind mit ihrem Aussehen unzufrieden, weil sie glauben, diesen Schönheitsidealen nicht zu entsprechen.

1
Heutzutage ist eine 'digitale' Bearbeitung und Veränderung von Fotos durch
Computerprogramme leicht möglich. Sogar ganze Körperteile können auf Fotos ausgetauscht oder verändert werden,
damit sie dem gängigen Schönheitsideal entsprechen. In Filmen werden Doubles für Körperteile eingesetzt und bei Fotoaufnahmen zum Beispiel
die Haut abgeklebt, um sie straffer erscheinen zu lassen.

2
Sich selbst zu mögen und einen eigenen Stil zu entwickeln ist nicht immer einfach. Läuft man aber ständig dem neuesten Trend hinterher, sieht man vielleicht gut aus, ist aber trotzdem nicht glücklich.

3
Was Schönheit ist, wird in verschiedenen Kulturen unterschiedlich gesehen.
Auch im Laufe der Geschichte veränderten sich die Ideale: So gab es Zeiten,
in denen 'üppige' Körperformen als attraktiv galten. Zu einer anderen Zeit waren schmale Frauen oder muskulöse Männer angesagt. Wen wir toll finden, hängt viel davon ab, was in unserer Zeit und in unserer Kultur gerade angesagt ist. Aber nicht jede/r findet es gut und schön, was momentan 'in ist!

Quelle: https://www.loveline.de

 

Aufgabe 3 Hören(10 Minuten):

Luister naar het volgende fragment en probeer de volgende vragen te beantwoorden.

  • Was ist ein Smombie?

  • Was haben sie in Augsburg gebaut für die Smombies?

Aufgabe 4 Wortschatz (5 Minuten):

Wat zijn jullie hobby's, zodat we die aan de woordenlijst toe kunnen voegen?

Aufgabe 5 Schreiben (ubrige Minuten):

Begin alvast met het vertalen van de Nederlandse zinnen die je hebt naar het Duits.