Herzlich Willkommen! Diese Seite benutzen wir für die Aufgaben während des Unterrichts Deutsch!
Es gibt viele Aufgaben und Informationen und alles hat natürlich mit Deutschland und Deutsch zu tun.
Wir wünschen euch viel Spaß und selbstverständlich auch viel Erfolg!
Mauritz und seine Reise
Voor wij aan de slag gaan met de duitse stof gaan wij eerst kijken naar de duitse cultuur.
Daarvoor neemt Mauritz ons mee op reis.
Klik op Mauritz Teil 1 om door te gaan naar de opdrachten
Mauritz Teil 1
Einleitungsaufgabe/-Übung - gemeinsam
Duits is een veel gesproken moedertaal in Europa.
A. Wat is een moedertaal?
B. Wat is jouw eigen moedertaal/moedertalen?
C. Wat zouden de D-A-CH-Ländern kunnen zijn?
Übung 1: Wo wohnt Mauritz? - individuell
Mauritz woont in Marburg, Hessen, Duitsland.
A. Wat is Hessen en hoe noem je dat in het Duits?
B. Waarmee kunnen wij dat in Nederland vergelijken?
C. Teken op de kaart de volgende plekken: Tilburg, Marburg, Bonn, Berlijn, Dresden en München.
D. Wat is de hoofdstad van Duitsland?
E. Wat was de vorige hoofdstad van Duitsland?
F. Maak een schatting hoe ver het vanuit Tilburg is naar: Berlijn, Dresden en München.
G. Zoek nu op hoelang je er met de trein over zou doen.
H. Marburg is de stad van de sprookjes, maar waarom?
I. Zoek twee voorwerpen/beelden die in de stad staan die met een sprookje te maken hebben. Zet er ook een afbeelding bij.
Übung 2: Was braucht Mauritz? - individuell
Mauritz pakt zijn koffer in, maar wat neemt hij sowieso mee?
A. Vertaal onderstaande woorden. Probeer ze eerst zelf te vertalen, lukt dat niet bij alle woorden gebruik dan Uitmuntend.de of VanDale.
B.* Schrijf (in het Duits) op wat jij allemaal nog meer meeneemt als je op vakantie gaat.
bv. Ich packe meinen Koffer und nehme das Handy, das Ladegerät und die Sonnencrememit.
*Mavo: schrijf 5 nieuwe producten op.
*Havo/vwo: schrijf 10 nieuwe producten op.
Übung 3: Wo/was kauft Mauritz? - individuell
Mauritz pakt zijn koffer in, maar is nog een aantal dingen vergeten. Hij moet nog snel langs de winkel. Jij moet een selectie maken. Welke merken zijn Duits(-talig)?
Sorteer: Nivea, Schwarzkopf, Sensodyne, Kneipp, Adidas, Puma, H&M, V&D, Ritter Sport, Kinder, Rivella, Chocomel, De Ruijter, Dr. Oetker, Wolfskin, Bever, Vodafone, T-Mobile, Mediamarkt, Saturn.
Richtig
Falsch
Übung 4: Wen liebt Mauritz? - individuell
Mauritz heeft een vriendinnetje. Voor hij op reis gaat stuurt hij haar een Lebkuchenherz.
A. Hoe ziet een Lebkuchenherz eruit?
B. Wat is een Lebkuchenherz?
C. Waarom zou jij er wel/niet blij mee zijn als je er een kreeg?
Grammatikübung: personen - zusammen
A. Schrijf alle persoonlijk voornaamwoorden die er in het Nederlands zijn op.
B. verdeel ze in twee groepen: EV/MV enkelvoud en meervoud
Grammatikübung: haben/sein - individuell
A. Luister de volgende video's voor haben en sein
B. Maak online de opdracht voor haben en sein
C. Als je de rijtjes van haben en sein goed kent maak je de volgende opdracht online. Beheers je ze nog niet zo goed dan herhaal je stap A en B.
Übung 5: Wer bist du? - individuell
*Mauritz wil graag wat meer over jou weten. Je hebt nog niet veel Duits geleerd, maar je kunt Mauritz met jouw kennis wel al iets over jezelf vertellen.
Je hebt de personen al geleerd en haben/sein zit er ook al aardig in. Gebruik deze kennis en een goed online woordenboek om wat simpele zinnetjes te vertalen.
bv. Ik heb een hond. Ik ben twaalf.
Voor de vertaling van 'een', in het voorbeeldzinnetje met 'een hond', mag je het woord "ein" gebruiken als je zelf nieuwe zinnen gaat maken.
Zorg dat je zowel 'haben' als 'sein' een keer gebruikt deze opdracht:
*Mavo maak 4 duitse zinnetjes
*Havo/Vwo maak 6 duitse zinnetjes
Mauritz Teil 2
Übung 6: Mauritz seiner Traumfrau? - gemeinsam
Mauritz denkt steeds aan zijn vriendinnetje. Hij luistert het liedje Traum van Cro. Hij vindt het liedje zo leuk dat hij de songtekst bestudeert. Hij merkt op dat er veel woorden met een hoofdletter geschreven staan, maar die niet altijd aan het begin van de zin staan of een naam zijn.
A. Höre dir das Lied an.
B. Pak de lyrics erbij en schrijf alle woorden met een hoofdletter op (die niet aan het begin van een zin staan!).
C. Zoek in een groepje de betekenis van deze woorden op (gebruik uitmuntend.de of vandale.nl). Misschien kun je sommige betekenissen zelf al wel raden!
Übung 7: Was darf Mauritz (nicht)? - individuell/Zweiergruppe
Mauritz hoort "Küssen verboten", maar wat betekent dat?! Luister het liedje en geef de vertalingen voor de volgende woorden. Alle duitse woorden komen uit het liedje, ze kunnen door elkaar staan. De hoofdletters zijn in de songtekst verkeerd gebruikt, pas deze dus zelf wél goed toe!!
1. niet toegestaan
2. lippen
3. niet kan uitstaan
4. in de pauze
5. kussen verboden
6. cadeau's
7. geloofd
8. laatste nacht
9. school
10. naar huis
11. helemaal verliefd op mij
12. grote
13. ik was zeven jaar oud
14. ik denk
15. kaasbroodjes
Check of je de hoofdletters goed hebt toegepast!
Übung 8: Was hört Mauritz sich an? - gemeinsam und individuell
Mauritz luistert ook graag naar de bekende ‘Peter Fox’. Het liedje ‘Haus am See‘ van Peter Fox is ook nog eens heel goed om de duitse uitspraak te oefenen.
A. Luister met de klas naar het liedje. Als je wilt kun je al proberen wat woorden mee te praten/zingen
B. Luister zelf nog een paar keer naar het liedje en schrijf je op wat je opvalt aan de uitspraak: welke letters worden in het Duits anders uitgesproken? En hoe worden deze dan uitgesproken?
Übung 9: Was sieht Mauritz? - individuell
Mauritz is nog in Marburg. Hij bekijkt de touristen site maar heeft nog een paar vragen. Help hem ze te beantwoorden. Vaak zul je op iets moeten klikken om bij het antwoord te komen.
A. Tussen welke maanden kost de 'Neuer Botanischer Garten' €4,00?
B. Hoeveel kost een kaartje daar in de andere periode?
C. Welke uitgestippelde routes kun je allemaal lopen?
D. Mauritz wil een ruïne bezichtigen, welke twee soorten ruïnes zijn er in Marburg? Schrijf de duitse termen op
E. *H/V vertaal de twee soorten ruïnes naar het nederlands.
Übung 10: Was macht Mauritz? - individuell
Mauritz is een echte voetbalfanaat en nu hij aangekomen is in München, wil hij graag naar een wedstrijd gaan om de hoofdkeeper in actie te zien. En stiekem ook een paar andere goede duitse voetballers.
A. Als je op de website naar “Teams” gaat en dan voor “Profi’s” kiest, zie je dat de spelers onderverdeeld zijn in vier categorieën. Schrijf deze op en vertaal ze daarna naar het Nederlands.
Torwart .
Abwehr .
Mittelfeld .
Angriff .
B. Zoek de hoofdkeeper op. Noteer zijn naam, schoenmaat en sterrenbeeld.
C. Hoe vaak hebben ze de UEFA Cup gewonnen?
D. Mauritz wil nog iets in de fanshop kopen, maar heeft niet zoveel geld. Hij koopt voor zichzelf een sleutelhoesje en voor zijn vriendinnetje koop hij een kerstbal met het logo erop. Hoeveel kost dat?
Geef online aan welke woorden met een hoofdletter moeten
Übung 11: Was macht Mauritz jetzt? - 2er Gruppe - Präsentation
Mauritz weet nog niet hoe zijn planning verder loopt. Hij weet dat hij naar ‘Hessen’ wil. Hij weet alleen nog niet wat hij gaat doen of naar welke plekjes in Hessen hij gaat. Daarom vraagt hij jullie om hulp. Mauritz heeft wel een paar voorwaarden:
- Hij wil naar het ‘Herkules’-beeld in Kassel
- Hij wil minimaal nog 2 andere steden bezoeken
- Hij heeft geen internet, dus jullie moeten de bus-/treininformatie voor hem opschrijven (www.bahn.de) (tijden, perron/halte, kosten, etc.)
- Hij wil elke maaltijd (ontbijt, lunch, diner) ergens gaan eten. Kies voor hem alvast gerechten uit in een leuk restaurantje, café of lekkere bakkerij en schrijf ook de echte prijzen op.
- Hij wil een midweek (ma t/m vr) naar Hessen
- Hij wil ook weten hoeveel deze reis (incl. eten, bezichtigingen, vervoer en slaapplek) hem gaat kosten
- Hij heeft geen rijbewijs, dus maak gebruik van het ov of bv. een taxi/Uber
- Als laatste was Mauritz in München, vanaf daar plan je dus de reis
- Hij wil natuurlijk eindigen in zijn eigen woonplaats (zie Übung 1) Marburg
Presenteer je resultaten aan de klas. Dit mag in het Nederlands, maar probeer al wat je kunt in het Duits te zeggen! Stel jezelf aan het begin van de presentatie kort in het Duits voor.
Der Steckbrief/Wer bin ich
Wir werden uns mit dem Thema: der Steckbrief beschäftigen. Wir werden etwas über uns selbst und unsere Familie/Verwandten erzählen können.
Viel Spaß und viel Erfolg!
Übung 1
- Wat hoort allemaal bij jezelf voorstellen?
- Maak in het nederlands een lijst met dingen die jij over jezelf kan vertellen.
Übung 2
Mache deine eigenen Steckbrief (profiel) auf Deutsch. Aber (maar!!) lasse den Steckbrief noch leer (leeg). Du gibst also noch keine Antworten darauf!
Enkele richtlijnen zijn: naam, geboortedatum, leeftijd, hobby’s/sport, familie, beroepen (van familie), woonplaats, huisdieren en enkele favorierte/ lievelings dingen.
A. Jouw expert legt het ezelsbruggetje "feesttenten" uit
B. Schrijf de stam van de volgende woorden op: machen, springen, rennen, spielen, berichten, zelten, rufen.
C. Geef nu de juiste uitgang van het woord in haakjes:
(machen) ich _ , du _
(springen) du _ , er/sie/es _
(rennen) er/sie/es _ ,wir _
(spielen) wir _ , ihr _
(berichten) ihr _ , sie/Sie _
(zelten) sie/Sie _ , ich _
(rufen) Max _ , Lena und Mark_
Übung 4
- Hör dir das Lied an mit allen Monaten (maanden).
Mavo > Schreibe bei 6 Monaten was du da machst
Havo/vwo> Schreibe bei jedem Monat was du da machst
- Kannst du jetzt dein Geburtsdatum auf Deutsch sagen?
Übung 5
- Mache einen Stammbaum deiner Familie.
- Lies den Text über die Familie Radler. Welche Familienbezeichnungen (familiebenamingen) findest du hier auf Deutsch? Welche Berufe findest du hier? Mache auch die zwei Übungen unter dem Text.
- Mache deine eigene Wörterliste (woordenlijst). In eine Spalte (kolom) schreibst du das niederländische Wort und in die andere Spalte das deutsche Wort.
- Welche Berufe haben deine Eltern und eventuell deine Geschwister?
Übung 6
- Mache das Arbeitsblatt ,,Berufe"
- Suche im Internet das Verb (werkwoord) ‚wohnen‘ und ‚arbeiten‘. Schrijf van beide werkwoorden alle personen + werkwoordvorm op en vergelijk deze: Welche unterschieden siehst du?
- Schreibe über die Familie wo sie wohnen und als was sie arbeiten
Mavo> Schreibe über fünf Verwandten/Familienmitglieder
Havo/vwo> Schreibe über sieben Verwandten/Familienmitglieder
Zum Beispiel: Meine Schwester arbeitet als Verkäuferin / Mein Vater arbeitet als Lehrer.
- Schaue das Arbeitsblatt ,,Hobbys" an. Versuche die Hobbybezeichnungen mit den Bildern zu verbinden.
- Welche Hobbys hast du? Notiere sie auf Deutsch.
- Schreibe jetzt einige Sätze über dich selbst und deine Hobbys.
Übung 8
Wie kann man das Aussehen von jemandem (iemand) umschreiben?
Suche im Internet die deutsche Wörter.
Enkele richtlijnen: haar (kleur/lengte/“vorm“), oogkleur, huidskleur, gezichtsbeharing en extra “voorwerpen” die iemand kan dragen.
Übung 9
Fülle jetzt deinen Steckbrief aus. Schreibe danach einen kurzen Text über dich.
Mavo > 50 Wörter
Havo/vwo> 70 Wörter
Jetzt wirst du dich auf Deutsch vorstellen an einigen Klassenkameraden.
Du erzählst über: wer du bist, Hobbys/Sport, deine Verwandten, dein Aussehen (uiterlijk).
Also eigentlich erzählst du alles was du dieses Thema gelernt hast.
Mavo> 1 Minute präsentieren
Havo/vwo> 2 Minuten präsentieren
We gaan nu het boekje "Blinder Passagier" lezen. Naast de tekst staan veel plaatjes ter ondersteuning.
Het is niet erg als je niet alles berijpt, het gaat erom dat je de rode lijn kunt volgen.
Naast het boek zijn er ook nog enkele opdrachten.
Lese den Text und beantworte die Fragen auf Niederländisch
Backschule: Krapfen
Egal ob sie Krapfen, Berliner oder Pfannkuchen genannt werden, Fasching ist ohne das Schmalzgebäck nicht vorstellbar. Früher gab es das runde Backwerk, um Eier, Butter und Milchvorräte vor der Fastenzeit aufzubrauchen. Heute gehören sie beim bunten Faschingstreiben einfach dazu. Am leckersten schmecken sie ganz frisch und noch etwas warm, also selbst gemacht. Das ist einfacher, als man vielleicht denkt!
Schaue das Video!
Beantworte die Fragen auf Niederländisch:
1. Welche Zutaten werden benutzt um die Krapfen darzustellen?
2 Wähle die richtige Reihenfolge:
- meel in de kom doen
- jam erover strijken en decoreren
- Hefe in een pan doen, samen met de melk en later de boter
- in stukken snijden en de kleurstof erdoorheen mengen
- de pan op het vuur zetten en warm laten worden, zodat de boter en de Hefe smelten
- door de suiker rollen
- laten staan op een warme plaats in huis
- in de oven verwarmen op 180 graden, later op 150 graden.
- het ei erdoor mengen, 2 a 3 minuten kneden
- kneden tot één geheel
- het deeg in een schaal doen en een droge doek erover leggen
Was denkst du? Schmecken die Krapfen?
Ja, weil.....
Nein, weil....
Noch eine Aufgabe...wie sind die Figuren verkleidet? Wie sehen sie aus? Feierst du
Fasching und warum? Wie verkleidest du dich?
Essen und trinken
Dieses Thema beschäftigen wir uns vor allem mit essen und auch ein bisschen mit trinken. Zuerst lernen wir über die verschiedene Produkte. Danach werden wir die Pluralformen/Mehrzahlformen und die Farben lernen. Später schauen wir uns 'der Supermarkt' und 'das Restaurant' an.
In Nederland zijn er in elke plaats verschillende frietzaken/snackbars te vinden. In Duitsland zal je deze niet zo snel tegenkomen. In Duitsland kom je daarvoor in de plaats wel vaak een "Imbiss" tegen waar je verschillende vleesproducten kunt bestellen.
Als je in Nederland aan iemand vraagt wat er vanavond "op tafel staat", wordt er vaak eerst geantwoord met de groente die voorgeschoteld zal worden. Daarna volgt eventueel nog het vlees en de "koolhydraten" (Bv aardappels). In Duitsland gaat dit vaak iets anders. Zoals je misschien al verwachtte, wordt daar vaak eerst geantwoord met welk vlees er op het menu staat. Zoals je in deze twee voorbeelden merkt speelt vlees een belangrijke rol in de duitse cultuur.
Wir fangen dieses Thema deswegen mit einem Video über Wurst an. Zu dem Video gibt es einige Fragen.
Essen und trinken - die Produkte
Aufgabe 1
We beginnen met de film Wolkig mit Aussicht auf Fleischbällchen.
Tijdens het kijken schrijf je (in duo's) alle duitse etenswaren die je hoort/tegenkomt op.
Mocht het iets te snel gaan, schrijf je op wat je denkt te horen en kun je dit achteraf altijd nog even controleren.
Als de film is afgelopen maak je in je tweetal een ééntalige-woordenlijst van deze woorden.
Hiervoor schrijf je het duitse woord op en zoek je er een plaatje bij.
Bijvoorbeeld:
Aufgabe 3 (A)Mache eine Mindmap über Essen. Die Kategorien sind: Gemüse, Obst, Fleisch/Fisch, Milchprodukte und Kohlenhydrate.
Mache das zuerst auf Niederländisch und mache danach (B) eine Mindmap auf Deutsch. (C) Füge denn auch typisch deutsches Essen daran zu. Arbeite in Gruppen.
Aufgabe 4 - Grammatik: Plural/Mehrzahl (A) Zuerst erklärt der Expert die Regeln. (B) Übe danach selber mit diesen Wörtern:
1. der Plan
2. das Angebot
3. die Woche
4. die Zeitschrift
5. der Gruß
6. die Illustrierte
7. der Benutzer
8. das Programm
9. der Preis
10. die Freiheit
11. der Vorschlag
12. das Versprechen
13. die Münze
14. die Freundin
15. der Esel
16. die Neuigkeit
17. die Kopie
18. der Sohn
19. der Vorteil
20. die Person
(C)Kontrolliere danach selber deine Antworte und verbessere die mit einer anderen Farbe. (10. die Freiheiten) (D) Reflektiere dann und schreibe auf wieso deine Antwort(en) falsch war(en). (E) Zeige dem Expert deine Reflektion und frage ob das stimmt.
Aufgabe 5 (A) Zoek de duitse woorden op voor: banaanv, aardbeiv, appelm, yoghurt, sinaasappelv, broodo, kaasm, tomaatv, komkommerv, koffiem, koekjem, druifv, cacaom, suikerm, wortelv en kipo. Tip: gebruik je woorden van de film en van je mindmap! (B) Vul in het document alle (meervouds-)vormen van de etenwaren in. (C) Schrijf alle vormen van het werkwoord essen (uit het document) op. Schrijf ook de bijbehorend persoon erbij. (D) In de les bespreken we de antwoorden.
Aufgabe 6
Lies den Text und mache die dazuhörende Aufgaben
Mein Name ist Franka. Mein Tag beginnt mit dem Frühstück. Um sechs Uhr frühstücke ich zusammen mit meinem Mann Falko, die Kinder schlafen dann noch. Ich trinke Tee und esse ein oder zwei Brötchenmit Margarine und Marmelade. Falko nimmt eine Tasse Kaffee mit Zucker, ein Butterbrotmit Wurst und ein Ei. Dann fährt er zur Arbeit.
Um sieben Uhr frühstücken auch Sarah und Dennis. Mein Sohn isst gerne Cornflakes mit Milch, und Sarah? Sie hat am Morgen keinen Hunger. Ich sage ihr immer: Iss doch etwas, Kind! Nimm ein Brötchen mit Wurst oder Käse. Oft genügenihr aber ein Joghurt und ein Glas Saft. Nach dem Frühstück laufen die Kinder dann zur Schule.
Zu Mittag essen wir nicht zu Hause. Falko und ich gehen oft zum Mittagessen in unser Lieblingsrestaurant. Es ist klein, das Essen schmeckt dort gut und die Preise sind nicht hoch. Wir bestellen Fleisch mit Kartoffeln und Gemüse, manchmal Hähnchenmit Reis und Salat.
Die Kinder essen zu Mittag in der Schulküche. Sie sind aber unzufrieden, das Essen ist nämlich oft kalt, das Gemüse nicht frisch und sie sind nach dem Mittagessen nicht satt. Sie kaufen dann noch belegte Brötchen oder Kuchen.
Am Abend kommt Falko nach Hause. Natürlich hat er immer Hunger. Er liebt Fisch mit Kartoffelsalat. Dazu trinkt es sein Bier. Den Kindern genügt zum Abendessen ein Brot mit Schinken. Zum Trinken gebe ich ihnen Cola oder Limonade. Dann ist der Tag auch schon fast zu Ende. Putzt eure Zähne und geht ins Bett, sagt Falko den Kindern. Er liest noch die Zeitung oder sieht die Nachrichten, ich spüle das Geschirr.
Tja, jeder Tag ist so, nur am Wochenende ist alles anders. Dann essen wir nämlich zusammen zu Hause und mein Mann kocht. Seine Spezialität ist Weißwurst mit Kartoffeln und Sauerkraut, manchmal bäckt er auch einen Kuchen. Leider sind die Wochenenden viel zu kurz.
Aufgabe 7
Bei Aufgabe 5 solltest du aufschreiben was du und deine Familie auf einen Tag essen. Schreibe das für einen Arbeits/Schultag auf und für einen Tag im Wochenende. Schreibe alle Mahlzeiten, Snacks und Trinken auf. Auf Deutsch natürlich!
Aufgabe 8
Lies diesen Text und beantworte die Fragen. Mavo darf zusammen arbeiten
Der Supermarkt
Aufgabe 9
Bei Aufgabe 7 hast du aufgeschrieben was du alles auf einem Tag isst. (A) Suche jetzt raus wieviel das Essen auf einen Schultag und auf einen Wochenendetag kostet. Du kannst das im Supermarkt suchen oder auf die Webseite von einem Supermarkt. (B) Schreibe die Preise in Zahlen und in Wörter auf.
Für ein komplettes übersicht könnt ihr diesen Link benützen.
Aufgabe 10
Suche alle Farben auf Deutsch und mache eine einsprachige Liste. Zum Beispiel: rot, blau, usw.
Aufgabe 11
Schreibe jetzt bei deinem Essen (von Aufgabe 7) auf welche Farben dazugehören. z.B. die Tomate ist rot
Aufgabe 12
Sieh dir den Video an und beantworte die Frage:
A. Was kauft der Mann?
B. Was ist das deutsche Wort für betalen?
C. Was ist das deutsche Wort für boodschappen?
Im Supermarkt
Aufgabe 13
Bei Aufgabe 9 hast du aufgeschreiben wie viel ein Schultag und ein Wochenende Tag dich kostet (Essen/Trinken). Suche jetzt aus dem selben Essen heraus, wie viel das kostet, wenn du es in einem deutschen Supermarkt kaufst. Nur in Zahlen und mit dem Name des Supermarktes.
Aufgabe 14
Schaue dir den Video an und beschreibe auf Niederländisch was du in jedem Geschäft kaufen kannst
Das Restaurant
Aufgabe 15
Sieh dir den Video an und beantworte die Fragen:
Gibt es eine Reservierung? Wenn ja, welcher Name?
Was kann der Ober heute empfehlen?
Wieso isst die Frau kein Fleisch?
Warum will die Frau nicht essen was das Mädchen sagt?
Welche Suppe gibt es?
Was isst die Familie als Hauptspeise?
Was trinkt die Familie dazu?
Was ist ein anderer Name für Dessert?
Warum will der Junge keine Pfannkuchen?
Wie sagt die Mutter, dass sie bezahlen will?
Aufgabe 16
Lies den Text und beantworte die Fragen.
Aufgabe 17 - Grammatik A. Bekijk de grammatica over möchten onder het kopje 'Die Grammatik'. B. Oefen daarna met deze korte opdracht met het ww möchten.
Ich ___________________ keinen Kaffee trinken.
Wir ___________________ ins Theater gehen.
Du ___________________ Pizza essen.
Ihr ___________________ ein Buch lesen.
Er ___________________ lieber Rotwein trinken.
Sie(mv) ___________________ für den Test lernen.
C. Denk je dat je het ww möchten goed onder de knie hebt? Maak dan tot slot dit document.
Aufgabe 18
Als eindopdracht van het thema Essen und Trinken staat een mondeling "Im Restaurant" gepland. Je expert vertelt je hier meer over.
Ter introductie gaan we nu oefenen met een korte mondelinge opdracht. Bij deze opdracht staat het meeste al in het Duits en moet je zelf keuzes maken uit een echte duitse menukaart. Nadat je de dialoog geoefend hebt, wissel je van rol en doe je de dialoog nog eens, zodat jullie alle twee kunnen oefenen.
Aufgabe 19
Höre den Video zu und beantworte die Fragen pro Gespräch
Gespräch 1:
1. Was Fragt der Kellner?
2. Was wird bestellt?
3. Um welche Karte wird gefragt?
Gespräch 2:
1. Was muss der Kellner alles bringen?
2. Was sagt der Kellner über das Essen und die Zeiten?
3. Was für Essen kann die Frau jetzt bestellen?
4. Was für Essen wählt die Frau?
Gespräch 3:
1. Was möchte der Mann bekommen?
2. Wieviel muss der Mann bezahlen?
3. Wie weiß der Kellner das er Trinkgeld (fooi) bekommt?
Aufgabe 20
Mache eine typische Deutsche Speisekarte auf Deutsch. Du arbeitest in Gruppen und bekommst 30 Minuten. Benutze einen Laptop oder Farbpapier. Es gibt einige Anforderungen (=eisen).
Aufgabe 22 A. Schreibe alle Zutaten von deinem Lieblingsgericht auf Deutsch auf. B. Schreibe die (deutschen) Farben dazu.
Aufgabe 23
Bedarf(=benodigdheden): Aufgabe 22, A4 Papier, Bleistift/Kugelschreiber, Farben (A) Mache Zweiergruppen/Duo's und (B) nehme den Bedarf dabei. (C)Person A sagt (auf Deutsch) die Zutaten von Aufgabe 22 und Person B versucht die zu zeichnen (=tekenen). (D) Wenn Person B fertig ist gibt Person A pro Zutat die zugehörige Farben und Person B farbt sie. (E) Fertig? Errate das Gericht und (F) wechsel danach die Rollen.
Aufgabe 25 - Grammatik
Bekijk de grammatica over de kloktijden en vul de volgende tabel aan. Tip: herhaal de cijfers. Bij het mondeling kun je dit ook gebruiken voor een reservering (optioneel)
Aufgabe 26
Für die Zutaten des Menüs sollst du zu der Bäckerei, dem Gemüseladen, dem Metzger und der Eisdiele gehen. Du hast selber aber keine Zeit und fragt darum einem Freund.
Beschreibe die Route zu allen Laden/Geschäften.
Die Person fängt an bei x, du entschiedest selber wie die Person läuft und sie soll bei "dein Haus" enden mit den Zutaten.
Schreibhilfe:
nach links , (immer) geradeaus, die Straße, folge der Kurve, rechts abbiegen, am Ende der Straße, entlang, erste, zweite, dritte, usw.
Endprodukt - Mündliche Prüfung "Im Restaurant"
Du machst in einer Zweiergruppe eine mündliche Prüfung. Du musst ein Gespräch im Restaurant führen können als Kellner(in) und als Gast.
Du bekommst ein Kärtchen worauf die Aufgabe während (tijdens) des Gespräches für dich steht. Es soll ein wirkliches Gespräch sein: inklusive die Begrüßung, die Speisekarte, etwas von der Karte bestellen und bezahlen.
Du bekommst deine eigene Beurteilung, also für dich alleine.
Zuerst lesen wir den Comic: der Duft des Geldesvon Donald Duck! Zwischen die Bilder stehen die Aufgaben die du machen sollst.
Nach dem Lesen weißt du mehr über (deutsche) Comics und werden wir selber Comics machen.
Hier unter im Video lernst du wie du Snoopy zeichen kannst. Es gibt auch noch andere Videos im Internet, diese darfst du natürlich auch anschauen:
Das Endprodukt: dein eigener Comic machen
Der Comic soll kreativ gemacht worden sein
Du sollst die Aufgabe alleine oder zu zweit machen
(MAVO zusammen, HAVO zusammen, VWO zusammen)
Der Comic soll auf Deutsch gemacht worden sein - Text ist dazu wichtig!
Du darfst selbst entscheiden wie du es bearbeitest
Du darfst selbst ein Thema und Figuren ausdenken, warum und um wem es geht
Du hast mindestens zwei Seiten (A4) (HAVO/VWO) mit 14 Bilder und MAVO eine Seite mit 7 Bilder
Du reichst deine Aufgabe auf PAPIER ein (mit Name, Klasse und Niveau dazu)
- Feesttenten
Zet alle personen onder elkaar zoals dat hierboven ook gedaan is bij haben/sein
Zet achter alle personen de stam van het (regelmatige) werkwoord dat je wilt gebruiken
Haal Fe (2 letters) van het woord feesttenten weg.
Nu ga je per (groepje) persoon/personen om en om 1 of 2 letters neerzetten.
Zo krijg je het volgende bij het werkwoord spelen/spielen:
ich spiele
du spielst
er/sie/es spielt
wir spielen
ihr spielt
sie/Sie spielen
en hiermee heb je het woord spelen correct vervoegd!
- het bepaald lidwoord (vertaling de/het)
der = mannelijk
die = vrouwelijk
das = onzijdig
die = meervoud
- het onbepaald lidwoord (vertaling een/geen)
Is het zelfstandignaamwoord erachter mannelijk (der) of onzijdig (das) dan krijg je ein of kein
Is het zelfstandignaamwoord erachter vrouwelijk(die) of meevrouw (die) dan krijg je eine of keine
bijv./z.B.: ein Mann, eine Frau, kein Spiel, keine Spiele
- stam op d/t
Eindigt de stam van een werkwoord op een d of een t dan krijg je bij sommige vormen een extra e.
Bij de uitgangen (van feesttenten) waar een t in zit, krijg je een extra e tussen de stam en de uitgang
Bijvoorbeeld: du badest
- werkwoord "möchten" betekent "zou graag willen"
Dit werkwoord wordt erg vaak gebruikt in Duitsland en is daarom ook erg handig om te kennen.
De stam van het werkwoord eindigt op een t daarom krijg je bij drie vormen een extra e. Omdat dit een "modaal hulpwerkwoord" is, vervoeg je dit werkwoord wat anders dan normaal. De enige vorm die je uit je hoofd moet leren is er/sie/es möchte. Als deze volgens de regel zou gaan, zou er namelijk möchtet staan.
- Feesttenten
Zet alle personen onder elkaar zoals dat hierboven ook gedaan is bij haben/sein
Zet achter alle personen de stam van het (regelmatige) werkwoord dat je wilt gebruiken
Haal Fe (2 letters) van het woord feesttenten weg.
Nu ga je per (groepje) persoon/personen om en om 1 of 2 letters neerzetten.
Zo krijg je het volgende bij het werkwoord spelen/spielen:
ich spiele
du spielst
er/sie/es spielt
wir spielen
ihr spielt
sie/Sie spielen
en hiermee heb je het woord spelen correct vervoegd!
- het bepaald lidwoord (vertaling de/het)
der = mannelijk
die = vrouwelijk
das = onzijdig
die = meervoud
- het onbepaald lidwoord (vertaling een/geen)
Is het zelfstandignaamwoord erachter mannelijk (der) of onzijdig (das) dan krijg je ein of kein
Is het zelfstandignaamwoord erachter vrouwelijk(die) of meevrouw (die) dan krijg je eine of keine
bijv./z.B.: ein Mann, eine Frau, kein Spiel, keine Spiele
- stam op d/t
Eindigt de stam van een werkwoord op een d of een t dan krijg je bij sommige vormen een extra e.
Bij de uitgangen (van feesttenten) waar een t in zit, krijg je een extra e tussen de stam en de uitgang
Bijvoorbeeld: du badest
- stam op een sisklank (s, ss, ß, x, z maar geen sch!)
Eindigt de stam van een werkwoord op een sisklank dan krijg je bij de du-vorm alleen een t i.p.v. st.
bv. tanzen - du tanzt
Als je alle grammatica beheerst kun je deze opdracht en ook deze opdracht eens proberen.
- essen = eten
ich esse
du isst
er/sie/es isst
wir essen
ihr esst
sie/Sie essen
- werkwoord "möchten" betekent "zou graag willen"
Dit werkwoord wordt erg vaak gebruikt in Duitsland en is daarom ook erg handig om te kennen.
De stam van het werkwoord eindigt op een t daarom krijg je bij drie vormen een extra e. Omdat dit een "modaal hulpwerkwoord" is, vervoeg je dit werkwoord wat anders dan normaal. De enige vorm die je uit je hoofd moet leren is er/sie/es möchte. Als deze volgens de regel zou gaan, zou er namelijk möchtet staan.
- die Uhrzeiten
Webseiten
Hier gibt es wichtige Webseiten:
Übersetzen/vertalen:
- www.uitmuntend.de
Is gemakkelijk in het gebruik, geeft het lidwoord (der/die/das) aan en de meervoudsvorm. Maar (!) geeft meerdere vertalingen waar je soms uit moet kiezen. Vaak staat er geen uitleg bij en is de kans dus groter dat je de verkeerde vertaling kiest.
- www.vandale.nl
Moet je aangeven welke taal: NL>D of D>NL. Geeft de meervoudsvorm niet aan, je moet het woord correct typen anders doet hij het niet. Bij de vertalingen staat wel altijd een uitleg, waardoor de kans heel groot is dat je de goede vertaling kiest
Grammatikunterricht / grammatica"les":
- https://www.duits.de/vaklokaal/grammatica/
Hier staat veel grammatica uitgelegd vaak met behulp van een filmpje voor mensen die het fijner vinden om naar een uitleg te luisteren.
Duits jeugdjournaal (met plaatjes ondersteund):
- www.logo.de
Goed om te oefenen: je leert nieuwe woorden, uitspraak, stiekem wat grammatica, je kunt oefenen voor luistervaardigheid (is wel nog wat moeilijk, maar de rode lijn begrijpen is al goed) en daarnaast blijf je ook op de hoogte van het nieuws.
1. Deutsch
2. Niederländisch
3. die Übung/die Aufgabe
4. machen
5. Ich brauche Hilfe
6. das Verb - die Verben
7. schreiben
8. zuhören
9. lesen
10. Lies den Text!
11. richtig
12. falsch
13. Darf ich auf die Toilette gehen?
14. Darf ich meine Flasche füllen?
15. Was sind die Hausaufgaben? 16. Er hat eine Frage.
17. Ich bin fertig.
18. Sie versteht es nicht.
19. Ich habe meine Hausaufgaben nicht gemacht.
20. Mein Laptop funktioniert nicht.
21. Darf ich zu Wes gehen?
22. Dürfen wir etwas ausdrucken? 23. Was kann ich jetzt machen?
24. Welchen Tag ist es heute?
25. Wie spät ist es?
26. Wer war gestern nicht da?
27. Wo finde ich die Antworten?
28. Bist du schon zwölf Jahre alt? 29. Wann hast du Geburtstag?
30. Woher kommst du?
31. Wohin geht ihr?
32. Wie geht es (dir)?
33. Hast du eine Idee?
34. Er hat kein Heft.
35. Dürfen wir zur Perron gehen? 36. der Monat - die Monate
37. die Woche - die Wochen
38. der Tag - die Tage
39. der (Stief-)Bruder
40. die (Halb-)Schwester
41. der Vater
42. die Mutter
43. der Opa/Großvater
44. die Oma/Großmutter
45. die Eltern
46. das Kind
47. der Sohn
48. die Tochter
49. der Onkel
50. die Tante
51. die Familie
52. Das Dokument ist noch leer, aber gleich nicht mehr. 53. die Geschwister
54. die Verwandten
55. die Präsentation
56. die Prüfung
57. die Klasse
58. die Note
59. der Name
60. übersetzen 61. die Nichte
62. der Neffe
63. die Cousine
64. der Cousin
65. der Sommer
66. der Frühling
67. der Herbst
68. der Winter
69. (vor)gestern
70. heute
71. (über)morgen
72. der Morgen
73. der Mittag
74. der Nachmittag
75. der Abend
76. die Nacht
77. abends
78. das Frühstück
79. das Mittagessen
80. das Abendessen 81. das Kapitel
82. der Absatz
83. der Satz
84. das Buch - die Bücher
85. der Titel
86. der Inhalt
87. der Autor / die Autorin
88. der Verlag
89. die Seite
90. der Text
91. nichts - wenig - mehr - viel
92. Ich finde das nett von dir.
93. danke (schön)
94. bitte (sehr)
95. (ver)kaufen
96. mieten
97. zum Beispiel
98. der Mann
99. die Frau
100. die Leute
101. der Junge
102. das Mädchen 103. die Farbe
104. rot
105. lila/violett
106. grün
107. gelb
108. weiß
109. rosa
110. orange
111. braun
112. schwarz
113. grau
114. dunkel blau
115. hell blau
116. farben 117. die Speisekarte
118. die Vorspeise
119. die Hauptspeise
120. die Nachspeise
121. der Kellner/die Kellnerin
122. der Gast
123. das Trinkgeld
124. (be)zahlen
125. wählen
126. die Zutaten
127. das Gericht
128. Die Rechnung, bitte!
129. Kann ich mit Karte zahlen?
130. Er möchte bar zahlen.
131. Ich möchte einen Tisch für 4 Personen reservieren. 132. Er steht dort. Hinter dir!
133. Hinten im Klassenzimmer liegt das Ladegerät.
134. Letztes Jahr war ich nur noch 12 Jahre alt.
135. immer
136. Wir fangen gleich an.
137. Ich habe fast alles gemacht!
138. Du hast das besonders gut getan!
139. die Sprache
140. Es dauert zu lange. 141. also
142. ein bisschen
143. Zuerst machen wir die Lernliste, danach die Übungen.
144. Es gibt zum Glück jeden Tag neue Chancen.
145. Bin ich als einzige schon fertig?
146. Noch einige Leute sind heute gewesen.
147. Das ist mal was anderes!
148. Leider nicht, es tut mir Leid.
149. Oft mögen Kinder keine Zitrone.
150. Ich mag meinen Hund am liebsten!
Voor mensen die het fijn vinden om de woorden te horen/af te spelen: https://www.lingohut.com/nl/l59/leer-duits
Bij deze site kun je per thema woorden terugvinden. Hierbij staat de vertaling, het geslacht en het woord wordt dus voor je uitgesproken.
Het volgende toetsmoment zal een mondeling zijn. In de week na de meivakantie (week 19) beginnen we met de mondelingen. We beginnen met de vwo leerlingen, dan de havo leerlingen en tot slot de mavo leerlingen. Heb je geen mondeling dan ga je aan de slag met leesvaardigheid.
Het volgende stukje tekst vind je ook terug bij "Essen und Trinken"- Das Restaurant
Endprodukt - Mündliche Prüfung "Im Restaurant"
Du machst in einer Zweiergruppe eine mündliche Prüfung. Du musst ein Gespräch im Restaurant führen können als Kellner(in) und als Gast.
Du bekommst ein Kärtchen worauf die Aufgabe während (tijdens) des Gespräches für dich steht. Es soll ein wirkliches Gespräch sein: inklusive die Begrüßung, die Speisekarte, etwas von der Karte bestellen und bezahlen.
Du bekommst deine eigene Beurteilung, also für dich alleine.
eins
zwei
drei
vier
fünf
sechs
sieben
acht
neun
zehn
elf
zwölf
dreizehn
vierzehn
fünfzehn
sechzehn
siebzehn
achtzehn
neunzehn
zwanzig
einundzwanzig
dreißig
vierzig
fünfzig
sechzig
siebzig
achtzig
neunzig
hundert
Met behulp van deze getallen hierboven kun je alle getallen tot en met de honderd maken!
Übung 2
Bingo! Maak in je schrift je eigen bingokaart met 25 verschillende getallen, net zoals hieronder.
1-15
16-30
31-45
46-60
61-75
Aussprache
Übung 3
Luister naar het volgende lied!
Noteer bij het lied alle woorden die een Umlaut hebben.
Luister daarbij goed hoe die letters met een Umlaut worden uitgesproken en schrijf op hoe die letters met umlaut en zonder umlaut klinken.
Übung 4 der, die of das?
Neem deze woorden over in je schrift of maak een word bestand aan.
Geef bij elk van de woorden aan of er der, die of das voor moet komen te staan. Voor de regels bekijk het filmpje bij Übung 1 nogmaals.
Let op! Doe dit zonder het woord op te zoeken. Probeer te bedenken waarom het der, die of das moet zijn.
Wanderung
Auto
Kanone
Unendlichkeit
Mädchen
Name
Junge
Giraffe
Schwimmen
Kollege
Stunde
Geschenk
Lehrerin
Turnier
Freude
Geld
Weltmeisterschaft
Adresse
Strömung
Liebe
Fräulein
Übung 5
We hebben al geleerd wanneer je in het Duits hoofdletters moet gebruiken.
Zorg ervoor dat je alle hoofdletters vindt in het volgende stuk tekst over Frans Bauer.
Het arrangement Deutsch Klasse 2 m/h/v is gemaakt met
Wikiwijs van
Kennisnet. Wikiwijs is hét onderwijsplatform waar je leermiddelen zoekt,
maakt en deelt.
Dit lesmateriaal is gepubliceerd onder de Creative Commons Naamsvermelding-GelijkDelen 4.0 Internationale licentie. Dit houdt in dat je onder de voorwaarde van naamsvermelding en publicatie onder dezelfde licentie vrij bent om:
het werk te delen - te kopiëren, te verspreiden en door te geven via elk medium of bestandsformaat
het werk te bewerken - te remixen, te veranderen en afgeleide werken te maken
voor alle doeleinden, inclusief commerciële doeleinden.
Zahlenrätsel Übung
Stammbaum
Karneval oder Fasching?
