Thema Generaties vmbo-kgt12

Thema Generaties vmbo-kgt12

Thema: Generaties

Intro

Je behoort tot de jongste generatie van je familie.
Er waren al veel andere generaties voor jou:
Je hebt ouders, die ook weer ouders hebben. Dat zijn jouw grootouders (opa en oma).
De ouders van hen zijn jouw overgrootouders. Weet jij hoe de ouders van je overgrootouders heten?

Van al die mensen, die voor jou leefden heb je erfelijke eigenschappen in je en jij niet alleen: ook je eventuele broertjes of zusjes, neefjes en nichtjes.
Daarom lijken jullie als familieleden vaak op elkaar.

Duizenden generaties terug waren er nog niet zo heel veel mensen.
Zij zijn wel onze voorouders, maar zagen er toch iets anders uit dan wij nu.
Hoe dat kan? Dat legt de evolutietheorie uit.

In dit thema staan daarom erfelijke eigenschappen en hoe die veranderen door evolutie centraal.

Planning

In dit thema ga je aan de gang met zes opdrachten en de afsluiting.
In de tabel staat per onderdeel hoeveel lessen je ongeveer nodig hebt.

Activiteit Aantal lessen
Inleiding 0,5
Opdracht: Wat is erfelijk? 2
Opdracht: Celdeling 2
Opdracht: Jongetje of meisje? 2
Opdracht: Evolutie 3
Afsluiting 3
Totaal 12,5

Werkplan

Werkplan
Het thema 'Generaties' bestaat uit een aantal opdrachten/oefeningen. Het is belangrijk dat je goed bijhoudt welke opdrachten je gedaan hebt. Om je hierbij te helpen is er een werkplan gemaakt.
Op dat werkplan kun je bijhouden welke onderdelen je al gedaan hebt.

Download hier het Werkplan Generaties

Wat is erfelijk?

Intro

Een gezin met kinderen.
Sommige kinderen lijken erg op elkaar. Anderen wat minder.
Ook lijkt het ene kind soms erg op zijn of haar moeder en het andere juist meer op de vader.

Dit komt omdat we eigenschappen overerven.
Maar welke van onze eigenschappen erven we eigenlijk?
Meer over het erven van eigenschappen in deze opdracht.

Eindproduct-Beoordeling

Eindproduct
Als afronding van deze opdracht maak je een fotocollage met erfelijke en niet erfelijke eigenschappen.

Beoordeling
Je hebt deze opdracht goed uitgevoerd als:

  • Je de collage uit drie delen hebt opgebouwd:
    • erfelijke eigenschappen.
    • eigenschappen die door erfelijke aanleg en het milieu zijn bepaald.
    • niet-erfelijke eigenschappen.
  • in de collage deze driedeling duidelijk is aangegeven.
  • de collage er mooi en verzorgd uitziet.


Leerdoelen

Na deze opdracht

  • ken je de volgende begrippen:
    • cel,
    • celkern,
    • chromosoom,
    • DNA,
    • gen,
    • genotype,
    • fenotype.
  • begrijp je het verschil tussen erfelijke en door het milieu bepaalde eigenschappen.

Werkwijze

Groepsgrootte
Deze opdracht doe je alleen. Je overlegt wel af en toe met een klasgenoot.

Benodigdheden
Materiaal voor het maken van de collage.

Tijd
2 lesuur.

Stap1

Welke eigenschappen zijn erfelijk, welke niet?
Bestudeer uit de kennisbank biologie de eerste pagina van het volgende onderdeel:

KBErfelijke eigenschappen

Bekijk ook dit filmpje:


Wat is de invloed van je omgeving op je socialisatie en de eigenschappen die je ontwikkelt?
De zingende zusjes Aukje en Marieke van Ginneken zijn allebei succesvol.
Komt dat door hun aangeboren talenten of heeft hun omgeving dat gestimuleerd?


Bekijk de afbeelding en lees de 'eigenschappen' hieronder door.
Geef per eigenschap aan of deze eigenschap volgens jou wel of niet erfelijk is.
Als je twijfelt geen dan aan waarom je twijfelt.

  1. haarkleur
  2. vorm van de wenkbrauwen
  3. strikje in het haar
  4. vorm van de ogen
  5. kleur van de ogen
  6. kleur van de lippen
  7. vorm van de tanden

Stap2

Waar zitten de erfelijke eigenschappen?
Bestudeer uit de kennisbank biologie het volgende onderdeel en bekijk dan het filmpje.

KBChromosomen, genen en DNA


Als je het goed bekijkt is ons lichaam een grote fabriek waarin steeds nieuwe cellen worden aangemaakt.
De allerkleinste deeltjes van ons lichaam verschaffen onder andere informatie over ons uiterlijk.


Beantwoord de volgende vragen.

  1. De code voor één erfelijke eigenschap is een ...
    1. gen
    2. DNA-streng
  2. Een chromosoom bevindt zich in een ...
    1. celkern
    2. cel
  3. Een gen is een deel van een ...
    1. eiwit
    2. chromosoom

100% DNA?
Hieronder zie je een aantal eigenschappen.
Welke van deze eigenschappen worden voor 100% door het DNA bepaald en welke niet?

  1. je haarkleur
  2. wat je leert
  3. kleurenblindheid
  4. erfelijke ziekten, bijv. taaislijmvziekte
  5. je gewicht
  6. je oogkleur
  7. je huidskleur
  8. je bloedgroep
  9. of je gelukkig bent
  10. of je goed kan sporten

Bespreek je antwoorden met een klasgenoot.
Zijn jullie het helemaal met elkaar eens?
Vraag eventueel hulp aan de docent.

Stap3

Genotype en fenotype
Bestudeer pagina 3 en 4 van het Kennisbankitem en beantwoord dan de vragen.

KBErfelijke eigenschappen - genotype en fenotype

  1. Hoe noem je de erfelijke informatie die op je chromosomen ligt?
    1. genotype.
    2. fenotype.
  2. Hoe noem je al je uiterlijke kenmerken samen?
    1. genotype.
    2. fenotype.
  3. Als je je haar verft, verander je je .......
    1. genotype.
    2. fenotype.
  4. Je ........ erf je van je vader en van je moeder.
    1. genotype.
    2. fenotype.

 

Stap4

Fotocollage
Je kunt deze opdracht op de computer of op een vel papier maken.
Deel een pagina in drieën.
Zoek foto’s of maak foto’s van eigenschappen van de mens, waarvan het zeker is dat ze alleen door erfelijke eigenschappen worden bepaald. Jullie mogen dus ook foto’s van jezelf gebruiken.
Knip met een computer-programma de digitale of met een schaar de gewone afbeeldingen van de eigenschappen uit. Plak ze op het linkerdeel van de pagina.

Herhaal dit met eigenschappen die niet voor 100% door erfelijkheid worden bepaald.
Plak deze in het middendeel van de pagina.

Zoek tot slot afbeeldingen met eigenschappen van de mens die uitsluitend door het milieu worden bepaald.
Knip ook deze eigenschappen uit en plak die rechts.

Rond de collage af door over de afbeeldingen van de eigenschappen dezelfde woorden te plakken als in de afbeelding hiernaast zijn weergegeven.

Begrippenlijst

Erfelijke eigenschappen
Kenmerken/eigenschappen die een organisme aan zijn nakomelingen kan doorgeven.
Chromosomen
Het deel van een celkern dat genen bevat. Chromosomen bestaan uit DNA en eiwitten.
Gen
Deel van een chromosoom, dus een stukje van het DNA met een code: informatie over één erfelijke eigenschap.
DNA
Moleculen die de bouwstenen zijn van chromosomen. In het DNA zijn de erfelijke eigenschappen van een organisme vastgelegd.
Genotype
De verzameling genen; de genetische of erfelijke informatie van een individu.

 
Fenotype
Ook wel uiterlijke eigenschappen; alle waarneembare kenmerken van een individu. Het fenotype van een organisme komt tot stand door het genotype en milieufactoren (omgeving).
Dominant
Een dominante eigenschap komt in de waarneembare kenmerken van een organisme (= fenotype) volledig tot uiting. Het allel is dominant over een recessief allel.

 
Recessief
Een recessieve eigenschap komt in de waarneembare kenmerken van een organisme (= fenotype) alleen tot uiting als beide allelen op het chromosomenpaar recessief zijn. Wanneer een dominant allel aanwezig is, overheerst de dominante eigenschap en zal de recessieve eigenschap niet tot uiting komen.
Chromosomenparen
Chromosomen komen in tweetallen (in paren) voor in celkernen van lichaamscellen. Per paar is één chromosoom afkomstig van de ene ouder en één chromosoom van de andere ouder.
Allel
Een van de verschillende varianten van een bepaald gen. Bijvoorbeeld: een allel voor bruine ogen ligt op het ene chromosoom van een chromosoompaar en een allel voor blauwe ogen ligt op het andere chromosoom.

Celdeling

Intro

Cellen delen zich voortdurend. Bij groei en voortplanting speelt celdeling een belangrijke rol.

Een gemiddelde celdeling duur bij een mens ongeveer 20 uur.
Het duurt dus wel even voordat je een mens hebt die ongeveer uit 100.000.000.000.000.000 (= 100 biljoen) cellen bestaat.

Eindproduct-Beoordeling

Eindproduct
Bij celdeling wordt onderscheid gemaakt tussen de 'gewone' celdeling en de reductiedeling. Als afronding van deze opdracht maak je schema waarin je de verschillen tussen beide soorten celdeling aangeeft.
Daarna maak je een toets over celdeling.

Beoordeling
Je hebt de opdracht goed uitgevoerd als het schema goed en volledig is ingevuld en als je voor de toets ongeveer 80% van de punten hebt gehaald.

Leerdoelen

Na deze opdracht:

  • weet je het verschil in aantal chromosomen tussen 'gewone' cellen en geslachtscellen.
  • kun je de gewone celdeling (mitose) beschrijven.
  • ken je de reductiedeling (meiose) beschrijven.
  • begrijp je wat het verschil is tussen geslachtelijke en ongeslachtelijke voortplanting.

Werkwijze

Groepsgrootte
Deze opdracht doe je alleen.

Benodigdheden
Geen bijzonderheden.

Tijd
2 lesuren.

Stap1

Ongeslachelijke voortplanting
Je weet wel, dat je nieuwe plantjes kunt opkweken uit zaadjes.
Het is dan moeilijk te voorspellen hoe de plant er uit komt te zien.
Je hebt kans op allerlei kleuren en vormen bloemen.
De nakomeling zijn vaak een mix van de ouderplanten.

Maar je kunt een plant ook stekken of klonen.
Als je een plant stekt of kloont krijg je plantjes die er precies hetzelfde uitzien als de moederplant.
Stekken en klonen zijn voorbeelden van ongeslachtelijk voortplanten.
Bij ongeslachtelijke voortplanting bij planten ontstaat uit één plantencel of uit een deel van een plant door vele celdelingen een nieuwe plant.
De cellen van de nakomelingen hebben precies dezelfde chromosomen als de ouderplant.
De nakomelingen zullen daardoor erg op de ouderplant lijken.
De nieuwe plant kan er alleen anders uitzien door verschillen in milieuomstandigheden, zoals de hoeveelheid zonlicht of de bodem waarop de plant groeit.

Bekijk het volgende filmpje.
Beantwoord de onderstaande vragen.

  1. Waar of niet waar?
    Stekken is een voorbeeld van ongeslachtelijke voortplanting.
    1. Waar
    2. Niet waar
  2. Waar of niet waar?
    Een plant die is ontstaan door stekken heeft altijd hetzelfde genotype als de ouderplant.
    1. Waar
    2. Niet waar
  3. Waar of niet waar?
    Een plant die is ontstaan door stekken heeft altijd hetzelfde fenotype als de ouderplant.
    1. Waar
    2. Niet waar

Je spreekt van geslachtelijke voortplanting als twee verschillende organismen van een soort het DNA combineren in een nieuw individu.

  1. Waar of niet waar?
    Kruisbestuiving is een voorbeeld van geslachtelijke voortplanting.
    1. Waar
    2. Niet waar
  2. Waar of niet waar?
    Een plant die is ontstaan door geslachtelijke voortplanting heeft altijd hetzelfde genotype als één van de ouderplanten.
    1. Waar
    2. Niet waar
  3. Waar of niet waar?
    Geslachtelijk voortplanting heeft als voordeel dat een organisme zich kan aanpassen aan zijn omgeving.
    1. Waar
    2. Niet waar

Stap2

Gewone celdeling: mitose
Bij de celdeling spelen chromosomen een belangrijke rol.
Bestudeer pagina 1, 2 en 3 van het volgende onderdeel

KBChromosomen en celdeling

Waar of niet waar?

  1. Iedere menselijke cel bevat 23 chromosomen.
  2. Een verzameling chromosomen wordt een karyogram genoemd.
  3. Een karyogram van de chromosomen in een spiercel van meneer A is anders dan een karyogram van de chromosomen van wangcel van meneer A.
  4. Ben je een man dan worden de geslachtschromosomen beide X-chromosomen genoemd.
  5. Een gewone celdeling wordt ook wel mitose genoemd.
  6. Bij een gewone celdeling hebben de nieuwe cellen evenveel chromosomen als de begincel.

Stap3

Reductiedeling of meiose
Bestudeer nu pagina 4, 5 en 6 van het volgende onderdeel

KBChromosomen en celdeling

Waar of niet waar?

  1. Menselijke geslachtscellen bevatten 23 chromosomen.
  2. Bij een reductiedeling hebben de nieuwe cellen evenveel chromosomen als de begincel.
  3. Zaadcellen zijn mannelijke geslachtcellen.
  4. De bevruchting waarbij vrouwelijke en mannelijke geslachtcellen samengaan, wordt wel meiose genoemd.
  5. Na de bevruchting ontstaat een 'gewone' cel met 46 chromosomen.

Maak de volgende oefening.

Oefening:Reductiedeling of meiose

Stap4

Verschil mitose en meiose
Als eindproduct van deze opdracht zet je de verschillen tussen de mitose met de meiose op een rijte.

Maak de oefening "Mitose en meiose" onderaan deze pagina.

Kom je er niet uit?
Kijk voor hulp op de site van bioplek: vergelijking mitose en meiose.

Klaar?
Neem het schema ook over in je schrift.

Oefening:Mitose en meiose

Stap5

Toets celdeling
Je hebt de informatie over ongeslachtelijke voortplanting bestudeerd en je hebt een schema gemaakt waarin je de verschillen tussen mitose en meiose op een rijtje hebt gezet.
Tijd voor een toets. De toets bestaat uit vijf vragen.

Als je alle vragen beantwoord hebt, zie je je score.
Je kunt van de vragen die je fout had ook het goede antwoord zien.

Klik op de volgende knop om te beginnen:

Toets:Celdeling

Begrippenlijst

Karyogram
Een chromosomenportret; overzicht van een verzameling chromosomenparen van een individu.
X-chromosoom
Vrouwelijk geslachtschromosoom; een vrouw heeft in een lichaamscel twee X-chromosomen.
Y-chromosoom
Mannelijk geslachtschromosoom; een man heeft in een lichaamscel een X- en een Y-chromosoom.
Lichaamscellen
Gewone cellen met in de celkern een dubbele set chromosomen (chromosoomparen).
Mitose
Proces van (gewone) kerndeling die aan de (gewone) celdeling vooraf gaat.
Geslachtscellen
Voortplantingscellen met in de celkern een enkele set chromosomen (de helft van het aantal chromosomen in een lichaamscel).
Meiose
Kerndeling waarbij geslachtscellen ontstaan, met de helft van het oorspronkelijke aantal chromosomen. Ook reductiedeling genoemd. Het vindt plaats in de geslachtsorganen. Tijdens de meiose zijn de chromosomen zichtbaar.
Reductiedeling
Kerndeling waarbij geslachtscellen ontstaan, met de helft van het oorspronkelijke aantal chromosomen. Ook meiose genoemd. Het vindt plaats in de geslachtsorganen. Tijdens de meiose zijn de chromosomen zichtbaar.

 

 

 

Antwoorden - Stappen

Stap 1 
Ongeslachtelijke voortplanting

  1. A
  2. A
  3. B
  4. A
  5. B
  6. A

Jongetje of meisje?

Intro

Er is een baby op komst.
Mensen zijn altijd benieuwd wat het wordt.
Is het voorspelbaar?

Stel je buren hebben drie dochters.
Ze willen nog een kind.
Is de kans op een jongen nu groter?
Of verwacht je dat het nu weer een meisje krijgen?

Eindproduct-Beoordeling

Eindproduct
Als afronding van deze opdracht bedenk je vijf vragen die passen bij deze opdracht. De vragen laat je beantwoorden door een klasgenoot.
Jij beantwoordt de vragen die hij/zij heeft bedacht.

Beoordeling
Je hebt de opdracht goed uitgevoerd als de vragen die je hebt bedacht passen bij de opdracht.

Leerdoelen

Na deze opdracht:

  • weet je dat er in geslachtscellen, die ontstaan na de meiose, 23 chromosomen in de kern zitten.
  • weet je dat een man een zaadcel met een X-chromosoom of een Y-chromosoom heeft.
  • weet je dat een vrouw een eicel met een X-chromosoom heeft.
  • kun je in een kruisingsschema laten zien wat er gebeurt als de geslachtschromosomen bij elkaar komen.
  • begrijp je waarom er net zoveel jongens als meisjes worden geboren.

Werkwijze

Groepsgrootte
Deze opdracht doe je alleen. Je mag natuurlijk wel af en toe overleggen met een klasgenoot.

Benodigdheden
Geen bijzonderheden.

Tijd
1 lesuur.

Stap1

Weet je het nog?
Voordat je aan deze opdracht begint, kijk je even of je nog iets weet over de vorming van voortplantingscellen.

Beantwoord de volgende vragen.

  1. Zaadcellen zijn ... dan eicellen.
    1. kleiner
    2. dezelfde grootte
    3. groter
  2. Bij een meisje/vrouw ontstaan er in haar leven ... eicellen.
    1. miljoenen
    2. 400.000
    3. 200
  3. Als een meisje geboren wordt zijn de eicellen ... klaar.
    1. bijna
    2. al
    3. nog niet
  4. De eicellen ontstaan in de ...
    1. eierstok
    2. eileider
    3. baarmoeder
  5. Bij een jongen/man ontstaan ... zaadcellen gedurende zijn leven.
    1. miljoenen
    2. 400.000
    3. 200
  6. Bij een jongen ontstaan de eerste zaadcellen ...
    1. voor de geboorte.
    2. in de puberteit.
    3. na de puberteit.
  7. De zaadcellen ontstaan in ...
    1. de teelbal.
    2. de zaadbal.
    3. de zaadblaasjes.

Stap2

Bevruchting
De eicellen zijn bij een meisje al bijna klaar als ze geboren wordt.
Ze moeten alleen nog verder rijpen en hun laatste delingen (de meiose) uitvoeren.
Gewoonlijk rijpt er één maal per maand één eicel in
een eierstok. Na rijping komt de eicel in de eierstok terecht.

Na de meiose heeft de eicel bij de mens 23 chromosomen in de kern zitten.
Als de eicel bevrucht wordt door een zaadcel komen daar 23 chromosomen uit de kern van de zaadcel bij, want ook de zaadcel is ontstaan uit meiose. Samen zijn het er dan weer 46.

De bevruchte eicel begint in de eileider te delen en komt dan als een klompje cellen in de baarmoeder terecht. Daar delen de cellen nog vele keren en ontstaat een baby.

Dit zijn allemaal gewone celdelingen (mitose). Dus alle cellen van de baby bevatten precies dezelfde erfelijke eigenschappen als die van de bevruchte eicel.

Noodzaak van meiose en bevruchting
De meiose is nodig om het aantal chromosomen per cel te halveren.
Het gaat er om dat in elke voortplantingscel van elk type chromosoom er één terecht komt, dus in totaal één set van allemaal verschillende chromosomen.
Bij de bevruchting komt dan de helft (= één set) van de erfelijke eigenschappen van de vader via de zaadcel samen met de helft (= ook één set) van de erfelijke eigenschappen van de moeder in de eicel.

In totaal ontstaat zo een erfelijke mix van eigenschappen van twee sets,
dus weer net even veel als in de lichaamscellen van de ouders.

Bestudeer de kennisbank en beantwoord vervolgens de vraag.

KBJongen of meisje?

Vaak wordt gezegd dat de man bepaalt wat het geslacht van het kind wordt.
Ben je het daar mee eens? Leg je antwoord uit.

Stap3

In de praktijk
Zeker weten of een kind een jongen of meisje wordt, kan dus niet.
Je kunt de kans uitrekenen en daar blijft het bij.

Veel ouders weten tegenwoordig al voordat hun kind wordt geboren of het een jongen of meisje wordt.
Hoe? Het kan door een karyogram te maken van cellen van de placenta en te kijken naar het laatste chromosomenpaar.
Het kan ook eenvoudiger.
Bekijk het filmpje maar.

Stap4

Eindproduct
Ter afsluiting van deze opdracht bedenk je zelf vijf vragen die passen bij deze opdracht.
Probeer alle leerdoelen in je vragen te verwerken.
Zorg dat je zelf ook de antwoorden weet op de vragen.

Als je vijf vragen hebt bedacht, laat de vragen beantwoorden door een klasgenoot.
Natuurlijk beantwoord jij de vragen die hij heeft bedacht.
Kijk elkaars werk na en geef elkaar feedback op de antwoorden.

Klaar?
Laat de vragen beoordelen door je docent.

Evolutie

Intro

Bekijk het filmpje en lees dan onderstaande tekst.

Evolutie wil zeggen dat er uit eenvoudig gebouwde organismen steeds ingewikkelder gebouwde organismen ontstaan.

De evolutietheorie geeft een uitleg over het ontstaan en ontwikkelen van de organismen op aarde.
Veel mensen vinden deze theorie het meest aannemelijk.

Er zijn ook veel mensen die de evolutietheorie niet accepteren.
Zij geven een andere uitleg over het ontstaan van het leven op aarde.
Een voorbeeld hiervan is het letterlijk nemen van het scheppingsverhaal in de Bijbel.
Dit is een theorie waarbij het ontstaan van de aarde wordt verklaard met behulp van de bijbel.

Eindproduct-Beoordeling

Eindproduct
Je rondt de opdracht af met het maken van een model van een dier die in een bepaalde periode op aarde heeft geleefd. Je geeft het dier een plek in de tijdslijn van het leven op aarde. En je zoekt er een afbeelding bij van hoe het er op aarde uitzag gedurende de betreffende periode.

Beoordeling
Je hebt de opdracht goed uitgevoerd als:

  • De bouwplaat correct en netjes in elkaar is gezet.
  • Er een juiste tijdslijn is gemaakt en het dier in de juiste periode is geplaatst.
  • Er een juiste afbeelding van de leefomgeving van het dier is opgezocht en geprint.

Leerdoelen

Na deze opdracht:

  • ken je de stappen van de evolutietheorie van Darwin.
  • begrijp je hoe in grote lijnen het leven op aarde ontstaan is en zich ontwikkeld heeft.
  • kun je een model maken van een fossiel dier en deze op een tijdslijn van het leven op aarde plaatsen.

Werkwijze

Groepsgrootte
Stap 1 doen jullie met de hele klas.
Stap 2 t/m 6 doe je alleen of in tweetallen.
De eindopdracht (stap 7) maak je in tweetallen.

Benodigdheden

  • Een aantal fossielen.
  • Schaar en lijm.
  • Dun karton en kleurenprinter.
  • Viltstiften en stevig papier om informatiekaart te maken.

Tijd
3 lesuren.

Stap1

Evolutie van de mens
Bekijk het onderstaande filmpje:

Is in jouw ogen de mens ook op deze manier ontstaan of heb je daar andere ideeën over?
Welke argumenten gebruik je hiervoor?

Vul op het formulier je mening in: formulier
Van jullie docent krijgen jullie een overzicht van de meningen en argumenten (anoniem).
Bepreek met de klas welke argumenten goed en niet zo goed zijn en waarom.

Stap2

Oerknal
Bij de theorie over het ontstaan van het leven op aarde hoort ook de theorie over het ontstaan van het heelal.
Deskundigen op dit gebied zeggen:
Ongeveer 15 miljard jaar geleden is een klein bolletje, dat een enorme hoeveelheid energie bevatte uit elkaar gespat tot het heelal.
Dit gebeuren noemt men de oerknal.

Sinds die tijd zijn uit die energie in dit heelal sterren en planeten ontstaan, die steeds verder uit elkaar dreven. Het aantal sterren dat er nu is, wordt geschat op zeventig triljard.
Dat is een zeven gevolgd door 22 nullen! Heel erg veel dus.
Na de oerknal duurde het nog heel lang voordat de aarde ontstond.
Je kunt op de tijdlijn hieronder zien wanneer dat en de andere gebeurtenissen plaatsvonden.

Oersoep
Toen de aarde eenmaal gevormd was is ongeveer 3,5 tot 3,8 miljard jaar geleden het eerste leven ontstaan.
De meest gangbare theorie over de eerste stap van het leven was, dat er rond de aarde een vloeibare massa ronddreef: de oersoep en dat zich van daaruit de eerste levende wezens hebben ontwikkeld.

Er zijn ook andere theorieën over het ontstaan van dit eerste leven op aarde, zoals:

  • De eerste kenmerken van leven ontwikkelden zich in ijsmassa’s om aarde.
  • De eerste eencelligen of de scheikundige bouwstenen ervan bereikten met meteorieten de aarde.

Een feit is, dat de oudst aangetroffen fossielen op aarde 3,4 miljard jaar oud zijn.
Het gaat om een bepaald soort eencelligen: microben, die zonder zuurstof konden leven. Ze leefden dankzij zwavel.

Beantwoord de volgende vragen:

  1. Hoe lang geleden is naar schatting het heelal ontstaan?
    1. 15 miljoen jaar geleden.
    2. 150 miljoen jaar geleden.
    3. 1,5 miljard jaar geleden.
    4. 15 miljard jaar geleden.
  2. Het heelal ontstond als gevolg van ...
    1. de oerknal.
    2. de oersoep.
    3. de evolutie.
  3. De juiste volgorde van ontstaan is:
    1. de aarde – de zon – sterrenstelsels.
    2. de zon – de aarde – sterrenstelsels.
    3. sterrenstelsels – de zon – de aarde.
    4. sterrenstelsels – de aarde – de zon.
  4. Welk van onderstaande uitspraken is een feit:
    1. Het leven op aarde is ontstaan uit een oersoep.
    2. De oudst aangetroffen fossielen op aarde zijn 3,4 miljoen jaar oud.
    3. Doordat meteorieten bouwstenen van het leven zoals eiwitten meebrachten toen ze op aarde neerstorten, hebben zij voor het ontstaan van het leven op aarde gezorgd.

Stap3

Darwin
Bekijk de onderstaande video:

Darwin heeft dus de evolutietheorie bedacht en deze ruim 150 jaar geleden gepubliceerd door er een boek over te schrijven.

Inmiddels weet men nog veel meer over hoe het leven in elkaar zit, dan in de tijd van Darwin.
Nog steeds blijkt dat zijn theorie klopt.
Voor de verschillende stappen in zijn theorie zijn bewijzen: ook nu veranderen bepaalde soorten op aarde op die manier.
Over het ontstaan van het leven op aarde zijn miljoenen feiten bekend. De hoofdlijnen kloppen.

De drie belangrijkste stappen uit de evolutietheorie, zoals Darwin hem formuleerde en die nog altijd gelden zijn de volgende:

  • Van elke soort zijn er meer nakomelingen dan de generatie ervoor.
    Die nakomelingen hebben allemaal de beperkte bronnen om te kunnen overleven nodig en moeten daarom ‘strijden’. (Struggle for life = strijd om het bestaan).
  • De nakomelingen zijn allemaal een beetje anders (er is variatie).
    De natuurlijke omgeving maakt het voor sommige organismen van een soort gemakkelijker om te overleven dan voor andere en kiest. (Natural selection = natuurlijke selectie).
  • Degene met de best aangepaste eigenschappen heeft de grootste kans om te overleven en zich voort te planten. (Survival of the fittest = overleving van de best aangepaste).

In het filmpje op de vorige pagina zag je hoe de ijsbeer is ontstaan uit de bruine beer.
Dit is ongeveer 120.000 jaar geleden in ongeveer 10.000 jaar tijd gebeurd.

De soort heeft zich aangepast aan de zeer moeilijke leefomgeving van de Noordpool.
Hij heeft een andere jachttechniek, dieet, vertering en uiterlijk dan de bruine beer.
Veel andere verschillen zijn er niet.

Dit toont aan, dat evolutie door natuurlijke selectie zeer snel (in 10.0000 jaar!) kan gaan wanneer omgevingsfactoren hoge selectieve druk uitoefenen.

Beantwoord de vragen over de ijsbeer.

  1. Onder de jongen van beren die in het poolgebied kwamen wonen waren beren met donkerbruine en lichtbruine vachten.
    Dit is een voorbeeld van:
    1. natuurlijke selectie
    2. variatie
    3. overleven van de best aangepast
    4. strijd om het bestaan
  2. Voor alle beren waren de leefomstandigheden in het poolgebied moeilijk: weinig voedsel, waarop ze ook nog nooit hadden gejaagd, bijna geen planten en zeer koude strenge winters. Dit is een voorbeeld van:
    1. natuurlijke selectie
    2. variatie
    3. overleven van de best aangepast
    4. strijd om het bestaan
  3. Voor de beren met een donkerbruine vacht renden de zeehonden, die bijna hun enige voedsel vormden, eerder weg dan voor de beren met een lichtbruine vacht. Dit is een voorbeeld van:
    1. natuurlijke selectie
    2. variatie
    3. overleven van de best aangepast
    4. strijd om het bestaan
  4. De lichtbruine beren kregen dus meer te eten en hadden een vetlaag die dik genoeg was om de winter door te komen, terwijl de donkerbruine beren tijdens de strenge winters stierven. Dit is een voorbeeld van:
    1. natuurlijke selectie
    2. variatie
    3. overleven van de best aangepast
    4. strijd om het bestaan
  5. In het geval van de ijsbeer kwam de vachtverandering tot stand doordat:
    1. Telkens jonge ijsbeertjes zich aanpasten: hun vachten veranderden een beetje.
    2. De soort ijsbeer zich aanpaste: de genen die voor de donkerbruine kleur zorgden werden weg geselecteerd en alleen de genen die voor een lichte kleur zorgden bleven over binnen de soort.
    3. Het milieu de ijsberen veranderde. Het zorgde ervoor dat ze langzamerhand wit werden.

Verzamelde collectie onderzocht
Weer thuis na zijn reis met de Beagle onderzoekt Darwin vinken, die hij heeft verzameld.
Het zijn  mooi gekleurde vogeltjes. Hij ziet dat hun snavels van elkaar verschillen.

Op het ene eiland hebben de vinken snavels waarmee ze goed zaden kunnen eten.
Op een ander eiland zijn hun snavels juist geschikt om vruchten mee te eten.
Op weer een ander eiland is de snavel heel handig om wormen mee op te peuzelen.
Hij vraagt zich af hoe dat komt en denkt het volgende verhaal over de vinken uit.

Maak de oefening "Vinken" onderaan deze pagina.

Bestudeer uit de kennisbank biologie het onderdeel:

KB: Soortvorming

Oefening:Vinken

Stap4

Ontstaan van variatie
Bij stap 2 heb je gezien, dat organismen van een soort niet precies hetzelfde zijn: er is erfelijke variatie. Hoe ontstaat die eigenlijk?
Bestudeer uit de kennisbank biologie pagina 1 tot en met 3 van het onderdeel:

KBMutaties

Door variatie hebben sommige dieren van een soort een grotere overlevingkans dan andere.
Geef bij de volgende afbeeldingen met een woord aan welke door een mutatie ontstane eigenschap alle nu levende dieren van de soort een grotere overlevingskans hebben gegeven dan uitgestorven soortgenoten.


De strepen bieden de zebra’s nog meer voordelen. Bekijk het filmpje:


De strepen van de zebra zitten daar niet voor niets.
Ze beschermen de zebra tegen zijn natuurlijke vijand en zorgen voor verkoeling.


Bij de meeste diersoorten kun je, net als bij de zebra allerlei eigenschappen vinden, die hen allerlei voordelen bieden, waardoor ze in hun leefomgeving blijven leven.

Oefening:Ontstaan van variatie

Stap5

Uitsterven
Soms zijn veranderingen in het milieu zo plotseling en hevig dat een diersoort het niet kan overleven.
Het meest bekend voorbeeld vormen de dinosauriërs.

Bekijk het filmpje:


Miljoenen jaren geleden leefde er dinosaurussen op deze wereld.
Het enige dat van deze dieren nog over is gebleven, zijn botten.


Na de meteorietinslag waren alle dinosaurussoorten in een klap uitgestorven, omdat er geen planten meer groeiden door de enorme stofwolken, die het zonlicht lange tijd tegenhielden.

Er zijn aanwijzingen (fossielen) dat er in die tijd ook al kleine zoogdieren ter grootte van een muis op aarde leefden.
Deze dieren zijn niet uitgestorven en kregen mogelijk na de meteorietinslag heel snel de kans om te evolueren tot allerlei andere zoogdiersoorten.

Beantwoord de volgende vraag:

  1. Wat is denk je de meest aannemelijke verklaring dat de dinosauriërs wel maar deze kleine zoogdieren niet uitstierven?
    1. Deze dieren konden veel gemakkelijker voldoende voedsel bemachtigen na de meteorietinslag.
    2. Deze dieren konden beter tegen de kou die door die stofwolk over de aarde kwam, omdat ze een vacht hadden en warmbloedig waren.
    3. Deze dieren konden zich beter verstoppen tegen de impact van de inslag, omdat ze klein waren.

Fossielen
In het filmpje zag men dat men inmiddels veel over de dinosauriërs weet, omdat men versteende botten en voetafdrukken van deze dieren heeft gevonden. Zulke versteende botten of afdrukken noemt men fossielen.

Behalve van dinosauriërs heeft men van nog veel meer diersoorten en ook van planten, schimmels en bacteriën fossielen gevonden.
Bekijk het volgende filmpje maar eens:


Het schip de Stad Amsterdam heeft acht maanden lang een bijzondere reis gemaakt.
Dit was dezelfde reis als Charles Darwin lang geleden ook maakte.
Een van de wetenschappers aan boord vindt een ei van wel 15 miljoen jaar oud!


Door te kijken in welk aardlaag een fossiel zit kan men schatten hoe oud een fossiel is. Vaak is het: des te dieper de aardlaag, des te ouder, maar door de beweging van de aardkorst klopt dit niet altijd en kunnen oude aardlagen weer naar de oppervlak komen.

Als men van alle gevonden fossielen weet hoe oud ze ongeveer zijn, krijgt men een beeld van welke organisme in welke tijdsperiode leefde.
Zo kan men zich een beeld vormen over hoe het leven op aarde in de loop der tijd is veranderd.

Fossielvorming
Bekijk onderstaande animatie.

Let er op hoe een fossiel die heel oud is, toch aan de oppervlakte van de aarde te vinden is.

Bestudeer een of meer fossielen
Van je docent krijgen jullie een aantal fossielen te zien.
Probeer met behulp van het intypen van het woord fossiel of fossielen in een zoekmachine en vervolgens te zoeken bij afbeeldingen om de namen van de fossielen te achterhalen.

Zoek daarna uit in welke tijdsperiode het oorspronkelijke dier van elk fossiel leefde met behulp van een zoekmachine.

Maak, als je de namen en ouderdom van alle fossielen weet, in classtools een tijdslijn.
Zet bij de tijdslijn links hoeveel jaren voor het begin van de jaartelling het oudste fossiel leefde.
Gebruik een – voor het getal; ‘-‘ betekent: ‘aantal jaren voor het begin van de jaartelling’.
Zet rechts het jaar waarin je nu leeft.

Plaats de namen van de andere fossielen in blokjes.

Extra
(van je docent hoor je of dit mag of moet doen).
Eventueel kun je de tijdlijn in een document plakken, door er een schermafbeelding van te maken.
Daarna kun je bij elke naam ook nog een afbeelding van het fossiel plakken.

Tip
Zorg dat je de schermafbeelding van de tijdlijn met terugloopstijl achter de tekst hebt geplaatst.
Dan passen andere afbeeldingen er voor: kies bij terugloopstijl: om kader.

Stap6

Geologische tijdperken
Hoe oud is de aarde en wanneer begon het leven?
Hoe snel veranderde dit leven?
In onderstaand filmpje wordt de geschiedenis van de aarde in een jaar gepropt.
Je krijgt dan een beetje een idee hoe lang wij leven ten opzichte van het leven op aarde en wanneer welke dieren op aarde leefden.

Bekijk het filmpje:


De aarde bestaat al miljoenen jaren.
Vergelijk je de levensloop van de aarde met een gewoon kalenderjaar, dan is de mens pas verschenen in de laatste 5 minuten van 31 december.


Tijdperken en periodes
De drie tijdperken waarin het leven op aarde zich ontwikkelden heten:

  • Paleozoïcum
  • Mesozoïcum
  • Neozoïcum

De tijdperken verdeelt men weer op in perioden.
In elke periode waren de omstandigheden zoals temperatuur, luchtsamenstelling, vochtigheid enz. anders.
Ook zag het leven er daardoor en door evolutie in elke periode anders uit.

Stap7

Oefening tijdperken en periodes
Hoe de dieren en de plantengroei er precies uitzag ga je opzoeken.

Open het werkblad Tijdperken en periodes

Zoek met een zoekmachine bij elke periode een afbeelding waarop zo goed mogelijk te zien is hoe de vegetatie en een aantal dieren in die periode er hebben uitgezien.
Plak elke afbeelding in het document op de manier zoals daar staat aangegeven.

Print je document voor jullie eindopdracht: de tentoonstelling.

Eindopdracht

  • Maak een voorbeeld van een uitgestorven dier met behulp van een bouwplaat.
  • Maak er een tekstbordje bij met de belangrijkste informatie over het dier.
  • Bepaal welke afbeelding van de afbeeldingen die jullie als groepje hebben verzameld het beste weergeeft hoe de omgeving van het dier er uitzag en print deze afbeelding.
  • Kies van de werkbladen tijdperken en periodes, die jullie gemaakt de beste.
    Geef met rood de periode aan, waarin jullie dier leefde.
    Print dan deze tijdlijn.

Op deze pagina staan afbeeldingen van 6 uitgestorven dieren, waarover bovenstaande opdrachten worden uitgevoerd.
In overleg met je docent worden deze dieren over de verschillende groepjes van de klas verdeeld.
Bij elk dier is een link naar een zipmap.
Daarin vind je een instructiedocument en de bouwplaat of bouwplaten (voor de meeste dieren zijn het er 2).
Print de bouwplaten op dun wit karton in kleur (of je docent heeft dit al voor jullie gedaan).

Klik op de onderstaande links om je gekozen bouwplaat te downloaden:
Ammoniet
Trilobiet
Triceratops
Pterosauriër
Coelacant
Mammoet

Begrippenlijst

Mutatie
Willekeurige verandering in erfelijke aanleg in een cel.
Mutagene stoffen
Stoffen die een mutatie veroorzaken.
Natuurlijke selectie
Verschijnsel dat individuen met een beter bij de omgeving passend fenotype een grotere overlevings- en voortplantingskans hebben en daardoor hun genen vaker doorgeven aan hun nakomelingen. Na verloop van tijd zullen de genen die coderen voor voordelige eigenschappen in grotere aantallen in de populatie voorkomen.
Evolutie
Proces van geleidelijke verandering in alle vormen van leven van generatie op generatie, gedreven door natuurlijke selectie. Uit eenvoudig gebouwde soorten zijn steeds ingewikkelder soorten ontstaan. Ook: ontstaan van nieuwe soorten.
 
Rassen
Als een groep mensen, dieren of planten sterker op elkaar lijkt in bepaalde opzichten dan op een andere groep van de zelfde soort, spreek je van een ras.
Soortvorming
Het ontstaan van verschillende soorten door natuurlijke of kunstmatige selectie.
 
Biodiversiteit
Ook wel verscheidenheid genoemd; soortenrijkdom binnen een ecosysteem.
Kunstmatige selectie
Selectie op grond van menselijke voorkeur. Bijvoorbeeld: fokken van dieren en veredelen van planten.
Genetische modificatie
Kunstmatige verandering van het DNA van een bepaald organisme, waarbij genen met positieve eigenschappen van bijvoorbeeld bacteriën of planten worden toegevoegd aan een andere organisme.
Isolatie
Scheiding van soortgenoten, waardoor er langere tijd geen voortplanting plaatsvindt tussen individuen van verschillende populaties en dus geen uitwisseling van genen.
Genetische variatie
Bestaan van verschillen in genetisch materiaal van een populatie of een soort. Deze verschillen ontstaan doordat (1) bij geslachtelijke voortplanting het genetisch materiaal van twee ouders wordt gecombineerd en er bij voldoende verschillende allelen in de populatie een groot aantal combinaties mogelijk is, en (2) door mutaties.
Fossiele restanten
Fossielen zijn versteende (afdrukken van) organismen die lang geleden leefden.


 
Adaptatie
Erfelijke eigenschap van een soort of populatie, waardoor de bouw en/of het gedrag van een individu van die soort is aangepast aan de specifieke omgeving waarin het leeft. Door deze aanpassing heeft een organisme een grotere kans op overleven en nakomelingen. Adaptatie is een belangrijk concept binnen de evolutietheorie: een aaneenschakeling van aanpassingen die worden doorgegeven aan de nakomelingen zorgt ervoor dat een populatie - en uiteindelijk een soort - steeds beter aangepast raakt aan zijn leefomgeving.
Soort
Groep organismen die zich samen geslachtelijk kunnen voortplanten en dan vruchtbare nakomelingen krijgen. Dat betekent dat de nakomelingen ook weer nakomelingen kunnen krijgen.




 

Afsluiting

Eindopdracht

Dit thema sluit je af met een tentoonstelling over erfelijkheid en evolutie.

De tentoonstelling wordt beoordeeld op de volgende punten:
Zijn op de tentoonstelling de volgende zaken goed uitgewerkt:

  • de 2 collages over erfelijke en niet erfelijke eigenschappen.
  • stekken van 2 verschillende planten en flyers, die oproepen om ze te bekijken.
  • een zelf gemaakt schema van de meiose.
  • 4 familie stambomen over tongrollen of oorschelpen.
  • twee prehistorische dieren en een achtergrondafbeelding plus plaatsing in een tijdlijn.

Beoordeling

Criteria:

20 punten : De 5 items goed uitgewerkt?
6 punten : Ziet de tentoonstelling er netjes en overzichtelijk uit?
8 punten : Is alles voorzien van een heldere uitleg?
6 punten : Zijn er extra zaken over erfelijkheid of evolutie op de tentoonstelling te zien?
40 punten   Totaal
     

Werkwijze

Groepsgrootte
Je maakt de tentoonstelling met z’n vieren.

Tijd
Je mag 1 lesuur aan het inrichten besteden.
Het andere uur is bedoeld om anderen over jullie deel van de tentoonstelling uitleg te geven en de tentoonstelling van een of enkele andere groepjes te beoordelen en zelf iets van de tentoonstelling te leren.

Benodigdheden

  • Grote tafel of 2 tafels tegen elkaar.
  • Mooi effen kleed, niet te opvallend.
  • Alle bij het thema gemaakte producten.
  • Dozen om op de tafel hogere en lagere delen te creëren.
  • Karton, papier, stiften, lijm, schaar, geodriehoek, touw, punaises, spelden om alles te voorzien van naambordjes, dingen op te kunnen hangen enz.
  • Download het werkblad Tentoonstelling Erfelijkheid en evolutie

Stap1

Bewaar van elke opdracht van het thema de genoemde (eind)producten.
Zoek alle eindproducten van de hele groep bij elkaar.

Overleg met elkaar hoe je de producten op de tentoonstelling wilt laten zien:

  • Wat hang je op? Wat leg je neer?
  • Wat komt waar? Maak je verhogingen op de tafel?
  • Gebruik je een kleed als achtergrond?
  • Wat deel je uit of gebruik je om buiten publiek naar de tentoonstelling te halen?
  • Welke zaken vind je ontbreken in de tentoonstelling en moeten er nog bijgemaakt worden?
  • Waarvoor maak je kaartjes of bordjes met extra uitleg?
  • Misschien kun je ook een gesproken tekstboodschap voor je publiek maken, die ze kunnen beluisteren?

Noteer wat jullie over bovenstaande punten afspreken en wie wat gaat doen/maken.

Stap2

Richt de tentoonstelling in volgens jullie afspraken.

Nodig mensen uit om de tentoonstelling te komen bekijken: geef ze de flyer.
Loop als iedereen klaar is de tentoonstelling rond en vul over alle 6 tentoongestelde uitgestorven dieren het werkblad in. Leg uit wat je van de tentoonstelling vindt en wat je bij het maken ervan hebt geleerd.
Beoordeel ook twee andere tentoonstellingstafels.

Wissel als groepje elkaar af: twee blijven uitleg geven bij de tentoonstellingstafel, terwijl de twee anderen rondlopen en omgekeerd.

Terugkijken

Hoe is het gegaan?
Overleg met z'n tweeën wat jullie hebben geleerd tijdens het maken van het eindproduct en schrijf dit op.
Gebruik daarbij de volgende vragen:

  • Ging het zoeken van informatie goed?
  • Ging het selecteren van de informatie makkelijk?
  • Hoe ging het maken van de beschrijvingen?
  • Wat hebben jullie ervan geleerd?
  • Het arrangement Thema Generaties vmbo-kgt12 is gemaakt met Wikiwijs van Kennisnet. Wikiwijs is hét onderwijsplatform waar je leermiddelen zoekt, maakt en deelt.

    Auteur
    sjoerd krook Je moet eerst inloggen om feedback aan de auteur te kunnen geven.
    Laatst gewijzigd
    2017-03-07 15:45:28
    Licentie

    Dit lesmateriaal is gepubliceerd onder de Creative Commons Naamsvermelding 3.0 Nederlands licentie. Dit houdt in dat je onder de voorwaarde van naamsvermelding vrij bent om:

    • het werk te delen - te kopiëren, te verspreiden en door te geven via elk medium of bestandsformaat
    • het werk te bewerken - te remixen, te veranderen en afgeleide werken te maken
    • voor alle doeleinden, inclusief commerciële doeleinden.

    Meer informatie over de CC Naamsvermelding 3.0 Nederland licentie.

    Aanvullende informatie over dit lesmateriaal

    Van dit lesmateriaal is de volgende aanvullende informatie beschikbaar:

    Leerniveau
    VMBO gemengde leerweg, 2; VMBO kaderberoepsgerichte leerweg, 1; VMBO kaderberoepsgerichte leerweg, 2; VMBO theoretische leerweg, 1; VMBO gemengde leerweg, 1; VMBO theoretische leerweg, 2;
    Leerinhoud en doelen
    Biologie;
    Eindgebruiker
    leerling/student
    Moeilijkheidsgraad
    gemiddeld
    Studiebelasting
    13 uur en 0 minuten
    Trefwoorden
    leerlijn, rearrangeerbare

    Gebruikte Wikiwijs Arrangementen

    VO-content Biologie. (2019).

    Thema Erfelijkheid en evolutie vmbo-kgt12

    https://maken.wikiwijs.nl/62458/Thema_Erfelijkheid_en_evolutie__vmbo_kgt12

  • Downloaden

    Het volledige arrangement is in de onderstaande formaten te downloaden.

    Metadata

    LTI

    Leeromgevingen die gebruik maken van LTI kunnen Wikiwijs arrangementen en toetsen afspelen en resultaten terugkoppelen. Hiervoor moet de leeromgeving wel bij Wikiwijs aangemeld zijn. Wil je gebruik maken van de LTI koppeling? Meld je aan via info@wikiwijs.nl met het verzoek om een LTI koppeling aan te gaan.

    Maak je al gebruik van LTI? Gebruik dan de onderstaande Launch URL’s.

    Arrangement

    Oefeningen en toetsen

    Reductiedeling of meiose

    Mitose en meiose

    Celdeling

    Vinken

    Ontstaan van variatie

    IMSCC package

    Wil je de Launch URL’s niet los kopiëren, maar in één keer downloaden? Download dan de IMSCC package.

    QTI

    Oefeningen en toetsen van dit arrangement kun je ook downloaden als QTI. Dit bestaat uit een ZIP bestand dat alle informatie bevat over de specifieke oefening of toets; volgorde van de vragen, afbeeldingen, te behalen punten, etc. Omgevingen met een QTI player kunnen QTI afspelen.

    Meer informatie voor ontwikkelaars

    Wikiwijs lesmateriaal kan worden gebruikt in een externe leeromgeving. Er kunnen koppelingen worden gemaakt en het lesmateriaal kan op verschillende manieren worden geëxporteerd. Meer informatie hierover kun je vinden op onze Developers Wiki.