Onderzoek leerjaar 1

Onderzoek leerjaar 1

Inleiding

Vroeg op de ochtend vraag jij je af welke vakken jij die dag hebt, zodat jij de juiste boeken in de tas kan doen. Op school zit jij alleen omdat de klasgenoot die normaal gesproken naast jou zit het eerste uur niet aanwezig is. Jij stuurt een berichtje aan jouw klasgenoot om te vragen waarom zij niet op school is. Wanneer jij in de middag thuis komt, hangt er een vreemde geur in het huis. Omdat jij je afvraagt waardoor het zo vreemd ruikt, ga jij kijken waar de geur vandaan komt. Als jij naar de keuken loopt, zie jij dat de hond weer op de mat heeft gepoept.

Dit zijn drie voorbeelden van vragen die op een normale dag door jouw hoofd kunnen spoken. Om die vragen te beantwoorden ga jij op onderzoek uit. De eerste keer ga jij op zoek naar jouw schoolrooster, de tweede keer stuur jij een berichtje en bij het laatste voorbeeld ga jij kijken waar de geur vandaan komt. Van kinds af aan ben jij al gewend om op onderzoek te gaan.

Ook op school ga je bij verschillende vakken onderzoek doen. Een onderzoek uitvoeren gebeurt altijd volgens 6 stappen. In de eerste klas wordt stap 5 nog overgeslagen. Om elke stap goed te doorlopen vind je hier techniekkaarten met beschrijvingen van elke stap.

 

Fasen in een onderzoek:
Fase 1: Voorbereiding
Fase 2: Opzetten en uitvoeren van het onderzoek
Fase 3: Verwerken van de gegevens
Fase 4: Formuleren van de conclusie
Fase 5: Evaluatie van het onderzoek
Fase 6: Presentatie van het onderzoek

Fase 1: Voorbereiding

Een goed begin… is het halve werk.

Als je onderzoek doet, kun je niet meteen beginnen met het doen van een proefje. Om te zorgen dat je onderzoekt wat je wilt onderzoeken, moet je jezelf voorbereiden.

Om te beginnen bekijk je de informatie die al bekend is over het onderwerp in de bronnen. Daarna bedenk je een vraag die je wilt beantwoorden met het onderzoek. En tot slot bedenk je alvast wat je verwacht dat het antwoord is op de vraag van je onderzoek.

Al deze dingen schrijf je op, zodat je dit later kunt gebruiken.

 

Een goede voorbereiding van het onderzoek bestaat uit de volgende onderdelen:
  1. De bronnen: maken duidelijk wat er al bekend is over het onderwerp.
  2. De onderzoeksvraag: maakt duidelijk naar welke uitkomst je op zoek gaat.
  3. De hypothese: voorspelt de uitkomst van het onderzoek, met onderbouwing.

 

Bronnen

De bronnen … maken duidelijk wat er al bekend is over het onderwerp.

Voordat je begint aan het onderzoek, heb je informatie nodig. Over heel veel onderwerpen is al informatie te vinden. Die informatie kun je vinden op verschillende plaatsen. Je kunt kijken op internet, maar er zijn meer plekken: boeken, tijdschriften of mensen die veel over een onderwerp weten.

Van de docent krijg je de bronnen die te maken hebben met het onderwerp van het onderzoek.

De informatie uit de bronnen die je hebt, mag je gebruiken. Je moet wel aangeven waar de informatie vandaan komt. Als je letterlijk tekst overneemt uit een bron, zet je aanhalingstekens om die tekst heen. Ook zet je erbij waar de tekst uitkomt.
Ook als je de tekst niet letterlijk overneemt, moet je opschrijven waar de informatie vandaan komt. Dit doe je door achter het stuk tekst dat je geschreven hebt, tussen haakjes te verwijzen naar de bron.

Onderzoeksvraag

De onderzoeksvraag … maakt duidelijk naar welke uitkomst je op zoek gaat.

Bij elk onderzoek ga je op zoek naar een antwoord op een vooraf bedachte vraag. Dit heet de onderzoeksvraag.

Een goede onderzoeksvraag kun je niet beantwoorden met 'ja' of 'nee'. Ook begint een goede onderzoeksvraag niet met 'waarom'.
In een goede onderzoeksvraag staat het onderwerp van je onderzoek en wat je wilt meten.

In de inleiding stonden drie voorbeelden van dingen die je je op een normale dag af kunt vragen. Bij het inpakken van je tas heb je onbewust al een goede onderzoeksvraag opgesteld, namelijk: 'Welke vakken heb ik vandaag?'
Deze vraag voldoet aan alle eisen voor een goede onderzoeksvraag. Je kunt de vraag niet beantwoorden met 'ja' of 'nee'. De vraag begint niet met 'waarom'. En het onderwerp van je onderzoek staat in de vraag: de vakken die je vandaag hebt.

 

Een onderzoeksvraag voldoet aan de volgende eisen:
  1. Het is geformuleerd als een vragende zin en eindigt dus met een vraagteken.
  2. De vraag kan niet worden beantwoord met ‘ja’ of ‘nee’.
  3. De vraag begint nooit met ‘waarom’.
  4. In de vraag staat het te onderzoeken onderwerp.
  5. De vraag vertelt wat jij gaat meten (= de variabele).

 ​

 

Hypothese

De hypothese … voorspelt de uitkomst van het onderzoek.

Je hebt informatie over het onderwerp van je onderzoek gekregen. Ook heb je een onderzoeksvraag die je gaat beantwoorden. Voordat je het onderzoek gaat uitvoeren, beantwoord je alvast de onderzoeksvraag. Omdat je nog geen resultaten hebt, is dit een verwachting van het antwoord. Deze verwachting van de uitkomst van je onderzoek heet de hypothese.

Een hypothese schrijf je op als een antwoord op de onderzoeksvraag. In de hypothese staat ook waarom je denkt dat dit het antwoord is en of je informatie uit de bronnen hebt gebruikt.

 

Een goede hypothese...
  1. ... geeft een antwoord op de onderzoeksvraag
  2. ... bevat informatie uit bronnen
  3. ... beschrijft waarom je denkt dat dit het antwoord is.

Fase 2: Opzetten en uitvoeren van het onderzoek

Als je weet wat je gaat doen, kun je beginnen met de uitvoering van het onderzoek.

Voor de uitvoering van het onderzoek heb je vaak spullen nodig, denk hierbij bijvoorbeeld aan de thermometer die je nodig hebt om de temperatuur te meten bij biologie. Deze spullen ga je eerst verzamelen, zodat je daarna het onderzoek kunt uitvoeren, zonder onderbrekingen.

Zorg tijdens het uitvoeren van het onderzoek dat je de gegevens goed opschrijft, anders heb je het hele onderzoek voor niets gedaan.

 

Bij de uitvoering van het onderzoek houd je rekening met de volgende zaken:
  1. Onderzoeksvoorschrift: je schrijft alles wat er tijdens de uitvoering van het onderzoek gebeurt op in het onderzoeksvoorschrift.
  2. Onderzoek uitvoeren: je voert het onderzoek uit volgens de stappen in het onderzoeksplan.
  3. Gegevens verzamelen: je verzamelt alle gegevens en slaat deze op een handige plek op.

 

Onderzoeksvoorschrift

Het onderzoeksvoorschrift … bevat alles wat er gebeurd is tijdens de uitvoering van het onderzoek.

Van de docent heb je een onderzoeksvoorschrift gekregen. Hierop staat alles wat je nodig hebt om het onderzoek uit te voeren. Ook kun je zelf dingen invullen op het onderzoeksvoorschrift.
Op het onderzoeksvoorschrift vul je alle resultaten in en alles wat er tijdens het onderzoek gebeurd is.

 

Onderzoek uitvoeren( Methode)

Bij de uitvoering van het onderzoek maak je gebruik van het stappenplan op het practicumvoorschrift. In dit stappenplan staat stap voor stap beschreven wat je moet doen. Deze stappen ga je nu uitvoeren.

Tijdens de uitvoering werk je veilig. Dit betekent dat je tijdens het onderzoek er altijd voor zorgt dat jij en de omgeving veilig kunnen werken. Onder veilig werken valt ook dat je de spullen alleen gebruikt waarvoor ze bedoeld zijn.

 

Tijdens de uitvoering van het onderzoek:
  1. werk je veilig.
  2. gebruik je de spullen alleen waarvoor ze bedoeld zijn.
  3. schrijf je de gegevens in de tabel op het practicumvoorschrift.

 

Gegevens verzamelen (Resultaten)

Als je onderzoek doet, verzamel je een heleboel informatie. Deze informatie gebruik je later om je onderzoeksvraag te beantwoorden. De informatie die je verzamelt, bestaat uit de bronnen die je hebt gekregen van de docent en de metingen die je hebt gedaan.

De metingen die je doet zet je in een tabel op het practicumvoorschrift. De tabel die je in moet vullen staat op het practicumvoorschrift.
Een tabel is een handige manier om meetgegevens overzichtelijk op te schrijven.

Als je bijvoorbeeld bij de onderzoeksvraag: "Wat gebeurt met de hartslag van mensen als ze een handstand doen?" een tabel krijgt, kan die eruit zien zoals tabel 1. In deze tabel kun je voor 5 verschillende proefpersonen de hartslag invullen, als zij een handstand van 10 seconden doen. Daarnaast kun je verschillende activiteiten bedenken en invullen in de tabel. En je kunt de tijd dat de proefpersonen de activiteit moeten uitvoeren invullen.

 

Tabel 1: de hartslag van mensen als ze iets doen.
Activiteit Tijd (seconden) Hartslag persoon 1 (slagen/min) Hartslag persoon 2 (slagen/min) Hartslag persoon 3 (slagen/min) Hartslag persoon 4 (slagen/min) Hartslag persoon 5 (slagen/min)
Handstand 10          
Handstand 20          
             
             

 

Fase 3: Verwerken van de gegevens

Bij de uitvoering van het onderzoek heb je gegevens verzameld. De gegevens heb je netjes opgeschreven in een tabel. Maar dit is niet genoeg om de onderzoeksvraag te beantwoorden. Je moet de gegevens eerst verwerken en bekijken om antwoord op de onderzoeksvraag te kunnen geven.

 

Om de onderzoeksvraag te beantwoorden, ga je met de gegevens aan de slag:
  1. Verwerking: je verwerkt de gegevens tot overzichtelijke tabellen en grafieken.

 

Verwerking

Je hebt nu gegevens verzameld die je gaat gebruiken om antwoord te geven op de onderzoeksvraag.

De tabel die je ingevuld hebt tijdens het uitvoeren van het onderzoek bevat veel informatie. Als je dezelfde meting herhaald hebt, kun je het gemiddelde van de resultaten berekenen. Dit maakt het antwoord geven op de onderzoeksvraag makkelijker.

In het voorbeeld met de hartslag, is bij vijf personen de hartslag gemeten. Om nu een antwoord te kunnen geven op de onderzoeksvraag, kun je per activiteit de gemiddelde hartslag van de proefpersonen berekenen.

Fase 4: Formuleren van de conclusie

Met behulp van de resultaten van het onderzoek geef je antwoord op de onderzoeksvraag. Dit antwoord heet ook wel de conclusie.

 

Bij het formuleren van een goede conclusie let je op de volgende zaken:
  1. Onderzoeksvraag beantwoorden:  je beantwoordt de onderzoeksvraag op basis van de resultaten.

 

Onderzoeksvraag beantwoorden

Je bent het onderzoek begonnen met een onderzoeksvraag. Nu je de resultaten hebt, kun je de onderzoeksvraag beantwoorden.

Om een duidelijk antwoord op de onderzoeksvraag te geven, bekijk je eerst de resultaten nog een keer goed. Bekijk of er in de resultaten iets opvalt. Dit kan bijvoorbeeld zijn dat als je een van de dingen die je meet aanpast, de andere ook verandert.

In het voorbeeld van het meten van de hartslagfrequentie van mensen is de tijd dat mensen in de handstand stonden aangepast. Hierdoor veranderde ook de hartslagfrequentie. In het antwoord op de onderzoeksvraag schrijf je dit op.

 

Het antwoord op de onderzoeksvraag:
  1. benoemt de dingen die je meet uit je onderzoek.
  2. beschrijft het verband tussen de verschillende metingen in je onderzoek.

 

Fase 6: Presentatie van het onderzoek

De presentatie van het onderzoek … is een belangrijk onderdeel van onderzoek doen.

Onderzoek doen stopt niet bij het verzamelen van gegevens. Je wilt natuurlijk dat andere mensen jouw resultaten ook lezen en gaan gebruiken voor verder onderzoek. Daarom is een van de belangrijkste zaken bij het doen van onderzoek de presentatie van de resultaten. Je kunt dit doen door jouw onderzoek te beschrijven in een onderzoeksverslag, zodat andere mensen dit kunnen nalezen. Het voordeel hiervan is dat mensen jouw verslag kunnen lezen en het onderzoek eventueel kunnen herhalen.

 

Je kunt je onderzoeksresultaten presenteren in een:
  1. Onderzoeksverslag: je doet schriftelijk verslag over het onderzoek.

 

Onderzoeksverslag

In een onderzoeksverslag schrijf je de resultaten van het onderzoek.

Een onderzoeksverslag heeft altijd vaste onderdelen en de onderdelen hebben een vaste volgorde.

Op de titelpagina staan:

  • De titel van  je onderzoek/verslag
  • De namen van de groepsleden met de klas
  • De docent
  • De datum waarop het onderzoek is uitgevoerd
  • Het vak
  • Eventueel een afbeelding

De titel moet pakkend zijn, zodat het uitnodigt om het verslag te lezen.

In de inleiding vertel je iets over het onderwerp van je onderzoek. Je schrijft in de inleiding de informatie die al bekend is. En je eindigt de inleiding met de onderzoeksvraag.

Na de inleiding geef je de hypothese.  

Daarna geef je de beschrijving van de onderzoeksmethode en de opzet van je onderzoek. Hierbij beschrijf je de materialen die je gebruikt hebt tijdens het onderzoek in een materiaallijst. Daarnaast geef je een beschrijving van de opstelling. Vaak geef je deze beschrijving aan de hand van een tekening of foto van de opstelling. Tot slot beschrijf je de werkwijze die je gevolgd hebt om het onderzoek uit te voeren. De werkwijze schrijf je in ‘kookboek vorm’ Dit betekent dat je niet een verhaal schrijft, maar dat je elke stap kort in de gebiedende wijs opschrijft.

De resultaten geef je vaak in de vorm van een tabel weer. Alle tabellen hebben een eigen nummer, zodat je later kan verwijzen naar een van de tabellen. Ook hebben tabellen een titel. De titel van de tabel geeft aan wat er in de tabel te zien is. Bij elke tabel schrijf je commentaar.

Uit de resultaten volgt het antwoord op de onderzoeksvraag. Dit antwoord volgt uit de resultaten. In dit gedeelte geef je geen nieuwe informatie meer.

Een goed onderzoeksverslag is altijd in correct Nederlands geschreven. Let op de zinsbouw en de juiste (werkwoord)spelling. In het verslag gebruik je niet de ik-vorm, wij-vorm of jij-vorm.

Plaatjes, diagrammen en tabellen voegen iets toe aan het verslag en zijn niet voor de ‘fun’ opgenomen. Plaatjes, diagrammen en tabellen hebben een nummer en een onderschrift.

 

Een goed onderzoeksverslag bevat in ieder geval de volgende onderdelen:
  1. ​Titelpagina
  2. Inleiding
  3. Hypothese
  4. Materiaallijst en beschrijving van de opstelling
  5. Beschrijving van de werkwijze
  6. Resultaten
  7. Antwoord op de onderzoeksvraag
  8. Taakverdeling

 

Beoordelingsmatrix

In de beoordelingsmatrix kun je zien op welke punten het verslag wordt beoordeeld.

  • Het arrangement Onderzoek leerjaar 1 is gemaakt met Wikiwijs van Kennisnet. Wikiwijs is hét onderwijsplatform waar je leermiddelen zoekt, maakt en deelt.

    Auteur
    Nathalie van der Weiden Je moet eerst inloggen om feedback aan de auteur te kunnen geven.
    Laatst gewijzigd
    2020-03-23 12:26:54
    Licentie

    Dit lesmateriaal is gepubliceerd onder de Creative Commons Naamsvermelding 3.0 Nederlands licentie. Dit houdt in dat je onder de voorwaarde van naamsvermelding vrij bent om:

    • het werk te delen - te kopiëren, te verspreiden en door te geven via elk medium of bestandsformaat
    • het werk te bewerken - te remixen, te veranderen en afgeleide werken te maken
    • voor alle doeleinden, inclusief commerciële doeleinden.

    Meer informatie over de CC Naamsvermelding 3.0 Nederland licentie.

    Aanvullende informatie over dit lesmateriaal

    Van dit lesmateriaal is de volgende aanvullende informatie beschikbaar:

    Eindgebruiker
    leerling/student
    Moeilijkheidsgraad
    gemiddeld
  • Downloaden

    Het volledige arrangement is in de onderstaande formaten te downloaden.

    Metadata

    LTI

    Leeromgevingen die gebruik maken van LTI kunnen Wikiwijs arrangementen en toetsen afspelen en resultaten terugkoppelen. Hiervoor moet de leeromgeving wel bij Wikiwijs aangemeld zijn. Wil je gebruik maken van de LTI koppeling? Meld je aan via info@wikiwijs.nl met het verzoek om een LTI koppeling aan te gaan.

    Maak je al gebruik van LTI? Gebruik dan de onderstaande Launch URL’s.

    Arrangement

    IMSCC package

    Wil je de Launch URL’s niet los kopiëren, maar in één keer downloaden? Download dan de IMSCC package.

    Meer informatie voor ontwikkelaars

    Wikiwijs lesmateriaal kan worden gebruikt in een externe leeromgeving. Er kunnen koppelingen worden gemaakt en het lesmateriaal kan op verschillende manieren worden geëxporteerd. Meer informatie hierover kun je vinden op onze Developers Wiki.