Van harte welkom bij de Wikiwijs Duits van leerjaar 2. Hier vind je gedurende het gehele schooljaar al het materiaal voor het vak Duits.
Ook de klassenassistent van Duits wil zich graag nog even aan jullie voorstellen. Hier dus even een korte introductie van klassenassistent Malte.
In deze Wikiwijs kun je zien dat we met verschillende kopjes werken.
We gaan aan de slag met 4 thema's en bij elk thema hoort een Finalprodukt met een groot Endprodukt.
Daarnaast kun je de Grammatica als kopje vinden en de Woordenlijsten.
In de lessen zullen we gaan werken met enkele opdrachten. Deze kunnen verschillen qua vaardigheid. Per opdracht zal worden aangegeven om wat voor opdracht/vaardigheid het zal gaan.
De vaardigheden als volgt zijn:
Lernziel: Ik kan de vertalingen van de Personalpronomen opschrijven.
We gaan kijken en luisteren naar het filmpje van Malte, waarin hij de Duitse vormen van de persoonlijke voornaamwoorden aan jullie probeert duidelijk te maken.
Noteer voor jezelf ergens de verschillende vormen van de Personalpronomen en maak onderstaande opdracht.
De onderstaande antwoorden moet je zelf nakijken; vergelijk jouw antwoorden met de goede
antwoorden, en geef aan in welke mate jouw antwoorden correct zijn.
Lernziel: Ik kan zelfstandige naamwoorden door de juiste persoonlijke voornaamwoorden vervangen in het Duits.
Haben und Sein
Fase 1
Lernziel: Ik kan de verschillende vormen van haben en sein herkennen.
Letzte Woche habe ich im Garten gespielt. Da bin ich zusammen mit meinem Bruder in einem Baum geklettert. Mein Bruder hat dabei sein Bein gebrochen. Jetzt ist er im Krankenhaus. Meine Eltern sind sehr böse auf mich und sie haben uns bestraft. "Hast du Schmerzen (pijn) oder bist du in Ordnung?" fragte ich an meinem Bruder. Habt ihr schon einmal etwas falsch gemacht oder seid ihr allen sehr brav.
De onderstaande antwoorden moet je zelf nakijken; vergelijk jouw antwoorden met de goede
antwoorden, en geef aan in welke mate jouw antwoorden correct zijn.
De onderstaande antwoorden moet je zelf nakijken; vergelijk jouw antwoorden met de goede
antwoorden, en geef aan in welke mate jouw antwoorden correct zijn.
De onderstaande antwoorden moet je zelf nakijken; vergelijk jouw antwoorden met de goede
antwoorden, en geef aan in welke mate jouw antwoorden correct zijn.
De onderstaande antwoorden moet je zelf nakijken; vergelijk jouw antwoorden met de goede
antwoorden, en geef aan in welke mate jouw antwoorden correct zijn.
De onderstaande antwoorden moet je zelf nakijken; vergelijk jouw antwoorden met de goede
antwoorden, en geef aan in welke mate jouw antwoorden correct zijn.
Lernziel: Ik kan stap 1 van het stappenplan bij der/die/das toepassen.
Stap 1: Als een woord in het Duits eindigt op -chen of -lein = het woord altijd onzijdig.
das Mädchen
das Röslein
das Büchlein
das Kindchen
(Dit komt omdat al deze woorden verkleinwoorden zijn in het Duits. In het Nederlands zeggen wij altijd het voor verkleinwoorden. In het Nederlands zijn ze dus ook onzijdig.)
De onderstaande antwoorden moet je zelf nakijken; vergelijk jouw antwoorden met de goede
antwoorden, en geef aan in welke mate jouw antwoorden correct zijn.
De onderstaande antwoorden moet je zelf nakijken; vergelijk jouw antwoorden met de goede
antwoorden, en geef aan in welke mate jouw antwoorden correct zijn.
Lernziel: Ik kan stap 4 van het stappenplan bij der/die/das toepassen.
In het Duits zijn er een hele hoop woorden die eindigen op een specifiek aantal woorden. Mocht dit het geval zijn, dan zijn deze woorden altijd vrouwelijk:
De onderstaande antwoorden moet je zelf nakijken; vergelijk jouw antwoorden met de goede
antwoorden, en geef aan in welke mate jouw antwoorden correct zijn.
Lernziel: Ik kan stap 4 van het stappenplan bij der/die/das toepassen.
In het Duits zijn er een hele hoop woorden die eindigen op één -e. Deze woorden zijn meestal vrouwelijk. Er zijn enkele uitzonderingen.
die Blume
die Straße
die Adresse
Uitzonderingen zijn:
das Gebäude
das Ende (elk woord dat eindigt met Ende = onzijdig)
der Schnee (eindigt met -ee en is een natuurverschijnsel zie stap 5)
der Kunde = de klant (Bijna alle personen en dieren die eindigen op -e zijn mannelijk. Zie stap 2, dit is niet het geval als er geen mannelijk of vrouwelijk variant van bestaat.)
De onderstaande antwoorden moet je zelf nakijken; vergelijk jouw antwoorden met de goede
antwoorden, en geef aan in welke mate jouw antwoorden correct zijn.
De onderstaande antwoorden moet je zelf nakijken; vergelijk jouw antwoorden met de goede
antwoorden, en geef aan in welke mate jouw antwoorden correct zijn.
Lernziel: Ik kan stap 6 van het stappenplan bij der/die/das toepassen.
In het Duits zijn een hele hoopwoorden waar wij in het Nederlands het voor zetten onzijdig.
Denk bijv. aan het boek, het hotel. Dit geldt niet voor alle woorden, zie namelijk voorgaande stappen.
De onderstaande antwoorden moet je zelf nakijken; vergelijk jouw antwoorden met de goede
antwoorden, en geef aan in welke mate jouw antwoorden correct zijn.
We hebben bij de voorgaande fases gezien hoe je kunt achterhalen of een woord mannelijk / vrouwelijk / onzijdig is. Dit bepaalde of je der / die / das moest gebruiken. Bij Fase 8 gaan we het hebben over de vertaling van een en hoe je die in het Duits toepast.
mannelijk
vrouwelijk
onzijdig
meervoud
ein
eine
ein
(k)eine
Hierboven staan de verschillende vormen van ein per vorm van het woord.
Houdt rekening met de meervoudsvorm. Je kan namelijk een daarvoor niet gebruiken. Wel keine, wat geen betekent. Of bijvoorbeeld een van de vormen van de Possessivpronomen. (Zie Possessivpronomen Fase 2)
De onderstaande antwoorden moet je zelf nakijken; vergelijk jouw antwoorden met de goede
antwoorden, en geef aan in welke mate jouw antwoorden correct zijn.
De onderstaande antwoorden moet je zelf nakijken; vergelijk jouw antwoorden met de goede
antwoorden, en geef aan in welke mate jouw antwoorden correct zijn.
Lernziel: Ik kan de vervoegingen van de werkwoorden in de tegenwoordige tijd toepassen.
Je hebt bij Fase 1 geleerd hoe je de stam van een werkwoord maakt. We gaan bij deze fase kijken hoe je het werkwoord gaat vervoegen.
In het Duits vervoeg je de werkwoorden als volgt.
ich = stam + e
du = stam + st
er/sie/es = stam + t
wir = stam + en
ihr = stam + t
sie/Sie = stam + en
In het Nederlands is hiervoor een ezelsbruggetje, namelijk (Fe)estenten. Haal Fe weg en dan heb je de volgorde van wat er achter de Stam moet komen te staan.
De onderstaande antwoorden moet je zelf nakijken; vergelijk jouw antwoorden met de goede
antwoorden, en geef aan in welke mate jouw antwoorden correct zijn.
De onderstaande antwoorden moet je zelf nakijken; vergelijk jouw antwoorden met de goede
antwoorden, en geef aan in welke mate jouw antwoorden correct zijn.
De onderstaande antwoorden moet je zelf nakijken; vergelijk jouw antwoorden met de goede
antwoorden, en geef aan in welke mate jouw antwoorden correct zijn.
Lernziel: Ik kan de uitzonderingsregel werkwoord met voorzetsel correct toepassen.
Soms komt het voor dat een werkwoord gekoppeld is aan een voorzetsel. Denk bijvoorbeeld aan het woord naspelen. Als je zo'n werkwoord vervoegd, wordt het voorzetsel van het werkwoord losgekoppeld. Zie vb. ik speel na. Dit gebeurt ook in het Duits. De voorzetsels zijn als volgt:
voor
vor
met
mit
na
nach
tegen
gegen
op
auf
achter
hinter
over
über
Het werkwoord nachspielen vervoeg je dus door te schrijven: ich spiele nach.
De onderstaande antwoorden moet je zelf nakijken; vergelijk jouw antwoorden met de goede
antwoorden, en geef aan in welke mate jouw antwoorden correct zijn.
Lernziel: Ik kan de uitzonderingsregel met stam op m/n correct toepassen.
Sommige werkwoorden in het Duits eindigen op een m of n met een andere klinker ervoor. Dit woord is op dat moment niet makkelijk uit te spreken als je het wil vervoegen. Daarom worden deze werkwoorden hetzelfde vervoegd alsof de stam op een d of t zou eindigen.
De bekendste werkwoorden waarbij dit gebeurt zijn: atmen - regnen - leuchnen - zeichnen
De onderstaande antwoorden moet je zelf nakijken; vergelijk jouw antwoorden met de goede
antwoorden, en geef aan in welke mate jouw antwoorden correct zijn.
Zwakke werkwoorden zijn werkwoorden die in de verledentijd en bij het voltooid deelwoord niet anders zijn.
spelen - speelde - gespeeld spielen - spielte - gespielt
rennen - rende - gerend rennen - rennte - gerennt
Uitleg
In het Duits zien we bij enkele sterke werkwoorden echter in de tegenwoordige tijd ook al een verandering plaats vinden. Het betreft sterke werkwoorden met een a of e in het werkwoord.
fahren
sprechen
nehmen
laufen
Bij deze werkwoorden vindt een verandering plaats bij de DU en de ER/SIE/ES vorm plaats.
De werkwoorden met een a wordt een ä umlaut.
De werkwoorden met een e wordt een i/ie
du fährst / er fährt
du sprichst / er spricht
du nimmst / er nimmt
du läufst / er läuft
Zoals je ziet verandert er in enkele gevallen nog iets meer in de zin. Dit is alleen bij sterke werkwoord waarin een h zit. De h wordt dan vervangen voor een dubbele medeklinker.
De onderstaande antwoorden moet je zelf nakijken; vergelijk jouw antwoorden met de goede
antwoorden, en geef aan in welke mate jouw antwoorden correct zijn.
De onderstaande antwoorden moet je zelf nakijken; vergelijk jouw antwoorden met de goede
antwoorden, en geef aan in welke mate jouw antwoorden correct zijn.
De onderstaande antwoorden moet je zelf nakijken; vergelijk jouw antwoorden met de goede
antwoorden, en geef aan in welke mate jouw antwoorden correct zijn.
Lernziel: Ik kan aangeven wanneer ik mein of meine moet gebruiken in het Duits.
Fase 2
Lernziel: Ik kan de Possessivpronomen in het Duits opschrijven.
De Possessivpronomen staan in het Nederlands voor de bezittelijke voornaamwoorden en worden gebruikt om een bezit aan te geven. Bijv. mijn boek - mein Buch. Leer de vormen in het Duits.
Let op! de verschillen tussen de M/O en V/MV.
M/O
V/MV
mijn
mein
meine
jouw
dein
deine
zijn
sein
seine
haar
ihr
ihre
zijn (o)
sein
seine
onze
unser
unsere
jullie
euer
eure
hun
ihr
ihre
Uw
Ihr
Ihre
Let op bij de volgende vormen:
Jullie: Er verdwijnt een E bij de V/MV vorm van jullie.
Uw: De Possessivpronom vorm wordt met een hoofdletter geschreven.
De onderstaande antwoorden moet je zelf nakijken; vergelijk jouw antwoorden met de goede
antwoorden, en geef aan in welke mate jouw antwoorden correct zijn.
De onderstaande antwoorden moet je zelf nakijken; vergelijk jouw antwoorden met de goede
antwoorden, en geef aan in welke mate jouw antwoorden correct zijn.
De onderstaande antwoorden moet je zelf nakijken; vergelijk jouw antwoorden met de goede
antwoorden, en geef aan in welke mate jouw antwoorden correct zijn.
Wij gaan bij dit onderdeel aan de slag met de rangtelwoorden.
Het maken van de rangtelwoorden in het Duits is eigenlijk redelijk simpel. Alleen de getallen tot 20 gaan op een andere wijze. Bij de rest komt er -ste achter het getal te staan.
erste
zweite
dritte
vierte
fünfte
sechste
siebte
achte
neunte
zehnte
elfte
zwölfte
dreizehnte
vierzehnte
fünfzehnte
sechzehnte
siebzehnte
achtzehnte
neunzehnte
zwanzigste
Aufgabe 1 allein: Maak de onderstaande opdracht door het getal te vertalen naar een rangtelwoord in het Duits!
De onderstaande antwoorden moet je zelf nakijken; vergelijk jouw antwoorden met de goede
antwoorden, en geef aan in welke mate jouw antwoorden correct zijn.
De onderstaande antwoorden moet je zelf nakijken; vergelijk jouw antwoorden met de goede
antwoorden, en geef aan in welke mate jouw antwoorden correct zijn.
De onderstaande antwoorden moet je zelf nakijken; vergelijk jouw antwoorden met de goede
antwoorden, en geef aan in welke mate jouw antwoorden correct zijn.
De onderstaande antwoorden moet je zelf nakijken; vergelijk jouw antwoorden met de goede
antwoorden, en geef aan in welke mate jouw antwoorden correct zijn.
De onderstaande antwoorden moet je zelf nakijken; vergelijk jouw antwoorden met de goede
antwoorden, en geef aan in welke mate jouw antwoorden correct zijn.
De onderstaande antwoorden moet je zelf nakijken; vergelijk jouw antwoorden met de goede
antwoorden, en geef aan in welke mate jouw antwoorden correct zijn.
Zwarte woorden: Leer je van het Nederlands naar het Duits.
Rode woorden: Leer je van het Duits naar het Nederlands.
Blauwe woorden: Hoef je niet te leren.
Stunde 1:
links
links
rechts
rechts
geradeaus
rechtdoor
nach
naar
mit
met
um die Ecke
om de hoek
der Kreisel
de rotonde
die Bestimmung
de bestemming
die Zebrastreifen
het zebrapad
die Brücke
de brug
Stunde 2:
die Kreuzung
de kruising
die Straße
de straat
die Ampel
het verkeerslicht
der Wagen
de wagen / de auto
das Fahrrad
de fiets
gehen
gaan
fahren
rijden
überqueren
oversteken
abbiegen
afslaan
erreichen
bereiken
Stunde 3:
der Wald
de woud
der See
het meer
das Meer
de zee
die Gebirge
het gebergte
der Fluss
de rivier
die Wiese
de weide
der Sommer
de zomer
der Winter
de winter
der Herbst
de herfst
der Frühling
de lente
Stunde 4:
warm
warm
kalt
koud
sonnig
zonnig
regnerisch
regenachtig
windig
winderig
spazieren/wandern
wandelen
joggen
joggen
schwimmen / geschwommen
zwemmen
picknicken
picknicken
genießen
genieten
Stunde 5:
das Rathaus
het gemeentehuis
der Bahnhof
het station
das Einkaufszentrum
het winkelcentrum
die Bibliothek
de bibliotheek
die Kirche
de kerk
das Kino
de bioscoop
das Museum
het museum
das Verkehrsbüro
het VVV kantoor
die Universität
de universiteit
das Theater
het theater
Stunde 6:
der Flughafen
het vliegveld
mit der Bahn
met het spoor
mit dem Bus
met de bus
mit dem Zug
met de trein
mit dem Flugzeug
met het vliegtuig
einkaufen
winkelen
besuchen
bezoeken
reisen
reizen
besichtigen
bezichtigen
suchen
zoeken
Stunde 7:
die Polizei
de politie
der Feuerwehr
de brandweer
das Krankenhaus
het ziekenhuis
der Polizist / die Polizistin
de politieagent
der Feuerwehrmann / die Feuerwehrfrau
de brandweerman
die Krankenschwester / der Verpfleger
de zuster / de verpleger
der Pannendienst
de ANWB
das Polizeiauto
de politie auto
der Krankenwagen
de ziekenwagen
Stunde 8:
die erste Hilfe
de eerste hulp
der Notfall
de noodsituatie
die Meldung
de melding
die Notrufnummer
het alarmnummer / 112
die Aufnahme
de opname
anrufen
bellen
melden
melden
passieren
gebeuren
sehen / gesehen
zien
beschreiben
beschrijven
Stunde 9:
Die erste Straße links
de eerste straat links
Bei der Kreuzung müssen Sie nach rechts.
Bij de kruising moet u naar rechts.
Die Brücke können Sie nicht überqueren.
de brug kunt u niet oversteken.
Bei dem nächsten Kreisel können Sie am besten geradeaus fahren.
Bij de volgende rotonde kunt u het beste rechtdoor rijden.
Gehen Sie nach dem Zebrastreifen nach links.
Gaat u na het zebrapad naar links.
Ich habe im Meer geschwommen.
Ik heb in de zee gezwommen.
Genießt du auch das Wetter im Sommer?
Geniet jij ook van het weer in de zomer?
Wir picknicken auf der Wiese.
Wij picknicken op de weide.
Ich jogge durch den Wald.
Ik jog door het bos.
Er spaziert den Fluss entlang.
Hij wandelt langs de rivier.
Stunde 10:
Können Sie mir helfen? Ich suche den Bahnhof.
Kunt u mij helpen? Ik zoek het station.
Ich reise mit dem Flugzeug nach Italien.
Ik reis met het vliegtuig naar Italië.
Heute Morgen besichtigen wir ein Museum.
's ochtends bezoeken wij een museum.
Gehst du mit mir ins Kino?
Ga jij met mij naar de bioscoop?
Wo können wir einkaufen?
Waar kunnen wij shoppen?
Ich möchte gerne einen Notfall melden.
Ik wil graag een noodgeval melden.
Was hast du gesehen?
Wat heb jij gezien?
Wann ist es passiert?
Wanneer is er gebeurd?
Ich rufe die erste Hilfe an.
Ik bel de eerst hulp.
Können Sie die Polizei beschreiben wie es passiert ist?
Kunt u de politie beschrijven wat er gebeurt is?
Aussprache
Als je moeite hebt met de uitspraak van verschillende woorden in het Duits, dan kun je op deze pagina ten alle tijden terecht om nog een keer te luisteren naar de uitspraak van de verschillende klanken.
In het Duits wordt een letter nooit op een andere wijze uitgesproken.
Vokabel
Deutsche Aussprache
Beispiele
Ton
a
a
Arm, Arzt, Waren
o
o
Holen, Problem, Ohr
e
e
Elf, legen, Ehren
i
i/ie
sieht, Milch, Iris
u
oe
Hut, Putz, Rutsch
y
uu
Type, Hypothese, Pyramide
ä
e/ee
Lärm, Äpfel, zählen
ö
eu
Hör, können, nötig
ü
uu
Tür, Kostüm, Küche
au
au
Baut, Lauch, Haus
äu
oi
Häuser, Läufer, Gebäude
eu
oi
Leute, Euro, euch
ei
ai
mein, klein, leiter
s
z
Reis, Ameise, leise
z
ts (hard)
Zirkus, Zeh, Zunge
c
ts (zacht) / k
Cello, Computer, Clown
ch
ch zacht (bij i/e/eu)
Milch, brich, Licht
ch
ch hard (bij a/au/o)
Bauch, Lach, brach
sch
sj
Schule, Rutsch, Schmutzig
Thema 1 Vorstellen
Planung Thema 1
Stunde 1
Aufgabe 1 Hören:
Om met de Duitse taal te beginnen is het ontzettend belangrijk dat we weten hoe het alfabet in het Duits. Dit geeft namelijk aan hoe we de letters in het Duits voornamelijk zullen uitspreken.
We gaan luisteren naar het onderstaande fragment en proberen onderstaande vragen te beantwoorden!
In dit fragment zijn er 7 letters die net wat anders klinken in het Nederlands. Geef aan welke dat zijn.
Ook zijn er 4 nieuwe letters, die wij nog niet kennen. Hoe spreken ze die uit in het Duits?
Aufgabe 2 Wortschatz:
Om te beginnen met een taal is het natuurlijk belangrijk dat je iemand moet kunnen begroeten in het Duits en dat je afscheid moet kunnen nemen.
In het volgende filmpje worden enkele manieren gebruikt om iemand te begroeten en na te vragen hoe het gaat.
Welke gesprekjes zijn formeel en welke gesprekjes zijn informeel?
Guten Morgen Herr Müller, wie geht es Ihnen?
Guten Morgen, Frau Schneider. Danke, gut! und Ihnen?
Guten Tag Frau Kamp.
Guten Tag! Wie geht es Ihnen?
Sehr gut, danke. Und Ihnen?
Hey, Lena! Na, wie geht's?
Hallo, Opa!
Hallo, Sarah. Wie geht's dir?
Hi, Tom! Super, danke. Und dir?
Welke twee vormen van afscheid nemen heb je uit het filmpje kunnen halen.
Tschüss Martina, gute Reise!
Mach's gut, Herbert. Bis bald!
Auf Wiedersehen, Herr Tillmanns. Gute Reise!
Danke schön! Auf Wiedersehen, Frau Scholl.
Aufgabe 3 Grammatik:
We gaan vandaag ook al een klein begin maken met de Duitse Grammatica.
Ga naar Grammatik naar het kopje Personalpronomen. We beginnen daarmee aan Fase 1.
Aufgabe 4 Landeskunde:
Als er nog tijd over is kunnen jullie aan de slag met het maken van een vragenposter, die in de klas wordt opgehangen. Op deze poster kunnen jullie enkele vragen in het Duits opschrijven. Vragen, die je gedurende de les aan de Expert zou willen vragen. Vragen zoals:
"Darf ich auf die Toilette gehen?"
"Kann ich meine Flasche füllen?"
"Darf ich auf mein Handy?"
"Ich habe eine Frage."
"Können Sie mir helfen?"
"Dürfen wir Zusammenarbeiten?"
"Darf ich eine Runde laufen?"
"Ich muss etwas ausdrucken."
Stunde 2
Aufgabe 1 Lesen / Landeskunde:
Hieronder staat een korte tekst over Duzen en Siezen.
Lees de tekst eerst zelf. Probeer daarna de vragen onder de tekst te beantwoorden. Daarna nemen we de tekst en de vragen door.
Frage 1: Welk woord gebruiken de Engelsen voor jij en u?
Frage 2: Hoe reageren Duitsers meestal als je jij of u fout gebruikt?
Frage 3: Wanneer spreek je iemand in het Duits aan met jij?
Frage 4: Wanneer spreek je iemand in het Duits aan met u?
Frage 5: Iemand op de straat spreek je dus met ………….. aan.
Frage 6: Kahoot über Duzen und Siezen!!!
Aufgabe 2 Sprechen:
Vorige les hebben we in de filmpjes van Nicos weg gezien hoe je iemand begroet en hoe je afscheid neemt. Bij de volgende filmpjes gaan we kijken hoe je jezelf kunt introduceren in het Duits. Er zijn zo dadelijk twee manieren. Leer deze twee manieren goed.
Je krijgt van de expert een bal. De expert stelt zichzelf voor in het Duits en vraagt naar je naam. Jij stelt jezelf daarna voor, waarna je de bal naar iemand anders gooit, die zich dan weer voorstelt, enz.
Aufgabe 3 Wortschatz:
We hebben in de filmpjes al een aantal woorden van familie voorbij horen komen. Deze woorden kun je terugvinden onder het kopje Wörterliste. De Wörterliste wordt gezamenlijk doorgenomen.
Aufgabe 4 Finalprodukt:
Gedurende dit thema zal je ook regelmatig enkele Finalprodukten moeten maken om aan te tonen dat je enkele vaardigheden beheerst. Deze kun je terugvinden onder het kopje Finalprodukt Thema 1. Daar staan per vaardigheid enkele opdrachten, waaruit je kunt kiezen om te maken.
Tip van de Expert: Met de kennis die je nu hebt, kun je de volgende opdrachten al gaan maken:
Sprechen Option 1
Schreiben Option 1
Stunde 3
Aufgabe 1 Sprechen:
In de vorige les hebben we geleerd hoe we ons zelf kunnen voorstellen. Nu is het bij jezelf introduceren ook interessant om te vertellen waar je vandaan komt en waar je woont. In de onderstaande filmpjes komt dit terug.
De expert laat de bal weer rond gaan met de vraag waar je vandaan komt en waar je woont. Probeer hier zo goed mogelijk antwoord op te geven en dan de bal weer door te geven aan iemand anders.
Aufgabe 2 Grammatik:
Bij dit onderdeel gaan we naar het kopje Grammatik en dan het onderdeel haben/sein.
Deze les behandelen we Fase 1 van haben/sein.
Aufgabe 3 Wortschatz / Hören:
Jullie krijgen in tweetallen een blad van de Expert waarop enkele afbeeldingen staan. De woorden ontbreken echter nog. Deze staan bovenin het blad. Probeer die woorden te koppelen aan de juiste afbeelding. Daarna ga je naar de videoclip van een Duits lied luisteren. Probeer goed te kijken en aan te kruisen welke afbeeldingen in de videoclip voorbij kwamen. Daarna krijg je het lied met tekst te horen en moet je de ontbrekende woorden op de juiste plek zetten.
Aufgabe 4 Finalprodukt:
Gedurende dit thema zal je ook regelmatig enkele Finalprodukten moeten maken om aan te tonen dat je enkele vaardigheden beheerst. Deze kun je terugvinden onder het kopje Finalprodukt Thema 1. Daar staan per vaardigheid enkele opdrachten, waaruit je kunt kiezen om te maken.
Tip van de Expert: Met de kennis die je nu hebt, kun je de volgende Finalprodukten maken
Sprechen Option 1
Schreiben Option 1
Grammatik Option 1
Stunde 4
Aufgabe 1 Grammatik:
Vorige les hebben we gewerkt aan het herkennen van haben en sein. Deze les gaan we een stapje verder. We gaan kijken of we de vormen van haben en sein ook kunnen schrijven/typen.
De onderstaande antwoorden moet je zelf nakijken; vergelijk jouw antwoorden met de goede
antwoorden, en geef aan in welke mate jouw antwoorden correct zijn.
Kleuren zijn natuurlijk altijd belangrijk als je iets wil beschrijven. Bijv. je haarkleur, je oogkleur, enz. Daarom is het belangrijk, dat we de kleuren in het Duits zo snel mogelijk leren.
De onderstaande antwoorden moet je zelf nakijken; vergelijk jouw antwoorden met de goede
antwoorden, en geef aan in welke mate jouw antwoorden correct zijn.
Gedurende dit thema zal je ook regelmatig enkele Finalprodukten moeten maken om aan te tonen dat je enkele vaardigheden beheerst. Deze kun je terugvinden onder het kopje Finalprodukt Thema 1. Daar staan per vaardigheid enkele opdrachten, waaruit je kunt kiezen om te maken.
Tip van de Expert: Met de kennis die je nu hebt, kun je de volgende Finalprodukten maken
Sprechen Option 1
Schreiben Option 1
Grammatik Option 1
Hören Option 1
Stunde 5
Aufgabe 1 Wortschatz:
We gaan vandaag kennis maken met de getallen in het Duits. Luister naar de onderstaande fragmenten van Nicos Weg waarin de getallen voorkomen.
Hieronder staat hoe de getallen in het Duits t/m 100 wordt uitgeschreven.
De expert geeft je een getal. Probeer daarna dat getal in het Duits uit te spreken.
ein
zwei
drei
vier
fünf
sechs
sieben
acht
neun
zehn
elf
zwölf
dreizehn
vierzehn
fünfzehn
sechzehn
siebzehn
achtzehn
neunzehn
zwanzig
einundzwanzig
dreißig
vierzig
fünfzig
sechzig
siebzig
achtzig
neunzig
hundert
Probeer nu te rekenen met de getallen. De opdracht staat hieronder.
De onderstaande antwoorden moet je zelf nakijken; vergelijk jouw antwoorden met de goede
antwoorden, en geef aan in welke mate jouw antwoorden correct zijn.
In een van de vorige filmpjes heb je gehoord hoe je in het Duits zegt hoe oud iemand is.
De Expert laat de bal weer rond gaan en stelt de vraag! Wie alt bist du?
Ich bin ... Jahre alt
Aufgabe 3 Wortschatz + Hören:
We hebben bij Aufgabe 1 de getallen in het Duits voorbij horen komen. Je krijgt van de Expert een Bingovelletje. De Expert gaat de getallen 1 t/m 75 opnoemen.
Stunde 6
Aufgabe 1 Sprechen:
In de volgende twee filmpjes komen wederom twee vragen voorbij, die je zou kunnen gebruiken gedurende je Endprodukt.
Was ist deine Adresse?
Meine Adresse ist ... Nummer ...
Wann hast du Geburtstag?
Ich habe den ... ... Geburtstag
Aufgabe 2 Grammatik:
We gaan deze les Fase 1 van het grammatica onderdeel lidwoorden bespreken.
Ga naar Grammatik --> Lidwoorden --> Fase 1
Aufgabe 3 Lesen:
Wat zijn de drie No-Go's die je niet moet doen bij een verjaardag in Duitsland?
Aufgabe 4 Finalprodukt:
Gedurende dit thema zal je ook regelmatig enkele Finalprodukten moeten maken om aan te tonen dat je enkele vaardigheden beheerst. Deze kun je terugvinden onder het kopje Finalprodukt Thema 1. Daar staan per vaardigheid enkele opdrachten, waaruit je kunt kiezen om te maken.
Tip van de Expert: Met de kennis die je nu hebt, kun je de volgende Finalprodukten maken
Sprechen Option 1
Schreiben Option 1
Grammatik Option 1
Hören Option 1
Lesen Option 1
Stunde 7
Aufgabe 1 Wortschatz:
Zoals gebruikelijk gaan we weer even kort kijken naar Nicos Weg.
Was machst du hier?
Ich habe ein Problem.
Wat zou je nog meer als antwoord hierop kunnen geven?
Aufgabe 2 Grammatik:
Bij de woordenlijst en bij de Grammatica opdracht met der/die/das is het je misschien al opgevallen dat heel veel woorden in het Duits met een hoofdletter worden geschreven.
Ga naar Grammatik --> Großbuchstabe en maak Fase 1.
Aufgabe 3 Grammatik:
Ga naar Grammatik --> Lidwoorden en maak Fase 2 + 3 + 4
Aufgabe 4 Finalprodukt:
Gedurende dit thema zal je ook regelmatig enkele Finalprodukten moeten maken om aan te tonen dat je enkele vaardigheden beheerst. Deze kun je terugvinden onder het kopje Finalprodukt Thema 1. Daar staan per vaardigheid enkele opdrachten, waaruit je kunt kiezen om te maken.
Tip van de Expert: Met de kennis die je nu hebt, kun je de volgende Finalprodukten maken
Sprechen Option 1
Schreiben Option 1
Grammatik Option 1
Hören Option 1
Lesen Option 1
Grammatik Option 2
Stunde 8
Aufgabe 1 Wortschatz:
Zoals gebruikelijk wederom het vervolg van Nicos Weg!
Was möchtest du Essen?
Ich möchte eine Pizza bitte.
Ich nehme eine Pizza.
Welk woord gebruikt men in het Duits voor smartphone?
Aufgabe 2 Hören + Wortschatz:
Bij het Endprodukt is het natuurlijk de bedoeling dat je ook aan kan geven wat je karakter is. Je karaktereigenschap vertelt namelijk erg veel hoe je regelmatig bent en hoe je met anderen omgaat.
Zo dadelijk krijg je enkele geluidsfragmentjes te horen. Bij elk geluidsfragment hoort telkens een specifieke eigenschap. Probeer die specifieke eigenschap daaraan vast te koppelen.
(Maak specifieke fragmentjes met daaraan een karaktereigenschap gekoppeld)
Aufgabe 3 Grammatik:
Afgelopen les zijn we bezig geweest met Fase 2 t/m 4 van de lidwoorden.
Vandaag gaan we aan de slag met Fase 5 t/m 7.
Ga naar Grammatik --> Lidwoorden --> Fase 5 t/m 7.
Aufgabe 4 Finalprodukt:
Gedurende dit thema zal je ook regelmatig enkele Finalprodukten moeten maken om aan te tonen dat je enkele vaardigheden beheerst. Deze kun je terugvinden onder het kopje Finalprodukt Thema 1. Daar staan per vaardigheid enkele opdrachten, waaruit je kunt kiezen om te maken.
Tip van de Expert: Met de kennis die je nu hebt, kun je de volgende Finalprodukten maken
Sprechen Option 1
Schreiben Option 1
Grammatik Option 1
Hören Option 1
Lesen Option 1
Grammatik Option 2
Wortschatz 1
Stunde 9
Aufgabe 1 Sprechen:
Bij het Endprodukt moeten jullie jezelf presenteren in het Duits. Hierbij wordt natuurlijk goed gelet op de uitspraak. We gaan vandaag kijken naar een aantal lettercombinaties en hoe deze worden uitgesproken.
Bekijk onderstaande filmpje van Nicos Weg en let goed op het volgende woord: Euro.
Probeer bij het volgende filmpje te letten op de woorden waarbij de Ö of Ü umlaut voorkomen:
In het Duits zijn de meeste klankcombinaties hetzelfde als in het Nederlands, alleen bij sommige letters moet je dus toch nog goed opletten.
Aufgabe 2 Landeskunde:
In het tweede filmpje vragen ze aan Nico of hij ooit in Deutschland, Österreich of die Schweiz is geweest.
Welke drie landen worden hier mee bedoelt?
Waarom worden deze drie landen afgekort met de afkorting DACH?
Gedurende dit thema zal je ook regelmatig enkele Finalprodukten moeten maken om aan te tonen dat je enkele vaardigheden beheerst. Deze kun je terugvinden onder het kopje Finalprodukt Thema 1. Daar staan per vaardigheid enkele opdrachten, waaruit je kunt kiezen om te maken.
Tip van de Expert: Met de kennis die je nu hebt, kun je de volgende Finalprodukten maken
Sprechen Option 1
Schreiben Option 1
Grammatik Option 1
Hören Option 1
Lesen Option 1
Grammatik Option 2
Wortschatz Option 1
Landeskunde Option 2
Stunde 10
Aufgabe 1 Wortschatz + Hören:
Voor het Endprodukt is het natuurlijk ook belangrijk dat je kan vertellen wat je hobby is.
In de woordenlijst zullen we helaas niet alle hobby's plaatsen maar wel de meest voorkomende hobby's.
Zo dadelijk gaan we het hebben over hobby's. Jullie worden in 8 groepen verdeeld. De Expert leest enkele Hobby's voor. Kijk in de Wörterliste welke Hobby wordt bedoeld en schrijf de naam van de Duitse hobby op.
Let op! twee hobby's staan niet in de woordenlijst.
Hobby omschrijvingen maken.
Aufgabe 2 Wortschatz:
We gaan weer even naar een filmpje kijken van Nicos Weg. Je krijgt hierbij weer een vraag, waarbij je antwoord moet geven in het Duits.
Wo liegt das?
Im Süden von den Niederlanden
östlich von Tilburg
Aufgabe 3 Finalprodukt:
Gedurende dit thema zal je ook regelmatig enkele Finalprodukten moeten maken om aan te tonen dat je enkele vaardigheden beheerst. Deze kun je terugvinden onder het kopje Finalprodukt Thema 1. Daar staan per vaardigheid enkele opdrachten, waaruit je kunt kiezen om te maken.
Stunde 11
Aufgabe 1 Grammatik:
Er zijn nog twee lessen voordat jullie aan de slag gaan met jullie allereerste Kenntnisstest. Daarom gaan we de laatste twee Stunden aan de slag met het herhalen van de Grammatica en de woordjes. Deze moet je namelijk kennen en kunnen voor de Kenntnisstest.
Zorg dat je aan de slag gaat met de laatste Finalprodukt opdrachten. Deze moeten namelijk op het einde van dit thema ingeleverd worden via Microsoft Teams.
Stunde 12
Dit is de laatste les voordat de Kenntnisstest is. Deze les heb je de tijd om het volgende te doen:
Woordjes leren
Grammatica oefenen
Finalprodukt afmaken
Endprodukt afmaken
Vragen stellen aan Expert als iets nog niet helemaal duidelijk is.
Kenntnisstest 1
Wat moet je kennen en kunnen voor Kennistest 1:
Grammatik: Haben/Sein t/m Fase 3 De vormen van haben en sein
Grammatik: Lidwoorden t/m Fase 7
Woordenschat: De woordjes van Thema 1.
Lezen: Een korte uitgeschreven dialoog begrijpen.
Luisteren: Een kort gesproken verslag begrijpen.
Diagnostische toets:
Finalprodukt Thema 1
Wortschatz / Landeskunde
Option 1
Bij Stunde 4 heb je kennis gemaakt met de verschillende kleuren in het Duits. Nu is het alleen de bedoeling dat je gaat werken met die verschillende kleuren. Zorg dat je voor deze opdracht kleurpotloden hebt.
Wat moet je doen?
Bedenk een tekening die je wil maken.
In plaats van te kleuren, schrijf je het woord van de kleur volledig uit. (zie voorbeeld hiernaast en hieronder.)
rot orange gelb grün blau lila
Option 2:
Gedurende de lessen zal je regelmatig als Finalprodukt een presentatie kunnen bekijken van een van de Experts. Zij zullen een van de DACH landen in het Duits presenteren. Je kunt deze presentatie zelfstandig bekijken en daarna een Kahoot maken met vragen over de presentatie.
Wat moet je doen?
Bekijk de presentatie over Duitsland.
Maak de volgende Kahoot over de presentatie.
Lesen
Lesen Option 1:
Lezen is natuurlijk ontzettend belangrijk om de Duitse taal steeds beter te begrijpen. Bij deze opdracht is het de bedoeling dat je een tabel gaat invullen aan de hand van verschillende teksten. In deze teksten zullen enkele personen zich in het kort aan je voorstellen. Uit de tekst haal je de desbetreffende informatie en zet ze in de tabel.
Wat moet je doen?
Kopieer onderstaande tabel.
Lees de vijf teksten en zet de informatie in de tabel.
Text 1
Text 2
Text 3
Text 4
Text 5
Naam
Leeftijd
Woonplaats
Hobby’s
Beste vriend
Droom
Text 1:
Text 2:
Text 3:
Text 4:
Text 5:
Lesen Option 2:
We hebben natuurlijk geleerd hoe je iemands uiterlijk kan omschrijven en de daarbij behorende kleuren. We hebben hieronder een paar afbeeldingen van een paar personen staan en hoe zij zichzelf omschrijven. Probeer de tekst aan de juiste vorm te koppelen.
De onderstaande antwoorden moet je zelf nakijken; vergelijk jouw antwoorden met de goede
antwoorden, en geef aan in welke mate jouw antwoorden correct zijn.
Om je schrijfvaardigheid aan te tonen, verwachten we natuurlijk nog niet al te veel. Wel heb je de woorden die met je familie te maken hebben voorbij horen komen.
De opdracht is als volgt: Maak een stamboom van je familie in het Duits. Kies zelf bij wie je begint met je stamboom.
In je stamboom komt het volgende terug:
Wortschatz Thema 1 Familie
Fase 1 Possessivpronomen
Option 2:
Gedurende de lessen heb je al regelmatig voorbij zien komen hoe jij jezelf het beste voor kunt stellen. Het is natuurlijk ook handig om dit op papier te hebben, want dan kan je dit namelijk gebruiken ter voorbereiding van je Endprodukt.
De opdracht is als volgt: Je schrijft een Steckbrief waarin je al allerlei informatie over jezelf in hele zinnen opschrijft. De vragen waar je antwoord op dient te geven zijn als volgt:
Hoe je heet?
Hoe oud je bent?
Waar je vandaan komt?
Waar je woont?
Wat je hobby is?
je uiterlijke kenmerken.
hören
Option 1:
Om je luistervaardigheid aan te kunnen tonen en daarbij ook gedeeltelijk je woordenschat hebben wij de volgende opdracht bedacht. We hebben hieronder een geluidsfragment staan, waarin Malte een omschrijving maakt van een tekening die hij ziet.
De opdracht is als volgt: Teken na wat Malte beschrijft. Luister dus goed naar wat hij zegt.
sprechen
Option 1:
Om je spreekvaardigheid aan te tonen, is het natuurlijk ook belangrijk dat je werkt aan je uitspraak. Om te werken aan de uitspraak is het de bedoeling dat je ook goed kan spellen. Want elke letter in het Duits wordt altijd op dezelfde manier uitgesproken. Ook in een woord.
Wat moet je doen?
Kies vijf woorden uit deze woordenlijst en probeer deze te spellen.
Zorg dat je tenminste kiest voor één woord met:
een u
een ä - ö of ü
een z of ß
een j - v of q
Je kunt dit bewijzen door dit op te nemen of bij je Expert langs te gaan en daar bij hem/haar te spellen, die dit dan ook controleert.
Grammatik
Option 1:
Gedurende de lessen heb je kennis gemaakt met de zeven fases van de lidwoorden. We willen deze kennis natuurlijk nog door jullie laten testen.
Wat moet je doen?
Maak onderstaande Wikiwijsopdracht.
Maak het voor jezelf makkelijk of moeilijk door wel of niet het stappenplan erbij te houden.
De onderstaande antwoorden moet je zelf nakijken; vergelijk jouw antwoorden met de goede
antwoorden, en geef aan in welke mate jouw antwoorden correct zijn.
Gedurende de lessen hebben we gezien dat het schrijven in hoofdletters in het Duits ontzettend belangrijk is en dat ze dit vaker doen in het Duits als dat wij dat in Nederland doen.
Malte heeft naar zijn vriendin Frederieke in Duitsland een brief gestuurd. Er is alleen iets misgegaan en alle hoofdletters zijn verdwenen. Selecteer de woorden die met een hoofdletter geschreven moeten worden.
Wat moet je doen?
Lees de brief.
Selecteer de woorden die met een hoofdletter geschreven moeten worden.
De onderstaande antwoorden moet je zelf nakijken; vergelijk jouw antwoorden met de goede
antwoorden, en geef aan in welke mate jouw antwoorden correct zijn.
Als Endprodukt is het de bedoeling dat je een Voorstellingsfilmpje maakt van jezelf. Je hebt namelijk allerlei woorden geleerd en oefeningen gemaakt die te maken hebben met jezelf voorstellen. Daarom willen wij graag dat jij in het kort jijzelf gaat voorstellen in het Duits.
De eisen voor het filmpje zijn als volgt:
Je bent vrijsprekend in beeld.
Je levert het op tijd in.
Het filmpje duurt ongeveer 1 minuut. (afwijking van 10%) wordt nog geaccepteerd.
In het filmpje vertel je zaken die betrekking op jezelf hebben.
Thema 2 die Kultur
Planung Thema 2
Stunde 1
Aufgabe 1 Landeskunde:
Samen met de groep die de expert samenstelt, zullen jullie een mindmap maken over de cultuur van Duitsland, Zwitserland en Oostenrijk.
Als groep mogen jullie zelf kiezen over welk land jullie de cultuurmindmap willen maken. Jullie hebben hiervoor 25 minuten de tijd. Na deze 25 minuten moeten jullie de mindmap aan de klas presenteren.
Hoe zag Duitsland er ongeveer 200 jaar geleden eruit?
Waarom was een zelfde uniform in die tijd belangrijk?
Waarop was de eerste Duitse vlag gebaseerd?
Noem een paar regels die gelden voor het ophangen van de Duitse vlag.
Waarom gebruikt men geel voor de vlag in plaats van goud?
Aufgabe 2 Grammatik:
Herhaling haben/sein t/m Fase 4
Präsens Fase 1 + 2
Aufgabe 3 Finalprodukt:
Ook deze periode ga je zes verschillende Finalprodukten maken + een Endprodukt. Zorg dat je al deze opdrachten goed bewaard en zonder enige problemen in kan leveren.
Na de eerste twee lessen, kun je het beste de volgende Finalprodukt opdrachten maken:
Landeskunde Option 1
Stunde 3
Aufgabe 1 Lesen:
Kulturelle Unterschiede
Duzen oder Siezen
Flache Hierarchien
Gut ist gut genug
Verhandlungen
Text: Kulturunterschiede Deutschland-Niederlande
Es gibt Klischees über Deutschland und die Niederlande. Deutsche sind ehrgeizig und gründlich, aber auch zurückhaltend. Niederländer gelten als offen und locker, aber manchmal irritiert ihre entspannte Haltung die Deutschen. Diese Vorurteile entstehen aufgrund kultureller Unterschiede im Umgang mit anderen Menschen. Hier sind einige Beispiele. Duzen oder Siezen?
Niederländische Geschäftsleute sagen oft "du" („je” oder „jij") nach der ersten oder zweiten Begegnung. In Deutschland kann das zu Missverständnissen führen. "Du" bedeutet in den Niederlanden nicht automatisch Freundschaft oder Sympathie. Es ist einfach die gebräuchliche Anredeform und hat nichts mit Freundschaft oder persönlicher Bindung zu tun. Geschäftliche Verhandlungen werden dadurch nicht unbedingt einfacher! Flache Hierarchien
In Deutschland entscheidet oft der Chef allein, aber in den Niederlanden entscheidet man gemeinsam. Der Vorgesetzte spricht viel mit seinen Mitarbeitern um sicherzustellen, dass alle einverstanden sind. Das bedeutet, dass Entscheidungen manchmal länger dauern. Aber es sorgt dafür, dass alle die Entscheidungen unterstützen. Trotz flacher Hierarchien erwartet der niederländische Chef, dass die Arbeit erledigt wird. Gut ist gut genug
Deutsche sind perfektionistisch und planen bis ins Detail. Niederländer sind flexibler, definieren Ziele, aber planen nicht alles im Voraus. Sie passen die Strategie an und streben kein perfektes Ergebnis an, sondern ein gutes Ergebnis für alle. Verhandlungen
Verhandlungen mit Niederländern sind oft weniger strukturiert als deutsche Verhandlungen. Deutsche haben klare Ziele und planen, während Niederländer prozessorientiert und pragmatisch sind. Erfolgreiche Verhandlungen erfordern, dass beide Seiten nachgeben und Kompromisse eingehen. So kann ein zufriedenstellendes Ergebnis erzielt werden. Das Beste aus zwei Welten
Manche Klischees stimmen, aber Unterschiede zwischen Kulturen bestehen. Beide Seiten können voneinander lernen. Klischees beiseite schieben und Lösungen finden lohnt sich. NeD Tax hilft bei kulturellen Hürden und unterstützt. Wer zwei Welten verbindet, kommt weiter.
NeD Tax unterstützt Unternehmer und ihre professionellen Helfer. Füllen Sie das kontakformulier https://www.nedtax.nl/de/kontaktformular aus, und unsere deutschsprachigen Fachberater werden sich schnell bei Ihnen melden.
Hopelijk ben je de afgelopen jaren ooit wel eens in Duitsland, Zwitserland of Oostenrijk geweest. Bij deze opdracht is het de bedoeling dat je gaat vertellen wat je hebt gedaan toen je daar was.
Je krijgt 10 minuten voorbereidingstijd om informatie op te zoeken en jezelf voor te bereiden.
Daarna gaan enkelen van jullie, jullie stukje presenteren. (5 random personen)
Doe het als volgt: (woorden tussen haakjes dien jezelf in het Duits in te vullen.)
ich bin in Deutschland gewesen.
Ich habe die Stadt (Aken - Aachen) besucht.
Ich bin mit (reisgenoten) in Aachen gewesen.
Ich habe da (museum / voetbalwedstrijd) besucht.
Ich bin da (tijd van verblijf) gewesen.
Das schönste fand ich, dass (wat je het mooiste vond)
(Deze opdracht kun je gebruiken voor Sprechen Option 1)
Aufgabe 2 Grammatik:
Lidwoorden Fase 8
Aufgabe 3 Landeskunde:
Ook deze periode ga je zes verschillende Finalprodukten maken + een Endprodukt. Zorg dat je al deze opdrachten goed bewaard en zonder enige problemen in kan leveren.
Na deze vier lessen, kun je het beste de volgende Finalprodukt opdrachten maken:
Landeskunde Option 1
Schreiben Option 1
Sprechen Option 1
Stunde 5
Aufgabe 1 Schreiben:
De Expert gaat 15 woorden uit de woordenlijst 1 en 2 voorlezen en je gaat proberen die in het Duits op te schrijven. De woordjes woorden daarna gecontroleerd.
Aufgabe 2 Grammatik:
Großbuchstabe Fase 1
Aufgabe 3 Finalprodukt:
Ook deze periode ga je zes verschillende Finalprodukten maken + een Endprodukt. Zorg dat je al deze opdrachten goed bewaard en zonder enige problemen in kan leveren.
Na deze vijf lessen, kun je het beste de volgende Finalprodukt opdrachten maken:
Landeskunde Option 1
Schreiben Option 1
Sprechen Option 1
Lesen Option 1
Stunde 6
Aufgabe 1 Hören (Mentalität):
We gaan luisteren naar een aflevering van Deutschlandlabor over de mentaliteit van Duitsland.
Beantwoord onderstaande vragen over het filmpje.
1. Wat denken mensen in andere landen over Duitsers?
2. Worden Duitsers als punctueel, ijverig, ordelijk en humorloos beschouwd?
3. Vinden ze Duitsers eerlijk?
4. Zie je Duitsers als koud en gedisciplineerd?
5. Vind je dat Duitsers steeds meer openstaan voor andere culturen?
6. Wat vindt David van de Duitsers volgens zijn mening over punctualiteit en organisatie?
7. Wat denkt Wolfgang Jokusch over hoe mensen Duitsers zien?
8. Hoe denkt Wolfgang Jokusch dat Duitsers zich verhouden tot andere culturen als het gaat om hard werken?
9. Wat denkt de spreker over Duitsers en hun neiging om zich aan regels en verboden te houden, zoals op de borden te zien is?
10. Wat gaan David en Nina aan de passante vragen?
De onderstaande antwoorden moet je zelf nakijken; vergelijk jouw antwoorden met de goede
antwoorden, en geef aan in welke mate jouw antwoorden correct zijn.
Ook deze periode ga je zes verschillende Finalprodukten maken + een Endprodukt. Zorg dat je al deze opdrachten goed bewaard en zonder enige problemen in kan leveren.
Na deze zes lessen, kun je het beste de volgende Finalprodukt opdrachten maken:
Landeskunde Option 1
Schreiben Option 1
Sprechen Option 1
Lesen Option 1
Grammatik Option 1 - 2
Stunde 7
Aufgabe 1 sprechen (Mein Tagesablauf ):
Voor deze spreek opdracht ga je de dagelijkse routine, den Tagesablauf, van de Duitsers onderzoeken en in het Duits presenteren. Volg de onderstaande stappen om deze opdracht succesvol uit te voeren:
Stap 1: Onderzoek/presentatie over de Duitse ‘Tagesablauf’
Bestudeer hoe de Duitsers hun dag beginnen. Bijvoorbeeld: Hoe laat staan ze op? Hoe laat begint hun dag?
Onderzoek wat ze eten of drinken tijdens het ontbijt. Gaan ze überhaupt ontbijten?
Ontdek hoe ze naar hun werk of school gaan. Is fietsen ook populair in Duitsland?
Zorg ervoor dat je informatie geeft over hoe de Duitsers hun dag beginnen en eindigen.
Maak een presentatie waarin je de resultaten van je onderzoek presenteert.
Stap 2: Dein eigens Tagesablauf - Presentatie
Maak een presentatie. Vertel in het Duits over jouw Tagesablauf, waarbij je aspecten uit het Duitse dagelijkse leven integreert.
Gebruik zinnen zoals: "Ich stehe auf..." of "Ich trinke/esse "
Stap 3: Voorbereiding
Oefen het spreken in het Duits, let op de uitspraak en zinsstructuur.
Stap 4: Presentatie
Houd je presentatie voor de klas. Probeer in het Duits te spreken en gebruik de woorden en zinnen die je hebt voorbereid.
Aufgabe 2 Grammatica:
We gaan deze les Fase 1 van het grammatica onderdeel Possessivpronomen bespreken.
Ga naar Grammatik --> Possessivpronomen --> Fase 1
Aufgabe 3 Finalproduct:
Ook deze periode ga je zes verschillende Finalprodukten maken + een Endprodukt. Zorg dat je al deze opdrachten goed bewaard en zonder enige problemen in kan leveren.
Na deze zeven lessen, kun je het beste de volgende Finalprodukt opdrachten maken:
Landeskunde Option 1
Schreiben Option 1
Sprechen Option 1
Lesen Option 1
Grammatik Option 1 - 2
Hören Option 1
Stunde 8
Aufgabe 1 Lesen:
Hieronder staat een korte tekst. Lees de tekst eerst zelf. Probeer daarna de vragen onder de tekst te beantwoorden.
Daarna nemen we de tekst en de vragen door.
Die Lebensweise der Deutschen
Hallo!
Heute sprechen wir über den Tagesablauf der Deutschen. In Deutschland haben die Menschen eine organisierte und strukturierte Lebensweise. Die Deutschen stehen normalerweise früh auf. Der Wecker klingelt oft um 6 oder 7 Uhr morgens. Viele Menschen beginnen ihren Tag mit einer erfrischenden Dusche, um wach zu werden. Dann frühstücken sie. Das Frühstück ist für die Deutschen eine wichtige Mahlzeit. Sie essen oft Brot mit Käse, Wurst oder Marmelade (jam). Dazu trinken sie Kaffee oder Tee. Nach dem Frühstück gehen die meisten Menschen zur Arbeit oder zur Schule. In Deutschland ist es üblich, mit dem Auto, dem Bus, der Bahn oder dem Fahrrad zu fahren. Das Fahrradfahren ist besonders in Städten sehr beliebt. Die Mittagszeit ist wichtig in Deutschland. Viele Menschen machen eine Mittagspause, um zu essen und sich zu entspannen. Das Mittagessen kann vielfältig sein, von Suppe bis zu einem warmen Gericht. Nachmittags haben die Menschen oft Freizeit. Die Deutschen verbringen sie gerne draußen in der Natur. Abends essen die Deutschen zu Abend. Das Abendessen ist oft leichter als das Mittagessen. Nach dem Abendessen verbringen viele Menschen Zeit mit Familie und Freunden oder schauen fern. Die Deutschen legen Wert auf Pünktlichkeit und Effizienz. Sie planen ihre Tage gut, um Arbeit und Freizeit ausgewogen zu gestalten. Das war ein kurzer Einblick in die Lebensweise der Deutschen. Wir hoffen, dass du mehr über ihre Kultur und ihren Tagesablauf gelernt haben.
We gaan deze les de grammatica onderdeel Präsens, Lidwoorden en Possessivpronomen herhalen en bespreken.
Ga naar Grammatik --> haben/sein t/m Fase 4, Lidwoorden t/m Fase 8, Possessivpronomen Fase 1 t/m 3
Aufgabe 3 Finalproduct:
Ook deze periode ga je zes verschillende Finalprodukten maken + een Endprodukt. Zorg dat je al deze opdrachten goed bewaard en zonder enige problemen in kan leveren. Na deze acht lessen, kun je het beste de volgende Finalprodukt opdrachten maken:
Landeskunde Option 1
Schreiben Option 1
Sprechen Option 1
Lesen Option 1
Grammatik Option 1 - 2
Hören Option 1
Stunde 9
Aufgabe Hören:NOG TOEVOEGEN
Aufgabe 2 Grammatica:
We gaan deze les alle grammatik onderdelen wat je tot nu hebt geleerd herhalen en bespreken!
Ga naar Grammatik --> haben/sein t/m Fase 4, Präsens t/m Fase 4, Lidwoorden t/m Fase 8, Großbuchstabe Fase 1, Possessivpronomen Fase 1 t/m 3
Aufgabe 3 Finalproduct:
Ook deze periode ga je zes verschillende Finalprodukten maken + een Endprodukt. Zorg dat je al deze opdrachten goed bewaard en zonder enige problemen in kan leveren. Na deze negen lessen, kun je het beste de volgende Finalprodukt opdrachten maken:
Landeskunde Option 1
Schreiben Option 1
Sprechen Option 1
Lesen Option 1
Grammatik Option 1 - 2
Hören Option 1
Stunde 10
Aufgabe 1 Schreiben:
A. Beschreibe ein Fest oder eine Tradition aus deiner eigenen Kultur oder aus einer Kultur, die du interessant findest. Die folgenden Fragen können dir helfen um zu schreiben:
Welches Fest oder welche Tradition möchtest du beschreiben?
Wann wird dieses Fest gefeiert?
Was sind die wichtigsten Elemente dieses Festes oder dieser Tradition?
Was machen die Menschen während dieses Festes?
Welche typischen Speisen oder Getränke gehören zu diesem Fest?
Was ist deine persönliche Meinung zu diesem Fest oder dieser Tradition?
B. Beschreibe wie du Weihnachten feierst oder wie es in Ihrer Familie gefeiert wird. Die folgenden Fragen können dir helfen um zu beginenn:
Wie feierst du Weihnachten?
Wann wird Weihnachten in deiner Familie gefeiert?
Gibt es besondere Traditionen oder Bräuche?
Dekoriert Ihr Zuhause zu Weihnachten? Wenn ja, wie?
Was schenkt ihr Ihren Lieben zu Weihnachten?
Was wird gegessen an Heiligabend oder am ersten Weihnachtstag?
Aufgabe 2 Grammatica:
We gaan deze les de grammatica onderdeel Präsens, Lidwoorden en Possessivpronomen herhalen en bespreken.
Ga naar Grammatik --> haben/sein t/m Fase 4, Lidwoorden t/m Fase 8, Possessivpronomen Fase 1 t/m 3
Aufgabe 3 Finalproduct:
Ook deze periode ga je zes verschillende Finalprodukten maken + een Endprodukt. Zorg dat je al deze opdrachten goed bewaard en zonder enige problemen in kan leveren.
Na deze tien lessen, kun je het beste de volgende Finalprodukt opdrachten maken:
Landeskunde Option 1
Schreiben Option 1
Sprechen Option 1
Lesen Option 1
Grammatik Option 1 - 2
Hören Option 1
Stunde 11
Deze les heb je de tijd om het volgende te doen:
Woordjes leren
Grammatica oefenen
Finalprodukt afmaken
Endprodukt afmaken
Vragen stellen aan Expert als iets nog niet helemaal duidelijk is.
Stunde 12
Kahoot+grammatik üben
Dit is de laatste les voordat de Kenntnisstest is. Deze les heb je de tijd om het volgende te doen:
Woordjes leren
Grammatica oefenen
Finalprodukt afmaken
Endprodukt afmaken
Vragen stellen aan Expert als iets nog niet helemaal duidelijk is.
Kenntnisstest 2
Wat moet je kennen en kunnen voor Kennistest 2:
Grammatik: Haben und sein t/m Fase 4
Grammatik: Lidwoorden t/m Fase 8
Grammatik: Präsens t/m Fase 5
Woordenschat: De woordjes van Thema 2
Lezen: Een uitgeschreven tekst begrijpen.
Luisteren: Een kort fragment begrijpen.
Finalprodukt Thema 2
Landeskunde / Wortschatz
Landeskunde Option 1:
Je hebt bij Stunde 2 gezien waarom de Duitse vlag er zo uit ziet. Probeer op het internet informatie te zoeken over het ontstaan van de vlaggen in Oostenrijk en Zwitserland en waarom deze er zo uit zien.
Wat moet je doen:
Zoek informatie over de vlaggen van Oostenrijk en Zwitserland.
Leg uit waarom deze er zo uit zien.
Hören
Hören Option 1:
In het volgende filmpje wordt verteld hoeveel mensen in de hele wereld Duits als moedertaal spreken. Dit zijn er misschien meer als dat je op voorhand zou denken. De spreeksnelheid in het filmpje is wel erg snel, probeer het daarom op 75% snelheid te kijken.
Geef per werelddeel aan hoeveel mensen daar ongeveer Duits als moedertaal hebben.
Benoem 3 leuke feitjes, die je in het filmpje voorbij hebt horen komen.
Hören Option 2:
Hieronder staat een filmpje waarin wordt uitgelegd, wat er op 3 oktober 1990 gebeurde en waarom deze dag nog steeds gevierd wordt. Probeer de onderstaande vragen over het filmpje te beantwoorden.
Wat moet je doen:
Bekijk onderstaand filmpje.
Beantwoord onderstaande vragen in het Nederlands.
Waarom was de bevolking in de DDR ontevreden?
Waarvoor/tegen ging men vreedzaam demonstreren in 1989?
Wat wilde de bevolking van de DDR, nadat de demonstraties waren gelukt?
Voordat je begint met het beantwoorden van de vragen, is het van essentieel belang om de drie teksten grondig te lezen. De vragen zijn gebaseerd op de inhoud van deze teksten en nauwkeurig lezen zal je helpen om de juiste antwoorden te vinden.
Wat moet je doen?
Lees elke tekst goed door
Beantwoort de vragen in wikiwijs opdracht, vergeet niet om de opdracht op te slaan.
Let op elke stukje heeft zijn eigen vragen.
Die Reise von Malte
Köln
Malte hat seine ganze Reise durch Deutschland schon vor einigen Wochen ausgeplant. Er möchte gerne so viel wie möglich Städte in Deutschland besuchen. Er fängt mit seiner Reise an in Tilburg. Er fährt ab Tilburg mit dem Zug nach seine erste Bestimmung. Die Großstadt Köln.
Malte seine Zugfahrt verläuft sehr gut. Er muss nur einige Malen auf dem Bahnhof einen Zug wechseln. Nach vier lange Stunden erreicht er Hauptbahnhof Köln. Köln ist einer der größten Städte in der Nähe der Niederlanden. In Köln wohnen nämlich ungefähr ein Millionen Einwohner. Malte bemerkt schon schnell das Köln eine sehr drucke Stadt ist, wo viele Menschen wohnen.
Als erste besucht Malte der Kölner Dom. Das Denkmal der Stadt. Es hat ungefähr 600 Jahren gedauert bis die Kathedrale fertig war und jetzt gibt es immer noch verschiedenen Restaurationen. Er besucht die Kathedrale und geht auch zum Dach der Kathedrale. Auf dem Dach hat er ein sehr schönes Überblick über die Stadt und den Rhein. Er genießt das Aussicht sehr. Er muss aber wieder weiter und läuft die mehr als 500 Stufen Treppe nach unten.
Als zweite besucht Malte das Eau d’Cologne Museum. Dieses Parfum ist nämlich sehr bekannt in Deutschland und auch viele andere Länder. In Deutschland nennen sie Eau d’Cologne ‚Kölnisch Wasser.‘ Im Museum bekommt Malte eine magische Reise durch die Geschichte vom Parfum in Deutschland. Am Ende bekommt er auch noch eine kleine Flasche Parfum, womit er wieder sehr gut riecht.
Als dritte Bestimmung geht Malte an dem Rhein. Es scheint nämlich so zu sein, dass verschiedenen Standen neben dem Fluss platziert sind. Malte möchte nämlich dort ein Souvenir kaufen. Das möchte er gerne für alle Städte in Deutschland machen.
Als letzte Bestimmung geht Malte noch nach seinem Hotel, wo er noch etwas zu Essen zu sich nimmt und danach völlig erschöpft ins Bett geht um zu schlafen.
Aachen
Heute verfolgt Malte seine Reise nach Aachen. Diese Stadt liegt in der Nähe von Maastricht. Bevor er nach Aachen fährt, fährt er zuerst noch nach die Dreiländerecke. Das ist ein Ort wo die Grenzen von Deutschland, die Niederlanden und Belgien einander treffen. An diesem Treffpunkt befindet sich ein Labyrinth das er gerne noch macht. Nach dem Malte aus dem Labyrinth gekommen ist, verfolgt er seinen Weg in die Altstadt von Aachen.
Aachen ist eine sehr historische Stadt, weil Karl der Große, der Vater von Europa da gewohnt hat und auch da gestorben ist. Er besucht den Aachner Dom wo eine Goldkiste liegt mit den Relikten von dem Kaiser Karl der Große. Weil die Relikte da liegen, wird Aachen auch manchmal die Kaiserstadt genannt.
Nach dem Besuch an der Kirche läuft Malte zu den Elisenbrunnen. Es stinkt da wirklich nach faulen Eiern. Das hat damit zu tun, dass es sich viel Schwefel in Brunnen befindet. Der Schwefel sorgt auch dafür, dass das Wasser ziemlich heiß ist. Das Wasser kann man durch den Schwefel nicht trinken, aber es soll eine gute Auswirkung auf den Haut haben. Malte möchte aber nicht dem Spa besuchen und geht weiter.
Er läuft zu einer Bäckerei, die es sehr viele in Aachen gibt. Aachen ist nämlich bekannt für seine Aachner Printen. Das sind Kekse die wir am besten kennen als taai taai. Er kauft verschiedenen Printen mit verschiedenen Süßigkeiten darauf. Einige haben sowohl das Geschmack von Ananas.
Er verfolgt seinem Weg zum Hotel, wo er wieder etwas zum Essen und Trinken bestellt und geht dann wieder völlig erschöpft ins Bett. Den folgenden Tag verfolgt er seinen Weg nämlich wieder weiter.
Bonn:
Heute fährt Malte nach Bonn mit dem Bus. Die Busfahrt dauert ungefähr anderthalb Stunde. Nach seiner Ankunft verfolgt Malte seinen Weg ins ‚Haus der Geschichte‘. Es ist ein Museum, wo die Geschichte von Deutschland nach dem zweiten Weltkrieg bis jetzt dargestellt wird. Malte findet Geschichte sehr interessant in sieht sehr viel verschiedene Artefakten aus dieser Zeit. Der Eintritt ins Museum war glücklich frei, also hat er Geld sparen können.
Nach dem Museum läuft Malte Richtung das Zentrum und auch zum Rhein. Er bemerkt, dass Bonn aus sehr hohen Gebäuden besteht. Vielleicht hat das damit zu tun, dass Bonn vor die Wiedervereinigung von West- und Ostdeutschland, die Hauptstadt von Westdeutschland war. Alle hohe Gebäude sind alte Regierungsgebäude und auch die Vereinten Nationen hatte ihr Hauptkantor in Bonn.
Im Zentrum angekommen bemerkt Malte, dass er eigentlich sehr hungrig ist. Er findet einen Weg zum Rhein, der durch Bonn fließt und findet ein komisches Bootrestaurant mit dem Namen ‚Moby Dick‘. Er bestellt da sein Lunch.
Im Zentrum sieht Malte auch sehr viel Studenten. Das ist auch völlig normal, weil Bonn eine sehr große Studentenstadt ist. In einem alten Gebäude, wo früher einen Prinz lebt, befindet sich jetzt die Universität der Stadt mit einem sehr großen Park, wo viele Studenten chillen. An der anderen Seite des Gebäudes befindet sich die Altstadt und eigentlich das Einkaufszentrum, wo man richtig gut einkaufen machen kann.
Am Ende des Tages möchte Malte etwas essen bei Extrablatt. Extrablatt ist ein Restaurantkonzern, dass sich in mehreren Städten befindet und wo man köstlich essen kann. Die Menus von Extrablatt haben sie auf eine komische Weise präsentiert, nämlich in einer Zeitung.
Am Ende des Tages geht Malte wieder völlig erschöpft zu seinem Hotel und legt sich ins Bett.
De onderstaande antwoorden moet je zelf nakijken; vergelijk jouw antwoorden met de goede
antwoorden, en geef aan in welke mate jouw antwoorden correct zijn.
In Duitsland zijn er natuurlijk een hele hoop cultuurverschillen merkbaar. Dit heb je bij Stunde 3 bijvoorbeeld kunnen zien tussen Nederland en Duitsland. De verschillen tussen andere landen is daarom hoogstwaarschijnlijk nog groter.
Liam Carps is bijvoorbeeld een Engelsman, die in Duitsland is gaan wonen en de cultuurverschillen zo duidelijk mogelijk probeert te maken.
Wat moet je doen:
Zoek minstens 4 filmpjes waarin Liam Carps een cultuurverschil tussen Engeland en Duitsland duidelijk maakt.
Schrijf op in het Duits wat deze cultuurverschillen zijn.
Sprechen
Sprechen Option 1:
Bij Stunde 4 heb je gezien hoe je wat kunt vertellen over je verblijf in Duitsland, Zwitserland of Oostenrijk. Je hebt dit stukje tekst hopelijk al geschreven en bij deze opdracht is het de bedoeling, dat je dat onderdeel inspreekt. Probeer dit zo goed mogelijk te doen, door bijvoorbeeld te kijken naar het kopje Aussprache bij moeilijke woorden.
Wat moet je doen:
Kijk naar het stuk tekst dat je moet schrijven bij Stunde 4 Aufgabe 1.
Spreek het stuk tekst, dat je hebt geschreven in.
Gebruik daarbij het kopje Aussprache, om te kijken hoe je de woorden uitspreekt.
Grammatik
Grammatik Option 1:
Voor de Kennistest zijn jullie bezig met het leren van de Präsens, oftewel de tegenwoordige tijd. Daarvoor hoef je alleen maar tot en met Fase 4 te kennen. Er zijn echter nog meerdere fases, die best wel eens belangrijk kunnen zijn voor het verwerken van de präsens. Voor deze Grammatik Option is het daarom de bedoeling dat je Fase 5 t/m 7 ook nog leert.
Wat moet je doen:
Lees Fase 5 t/m 7 van Präsens (oefen daarbij mogelijk eerst de opdrachten)
Maak onderstaande opdracht en sla het bewijs op. Klik hier als je wil weten hoe je dit op moet slaan.
De onderstaande antwoorden moet je zelf nakijken; vergelijk jouw antwoorden met de goede
antwoorden, en geef aan in welke mate jouw antwoorden correct zijn.
Jullie eindproducten wordt een spreekopdrachten. Dat betekent dat jullie als klant bestellingen moeten plaatsen of gesprekken moeten voeren. Op het moment zal de expert gedetailleerde instructies geven. Ook is bij dit thema aan het einde van thema 3 het moment waarop jullie opnieuw al jullie finalproducten moeten inleveren. Deze keer wordt jullie spreekvaardigheid getoetst.
De beoordeling richt zich
op de uitspraak, zinsopbouw
zinsopbouw en
het correcte gebruik van de geleerde grammaticaregels.
Gedurende de lessen worden jullie hierop voorbereid.
Stunde 1
Aufgabe 1 Wortschatz:
Je eigen kennis activeren
Stap 1: Maak vier mindmaps, één voor
"Das Geschirr" (het vaat),
"Das Besteck" (het bestek),
"Das Getränk" (de drank) en
"Das Lebensmittel" (het levensmiddel).
Stap 2: Vul de mindmaps aan met de volgende woorden:
die Tasse, der Reis, die Kartoffelen, der Orangensaft, das Salz, das Gemüse, das Brot, der Kaffee, das Obst,
das Messer, der Zucker, das Schnitzel, der Löffel, der Fisch, die Cola, der Teller, das Fleisch, der Tee, die Gabel,
der Salat, die Flasche, das Wasser, das Glas.
Stap 3: Jullie hebben hiervoor 10 minuten de tijd.
Stap 4: Noteer voor jezelf de woorden die je niet kent of die niet in de woordenlijst staan.
Stap 5: Na 10 minuten gaan we het klassikaal bespreken.
Stap 6: Benoem als de expert jou de woorden geeft, hoeveel fouten er waren en of er voor jou onbekende woorden tussen stonden.
Stap 7: Corrigeer je eigen mindmap aan de hand van de klassikale bespreking.
Aufgabe 2 Lesen:
Stap 1: Lees de onderstaande tekst eerst individueel.
Stap 2: Noteer voor jezelf de woorden die je niet kent of die niet in de woordenlijst staan, zodat we ze later klassikaal kunnen bespreken.
Stap 3: Maak vervolgens de vragen of de toets. Je hebt 5 minuten de tijd om de vragen te beantwoorden.
Stap 4: Vergelijk klassikaal de antwoorden.
Im Restaurant
In einem gemütlichen Restaurant kommen Kunden zusammen um ein leckeres Essen zu genießen. Beim Betreten des Restaurants grüßt sie ein freundlicher Kellner mit einem Lächeln. Der Kunde nimmt an einem bequemen Tisch Platz und betrachtet die Speisekarte mit köstlichen Gerichten.
Der Kunde macht seine Entscheidung und ruft den Kellner herbei um die Bestellung zu geben. Mit klaren Worten teilt der Kunde mit was er essen und trinken möchte. Der Kellner notiert die Bestellung sorgfältig und verspricht, dass sie schnell zubereitet wird.
Während der Kunde wartet genießt er die angenehme Atmosphäre im Restaurant. Die Aromen frisch zubereiteten Essens erfüllen die Luft. Sobald die Bestellung fertig ist, bringt der Kellner sie an den Tisch, auf einem Tablett voller Köstlichkeiten.
Der Kunde beginnt, das schmackhafte Essen zu genießen und nimmt gelegentlich einen Schluck von seinem erfrischenden Getränk. Das Restaurant bietet eine Vielzahl von Gerichten, von herzhaft bis süß, für jeden Geschmack.
Nachdem der Kunde gegessen hat, winkt er den Kellner herbei, um nach der Rechnung zu fragen. Der Kellner kommt schnell mit der Rechnung. Der Kunde zahlt mit passendem Geld und bedankt sich beim Personal für den ausgezeichneten Service.
Mit einem zufriedenen Gefühl verlässt der Kunde das Restaurant. Das Restaurant bleibt zurück mit zufriedenen Kunden und dem Versprechen, sie in Zukunft wieder herzlich willkommen zu heißen.
De onderstaande antwoorden moet je zelf nakijken; vergelijk jouw antwoorden met de goede
antwoorden, en geef aan in welke mate jouw antwoorden correct zijn.
Ook deze periode ga je zes verschillende Finalprodukten maken. Zorg dat je al deze opdrachten goed bewaard en zonder enige problemen in kan leveren.
Na of tijdens de lessen, kun je het beste de Finalprodukt opdrachten maken:
Lesen Option 1 of 2 (mag je zelf kiezen)
Stunde 2
Aufgabe 1 Hören:
Schaut und hört euch gut den Film über das Restaurant an. Ihr habt für diese Aufgabe 15 Minuten Zeit. Ihr macht diese Aufgaben selbstständig.
Stap 1: Luister en kijk goed naar het gesprek en de handelingen in de video.
Stap 2: Beantwoord de vragen bij de toets en schrijf eventueel jouw vragen op voor de expert.
Stap 3: Na 15 minuten klassikaal bespreken. Als je niet helemaal klaar bent of iets niet begrepen hebt tijdens de nabespreking, noteer dan de juiste antwoorden.
De onderstaande antwoorden moet je zelf nakijken; vergelijk jouw antwoorden met de goede
antwoorden, en geef aan in welke mate jouw antwoorden correct zijn.
Stap 3: Schrijf voor jezelf de moeilijkst uit te spreken letters op en oefen daar meer gefocust op.
Het alfabetisch letteroverzicht.
Aufgabe 3 Grammatik:
Als je klaar bent met de luisteropdracht (toets), ga je nu de grammaticaoefening maken. Nu ga je aan de slag met het bezittelijk voornaamwoord (Possessivpronomen).
Stap 1: Bekijk eerst opnieuw het uitlegfilmpje.
Stap 2: Ga daarna door naar fase 2 en 3.
Stap 3: Als je dit al eerder hebt gedaan, wis dan je vorige resultaat en maak het opnieuw. Via deze link
Stap 4: Noteer voor jezelf wat je moeilijk vindt aan deze opdracht en geef dit door aan jouw expert. Als de opdracht je
helemaal niet lukt, vraag dan om meer ondersteuning/extra uitleg aan jouw expert.
Aufgabe 4 Finalprodukt:
Ook deze periode ga je zes verschillende Finalprodukten maken. Zorg dat je al deze opdrachten goed bewaard en zonder enige problemen in kan leveren.
Na of tijdens de lessen, kun je het beste de Finalprodukt opdrachten maken:
Lesen Option 1 of 2 (mag je zelf kiezen)
Sprechen Option 1
Stunde 3
Aufgabe 2 Sprechen:
Je hebt zojuist naar de uitspraak van de Duitse letters geluisterd. Nu ga je er intensief mee oefenen. In duo ga je jouw uitspraak en spelling van woorden oefenen. De expert stelt de duo's samen. Jullie hebben hiervoor 15 minuten de tijd.
De expert geeft aan de groep in totaal 4 woorden (per partner 2 woorden). De ene partner moet de 2 woorden die in het Duits zijn aan zijn partner spellen en de andere moet ze opschrijven. Degene die opschrijft moet goed luisteren om de juiste woorden op te schrijven en die moet hij/zij goed uitspreken. Als de uitspraak niet goed is, gaat degene die het woord heeft gespeld ernaar kijken en corrigeren. Daarna moet degene die het heeft opgeschreven dat woord opnieuw goed uitspreken.
Als elke groep alle 4 woorden heeft gespeld, geschreven en aan elkaar voorgelezen, vragen ze aan de expert (binnen de 15 minuten) om nieuwe woorden.
De duo-groep die de meeste woorden heeft gehad, krijgt een punt.
Aan het einde van de tijd gaat ook de expert een aantal woorden aan de klas spellen. Degene die het meteen goed heeft geschreven en ook goed heeft uitgesproken, krijgt een punt voor zijn groep.
Het duo dat de meeste woorden correct heeft gespeld en uitgesproken, wordt de winnaar van de dag.
Aufgabe 3 Sprechen:
Zungenbrecher
Ein sehr schwer sehr schnell zu sprechender Spruch ist ein Schnellsprechspruch.
Fischers Fritz fischt frische Fische, frische Fische fischt Fischers Fritz.
Der Potsdamer Postkutscher putzt den Potsdamer Postkutschwagen.
Als je klaar bent met de spreekopdrachten (oefeningen), ga je nu naar het onderdeel grammatica. Je hebt twee mogelijkheden. Je benut nu de tijd om de werkwoorden haben & sein te herhalen, van fase 1 t/m fase 4 en de Präsens van fase 1 t/m fase 6.
Als je deze twee grammaticaonderdelen al beheerst, ga je naar Präsens onderdeel fase 7. Bestudeer de uitleg, maak de opdracht en maak een printscreen van het resultaat (laat dit aan de expert zien). Noteer voor jezelf wat je moeilijk vindt aan deze opdracht. Geef dit ook door aan jouw expert.
Stap 1: Herhaling werkwoorden haben & sein, fase 1 tot en met fase 4
Ook deze periode ga je zes verschillende Finalprodukten maken. Zorg dat je al deze opdrachten goed bewaard en zonder enige problemen in kan leveren.
Na of tijdens de lessen, kun je het beste de Finalprodukt opdrachten maken:
Als er meerdere sterren (optionen) zijn mag je het zelf kiezen!
Lesen option 1 of 2
Sprechen option 1
Landeskunde option 1
Stunde 4
Aufgabe 1 Wortschatz:
Voor deze opdracht moet je de woordjes voor dit lesuur (Stunde 4) uit de woordenlijst kennen. De woordjes worden klassikaal doorgenomen; daarna begin je met de opdrachten voor deze les.
Aufgabe 2 Schreiben:
Aufgabe 2a: Welches Wort passt zu welchem Bild? Je moet de woorden uit de woordenlijst gebruiken.
Als je klaar bent met de spreekopdrachten (oefeningen), ga je nu naar het onderdeel grammatica. Je hebt twee mogelijkheden. Je benut nu de tijd om de werkwoorden haben & sein van fase 1 t/m fase 4 en de Präsens van fase 1 t/m fase 7 te herhalen.
Ook deze periode ga je zes verschillende Finalprodukten maken. Zorg dat je al deze opdrachten goed bewaard en zonder enige problemen in kan leveren.
Na of tijdens de lessen, kun je het beste de Finalprodukt opdrachten maken:
Lesen option 1 oder 2
Sprechen option 1
Landeskunde option 1
Schreiben 1 oder 2
Stunde 5
Aufgabe 1 Hören:
In diesem Schuljahr möchten wir auch, dass ihr Deutschland selbst besser kennenlernt. Wir finden es nämlich wichtig, dass ihr die Bundesländer und die dazugehörigen Hauptstädte auch kennt. Schaut und hört euch gut den Film über die Bundesländer mit Hauptstädten an.
Bist du schon einmal in Deutschland, Schweiz und Österreich gewesen? Wo warst du? Was kannst du darüber erzählen?
Aufgabe 2 Landeskunde:
Met behulp van de kaart ga je nu de bondsstaten van Duitsland oefenen. Zodra je de kaart opent, begint de tijd te lopen. Je hebt hiervoor 10 minuten de tijd, zodat we daarna met de volgende opdracht kunnen beginnen.
Voor deze opdracht mag jouw laptop gebruiken. Je moet achter de gerechten de namen opschrijven in welke hoofdstad of bondsstaat het wordt gegeten. Je hebt hiervoor 5 minuten de tijd. Je mag absoluut niet met elkaar praten of voorzeggen.
Wo kann man dies in Deutschland essen?
Dier Schweinshaxe
Krabbenbrot mit Spiegelei
Das Spaghettieis
Franzbrötchen
Kürbisbrot
Käse-Lauch-Suppe mit Hackfleisch
Selterskuchen
Pfannkuchen
Gehacktesstippe
Schwäbische Linsen mit Spätzle und Saitenwürstchen
Hamburger
Kaiserschmarrn
Gyrossuppe
Aufgabe 4 Grammtik:
Voor dit grammaticaonderdeel moet je goed opletten. In deze les ga je nog meer werkwoorden leren, zoals 'haben' en 'sein'. Naast 'haben' en 'sein', zijn er 8 belangrijke werkwoorden, deze worden 'modalverben' genoemd.
Tot Stunde 10 ga je alle 8 modalverben leren. Vandaag ga je kennismaken met de modalverben. Eerst krijg je een uitleg en vervolgens moet je het uit je hoofd leren en de geleerde woorden toepassen in zinnen. Luister goed naar de expert en stel vragen als iets niet duidelijk is! Als je de 8 modalverben aan het einde al kent en goed toepast, ben je al goed bezig met Duits.
In het Duits heb je 8 modalverben. Dit zijn:
können - kunnen;
dürfen - mogen, toestemming vragen;
müssen - moeten, als noodzaak;
sollen - moeten, als wens van een ander, aanrading, bevel;
wollen - willen;
mögen - houden van of lusten;
wissen - weten.
möchten - ik zou willen
Om de modalverben niet te vergeten, kun je dit ezelsbruggetje uit je hoofd leren: "Kinderen Die Meer Sporten Winnen Meer Wedsrijden Morgen!
Stap 1: Leer alle modalverben die in het Duits zijn met behulp van de ezelsbruggetjes (deze letters maken een link in je hoofd met de Modalverben).
Stap 2: Leer de Personalpronomen in de juiste volgorde.
Stap 3: Leer de vertalingen van de werkwoorden en hun betekenis goed, zo voorkom je verwarringen.
Stap 4: De Personalpronomen: ich, du, er/sie/es veranderen de stamklinker (zie tabel).
Stap 5: De Personalpronomen: Ich + er/sie/es krijgen geen uitgang (zie tabel).
Stap 6: Bij 4 van deze modalverben is de klinker in het enkelvoud zoals in het Nederlandse enkelvoud:
dürfen (= mogen, ik mag) -> ich darf
können (= kunnen, ik kan) -> ich kann
müssen (= moeten, ik moet) -> ich muss
wollen (= willen, ik wil) -> ich will
Na de kennismaking met de modalverben begin je vandaag met het oefenen van de twee modalverben 'mögen' en 'möchten'. Bij het bestellen van eten en drinken in het Duits zijn er namelijk twee belangrijke werkwoorden die niet helemaal hetzelfde verlopen als andere modalverben.
De onderstaande antwoorden moet je zelf nakijken; vergelijk jouw antwoorden met de goede
antwoorden, en geef aan in welke mate jouw antwoorden correct zijn.
Ook deze periode ga je zes verschillende Finalprodukten maken. Zorg dat je al deze opdrachten goed bewaard en zonder enige problemen in kan leveren.
Na of tijdens de lessen, kun je het beste de Finalprodukt opdrachten maken:
Lesen option 1 oder 2
Sprechen option 1
Landeskunde option 1
Schreiben 1 oder 2
Hören 1 oder 3
Stunde 6
Aufgabe 1 Sprechen:
In deze opdracht ga je een dialoog voeren, dus jullie werken weer in duo. Jullie hebben in totaal 15 minuten. Jullie beslissen wie eerst begint en daarna wisselen jullie elkaar af. Met de werkwoorden 'möchten' (zou graag willen) en mögen' (houden van, lusten) gaan jullie nu oefenen, dus korte zinnen maken.
Voor deze opdracht heb je deze woorden nodig. Jullie maken beide de opdrachten voor jezelf af. Daarna gaan jullie het als gesprek voorlezen.
A:
B:
Aufgabe 2 Grammtik:
Tijdens de vorige les en ook bij de spreekopdracht heb jij geoefend met de modalverben 'möchten' (zou graag willen) en mögen' (houden van, lusten) en deze uit je hoofd geleerd. Nu ga je goed naar de expert luisteren over de nieuwe modalverben 'können' en 'wollen' en stel vragen als iets niet duidelijk is. Na de uitleg ga je oefenen en maak je de toets. Leer ook voor de volgende les de modalverben 'können' en 'wollen' met de persoonlijke voornaamwoorden uit je hoofd.
De onderstaande antwoorden moet je zelf nakijken; vergelijk jouw antwoorden met de goede
antwoorden, en geef aan in welke mate jouw antwoorden correct zijn.
Ook deze periode ga je zes verschillende Finalprodukten maken. Zorg dat je al deze opdrachten goed bewaard en zonder enige problemen in kan leveren.
Na of tijdens de lessen, kun je het beste de Finalprodukt opdrachten maken:
Lesen option 1 oder 2
Sprechen option 1
Landeskunde option 1
Schreiben 1 oder 2
Hören 1 oder 3
Grammatik 1 oder 2
Stunde 7
Aufgabe 1 Hören:
Je gaat deze les beginnen met een luisterfragment. Jullie gaan nu klassikaal naar het geluidsfragment luisteren en schrijven de ontbrekende woorden in de tekst (bij de toets opracht) die bij het geluidsfragment horen. Je hebt hiervoor 10 minuten. Na 10 minuten worden de antwoorden besproken en kun je ook benoemen als je iets niet begreep of als iets niet duidelijk was.
Tot nu toe heb je al 4 modalverben geleerd. In deze les ga je bij dit onderdeel weer met de modalverben 'dürfen' (mogen) en 'wissen' (weten) verder.
dürfen = mogen (als in toestemming. bijv. mag ik naar buiten.)
wissen = weten
Nu ga je goed naar de expert luisteren over de nieuwe modalverben en stel vragen als iets niet duidelijk is. Na de uitleg ga je oefenen en maak je de toets. Je hebt hiervoor 10 minuten.
Leer ook voor de volgende les de modalverben 'müssen' en 'sollen' met de persoonlijke voornaamwoorden uit je hoofd.
De onderstaande antwoorden moet je zelf nakijken; vergelijk jouw antwoorden met de goede
antwoorden, en geef aan in welke mate jouw antwoorden correct zijn.
Je kunt nu de tijd benutten om de 6 Finalproducten af te maken of vragen te stellen over het grammaticaonderdeel of de woordjes.
Stunde 8
Aufgabe 1 Lesen:
Jullie gaan nu 4 korte tekstjes lezen over eten. Bij de tekst horen 10 vragen. Beantwoord deze vragen binnen 10 minuten. Daarna bespreken we klassikaal de antwoorden. Als jouw antwoord fout is, is het de bedoeling dat je het corrigeert.
Stap 1: Lees eerst de vragen over de tekst.
Stap 2: Lees de tekst per stukje en probeer gelijk de vraag te beantwoorden.
Stap 3: Als je klaar bent binnen de 10 minuten met het lezen, ga je rustig door met de volgende opdracht en wacht af tot het klassikaal wordt besproken.
Kinder und ihr Lieblingsessen
Barbara
Mein Lieblingsessen ist Pizza. Ich kann auch eine Pizza machen. Mein Papa sagt, dass meine Pizzas sehr gut sind. Ich mag keinen Käse. Daher ist auch kein Käse auf meinen Pizzas. Wenn wir in Restaurant gehen, bestelle ich immer Backhendl und ein Eis. Mein Lieblingsgeschmack ist Erdbeere. Wir trinken gerne Cola. Wenn wir eine Party machen, dann trinken wir sehr viel Cola.
Jakob
Ich mag kein Gemüse. Mama sagt immer zu mir, ich soll Karotten essen. Sie sagt, dass sie gesund für mich sind. Aber ich hasse sie. Ich esse nur Kartoffeln. Kartoffeln sind mein Lieblingsgemüse. Ich mag sie als Pommes frites oder als Bratkartoffeln. Ich esse oft Pommes frites in einem Schnellimbiss. Ich trinke viel Milch, aber ich mag keinen Saft oder Cola. Aber man kann nicht gut einen Hamburger oder Hünchen essen und Milch dazu trinken. Deshalb trinke ich dazu Wasser.
Willi
Ich mag alle Arten von belegtem Brot, Käsebrot, Wurstbrot, Butterbrot oder Marmeladebrot. Und ich mag Würstchen mit Senf. Meine Mutter kocht oft Spaghetti. Dieses Essen mag ich besonders gern. Was ich nicht mag ist Schokolade. Ich hasse sie. Und mein Lieblingsgetränk? Also, ich mag Saft und Mineralwasser.
Susi
Ich liebe Tomaten und Erbsen. Tomaten sind immer auf meiner Pizza oder im Salat. Wir haben Erbsen in unserem Garten und noch viel mehr anderes Gemüse wie Bohnen, Karotten, Zwiebel, Spinat und Radieschen. Ich esse weder Fleisch noch Fisch. Ich denke, dass es nicht richtig ist, Tiere zu essen. Meine Lieblingssüßigkeiten sind Torten und Kekse. Natürlich esse ich auch viel Obst wie Äpfel, Birnen, Bananen, Orangen oder Himbeeren.
Beantworte die folgenden Fragen auf deutsch!
Wer mag kein Gemüse?
Barbara kann eine gute ........... machen.
Was ist Jakobs Lieblingsgemüse?
Was isst Susi immer auf einer Pizza oder in einem Salat?
Barbara mag Eis mit ............. Geschmack.
Welche Süßigkeiten isst Susi sehr gerne?
Was trinkt Jakob nicht gerne?
Was mag Willi gar nicht essen?
Wo isst Jakob oft Pommes frites?
Was isst Susi nicht?
Aufgabe 2 Wortschatz:
De Duitse woorden lijken op elkaar. Ga nu verder met oefenen door de vertaling te combineren met het juiste woord in de toets.
Jullie hebben tot nu toe 6 modalverben geleerd. In deze les ga je weer met de modalverben. Nu gaat de expert uitleggen over de modalverben 'müssen' (moeten) en 'sollen' (moeten). Na de uitleg maak je de toets
Het verschil:
Ich muss Hausaufgaben machen.
Du sollst den Film ins Kino (bioscoop) sehen.
Müssen = moeten (verplicht, het kan niet anders)
Sollen = moeten (advies, raad gevend)
Deze twee vormen lijken ontzettend veel op elkaar en mag je dus door elkaar halen, tenzij een van de twee overduidelijk naar voren komt.
Muss ich Hausaufgaben machen? Soll ich Hausaufgaben machen?
Je hebt hiervoor 10 minuten. Daarna ga je verder met het stappenplan van de vorige les en leer je voor de volgende les alle modalverben met de persoonlijke voornaamwoorden.
De onderstaande antwoorden moet je zelf nakijken; vergelijk jouw antwoorden met de goede
antwoorden, en geef aan in welke mate jouw antwoorden correct zijn.
Je kunt nu de tijd benutten om de 6 Finalproducten af te maken of vragen te stellen over het grammaticaonderdeel of de woordjes.
Stunde 9
Aufgabe 1 Schreiben:
Vandaag staat er een interessante schrijfopdracht op het programma waarbij jullie de modalverben gaan gebruiken.
Verbeeld jezelf een dag in een restaurant. Vertel over wat je zou willen bestellen en welke gerechten je aanspreken. Gebruik in je tekst minstens vier modalverben zoals 'möchten', 'mögen', 'können' of 'wollen'. Denk eraan dat je zinnen eenvoudig en duidelijk moeten zijn. Probeer de woorden en uitdrukkingen te gebruiken die je hebt geleerd tijdens de lessen. Bijvoorbeeld: Ik möchte Thee / Ik mag Wasser
Jullie hebben 20 minuten de tijd voor deze opdracht.
Aufgabe 2 Grammatik:
Via deze link "Deutsch Schuljahr 2 DNS - Wikiwijs Maken " gaan jullie nu naar het kopje "Grammatik", waar twee toetsen staan. Jullie beginnen met de eerste fase "Deutsch Schuljahr 2 DNS - Wikiwijs Maken" en daarna maken jullie de tweede fase. Als jullie klaar zijn, kunnen jullie ook de drie toetsen over de modalverben maken. Als je bij de eerste toets minder dan de helft goed hebt, vraag om extra uitleg bij jouw expert.
De onderstaande antwoorden moet je zelf nakijken; vergelijk jouw antwoorden met de goede
antwoorden, en geef aan in welke mate jouw antwoorden correct zijn.
De onderstaande antwoorden moet je zelf nakijken; vergelijk jouw antwoorden met de goede
antwoorden, en geef aan in welke mate jouw antwoorden correct zijn.
De onderstaande antwoorden moet je zelf nakijken; vergelijk jouw antwoorden met de goede
antwoorden, en geef aan in welke mate jouw antwoorden correct zijn.
Werk nu aan jouw Finalprodukten en maak ze af. Als je nog vragen hebt over een opdracht, is dit nu de kans om aan jouw expert te vragen. Je kunt ook de tijd benutten om extra uitleg, oefeningen te maken voor de grammatica of om woordjes te leren.
Stunde 10
Aufgabe 1 Lesen+Landeskunde:
Jullie gaan nu zelfstandig de tekst lezen en de toets maken.
Urlaub in den Bergen
Herr und Frau Meyer fahren oft in die Berge. Berge gibt es in Deutschland, Österreich, Italien und der Schweiz. Ihr Reiseziel ist in diesem Jahr die Schweiz. Dort kann man viel wandern. In einem Berghotel haben sie ein Zimmer gebucht.
"Wie wollen wir hinfahren? Mit dem Auto oder mit dem Zug", fragt Herr Meyer seine Frau. "Ein Flugzeug kommt ja nicht in Frage. Dort ist kein Flughafen."
"Mit dem Auto ist es sehr bequem", antwortet Frau Meyer. "Aber es gibt auf der Autobahn sicher einen langen Stau. Dann wird die Anreise sehr anstrengend. Ich denke, wir sollten den Zug nehmen."
Eine Woche später steigen Herr und Frau Meyer an einem kleinen Bahnhof in der Schweiz aus dem Zug. Ein Taxi wartet bereits und bringt das Ehepaar zum Berghotel.
An der Rezeption werden ihnen die Zimmerschlüssel überreicht. Ein Bediensteter zeigt dem Ehepaar Meyer ihr Zimmer. Darin befindet sich ein Doppelbett und ein Schrank.
Herr Meyer ist unzufrieden mit dem Hotelzimmer. Es ist viel zu klein. "Wir haben ein großes Zimmer gebucht. Dieser Raum gefällt uns nicht. Wir möchten ein anderes Zimmer haben."
Durch seine Beschwerde erhält das Ehepaar sofort ein anderes Zimmer. Herr und Frau Meyer freuen sich. Sie haben ein großes Zimmer mit einem schönen Ausblick auf die schneebedeckten Berge.
Via deze link Deutsch Schuljahr 2 DNS - Wikiwijs Maken ga je nu naar het kopje "Grammatik", waar twee toetsen staan. Je begint met het maken van de eerste fase Deutsch Schuljahr 2 DNS - Wikiwijs Maken en daarna de tweede fase. Als je bij de eerste fase toets minder dan de helft goed hebt, maak hem dan opnieuw, anders vraag om extra uitleg bij jouw expert.
Aufgabe 3 Finalprodukt:
Werk nu aan jouw Finalprodukten en maak ze af. Als je nog vragen hebt over een opdracht, is dit nu de kans om aan jouw expert te vragen. Je kunt ook de tijd benutten om extra uitleg, oefeningen te maken voor de grammatica of om woordjes te leren.
Stunde 11
Deze les heb je de tijd om het volgende te doen:
Woordjes leren
Grammatica oefenen
Finalprodukt afmaken
Endprodukt afmaken
Vragen stellen aan Expert als iets nog niet helemaal duidelijk is.
Stunde 12
Dit is de laatste les voordat de Kenntnisstest is. Deze les heb je de tijd om het volgende te doen:
Woordjes leren
Grammatica oefenen
Finalprodukt afmaken
Endprodukt afmaken
Vragen stellen aan Expert als iets nog niet helemaal duidelijk is.
sollen - moeten, als wens van een ander, aanrading, bevel;
wollen - willen;
mögen - houden van of lusten;
wissen - weten.
möchten - ik zou willen
Woordenschat: De woordjes van Thema 3
Lezen: Een uitgeschreven tekst begrijpen.
Luisteren: Een fragment begrijpen.
Finalprodukt Thema 3
Landeskunde / Wortschatz
Landeskunde / Wortschatz Option 1:
Dit thema hebben we het natuurlijk over eten en drinken. De volgende vraag over Duitsland wordt alleen regelmatig gesteld als het gaat om een van de allerbekendste gerechten ter wereld. Namelijk de Hamburger. Men vraagt namelijk regelmatig of de hamburger daadwerkelijk uit de stad Hamburg komt. Bij deze opdracht is het de bedoeling dat jij zelf op zoek gaat naar waar de Hamburger vandaan komt.
Wat moet je doen?
Ga op het internet opzoek naar waar de Hamburger vandaan komt?
Geef antwoord op de vraag waar de Hamburger vandaan komt.
Noteer daarnaast minstens 2 bronnen, die je hebt gebruikt bij het zoeken. (1 van die bronnen moet een Duitse bron zijn.)
Landeskunde / Wortschatz Option 2:
In Duitsland komen enkele zeer bekende chocolade merken, die iedereen denk ik wel kent. Zo komt Milka, Rittersport, Nutella, enz. allemaal uit Duitsland. Duitsland zou je dus een echt chocolade land kunnen noemen. Bij deze opdracht is het de bedoeling dat je meer te weten gaat komen over deze verschillende chocolade merken. De bedoeling is dat je in het internet informatie gaat opzoeken en probeert enkele vragen te beantwoorden.
Wat moet je doen?
Probeer onderstaande vragen in het Duits te beantwoorden.
Zu welchem bekannte Marke gehört Nutella?
Aus welchem Land kommt die bekannte deutsche Schokolade ,Kinderschokolade' eigentlich?
In welchem Jahr hat man Milka gegründet (opgericht)?
Warum gibt es Sport in dem Namen Rittersport? (waarom zit het woord Sport in Rittersport?)
Suche für dich zwei unbekannte Rittersport Geschmacke, die du noch nicht kanntest, aber sehr lecker aussehen (uitzien).
Was ist so besonders an Bernsteinzimmer Schokolade?
Was für Schokola produziert die Marke Feinsten?
Was für besondere Zutaten verarbeitet Schell Schokolade in seiner Schokolade?
Landeskunde / Wortschatz Option 3:
Hören
Hören Option 1:
Elk land in de wereld heeft zo zijn eigen eetgewoontes. Zo ook de Duitsers. Voor buitenlanders, die in Duitsland komen werken kan dit nogal voor verwarring zorgen. Zo ook bij de volgende filmpjes gaat het om verschillen tussen twee culturen.
We hebben al regelmatig naar verschillende Duitse fragmenten geluisterd. Soms ging dit gemakkelijk, soms was dit nogal lastig. Ben jij degene die zegt, luisteren in het Duits gaat mij goed af, dan is deze opdracht precies iets voor jou. Bij deze opdracht ga je namelijk naar een fragment kijken van een Duits kinderprogramma dat een beetje lijkt op het klokhuis. Zij noemen het ,Neuneinhalb'. Vertaald betekent dat 9 en een half. Precies zo lang duurt ook elke aflevering.
Maak een samenvatting van de aflevering in het Nederlands.
Zorg dat de samenvatting uit minstens 250 woorden bestaat.
Lesen
Lesen Option 1:
Soms kan het zo zijn dat je op het internet een superlekker gerecht vindt, dat je graag zou willen kopen. Meestal zit er bij het gerecht een heel lijstje met allerlei verschillende producten, die je moet kopen om het gerecht te kunnen maken. Bij deze opdracht is er alleen een probleem. Er staat namelijk alleen hoe je het gerecht moet maken en een lijstje met alle producten ontbreekt. Lees de onderstaande tekst goed en probeer zelf een boodschappenlijstje te maken, waarin alle gerechten voorkomen.
Wat moet je doen?
Lees onderstaande bereiding.
Noteer alle ingrediënten die nodig zijn om het gerecht te maken. (het boodschappenlijstje)
Om welk bekend gerecht zou het kunnen gaan?
Lesen Option 2:
Ondertussen zitten we al halverwege het schooljaar en heb je stiekem al heel wat in het Duits gelezen. Bij deze opdracht ga je nog een stapje verder. Bij deze opdracht is het namelijk de bedoeling dat je een klein boekje gaat proberen te lezen. In het boekje staan veel plaatjes, die je ondersteunen, maar ook veel woorden uit de woordenlijst. Als je het boekje gelezen hebt komen er op het einde nog een aantal vragen voorbij. Probeer die vragen uiteindelijk nog te beantwoorden.
Beantwoord de vragen in het boekje op blz. 38 + 39
Lesen Option 3:
Schreiben
Schreiben Option 1:
Bij het eindproduct is het straks de bedoeling dat je een restaurantgesprek na kunt spelen. Om je daar goed op voor te bereiden is het handig om te weten, wanneer je welk woord moet gebruiken, bij welke zin. Bij het volgende dialoog gesprek ontbreken er echter een aantal woorden, waardoor je de zinnen af moet maken.
Wat moet je doen?
Lees onderstaande dialooggesprek.
Zet de bovenstaande woorden op de juiste plek.
Neem de zinnen letterlijk over in een word document, waarbij je Gast 1 je voornaam zet en bij Gast 2 je achternaam.
Schreiben Option 2:
Schreiben Option 3:
Wanneer je eten besteld bij bijvoorbeeld Thuisbezorgd.nl of Lieferando.de, dan kan het voorkomen dat er op het einde om een review van het eten wordt gevraagd. Je geeft dus als het ware een beoordeling over het bestelde eten. Bij deze opdracht ga je net doen alsof je iets bij Lieferando.de hebt besteld en je een review moet geven over de ervaring.
Wat moet je doen?
Je doet net alsof je, je lievelingsgerecht bij een restaurant hebt besteld en hebt laten bezorgen.
Geef een review over het eten in het Duits. Doe dit met minstens 75 woorden.
Geef daarnaast nog aan hoe jouw ervaring was met de bezorging. Doe dit in minstens 25 woorden. (Bedenk zelf hoe de ervaring was.)
Sprechen
Sprechen Option 1 DUO:
Om het spreken te oefenen is het natuurlijk belangrijk dat je aan je uitspraak gaat werken. Aan de hand van het thema gaan jullie aan de slag met het uitspreken van een dialoog in het Duits. Deze opdracht is tegelijkertijd een goede voorbereiding voor het Eindproduct.
Wat moet je doen?
Zoek een gesprekspartner.
Verdeel de rollen. 1 iemand is der Kellner - 1 iemand is Marko en Julia.
Neem het dialoog gesprek op, zodat de Expert het altijd terug kan luisteren.
Sprechen Option 2 DUO:
Het onderwerp van dit thema is natuurlijk restaurant. Op het einde van dit thema ga je een Restaurant gesprek naspelen. Bij deze opdracht ga je in plaats van een restaurant gesprek na te spelen, een reservering voor een restaurant maken. Je doet net alsof je naar een restaurant belt. Eén iemand speelt het restaurant en één iemand speelt degene die reserveert. Probeer dit in het Duits te doen.
Wat moet je doen?
Speel de situatie zoals hierboven weergegeven na.
Eén iemand speelt de restaurantmedewerker.
Eén iemand speelt degene die reserveert.
Het filmpje moet minstens 30 seconden duren.
Het filmpje is volledig in het Duits.
Sprechen Option 3:
Grammatik
Grammatik Option 1:
Een grammatica onderdeel dat wij in de lessen nog niet behandeld hebben, maar wat wel handig kan zijn om te gebruiken in het Duits en al helemaal om een classificatie te maken, is het onderdeel rangtelwoorden. Bij het kopje Grammatica kun je het onderwerp die Ordnungszahl vinden.
Wat moet je doen?
Lees de uitleg die staat weergegeven bij het onderwerl Ordnungszahl.
Maak de Wikiwijsopdracht, die daar staat weergegeven.
Sla het resultaat van de Wikiwijsopdracht op als PDF document en lever deze uiteindelijk in.
Grammatik Option 2 DUO:
Regelmatig krijg je van je expert uitleg over de grammatica en is het de bedoeling dat je aan de hand van de uitleg van de expert aan de slag gaat met verschillende grammatica opdrachten en dat je uiteindelijk de grammatica moet kennen. Bij deze opdracht is het echter de bedoeling dat de rollen worden omgedraaid. Ditmaal is niet de expert degene die een grammatica uitleg geeft, maar zijn jullie aan de buurt.
Wat moet je doen?
Kies een klasgenoot met wie je de opdracht samen maakt.
Kies uit een van de onderstaande grammatica onderdelen waarover je uitleg wil geven.
Modalverben
Präsens
Personalpronomen
Maak een script in het Nederlands, waarbij je bedenkt wat je wil zeggen over de grammatica.
Maak een filmpje waarin jij en je klasgenoot de grammatica uitleggen.
Grammatik Option 3:
Endprodukt Thema 3
Als endproduct is de bedoeling dat je een scène hebt waarin je optreedt als klant in een restaurant. Hiervoor heb je alle woorden die je nodig hebt geleerd. Tijdens de lessen en als huiswerk heb je geoefend met de opdrachten om je kennis op te bouwen.
Voor het eindproduct mag je geen spiekbriefje gebruiken!
Het gesprek duurt maximaal 10 minuten.
Je gaat als klant een gesprek voeren met de expert.
Op dat moment geeft alleen de expert de precieze opdracht (wat je moet bestellen en hoe het gesprek moet verlopen).
Wat wordt beoordeeld:
Jouw uitspraak en articulatie (klanken en hoe je de Duitse woorden uitspreekt).
Hoe het gesprek verloopt (tempo).
Zinsopbouw
de werkwoorden,
de lidwoorden,
de modalverben,
de Präsens dus de tijden.
Thema 4 Unterwegs
Planung Thema 4
Stunde 1
Lernziele:
Ik kan de belangrijke informatie begrijpen in simpele, duidelijk opgestelde advertenties in kranten of tijdschriften, mits er niet te veel afkortingen in staan.
Aufgabe 1 Wortschatz:
We nemen aan het begin van elke les de woordjes van de les door. Deze heb je mogelijk nodig bij het maken van de verschillende opdrachten bij de Finalprodukten.
Aufgabe 2 Hören:
We gaan samen naar het volgende filmpje kijken. In het filmpje komen enkele tips voorbij voor kleine kinderen in Duitsland in het verkeer.
Probeer te onthouden welke tips in het liede voorbij komen.
Aufgabe 3 Lesen + Sprechen:
Hieronder staat een tekst met de zeven redenen waarom met het beste in Nederland kan fietsen (volgens de Duitsers dan.)
Eén leerling leest telkens een van de redenen met de uitleg daarvan voor. Probeer daarna te achterhalen wat de reden is?
Bij het beschrijven van een route is het natuurlijk belangrijk, dat je kunt werken met de rangtelwoorden bijvoorbeeld als je wil aangeven de derde straat rechts. Deze les gaan we daarom aan de slag met het leren van de rangtelwoord/Ordnungszahlen in het Duits.
Bij de volgende opdracht ga je alvast een klein beetje oefenen voor een van de Finalprodukt opdrachten. Aan de hand van de onderstaande afbeelding ga je proberen een routebeschrijving te maken. Gebruik hiervoor de woordjes uit de woordenlijst.
Stap 1: Maak tweetallen.
Stap 2: Geef een routebeschrijving in het Duits met behulp van onderstaande opdracht.
Stap 3: De antwoorden worden klassikaal besproken.
1. Ga van Tierpark Hellabrunn naar het Deutsches Museum.
2. Ga van Yktualienmarkt naar Englischer Garten.
3. Ga van Theresienwiese naar Rathaus.
Aufgabe 3 Finalprodukt:
Deze les heb je wat meer tijd om te werken aan het Finalprodukt. Dus ga daar mee aan de slag.
Stunde 3
Aufgabe 1 Hören:
We gaan naar een bekend liedje, dat in meerdere talen is gepubliceerd luisteren. In dit lied zijn de geluiden die de dieren produceren anders dan andere talen. Benoem de verschillen tussen het Duits en het Nederlands.
Aufgabe 2 Sprechen:
We gaan in groepjes van 3/4 personen het spel Wie ben ik oftewel 'Wer bin ich' spelen. Bij deze opdracht krijgt één iemand in het groepje een kaartje, waarop een afbeelding staat weergegeven. Degene die aan de beurt is, probeert aan de hand van het stellen van ja/nee vragen te achterhalen wat er op zijn/haar kaartje staat. Woorden/zinnen die je daarvoor zou kunnen gebruiken, zijn de volgende:
Ga door tot iedereen minstens 1x aan de beurt is geweest.
Nederlands
Duits
Zin
Mens
Mens
Mensch
Bin ich ein Mensch?
dier
dier
Tier
Bin ich ein Tier?
voorwerp
voorwerp
Gegenstand
Bin ich ein Gegenstand?
weer
weer
Wetter
Bin ich ein Wetterphänomen?
Mens
Beroep
Beruf
Bin ich ein Beruf?
Mens
titel
Titel
Habe ich ein Titel?
voorwerp
eten
Essen
Bin ich Essen/essbar?
Voorwerp
natuur
Natur
Bin ich natürlich?
Voorwerp
Verkeer
Verkehr
Habe ich mit dem Verkehr zu tun?
Voorwerp
kleding
Kleidung
Bin ich Kleidung?
Voorwerp
School
Schule
Braucht man mich in der Schule?
Voorwerp
fruit
Obst
Bin ich Obst?
Voorwerp
snoep
Bonbon
Bin ich ein Bonbon?
dier
zoogdier
Saugetier
Bin ich ein Saugetier?
dier
zee
Meer
Lebe ich im Meer?
dier
land
Land
Lebe ich auf dem Land?
dier
boerderij
Bauernhof
Lebe ich auf einem Bauernhof?
dier
vogel
Vogel
Bin ich ein Vogel?
dier
fabel
Fabel
Bin ich ein Fabeltier?
dier
uitgestorven
ausgestorben
Bin ich ausgestorben?
Aufgabe 3 Finalprodukt:
Stunde 4
Aufgabe 1 Hören:
We gaan naar een aflevering van Deutschlandlabor kijken. Bij deze aflevering gaat het over het wandelen in Duitsland.
We bekijken samen de aflevering, daarna gaan jullie proberen de onderstaande vragen te beantwoorden.
De onderstaande antwoorden moet je zelf nakijken; vergelijk jouw antwoorden met de goede
antwoorden, en geef aan in welke mate jouw antwoorden correct zijn.
De vorige les hebben we het spel 'Wer bin ich' gespeeld. Deze les gaan we een ander spel spelen, wat hier een klein beetje op lijkt, hierbij moet je niet alleen spreken, maar ga je een paar zaken op papier schrijven.
Stap 1: Je krijgt van de Expert een Post it.
Stap 2: De Expert laat op het bord allerlei verschillende woorden zien, die met de natuur te maken hebben.
Stap 3: Kies een van de woorden op het bord, maar benoem deze niet.
Stap 4: Ga proberen het woord te omschrijven met behulp van onderstaande zinssnedes en woorden die met het woord te maken hebben. (Mocht je een woord niet weten, dan zoek je op uitmuntend.de naar de vertaling.)
Stap 5: Zet je naam op de post it en lever het bij de Expert in. Deze deelt de Post it daarna random uit. Je probeert te raden welk woord diegene heeft gekozen.
De afgelopen lessen hebben we kennis gemaakt met enkele woorden, die te maken hebben met het verkeer en de natuur. Deze les ga je aan de slag met het leren van woordjes, die te maken hebben met de stad. Ga alvast aan de slag met het leren van de woordjes. Doe dit op een manier die het beste bij jou past. Doe dit 10 minuten. Na die 10 minuten gaat de Expert enkele van de woorden aan je vragen.
Aufgabe 2 Hören:
Das Thema dieser Stunde ist 'die Stadt'. Eine der größte Städte von Deutschland ist Köln.
De Expert gaat zo dadelijk een presentatie geven over een Duitse stad. Probeer goed op te letten bij de presentatie, want je gaat na het luisteren vragen krijgen over de presentatie.
(De presentatie staat in de bestanden)
Aufgabe 3 Finalprodukt:
Stunde 6
Aufgabe 1 Hören:
Zo dadelijk gaan wij kijken naar een filmpje waarin de verschillen tussen stad en platteland in Duitsland worden uitgelegd.
De opdracht maak je in tweetallen.
Voor Arbeitsblatt 1 kijk je van 0:00 tot 3:58.
Voor het maken van de overige Arbeitsblätter bekijken we de rest van het filmpje.
Op het einde worden de antwoorden van de Arbeitsblätter gecontroleerd.
Aufgabe 2 Grammatik:
Bij Stunde 4 hebben we het gehad over de nieuwe Grammatica vorm 'Das Perfekt'. Bij Fase 1 konden we zien, dat deze niet erg moeilijk te vormen is bij zwakke werkwoorden. Je doet namelijk ge + stam + t. Nu zijn er echter een paar uitzonderingen. Vandaag gaan we kijken naar de eerste uitzondering.
Van de expert krijg je een leeg blaadje. Zo dadelijk noemt de Expert 10 woorden uit de woordenlijst. Je probeert de Duitse vertaling van de 10 woorden op het blaadje te schrijven.
Op het einde geef je, je blaadje aan je buurman/vrouw en gaan we de antwoorden nakijken.
Aufgabe 2 Grammatik:
Vorige les hebben we kennis gemaakt met een van de uitzonderingen van 'Das Perfekt' vandaag gaan we verder met de tweede uitzondering.
Hieronder staan een aantal tekstjes van verschillende noodsituaties. Zo dadelijk leest één iemand de noodsituatie voor en geeft aan welke Nooddienst hiervoor moet uitrukken. Dit geef je in het Duits aan natuurlijk, dus
die Polizei
der Feuerwehr
der Krankenwagen
Text 1:
Mein Nachbar ist vor seinem Haus zusammengebrochen. Ich weiß nicht was genau passiert ist, aber er reagiert nicht mehr. Was muss ich machen?
Text 2:
Gerade ist meinem Portomonnaie gestohlen worden. Ich habe die Diebe eingeholt und weiß wo sie sind. Muss ich selber eingreifen oder werden Sie das machen?
Text 3:
Meine Katze ist in einem Baum geklettert, aber traut sich jetzt nicht nach unten. Können Sie mir vielleicht helfen die Katze wieder nach unten zu bringen?
Text 4:
Mitten in der Stadt gab es einen Streit zwischen einigen Parteien. Jetzt gibt es einigen Verletzten mit Blut oder gebrochenen Knochen. Wir befinden uns am Alexanderplatz. Die Vertreter sind leider schon alle geflohen.
Text 5:
Ich habe einen Unfall gesehen. Ein Auto hat sich in einer Grabe geprallt und kann da nicht mehr raus kommen. Der Mann im Wagen sagt, dass er Halsweh hat. Was können wir am besten machen?
Stunde 9
Stunde 10
Stunde 11
Stunde 12
Kenntnisstest 4
Wat moet je kennen en kunnen voor Kennistest 4:
De woorden en zinnen van Thema 4
Grammatik: haben en sein t/m Fase 4
Grammatik: Modalverben t/m Fase 3
Grammatik: Das Perfekt t/m Fase 4
Lezen: Teksten combineren
Luisteren: Een fragment samenvatten
Finalprodukt Thema 4
Wortschatz
Wortschatz Option 1:
Mache von 3 verschiedenen Level Blitzkarten (flitskaarten) von den Wörtern. Du kannst die Blitzkarten danach benutzen (gebruiken) um die Wörter von Thema 4 zu lernen.
Wähle (kies) drei verschiedene Wörterlisten!
Wortschatz Option 2:
Duo Aufgabe:
Wähle die Wörter von einem Level und versuche von diesen Wörtern einen Rap oder Song von mindestens 1 Minute zu machen.
Wortschatz Option 3:
Wähle (kies) zwei verschiedenen Level und versuche für jedes Wort ein passendes Bild zu suchen. Am Ende musst du also 40 Wörter und 40 passende Bilder gefunden haben.
Lesen
Lesen Option 1:
Lese das Buch "Blinder Passagier" und mache für dich selbst eine Zusammenfassung.
Wenn du fertig (klaar) bist mit dem Lesen des Buches, dann kannst du von dem Experten einen Test bekommen (krijgen) mit Fragen über das Buch. Bewahre die Antworten.
Link zum Buch: 'Blinder Passagier'
Wir haben das Buch auch auf Papier.
Lese untenstehenden Text und finde die Fehler (fouten) raus. Es gibt ......... Fehler in dem Text. Verbessere danach die Fehler, sodass man den Text wieder richtig lesen kann.
Maak een tekst in het Duits waarin enkele fouten staan, die de leerlingen moeten verbeteren.
Lesen Option 3:
Duo Aufgabe
In unserem Land, den Niederlanden, haben viele Orte merkwürdige Namen. Bekannte Beispiele sind: Trutjeshoek, De Hulk, Vrouwenverdriet, Knikkerdorp, Hongerige Wolf, Muggenbeet und Kampeersnol.
Es gibt auch in Deutschland viele merkwürdige, ja auch sehr komische Ortsnamen. Auf der Karte unten steht eine große Anzahl solcher Namen (die es alle wirklich gibt!).
Probiere zur zweit möglichst viele Ortsnamen auf der Karte zu den folgenden elf Kategorien zu finden.
Suche die fünf Ortsnamen, die etwas mit Essen und Trinken zu tun haben.
Suche die neun Namen, die etwas mit Krankheit oder Tod zu tun haben.
Suche die zehn Namen, die mit ausländischen Ländern zu tun haben.
Suche die fünf Namen, die mit Körperteilen (bei Mensch und Tier) zu tun haben.
Suche die vier Namen, die mit Tieren zu tun haben.
Suche die sechs Namen, die mit Böse sein oder Fröhlich sein zu tun haben.
Suche die sechs Namen, die zu tun haben mit Dingen, die im WC passieren.
Suche die drei Namen, die mit Gott und/oder Religion zu tun haben.
Suche die drei Namen, die mit Dummheit zu tun haben.
Suche die zwei Namen, die etwas mit Kleidung zu tun haben.
Suche die vier Namen, die mit Wohnen und/oder Wohnungen zu tun haben.
Schreiben
Schreiben Option 1:
Schreibe eine Wegbeschreibung auf Deutsch. Dein Anfangspunkt (beginpunt) ist die Schule. Du beschreibst den Weg zum 'Bahnhof' (station) und zum 'Drieburcht' so genau (precies) wie möglich. Denke an die Richtungen, welche Straße und soweiter.
Schreiben Option 2:
Mache eine Kurzgeschichte (kort verhaal) bei dem Bild hierunten. Die Kurzgeschichte besteht aus mindestens 10 Sätze. Du darfst für diese Aufgabe nur uitmuntend.de benutzen (gebruiken) und kein anders Übersetzungsprogramm.
Schreiben Option 3:
Hannover
Du hast eine neue Stadt in Deutschland besucht. Du findest die Stadt so schön, dass du gerne deine Großeltern etwas über die schöne Stadt erzählen möchtet. Beschreibe befolgendes in deiner Nachricht zu deinen Großeltern.
Welche deutsche Stadt?
Wie du da gekommen bist?
Was du so schön findest da?
Was du da besucht hast und was du davon findest?
Was du da gegessen hast und was du davon findest?
Hören
Hören Option 1:
Schaue eine Nachrichtensendung an von "Logo!" Das eigentlich gleich wie das 'Jeugdjournaal' in den Niederlanden ist. Versuche (probeer) eine Zusammenfassung (samenvatting) auf Niederländisch zu machen. Bewahre die Zusammenfassung als Beweismaterial für dein Finalprodukt.
Link zum Logo!: https://www.zdf.de/kinder/logo (scrolle bis zum Thema 'die aktuelle Sendung'
Notiere das Datum der Nachrichtensendung (noteer de datum)
Hören Option 2:
Schaue eine Nachrichtensendung an von "Neuneinhalb!" Das eigentlich gleich wie das 'klokhuis' in den Niederlanden ist. Versuche (probeer) eine Zusammenfassung (samenvatting) auf Niederländisch zu machen. Bewahre die Zusammenfassung als Beweismaterial für dein Finalprodukt.
Hier unten gibt es ein Dialoggespräche mit dem Notdienst. Mache eine Momentaufnahme (momentopname geluid/video) von dieser Dialog, wobei ihr beiden eine Rolle einnehmt.
Für diese Option macht ihr ein Gespräch zwischen zwei Unbekannten, die um den Weg fragen. Ein Person möchte gerne ins Kino gehen, aber er weiß den Weg ins Kino nicht. Der andere Person beschreibt den Weg ins Kino. Denke an das folgende:
Begrüßung
Wegbeschreibung / mindestens 4 bis 6 Sätzen.
Der andere Person wiederholt es.
Verabschieden
Sprechen Option 3:
Wortspiel mit dem Experten:
Bei dieser Aufgabe könnt ihr mit dem Experten ein Spiel machen. Wer bin ich? Du bekommst eine Karte und du musst raten was du bist. Bereitet diese Aufgabe gut vor, sonst wird den Experten die Aufgabe nicht gut zählen. Du kannst am Ende ein Blatt bekommen, worauf steht, dass du es bestanden hast.
Fragen du die stellen kannst:
Bin ich ein Tier?
Bin ich ein Gegensatz (voorwerp)?
Bin ich ein Beruf?
Bin ich eine Pflanze?
Lebe ich auf dem Land?
Lebe ich in der See?
Arbeite ich in .....
Grammatik
Grammatik Option 1:
Grammatikübersicht
Mache für dich selbst eine übersicht von alle Grammatikunterteilen (grammatica onderdelen) dieses Schuljahr. Sorge dafür, dass du am Ende verstehst (begrijpt), was du notiert hast.
Grammatik Option 2:
Grammatik Wiederholung
Dieses Schuljahr hast du schon (al) viel Grammatik gelernt. Bei dieser Aufgabe musst du uns zeigen lassen (laten zien), dass du die Grammatik beherrscht. Mache die Wikiwijs Aufgabe hierunter und sammle (verzamel) dein Resultat als Beweis.
(hieronder een kort uitlegfilmpje hoe je een Wikiwijsopdracht op kan slaan.)
De onderstaande antwoorden moet je zelf nakijken; vergelijk jouw antwoorden met de goede
antwoorden, en geef aan in welke mate jouw antwoorden correct zijn.
Het arrangement Deutsch Schuljahr 2 DNS is gemaakt met
Wikiwijs van
Kennisnet. Wikiwijs is hét onderwijsplatform waar je leermiddelen zoekt,
maakt en deelt.
Dit lesmateriaal is gepubliceerd onder de Creative Commons Naamsvermelding 4.0 Internationale licentie. Dit houdt in dat je onder de voorwaarde van naamsvermelding vrij bent om:
het werk te delen - te kopiëren, te verspreiden en door te geven via elk medium of bestandsformaat
het werk te bewerken - te remixen, te veranderen en afgeleide werken te maken
voor alle doeleinden, inclusief commerciële doeleinden.
Leeromgevingen die gebruik maken van LTI kunnen Wikiwijs arrangementen en toetsen afspelen en resultaten
terugkoppelen. Hiervoor moet de leeromgeving wel bij Wikiwijs aangemeld zijn. Wil je gebruik maken van de LTI
koppeling? Meld je aan via info@wikiwijs.nl met het verzoek om een LTI
koppeling aan te gaan.
Maak je al gebruik van LTI? Gebruik dan de onderstaande Launch URL’s.
Arrangement
Oefeningen en toetsen
Die Personalpronomen
Fase 1 Haben / Sein
Fase 2 Haben / Sein
Fase 3 Haben/Sein
Fase 4 haben/sein
Fase 1 Lidwoorden
Fase 2 der/die/das
Fase 3 der/die/das
Fase 4 der/die/das
Fase 5 der/die/das
Fase 6 der/die/das
Fase 7 der/die/das
Fase 8 Artikel
Fase 1 Präsens
Fase 2 Präsens
Fase 3 Präsens
Fase 4 Präsens
Fase 5 Präsens
Fase 6 präsens
Fase 7 Präsens
Fase 1 Modalverben
Fase 2 Modalverben
Fase 2 Possessivpronomen
Fase 3 Possessivpronomen
Großbuchstabe Fase 1
die Ordnungszahl
Das Perfekt Fase 1
Das Perfekt Fase 2
Fase 3 Das Perfekt
Fase 4 Das Perfekt
Fase 5 Das Perfekt
Stunde 4 Aufgabe 2
Farben
Rechnen mit Zahlen
Lesen Option 2
Grammatik Option 1
Grammatik Option 2
Vragen bij tekst Kulturunterschiede
Aufgabe 2 Wortschatz:
Die Lebensweise der Deutschen
Lesen Option 1
Grammatik Option 1
Im Restaurant
Hören im Resaurant
Schreib das Wort bei dem Bild.
Wortschatz
möchten und mögen
Können und Wollen
Restaurant Hören
dürfen und wissen
Vertaling herkennen
Müssen und Sollen
Modalverben stap 1
Modalverben Stap 2
Modalverben Stap 3
Urlaub in den Bergen
Deutschlandlabor Folge 5
Alle Grammatik durcheinander
IMSCC package
Wil je de Launch URL’s niet los kopiëren, maar in één keer downloaden? Download dan de IMSCC package.
Oefeningen en toetsen van dit arrangement kun je ook downloaden als QTI. Dit bestaat uit een ZIP bestand dat
alle
informatie bevat over de specifieke oefening of toets; volgorde van de vragen, afbeeldingen, te behalen
punten,
etc. Omgevingen met een QTI player kunnen QTI afspelen.
Wikiwijs lesmateriaal kan worden gebruikt in een externe leeromgeving. Er kunnen koppelingen worden gemaakt en
het lesmateriaal kan op verschillende manieren worden geëxporteerd. Meer informatie hierover kun je vinden op
onze Developers Wiki.