De leerlijn van de leraar
De leerlijn van de leraar wordt volgens Marty Slooter, in haar boek de zes rollen van de leraar ( 2018), beschreven als een piramide waarin ze laat zien hoe de leraar gedurende zijn leerloopbaan zich ontwikkelt.
De basis van de piramide wordt gevormd door niveau 1, de lerende waarin de leraar actief bezich is zich de vijf rollen ( gastheer-presentator-didacticus-pedagoog-afsluiter) eigen te maken.
Dit is het niveau waarop de PDG studenten die zonder onderwijs vooropleiding instromen in de eerste fase van de opleiding zich bevinden. In de huidige situatie vraagt dat van hen om niet alleen die rollen in de fysieke klassensituaties in te zetten maar ook gelijk al in afstandsleren. Dit betekent werken en leren in een complexe situatie.
Om te leren in deze complexe interactieve sitiatie is het van belang om gebruik te maken van reflectie, reflectie die zichtbaar maakt wat er in die interactie gebeurd. Pas dan kan de leraar in opleiding bepalen of zijn gedrag succesvol is of dat hij mogelijk met ander gedrag moet experimenteren.
Stap 1: Bewust worden van de effectiviteit van het gedrag.
Hiervoor kun je gebruik maken van het analyse model van F. Korthagen (1982).
Wat wil ik? |
Wat willen de studenten? |
Wat doe ik? |
Wat doen de studenten? |
Wat denk ik? |
Wat denken de studenten? |
Wat voel ik? |
Wat voelen de studenten? |
Stap 2: Keuze maken om het anders te willen doen.
Als de leraar in opleiding inzicht hebt in de interactie tussen hem en de studenten dan betekent dit nog niet dat het goed gaat. De leraar (io) zal een bewust keuze moeten maken om zijn gedrag aan te passen. Dit kan hij doen door gebruik te maken van de fasen van krachtgericht werken zoals F. Korthagen deze beschreven heeft.
A. Wat is mijn ideale situatie?
Wat zijn dan mijn gedachten, gevoelens en motivatie?
Welke kwaliteiten van mij worden zichtbaar in die ideale situatie?
B. Wat belemmert mij om mij ideale situatie tot uitvoer te brengen?
Wat zijn dan mijn gedachten, gevoelens en overtuigingen die mij belemmeren?
C. Hoe kan ik mijn kwaliteiten inzetten en mijn belemmeringen loslaten?
Stap 3: In actie komen en experimenteren.
Hierbij is het van belang om te constateren dat het soms gedachten en overtuigingen zijn die het ideale handelen belemmeren. Aan de andere kant is het in opleidiing ook zo dat de leraar nog niet in staat is om volgens het ideaal te handelen omdat hij de kennis en vaardigheden nog niet of onvoldoende in huis heeft. In beide gevallen betekent het dat de leraar met het nieuwe gedrag moet experimenteren.
De online gastheer
online gastheer
De gastheer is voor de leraar een belangrijke rol, het betekent namelijk dat hij contact gaat maken met zijn studenten. De mate van contact is bepalend voor de effectiviteit van de les.
De bel gaat en de studenten druppelen het lokaal binnen.........een situatie die normaliter veelvuldig voorkomt. Het informele moment van de ander op zijn gemak stellen, de binding tussen leraar en student op gang brengen, positieve aandacht geven aan de studenten en vooral het creeeren van een sfeer waarin de student zich welkom voelt. De leraar stemt zijn gedrag af op de studenten. Maar hoe doet de leraar dat online?
Nonverbaal gedrag van de gastheer
De nonverbale online gastheer
De video van leraar 24 laat zien hoe belangrijk nonverbaal gedrag in de klas is. Het voorbeeld is de lagere niveaus VO maar ook voor de MBO leraar is het ten eerste het middel om je rol van gastheer vorm te geven, maar ook een belangrijke bron van informatie over je studenten.
Opdracht 2: Het effect van......
Hoe bewust ben je eigenlijk van wat jij aan nonverbaal gedrag laat zien in de les en het effect daarvan op je studenten. Maakt de online omgeving je meer of minder bewust van je gedrag?
Hoe bewust ben jij je van het nonverbale gedrag van je studenten en wat doe je ermee? Maakt de online omgeving je meer of minde rbewust van je gedrag?
Neem een klein stukje van je online les op, bekijk jezelf eens kritisch. Wat laat jij aan gedrag zien en wat is daarvan het effect op je studenten? Maak gebruik van het analyse schema van Korthagen.
Verbaal gedrag van de gastheer
Het verbale gedrag van de leraar is erop gericht om de student zich welkom te laten voelen, het contact aan te gaan of te verstevigen en is postief bekrachtigend. Dit noemen we afstemmen, hiermee brengt de leraar zijn gedrag in overeenstemming met het gedrag van de studenten. Om dit afstemmen sneller te laten verlopen kun je gebruik maken van de volgende uitgansgpunten:
- Beschouw de ander als een vriend.
- Benader alles positief
- Heb respect voor de criteria van de ander
- Wees bereid om mee te gaan in de gedachtengang van de ander.
Dit doet de leraar om zich te kunnen verplaatsen in de wereld van de studenten, om daarna het leerproces te kunnen gaan leiden.
Als je de student kent dan weet de leraar wat de studenten willen, nodig hebben, hoe hij ze het beste kan bereiken.
Opdracht 3
Waarom van contact? Een theoretische verdieping.
Het belang voor het maken van contact als basis voor een effectieve les wordt door de hoogleraar Orthopedagogiek Luc Stevens op basis van de zelfdeterminatie theorie van Deci en Ryan als volgt geformuleerd. " De intrinsieke motivatie van studenten wordt aangesproken als de leraar aandacht besteed aan de drie componenten :
- relatie: studenten krijgen waardering om wie ze zijn
- autonomie: studenten krijgen de zelfstandigheid om taken zelf te verrichten
- competentie: studenten hebben vertrouwen en plezier in hun eigen kunnen".
In het contact dat de leraar met de studenten onderhoudt, is het belangrijk dat hij zich sterk maakt voor deze drie basisbehoeften. De rol van gastheer en pedagoog betreft als eerste de basisbehoefte van het maken van contact. Dat kan hij op een praktische manier doen.
- Zo betekent aandacht voor relatie dat een leraar aan een student laat weten dat hij wil luisteren, dat hij de tijd neemt voor interactie. Ook betekent het dat hij belangstelling toont voor de achtergrond van de leerling, dat hij afspraken nakomt en dat hij zorgvuldig omgaat met vertrouwelijke informatie.
De praktische manier om aandacht te besteden aan de andere twee basisbehoeften zijn:
- Een leraar die aandacht heeft voor autonomie van de leerling geeft de leerling echt de keuze om zelf te bepalen welke taken hij maakt en hoe hij dat doet. Hij vertrouwt een aantal organisatorische zaken ook toe aan de leerlingen. Hij waardeert eigen initiatief en doet iets met deze initiatieven en eigen ideeën van leerlingen. Ook daagt hij studenten uit om eigen oplossingen te bedenken.
- Als het gaat om aandacht voor competentie dan geeft de leraar actief beurten aan alle studenten. Verder geeft hij hen ruimte voor een eigen werk- en leerstijl en stelt hij vragen waardoor studenten gaan reflecteren op hun eigen handelen.
Hier wordt in de andere rollen nog specifiek aandacht aan besteed.
Zelfdeterminatie theorie van Deci en Ryan verder uitgelegd
Hoe kun je het contact verstevigen vooral als het een online omgeving betreft. Kees van Overveld spreekt in zijn artikel Sociaal emotioneel leren in de school, 2017 over de SEL competenties.
De vijf SEL-competenties Het aanleren van SEL-competenties kan aan het bereiken van een veilige leer- en leefomgeving binnen het onderwijs bijdragen. De levensvaardigheden waar het om gaat, zijn uitgewerkt in drie groepen competenties: de ik-competenties, de jij-competenties en de wijcompetenties.
Competentie 1: Besef van zichzelf. Besef hebben van zichzelf (of zelfbesef) verwijst naar de bewuste kennis die een leerling van zichzelf heeft. De nadruk ligt hierbij op de emotie. Een leerling met zelfbesef kan lichaam en gevoel aan elkaar koppelen.
Competentie 2: Zelfmanagement is het controleren van je gedachten en je handelingen, waardoor op weloverwogen wijze een strategie kan worden bedacht en ingezet om een (mogelijk) probleem effectief en doelgericht het hoofd te bieden. Daarbij houd je rekening met (heftige) emoties die je bij jezelf bemerkt.
Competentie 3: Besef van de ander is de wetenschap dat de gevoelens, gedachten en het gedrag van de ander kunnen verschillen of overeenkomen met je eigen gevoelens, gedachten en gedrag, en dat je altijd de keuze hebt om je eigen gedrag aan de ander aan te passen.
Competentie 4: Relaties hanteren is de vaardigheid om in verschillende contexten op constructieve en positieve wijze sociaal gedrag te kunnen uitvoeren. Het gaat over relaties aangaan, onderhouden en het voorkomen van uitsluiting en probleemgedrag. Ook het weerstaan van sociale druk en het oplossen van problemen horen daarbij.
Competentie 5: Keuzes maken wil zeggen dat je de kennis, vaardigheden en attitudes, die zijn afgeleid van de andere vier SELcompetenties, inzet om in diverse sociale contexten verantwoordelijke keuzes te maken voor jezelf, de ander en de omgeving. Deze vijfde competentie is vooral een morele competentie.
Deze competenties komen terug in onderstaande afbeelding waarin specifiek beschreven is hoe hier aandacht aan te besteden, beschreven voor de VO context maar zeker bruikbaar in de MBO context.
Aandacht voor sociaal emotioneel leren online
De presentator
In de rol van presentator vangt de docent de aandacht van de studenten en betrekt zij hen actief bij de les die ze gaan volgen.
Tijdens de online les kan de docent snel in de deelnemerslijst zien wie aanwezig is en wie niet en of de studenten hun camera en microfoon aan of uit hebben. Er is echter veel minder zicht op hoe ze erbij zitten en of ze klaar zijn om te kunnen starten met de les. Hoe geef je als docent invulling aan de rol van de presentator onder deze omstandigheden?
Gedrag roept gedrag op
In de rol van de presentator vang je de aandacht, zodat de studenten vervolgens met de lesinhoud aan de slag kunnen. Timothy Leary heeft een roos ontworpen, waarin hij laat zien hoe gedrag van de ene persoon gedrag bij de andere persoon oproept.
Omdat je tijdens een online les veel minder informatie krijgt over het effect van jouw gedrag op de studenten, is het nog meer nodig om duidelijk te zijn in de boodschap die je over wilt dragen. Dit betekent duidelijke regels over camera's en microfoons aan/uit, op welke wijze je reageert in de chat en wie er aan het woord is. Deze duidelijkheid geef je in taal, maar vooral in non-verbale communicatie. Bekijk onderstaand filmpje over de Roos van Leary en maak vervolgens opdracht 1.
Waartoe dient deze les?
"De essentie van de rol van presentator is dat hij de aandacht naar zichzelf en naar de doelen van de les brengt. Leraren zijn niet alleen bij aanvang van de les presentator, ook in de loop van de les zijn er momenten waarop ze deze rol opnieuw inzetten, bijvoorbeeld bij het wisselen van instructie naar groepsopdrachten of wanneer de aandacht van leerlingen verslapt. In het basisonderwijs zet de leraar deze rol ook gedurende de hele dag in: aan het begin van de dag, bij aanvang van een nieuwe les of bij aanvang van het zelfstandig werken." (bron: https://www.cps.nl)
Indien de docent dus een goede start van de les wil hebben, zal ze duidelijk moeten communiceren, maar ook duidelijk moeten zijn in wat er deze les geleerd gaat worden door de studenten. Naast het helder formuleren van een leerdoel, zal het ook duidelijk moeten zijn, waarom het nodig is om dit leerdoel te behalen. Studenten kunnen dan zelf verantwoordelijkheid nemen in wat zij nodig hebben om de doelen te bereiken.
In dit artikel kun je een verdieping lezen over de relatie tussen leerdoelen en eigenaarschap.
De didacticus
De didacticus
De rol van didacticus is de rol waarin de leraar zijn vak overdraagt door didactische vaardigheden toe te passen. De didacticus is in staat om het leerproces van de groep en het individu te sturen en te begeleiden. Dit is de tweede pijler. Persoonlijk contact is de eerste pijler.
In de rol van didacticus leert de leraar zijn studenten kennis, vaardigheden en attitudes. Dit doet hij ondermeer door na te denken over wat hij zijn studenten aan wil leren, hoe hij zijn studenten het wat aan wil leren en vooral ook waarom hij ze het wat aan wil leren.
Hierbij is het wat, de inhoud. Het hoe, de leerstrategie of denkstappen en het waarom bv.de beroepscontext waarin het nodig is.
Dit nadenken over doet hij gestructureerd en geeft hij weer in een lesopzet.
Het afstandsleren zorgt ervoor dat een aantal elementen die in een fysieke omgeving als vanzelf sprekend zijn ( nl alle studenten zien) afwezig is, hierdoor is direct reageren minder mogelijk.
Voorbeeld: In de fysieke lessituatie kijk ik de klas rond terwijl ik instructie geef, ik zie aan allerlei nonverbale gedragen of een student iets wel of niet snapt. Ik kan gelijk inspelen op de situatie.
Dit vraagt om nog meer dan normaal nadenken over wat je aan wil leren en vooral hoe je het aan wil leren.
Lesvoorbereidings formats
Het didactisch analyse model van van Gelder geeft inzicht in de stappen die de didacticus gestructureerd moet nemen om tot een lesplan te komen. Het model geeft duidelijk richting aan het leren van de studenten en daarmee richting aan zijn les.
Het model bestaat uit 4 onderdelen:
- Doelstelling
- Beginsituatie
- Onderwijs en leermiddelen
- Bepaling van resultaten
De pijlen in het model staan tussen doelstelling en beginsituatie en van bepaling naar de resultaten naar de doelstelling. Deze pijlen betekenen dat als de beginsituatie veranderd, dat de doelstelling ook kan veranderen. En als de doelstelling veranderd, dat de bepaling van de resultaten ook kan veranderen. Bij verandering van de buitenring verandert het onderwijs en de leermiddelen.
Voorbeelden van de verschillende lesformats staan bij bestanden in teams.
Sturen en begeleiden van leren
In dit onderdeel leggen we kort alle aspecten van het model uit, zodat helder wordt wat er in een lesformulier beschreven kan zijn om het leren te begeleiden en sturen.
Leerdoelen en Leerresultaten.
Leerresultaten moeten behaald worden op het einde van de opleiding. Ze richten zich op de hoogste beheersingsniveau wat voor de opleiding nodig is. Binnen het MBO beschreven in het Kwalificatiedossier van de opleiding.
Daarom kun je Leerresultaten het best vertalen naar leerdoelen die je uitsplitst op meerdere beheersingsniveaus. De Taxonomie van Bloom en de Piramide van Miller (voor vaardigheidsonderwijs) zijn hiervoor een hulpmiddel.
Deze leerdoelen zijn concreter en geven aan wat studenten op korte termijn moeten bereiken. Idealiter worden in een leerdoel het verwachte gedrag, de leerinhoud, de voorwaarden en de prestatie geëxpliciteerd, zodat studenten in staat zijn de OLR's gaandeweg te bereiken.
Piramide van Miller
Beginsituatie:
De beginsituatie dat is het niveau wat de studenten al beheersen voordat de leraar start met de les. Het is belangrijk dat de leraar rekening houdt met het niveau van de studenten en de lesstof laat aansluiten bij de kennis en vaardigheden die de studenten al hebben. Om de beginsituatie te bepalen is meer nodig dan alleen kennis van het niveau.. Het is daarnaast van belang dat de leraar weet wat er in de leefwereld van zijn studenten speelt. Ook moet de leraar weten waar de interesses van de studenten liggen en wat hun belevingswereld is. Tenslotte is kennis van de ontwikkeling van het student nodig. Denk hierbij aan de ontwikkeling van de prefrontale cortext, die in het puberbrein centraal staat. Al deze factoren zorgen voor aansluiting bij de beginsituatie
De leraar doet dit door vragen te stellen:
- in het contact proces over belevingswereld en leefwereld.
- start van de les door het denkproces te activeren door vragen te stellen op verschillende denkniveau's.
Leer en aanpakstrategie:
Een leerstrategie is de specifieke aanpak van een student om het leerproces te ondersteunen en een leerdoel te bereiken. Bij iedere opdracht zet de student een leerstrategie in die hij denkt nodig te hebben. Het betreft hier vaardigheden als:
- het overzien van een taak
- het leren van de feiten en begrippen
- de samenhang benoemen
- Ordenen
- Overeenkomst en verschillen benoemen enz
Een aanpakstrategie is een stappenplan dat het leer- en denkproces van de student ondersteunt bij het maken van een opdracht. Het betreft dan een combinatie van strategieen zoals orienteren, plannen, memoriseren, reflecteren enz. De student heeft dan een volgorde bepaald waarin hij het probleem aan gaat pakken.
Didactische werkvormen:
Een didactische werkvorm is de manier waarop de didacticus de onderwijsleersituatie vormgeeft.
Didactische werkvormen zijn in te delen in verschillende groepen, zoals:
- Instructievormen
- Interactievormen
- Discussievormen
- Opdrachtvormen
- Samenwerkingsvormen
- Schrijfopdrachten
- Spelvormen
Voorbeelden van didactische werkvormen zijn: de vertelling, een interview, rollenspel of een brainstorm.
De didactische werkvorm moet aansluiten bij het lesonderwerp en rekening houden met de verschillen tussen de studenten. Bij het kiezen voor een didactische werkvorm is het van belang om te letten op de beginsituatie, de groeperingsvorm en de leeractiviteit.
Bij het kiezen voor een didactische werkvorm is het belangrijk dat de didacticus zich afvraagt welke vorm in deze situatie het meest geschikt is. De doelstelling met zijn beheersingsvorm, de leervoorkeuren van de student, de mogelijkheden fysieke of afstands les zijn allemaal vragen die didacticus zichzelf stelt voordat hij een keuze maakt,
Geven van een complete instructie.
De didactische werkvormen vragen om een complete instructie waarbij de didacticus duidelijk uitleg geeft over de aanpak van de opdracht en leerstrategieen die hiervoor nodig zijn. Een complete instructie bestaat uit 6 stappen:
Voor docenten die al meer ervaren zijn is er de mogelijkheid om naast de complete instructie bestaat er ook de directe instructie een manier waarin al gelijk differentiatiemogelijkheden zijn verwerkt.
Opdracht: vanuit “Wijze lessen” eigen manier van lesvoorbereiding doorontwikkelen
In de bibliotheek staat het digitale boek “wijze lessen”.
1. Kies 2 bouwstenen, waarvan je recente voorbeelden kunt noemen waarin je deze succesvol hebt ingezet. Lees de bouwstenen door, maak korte aantekeningen om je succeservaring toe te kunnen lichten. (10 min)
2. Wissel uit in je groep: wat zijn de succeservaringen?
Luisteropdracht: welke vaardigheden/competenties hoor je in het verhaal van de anderen? Benoem deze. schrijf feedback die je krijgt op. (20 min)
Vervolgopdracht als thuisverwerking.
3. Kies 1 bouwsteen, waar jouw vervolgstap in het leren ligt. Maak een concrete lesvoorbereiding, waarbij je rekening houdt met deze bouwsteen. Benoem voor jezelf welke (wellicht nieuwe) vaardigheden/competenties je hierbij gaat inzetten. (20 min)
4. Wissel deze uit met 1 persoon en vraag om feedback.
De bouwstenen van wijze lessen, zie bestanden in teams
Verdere verdieping
Uitleg 12 bouwstenen
De 12 wijze lessen zijn geschreven door de Open universiteit en vrij beschikbaar gesteld. Op deze site vind je nog extra uitleg en ondersteunend video materiaal.
De taxonomie van Bloom uitgelegd
Kennisclip: De piramide van Miller
Ontwerpen van onderwijs met gebruik van Miller
Op de site van onderwijs bureau Dekkers wordt helder uitleg gegeven hoe je met gebruik van de Piramide van Miller onderwijs kunt ontwerpen.
Bijlagen: Formats lesvoorbereiding
De pedagoog
In de rol van de pegagoog zorgt de docent ervoor dat de student tot leren kan komen. Dit betekent dat er veiligheid, duidelijkheid en structuur moet zijn. Hoewel elke docent op zijn eigen wijze invulling geeft aan een veilig leerklimaat, zijn er een aantal voorwaarden waar altijd aan voldaan moet worden. de eerste is een positieve benadering. daarnaast moeten er grenzen gesteld worden en moet er structuur geboden worden.
sturen op gedrag
Onder het tabblad over de rol van de presentator kan je de uitleg over de Roos van Leary vinden. in de rol van de pedagoog is het zinvol om binnen dit model niet alleen te kijken naar welk gedrag je neer wilt zetten en dus bij de student wilt oproepen, maar ook naar hoe je wilt reageren op het gedrag dat de studenten tijdens de les laten zien. Een student die veelal in het Samen-Onder kwadrant zit, zal een andere benadering vragen, dan een student die veelal in het Samen-Boven kwadrant zit. Tijdens het samenwerking in opdrachten kan je hier juist gebruik van maken, of de studenten uit dagen om met nieuw gedrag te oefenen.
Opdracht: Breng van een klas in beeld waar in de Roos van Leary de studenten veelal zitten. je kan hiervoor gebruik maken van een test (https://www.123test.nl/leary/), maar eigen observaties kunnen je hier ook bij helpen. Beschrijf per student op welke wijze je gebruik kan maken van deze kennis bij het samenwerken tijdens opdrachten.
Verdieping: dramadriehoek en winnaarsdriehoek
Ongewild kan je in met een student in een negatieve interactie terecht komen, waar je maar moeilijk uit lijkt te kunnen komen. Het patroon waar je dan in belandt, wordt ook wel de "Dramadriehoek" genoemd. Het is de kunst om vanuit de Dramadriehoek de overstap te maken naar de "Winnaarsdriehoek", zodat je weer terug bent bij een veilig en positief leerklimaat.
Oorsprong in transactionele analyse
De dramadriehoek en winnaarsdriehoek hebben hun oorsprong in de transactionele analyse. Deze theorie, waarvan Eric Berne de grondlegger is, gaat ervan uit dat je zelf keuzes kunt maken in hoe je reageert. er zijn 3 basisposities waaruit je kunt kiezen: Ouder, Volwassene of Kind.
De TA gaat er van uit dat we de keus hebben uit hoe we communiceren. En elk gedrag heeft zowel positieve als negatieve kanten. Dit betekent, dat je kunt kiezen om te reageren vanuit de Ouder (positief of negatief), vanuit de Volwassene (altijd neutraal) of vanuit de Kindpositie (positief of negatief). Indien je voortdurend vanuit de Ouder of Kind positie reageert, zul je de ander ook blijven uitnodigen om op dezelfde wijze terug te reageren. Hierbij is het vaak zo, dat Ouder gedrag Kindgedrag oproept en andersom, waardoor de dramadriehoek ontstaat.
In de interactie met anderen kunnen we altijd kiezen vanuit welke positie we reageren. Indien het ons lukt om blijvend in de Volwassen positie te komen, zullen we de ander uitnodigen om naar de winnaarsdriehoek te komen. Bij studenten betekent dit, dat ze meer in staat zullen eigenaarschap voor hun leren te nemen.
Opdracht: Neem tijdens je eerstvolgende les waar wat er gebeurt. Wat zijn momenten dat je merkt dat je uit de Volwassen rol in de Ouder of Kind positie terecht komt? Beschrijf voor jezelf van een aantal momenten waarop dit gebeurt welk gedrag de student(en) lieten zien waardoor dit gebeurde. Beschrijf daarnaast, wat je hebt gedaan of zou kunnen doen, om hier weer uit te komen een volgende keer. Wat leer je hiervan? wat wil je een volgende les uitproberen?
De pedagoog als klassenmanager
Klassenmanagement omvat alle maatregelen die een leerkracht neemt om een ideaal leer- en werkklimaat te creëren.
Met andere woorden: klassenmanagement is de manier waarop het onderwijs georganiseerd wordt. Het gaat hierbij niet alleen om regels, maar om veel meer aspecten: de lesinhouden, de manier van werken, de instructie en de relatie tussen leerkracht en studenten. Bij goed klassenmanagement zijn de competenties van de leerkracht belangrijk, hij/zij moet bijvoorbeeld duidelijk en consequent zijn. En ervoor zorgen dat de lestijd effectief gebruikt wordt, de inhoud moet aansluiten bij de leerbehoefte van de studenten.
Bij goed klassenmanagement gaat het niet alleen om het goed oplossen van problemen, maar vooral om het voorkomen van problemen. Goed klassenmanagement betreft de vier aandachtsvelden ( M. Slooter, 2018):
1. Preventie van probleem gedrag
2. Didactische vaardigheden
3. Regels en afspraken
4. De inrichting van het lokaal
Hieronder gaan we in op deze 4 aandachtsvelden.
Preventie probleemgedrag
Het om het voorkomen van probleemgedrag. Door de studenten bewust te zien en te kennen ( de gastheer), de studenten positief te benaderen en tegelijkerijd aan te spreken op de regels, ook al is het een 'lastige' groep (de pedagoog). Hierbij kun je gebruik maken van de zaagtand methode:
1. Het erkennen van de student in zijn vraag. behoefte.
en
2. benoemen van de regel of dat wat jij van hem verwacht.
Deze benadering zorgt voor vriendelijkheid en duidelijkheid.
Didactische vaardigheden
Het handboek voor leraren beschrijft de vijf didactische vaardigheden ( J. Kounin, 1977) die van belang zijn tijdens het lesgeven.
- Continu signaal
- Alertheid
- Overlappen
- De klas erbij houden
- Student verantwoordelijkheid
Continu signaal:
Continu signaal betekent dat de studenten er de hele les bij blijft. Ook als de studenten aan het werk zijn, heb jij de regie over wat er moet gebeuren.
Je creëert een continu signaal door: goede lesvoorbereiding, contact maken en regie te houden. Jij stuurt de studenten aan in hun leren.
Wisselmomenten
Het moeilijkst zijn wisselmomenten. De overgang van uitleg van theorie naar de verwerking ervan. Dit vraagt om een helderer instructie van de verwerkingsopdracht. Het helpt om het volgende op een rijtje te hebben voor de studenten:
- Wat moet hij doen?
- Hoe pakt hij het aan?
- Bij wie krijgt hij hulp (jou/medeleerling/antwoordenboek)?
- Hoeveel tijd? (vijf minuten, rest van de les, meerdere lessen, huiswerk)?
- Wat doe je met het resultaat? (inleveren, vergelijken met buurman, niets is geen optie)
- Wat doet hij als hij klaar is (inleveren wel/niet, andere opdracht, iets voor zichzelf).
Do’s
- Niemand kleppert door je uitleg heen
- Meteen ingrijpen (vriendelijk benoemen) als het wel gebeurt (nee, we praten via de vingers)
- Noem namen
- Duidelijk zijn (dit is de regel, dat is niet onaardig, dat biedt veiligheid, je hoeft ook niet meteen straf te geven)
- Dress one level up (net even netter dan de leerling)
- Geef relevantie van leerstof (dit moet je weten op toets/dit kun je in je leven daarvoor gebruiken)
N.a.v. 4.3 t/m 4.7 in Walter Geerts en Rene van Kralingen (2011) Handboek voor leraren
Alertheid
Gedurende de lessen heb je als leraar in de gaten wat zich in de klas afspeelt. Hiervoor is het nodig dat je de studenten ziet ( in beeld hebt), oogcontact hebt zodat je tijdig kan reageren.
Het is belangrijk om zicht te hebben op wat onschuldig gedrag is wat je kunt laten gaan en wat onacceptabel gedrag is waar je gelijk aandacht aan moet besteden.
Bij fysieke lessen sta je zo min mogelijk met je rug naar de groep, kiest een centrale positie zodat je iedereen kunt zien en bijonline lessen zorg je dat je alle studenten ziet.
De klas erbij houden:
Dit betekent dat alle studenten betrokken zijn bij je les, ook studenten die niet aan de beurt zijn.
Als je bijvoorbeeld een vraag stelt wacht dan 5 tellen, geef alle studenten de tijd om na te denken, laat dan pas antwoord geven.
Er zijn verschillende manieren waarop je de klas erbij kunt houden. In de fysieke lessen bijvoorbeeld door welkvormen te gebruiken waarbij iedereen inbreng moet hebben, bv denken-delen-uitwisselen, gebruik van een kahoot en andere cooperatieve werkvormen waarbij studenten afhankelijk van elkaar zijn om tot het juiste antwoord te komen.
Bij het afstandsleren kun je gebruik maken van dezelfde didactsiche werkvormen, daarnaast vormen chat en whiteboard een mooie manier om van iedereen inbreng te vragen.
Individuele aanspreekbaarheid creeert actief leren en eigenaarschap.
Student verantwoordelijkheid of eigenaarschap
Eigenaarschap van leren is de mate waarin de student verantwoordelijkheid neemt voor zijn eigen leerproces. Om het eigenaarschap van leerlingen te versterken kun je onder meer de motivatie, betrokkenheid, zelfsturing en metacognitieve vaardigheden bevorderen.
Tien tips om eigenaarschap te vergroten, Onderwijs maak je samen.
Verdieping beinvloeden van eigenaarschap
Via deze link kun je een eerste verdieping maken in de literatuur rondom het beinvloeden van eigenaarschap.
Regels en afspraken
Overlappen
Je moet twee dingen tegelijk doen: orde houden en lesgeven. Laat ordemaatregelen niet de voortgang van je les blokkeren. Dan haken er nog meer af.
Escalatieladder
Grijp meteen in. Anders heb je grote conflicten. Een volgorde:
- Even stil zijn
- Vingers knippen (ben ik zelf op tegen, vind ik meer iets voor dieren)
- In de richting van de leerling lopen
- Complimenten aan goed werkende leerlingen
- Naam noemen (niet te vaak dezelfde, dat werkt averechts)
- Ik boodschap: ik vind je gedrag niet goed, ik wil dat je nu dit of dat doet
Verantwoordelijkheid
De student moet ook wat doen (opdracht/huiswerk). Maar dat gaat niet altijd goed. Opdracht niet af, huiswerk niet op orde. Strijk jij met de hand over je hart? Stel jij de inlever deadline steeds uit?Alleen bij zeer goede redenen.
Stel geen regels op die je niet kunt handhaven, geef geen opdrachten als je niet controleert/ bespreekt en geef geen deadlines als je ze toch niet houd.
Je voedt anders de gedacht: Je komt er bij meneer of mevrouw X toch wel mee weg.
De rol van pedagoog, de escalatieladder
Verwerkingsopdracht
Opdracht 1: Verbinding aan de 12 bouwstenen.
Pak de 12 bouwstenen van de Wijze lessen er nog eens bij, hoe dragen deze bij aan jouw klassenmanagement? Beschrijf dit per bouwsteen.
Opdracht 2: Wie ben jij als klassenmanager?
Kijk nog eens terug naar de fragmenten die je al van je lessen opgenomen hebt.
Ga aan de hand van bovenstaande theorie na waar jij al regie neemt over de lessituatie en waar de regie je nog ontglipt.
Waarin ligt hier je nieuwsgierigheid? Wat wil je leren of onderzoeken en hoe kun je dit verbinden aan een beroepsproduct.
De afsluiter
In de rol van de afsluiter maakt de student aan de docent zichtbaar wat de leeropbrengst van de les is. Dit kan op inhoud zijn, bijvoorbeeld dat de student de stof die deze les behandeld is op het gevraagde niveau (Bloom of anders, zie rol didacticus) kan verwoorden. Dit kan echter ook op proces zijn, waarbij de student kan aangeven aan welke SEL competentie (zie rol gastheer) hij deze les actief heeft gewerkt. Dit kan op individueel niveau, maar ook op groepsniveau plaatsvinden.
Doordat de student gevraagd wordt om het hetgeen hij geleerd heeft te verwoorden, krijgen zowel de student als ook de docent inzicht in wat er geleerd is. De student weet hierdoor wat hij geleerd heeft en wat hij nog te doen heeft voor een volgende les en kan daarmee het proces van deze les afsluiten. Er ontstaat hiermee ruimte voor de volgende les, veelal van een collega voor een ander vak. De docent kan daarnaast zijn voorbereiding voor de volgende les aanpassen op de informatie die hij nu heeft.
De rol van de afsluiter komt vaak in de knel, doordat eerdere onderdelen van de les uitlopen. Indien de docent de afsluiter meer beschouwd als het laatste onderdeel van de didacticus en hier dus bewust een werkvom voor inzet, net als bij eerdere onderdelen van de les, zal dit minder snel gebeuren. Een belangrijk hulpmiddel hierbij is, om tijdens de afsluiting van de les terug te komen op de leerdoelen die aan het begin van de les gesteld zijn. voor tips over werkvormen: zie onder andere deze link.
Opdracht: bereid voor een les die je binnenkort gaat geven naast de werkvormen in de rol van de didacticus ook een werkvorm voor die past bij de rol van de afsluiter. Bepaal vooraf of je de werkvorm in wilt zetten op inhoud, proces of beiden.
De coach
De rol van de coach is erop gericht om de student te leren om zijn eigen leerproces te reguleren. in de afgelopen 20 jaar is er veel onderzoek gedaan naar hoe je als docent het meeste effect hebt, op het leren van de student. Hieruit komt naar voren dat docenten die het leren centraal stellen en hoge verwachtingen hanteren meer impact (deep learning) hebben op het leren van studenten (Potiek en Verbaan 2019). Van docenten vraagt dit over het algemeen een verschuiving van de mindset, waarbij het leren centraal komt te staan, in plaats van het onderwijzen.
Coachende vaardigheden
Als coach wordt er veel van je verwacht, waardoor het soms lastig is om te beginnen. In de praktijk pas je al veel vaardigheden toe, omdat luisteren en vragen stellen iets wat we de hele dag door al doen als docent. Over het stellen van vragen vindt je op de volgende pagina meer informatie.
Naast het luisteren en stellen van vragen zijn er onderliggend een aan kwaliteiten en (praktijk) principes, die voor elke coach van belang zijn. Deze vindt je hieronder. Samenvattend gaat het er hierbij om, dat je het leren van de student centraal stelt, en dat je kijkt wat jij daarvoor hebt te doen, om de student in beweging te krijgen.
Kwaliteiten van de coach
Potiek en Verbaan (2019) geven aan dat er een aantal basiskwaliteiten is, die je als coacht dient te bezitten. het gaat hier bij om:
- Het hebben van zelfkennis
- Het werken vanuit een visie
- Het beheersen van gesprekstechnieken
- Het geven van aanwijzingen en reflectie
- Het hebben van inlevingsvermogen
- Integriteit
- Resultaatgericht werken
Het ABCDE van de leercoach
Naast kwaliteiten benoemen Potiek en Verbaan (2019) ook 5 praktijkprincipes die de leercoach hanteert in zijn les, praktijksituatie of coachgesprek:
Afstemmen: aandacht hebben voor de leeraanpak en de leerhouding van de lerende, perspectiefname.
Betrokken zijn: Begrip tonen voor de eigenheid (autonomie) van de lerende, stimuleren van leren en (zelf)inzicht door systemisch reflecteren.
Cyclisch werken: Structureren van de drie fasen in het leerproces en stimuleren van zelfregulering in de context.
Doelgericht werken: Bewust stimuleren van doelgericht leren met passend gedrag in de context.
Eigenaarschap creeren: Bevorderen van zelfsturing, zelfcontrole en zelfregulatie in leren en leven.
Opdracht: Bekijk bovenstaande kwaliteiten en praktijkprincipes. Kies hiervan 1 uit, waar je de komende tijd aandacht aan wilt besteden. Dit kan zijn in gestructureerde gesprekken (zie volgende pagina) of in een reguliere klassensetting, waarbij je het leren van de studenten begeleidt. Bepaal voor jezelf wat je concreet wilt uitproberen en reflecteer hier vervolgens op.
Structuur van begeleidingsgesprekken
Tijdens een coachgesprek doorloop je een aantal stappen. hieronder zie je welke dat zijn:
Middels onderstaande link kan je de toelichting vinden over wat deze stappen precies inhouden. een aantal tips hierbij: Het is niet verplicht om de stappen in volgorde af te lopen. In grote lijn zal het gesprek wel deze lijn volgen, maar luister naar de student als je in gesprek bent en sluit bij hem aan. Dit betekent dat je soms terug gaat en soms een stap overslaat. Belangrijk is dat je je bewust bent tijdens het gesprek waar je bent en of dat ook de juiste plek is. Als je in het gesprek merkt dat jullie te lang bij het probleem blijven hangen (reflectie), kan het zinvol zijn om dit te benoemen en samen de stap naar doelen stellen te maken. Of als je merkt tijdens het bepalen van strategien, dat de de gekozen strategie niet bij de doelen past, kan je ervoor kiezen om te vragen of de student terug wil naar het originele doel, of dat het doel bijgesteld moet worden. Zorg dus dat je de stappen als middel gebruikt om jezelf scherp te houden op de stappen die gezet moeten worden, maar dat het middel geen doel op zich wordt.
Vragen stellen tijdens een coachgesprek
Het stellen van vragen is een kunst op zich. Er zijn veel modellen die je structuur kunnen bieden, bij het stellen van vragen. Op deze pagina is ervoor gekozen om het model van Bateson toe te lichten, omdat bij zelfregulering het belangrijk is, dat de student vragen krijgt die niet alleen op het niveau van gedrag (vragen goed of fout beantwoorden), maar ook op de hogere niveaus (overtuigingen, identiteit en kwaliteiten) liggen.
Gregory Bateson, een Britse bioloog, antropoloog en filosoof, introduceerde de gedachte dat in het menselijk denken en leren een hiërarchie van neurologische niveaus te onderscheiden is. De onderlinge samenhang tussen de logische niveaus wordt door Bateson als volgt gedefinieerd:
- Een hoger logisch niveau organiseert de informatie op de onderliggende niveaus
- Veranderingen en leerprocessen op een bepaald logisch niveau vragen om stabiliteit op het naast hogere niveau
- Een verandering op een hoger logisch niveau zal veranderingen op de lagere niveaus teweeg brengen
- Een verandering op een lager logisch niveau kan verandering op een hoger niveau teweeg brengen
- De oplossing voor een probleem ligt doorgaans op een ander (hoger of lager) logisch niveau dan het probleem zelf
- Op ieder logisch niveau verlopen de leerprocessen anders en komen veranderingen op een andere manier tot stand
Hieronder zie je de verschillende niveaus van Bateson weergegeven (bron: coachcenter.nl via deze link).
Het is de kunst om te bepalen op welk niveau je een vraag hebt te stellen, zodat je de student in beweging krijgt en er leren plaats kan vinden.
Opdracht: Bereid een coachgesprek met een student voor. gebruik hierbij de stappen voor het coachgesprek van de vorige pagina. Bereid per stap een aantal vragen voor, die je passend bij de student zou kunnen stellen. Voer vervolgens het gesprek met de student. Kijk hierbij of je gebruik kunt maken van de vragen die je vooraf bedacht hebt. Welk effect hebben de vragen op het gesprek? Wat leer je daarvan? Wat wil je de volgende keer uitproberen? Maak hierbij eventueel gebruik van deze vragen.