Intro
Welkom op deze wikiwijs.

Deze site is gemaakt om te gebruiken naast de oefenopdrachten die je op je BPV moet uitvoeren. Je kunt hier meer verdiepingsmateriaal vinden over bijvoorbeeld observeren, rapporteren, maar ook over intervisie. Deze wiki kun je thuis gebruiken, wanneer je met je oefenopdrachten bezig bent, maar we gaan er ook klassikaal mee aan de slag, met bijvoorbeeld oefeningen. Op deze manier kun je gerichter en praktischer bezig zijn met de oefenopdrachten.
Op deze wiki vind je per onderwerp de theorie en daarop volgend een oefentoets, zodat je zelf kunt checken of je de theorie heb begrepen.
Ook kun je extra aanvullend materiaal vinden, zoals een gesprekagenda, of de BPV-wijzer. Succes!
Waarnemen (inventariseert ondersteuningsvragen van de cliënt.)
Wat is waarnemen?
Stel, je zit op een terras midden in het centrum lekker mensen te bekijken die voorbij komen. Je luistert half naar de gesprekken en zwaait af en toe naar iemand die je kent. Het valt je op dat veel mensen vrolijk kijken en dat veel vrouwen bloemetjesjurken dragen. Je ziet een paar kinderen achter een hond aanrennen en je hoort op de achtergrond muziek die je niet meteen kunt plaatsen. Je neemt waar.
Waarnemen doe je altijd, in elke situatie: tijdens je werk, in je vrije tijd en zelfs als je slaapt. Je zou doodmoe worden als je alle prikkels die binnenkomen bewust zou waarnemen. Je hersenen schiften al een hoop binnenkomende prikkels ‘aan de voordeur’, zodat je niet overladen wordt. Meestal ben je je niet eens zo bewust van wat je waarneemt en reageer je intuïtief, vanuit je gevoel. Je handelt dan op basis van een subjectieve waarneming. Dat is nuttig, want zo kun je razendsnel op het juiste moment reageren. Je gevoel klopt vaak, maar niet altijd. Als je met mensen werkt, is het belangrijk om bewust stil te staan bij wat je waarneemt. Dat levert je veel informatie op, die je kunt gebruiken in de manier waarop je cliënten begeleidt. Hoe je handelt, hangt namelijk af van de manier waarop je dingen hebt waargenomen. Of eigenlijk: van de manier waarop je betekenis hebt gegeven aan wat je hebt waargenomen, dus hoe je je waarneming interpreteert. Eerdere ervaringen, culturele achtergrond en omgeving bepalen hoe iemand de werkelijkheid ziet. Dat verschilt dus van persoon tot persoon.

De functie van waarnemen
In je werk is het belangrijk je bewust te zijn van wat je waarneemt. Als je goed kijkt naar hoe een cliënt of een groep met een situatie omgaat, krijg je informatie die je nodig hebt om professioneel te handelen:
- om in je handelen goed aan te kunnen sluiten bij de situatie of de persoon;
- om een situatie of een persoon beter te begrijpen;
- om een goed beeld te krijgen van een situatie of een persoon op basis van feiten;
- om een vraag te beantwoorden.
Signaleren is eigenlijk een gevolg van een goede waarneming. Wanneer je goed waarneemt (met gebruik van alle zintuigen), vallen ook de bijzonderheden op; die signaleer je en je schat in of je moet handelen.
Bijvoorbeeld: een peuter dreigt op de kast te klimmen. Iemand gedraagt zich anders dan dat je van hem gewend bent. Iemand heeft altijd dezelfde armoedige kleren aan. Een cliënt die normaliter vrolijk is, lijkt de afgelopen dagen wat somber en stilletjes.
Je bent alleen in staat om veranderingen te signaleren als je ook zicht hebt op de ‘normale’ gang van zaken. Soms laten cliënten heel kleine dingen zien, soms verandert er iets in de sfeer in een groep. Een goede waarneming maakt dat je zulke signalen eerder oppikt en over kunt gaan tot handelen als dat nodig is. Soms gaan er alarmbellen rinkelen, soms heb je wat meer tijd om te checken of je waarneming klopt. Bij professioneel handelen hoort dat je je waarneming checkt. Dit kan door je collega’s te vragen hoe zij de situatie hebben waargenomen en diezelfde vraag aan jezelf te stellen. Om de vragen te kunnen beantwoorden ga je gerichter kijken. Als je dat doelgericht, systematisch en planmatig doet, spreken we van observeren. Aan de hand van vragen kijk je naar waarneembaar gedrag en leg je vast wat je ziet. We komen later uitgebreid terug op het observeren.
Signaleren : opmerken, constateren. Opvangen van tekens dat er iets niet klopt.
Vormen van waarneming
We nemen waar met al onze zintuigen. Onze zintuigen reageren op prikkels die op ons afkomen. Er zijn vijf verschillende vormen van waarnemen, die zijn gekoppeld aan onze vijf zintuigen:
- Zien: ogen
- Horen: oren
- Ruiken: neus
- Voelen: huid en het lichaam
- Proeven: tong
Niet iedereen neemt hetzelfde waar. Dat heeft soms te maken met fysieke beperkingen. Oudere mensen zien en horen meestal wat minder goed dan jongeren. Blinden nemen niet waar met hun ogen, daardoor zijn de zintuigen horen en ruiken bij hen sterker ontwikkeld. Maar het verschilt ook per individu. Je merkt soms dat je collega hele andere dingen waarneemt dan jijzelf. Dat heeft te maken met veel verschillende factoren, waaronder in ieder geval de manier waarop iemands zintuigen zijn ontwikkeld
Van prikkel naar waarneming
Voorbeelden
Martine is een ervaren groepsleidster. Maik zit al ruim een jaar in haar groep. Zij kent Maik als een jongen met een kort lontje die regelmatig bij vechtpartijen is betrokken. In haar ooghoek ziet zij Maik een beweging maken naar Danny. Martine grijpt meteen in en roept: ‘Maik, stop, wat hadden we afgesproken?’ Maik reageert verbaasd en verontwaardigd. ‘Wat nou, ik doe helemaal niks. Ik hoef me toch niet te laten slaan?!’ Er volgt een felle woordenwisseling die ermee eindigt dat Maik naar zijn kamer wordt gestuurd om af te koelen.
Wouter is stagiair. Het is zijn eerste dag in deze groep. Op het moment dat deze situatie zich afspeelde, durfde hij niets te zeggen. Maar later komt hij erop terug. ‘Martine, ik begreep jouw reactie op Maik niet. Maik had gelijk, hij werd getreiterd door Danny. Hij reageerde er niet op en dat maakte Danny kwaad. Hij kwam dreigend op Maik af met de woorden: “Zal ik jou eens lekker meppen?”’
Hoe kan het dat Wouter en Martine dezelfde situatie volkomen anders hebben gezien? Dat komt doordat waarnemen een proces is. Verschillende factoren beïnvloeden de uitkomst van dat proces. Schematisch ziet het proces er als volgt uit.
Prikkel → gewaarwording → verwerking → waarneming
Bij de gewaarwording komen brokjes informatie binnen via verschillende zintuigen. Terwijl Martine met iemand aan het praten is, hoort zij een gerucht dat haar aandacht trekt. Haar ogen vangen beweging en een beeld op. Via de zintuigen worden die prikkels naar de hersenen gestuurd.
In de hersenen wordt de informatie verwerkt. Het brein maakt van de brokjes informatie een compleet beeld en geeft er betekenis aan. Martine interpreteert het geluid als dreigende ruzie. De ogen leveren informatie over wat er aan de hand is en wie erbij is betrokken. Martine heeft genoeg aan een heel korte blik om aan het beeld betekenis te geven. Zij herkent de persoon meteen als Maik. Zij weet dat Maik vaak betrokken is bij vechtpartijtjes en interpreteert de beweging als een aanval. Gisteren heeft zij nog afspraken gemaakt met Maik. Zo komt zij tot de handeling waarmee zij wil voorkomen dat Maik weer de fout ingaat.
Wouter heeft de hele affaire tussen Maik en Danny gevolgd. Zijn zintuigen hebben veel meer informatie opgevangen. Het beeld dat zijn hersenen vormen is daarom gebaseerd op meer feitelijke informatie. Zijn gewaarwording is completer. Bovendien heeft hij geen voorinformatie over Danny en Maik. Die kan dus ook geen rol spelen bij de verwerking van de gewaarwording. Daardoor komt de betekenis die Wouter geeft aan het incident dichter bij de werkelijkheid.
Gewaarwording
Je ziet dat er in het proces van prikkel naar waarneming van alles mis kan gaan. Het begint bij de gewaarwording. Je kunt alleen iets gewaarworden als je zintuigen goed werken. Als je doof of blind bent, mis je een groot deel van de prikkels. Maar ook als je zintuigen goed werken, dringt niet alles tot je door. Elk moment van de dag komen er heel veel prikkels op je af. Als je al die prikkels zou opmerken, werd je helemaal gek. Je zou niet meer geconcentreerd met iets bezig kunnen zijn. Als je midden in een spannende film zit, hoor en zie je niet wat er om je heen gebeurt. Je zintuigen nemen alleen de informatie uit de film op. Dat iemand vraagt of je wat wilt drinken, dringt niet tot je door. Pas als iemand heel nadrukkelijk en duidelijk je naam roept met de toevoeging ‘Ik vraag je wat!’, kijk je op. Je wordt alleen de prikkels gewaar die door de selectie komen.
Wat je selecteert, hangt af van:
- wat je zintuigen kunnen waarnemen;
- je psychische toestand;
- je ervaring;
- de aard van de prikkel (je hebt opvallende (sterke) en minder opvallende prikkels).
Om een prikkel te kunnen waarnemen, moeten je zintuigen goed werken. Mensen die een bepaald zintuig missen hebben vaak andere zintuigen extra ontwikkeld. Zo kunnen ze de gemiste waarneming compenseren. Dit is ook een overlevingsstrategie in situaties van nood. Er zijn situaties te bedenken waarin je, ook met normaliter goed functionerende zintuigen, minder goed waarneemt. Aan het eind van een lange, pittige werkdag slaat de vermoeidheid toe. Dit heeft invloed op je waarneming en op het goed verrichten van handelingen. Je neemt minder scherp waar, bent trager etc. Ook je ervaring speelt een belangrijke rol bij het waarnemen. Geluiden waaraan je gewend bent, hoor je niet meer. Als je langs de spoorlijn woont, hoor je de treinen niet meer langskomen. Op de vraag van een bezoeker: ‘Gaat dat nou de hele dag zo door?’, reageer je verbaasd: ‘Hoezo, wat bedoel je?’ Zo is het ook op je werk. Je hoort alleen de geluiden die afwijken van het normale patroon. En daarbij merk je een sterke prikkel eerder op. Sterke prikkels zijn harde geluiden, felle kleuren en doordringende geuren. Kijk maar naar de cirkels op het plaatje. Welke valt je het eerste op?
Sterke prikkels neem je eerder waar
Bekijk deze video. Colour changing card trick
Wat neem je waar?
Verwerking
Het verwerken van prikkels in een ingewikkeld proces, want tijdens die verwerking geven we betekenis aan wat we waarnemen. Een interpretatie van de werkelijkheid. We kleuren het plaatje in met beelden, informatie en ervaringen die we hebben opgeslagen. Je kunt je afvragen of het eigenlijk wel mogelijk is om objectief, zonder eigen invulling te kijken naar een situatie.

Waarnemingsprincipes
Als we waarnemen, hebben we de behoefte om structuur aan te brengen in wat we zien. We willen een ordening aanbrengen om zo een goed beeld te vormen. Er zijn daarbij vier principes te onderscheiden:
- gelijkheid;
- nabijheid;
- geslotenheid;
- logische voortzetting.
Principe van gelijkheid
Het principe van gelijkheid heeft betrekking op de neiging van mensen om een groep te maken van prikkels die op elkaar lijken. In de figuur met zwarte en witte stippen zie je horizontale lijnen. Het lukt je bijna niet om er verticale lijnen in te zien. Volgens ditzelfde principe deel je mensen in op basis van hun sekse en afkomst. Hoe sterker mensen van uiterlijk verschillen, hoe groter die neiging zal zijn. De jongens en de meisjes, de mannen en de vrouwen. Maar als de groep bestaat uit blanke Nederlanders en donker gekleurde Nederlanders van Afrikaanse afkomst, is de kans
Principe van nabijheid
Prikkels die dicht bij elkaar liggen, zie je als eenheid. Dat is het principe van nabijheid. Je ziet op de tekening drie paar lijnen en links een losse streep. Maar je zou ook drie brede banen kunnen zien en rechts een losse streep. Een toevallige voorbijganger die op het verkeerde moment vlak langs een groepje relschoppers loopt, heeft een goede kans om samen met die groep opgepakt te worden. De figuur die bij het groepje hoorde en op dat moment er net even wat verder van is verwijderd, gaat vrijuit.
Principe van geslotenheid
Het principe van geslotenheid houdt in dat we de neiging hebben om losse brokken informatie samen te voegen tot een gesloten geheel. Ondanks de stippellijnen zie je een cirkel en een rechthoek. Zo kan het zijn dat je vol overtuiging beweert dat je zag dat Pieter een dropje uit de snoeppot pakte. In werkelijkheid zag je Pieter richting snoeppot lopen, werd je aandacht even afgeleid toen hij erlangs liep, en vervolgens zag je Pieter een dropje in zijn mond steken.
Principe van logische voortzetting
De neiging om prikkels zo waar te nemen dat ze vloeiend in elkaar overlopen, is het principe van logische voortzetting. Op de vraag hoe de lijnen lopen, zul je zeggen van A naar B en van C naar D. Maar ze kunnen natuurlijk evengoed van A naar D lopen en van C naar B. Hetzelfde principe speelt ook bij gebeurtenissen. Als twee gebeurtenissen vlak na elkaar plaatsvinden, denk je dat de laatste gebeurtenis het gevolg is van de eerste.

Valkuilen van waarnemen
Je verwachtingen beïnvloeden je waarnemingen. Je handelt altijd op basis van de verwachtingen die je hebt over een situatie. De omgeving waarin iets gebeurt, wie er bij betrokken zijn, het tijdstip dat iets plaatsvindt … Het speelt allemaal een rol in hoe je waarneming wordt ingekleurd. Vanuit jouw ervaring en kennis heb je bepaalde verwachtingen over een waargenomen situatie. Henk schreeuwt vaak als hij agressief is. Je hoort hem schreeuwen en je denkt meteen aan agressie. Het blijkt nu dat Henk schreeuwde van vreugde. De verwachtingen die je hebt over een situatie kunnen een valkuil zijn bij het waarnemen.
Soms ken je cliënten al een tijdje. Dan heb je een plaatje van hen op basis waarvan je verwachtingen hebt over hun doen en laten. Als er dan iets gebeurt, wordt hetgeen je ‘ziet’ gekleurd door het beeld dat je van die persoon hebt. Het is geen objectieve waarneming. Verwachtingen zorgen ervoor dat je eenzelfde waarneming bij de ene persoon anders interpreteert dan bij de andere persoon. Bijvoorbeeld: in een rapportage van beroepskracht MZ staat dat mevrouw A stil en teruggetrokken is. Hetzelfde gedrag van mevrouw B omschrijft ze als rustig. En over mevrouw C, die ook hetzelfde gedrag vertoont, schrijft ze niets op. Het verschil in betekenis dat deze beroepskracht geeft aan hetzelfde gedrag bij verschillende cliënten vloeit voort uit haar voorkennis en verwachtingen. Mevrouw A doet normaal gesproken actief en betrokken mee, mevrouw B is altijd erg druk en vraagt veel aandacht en mevrouw C is altijd rustig en stil.
Professioneel waarnemen
We hebben al eerder genoemd dat het van belang is zicht te hebben op je eigen achtergrond. Jouw eigen normen en waarden, ervaringen en kennis kleuren tenslotte je waarnemingen. Jij bent zelf het belangrijkste gereedschap in het contact met de cliënt en dat gereedschap moet af en toe nagekeken worden op ‘roestige, vastzittende denkbeelden’. Het is belangrijk om zoveel mogelijk waardevrij en zonder oordeel te kunnen kijken naar de mensen met wie je werkt. Dat is niet gemakkelijk, want we hebben al snel de neiging ergens ‘iets van te vinden’. En we handelen ook snel vanuit dat oordeel en die mening. Daarom is het ook zo verfrissend als er een nieuwe collega of stagiaire op de afdeling komt werken. Die kan veel objectiever kijken, zonder te worden gehinderd door een beeld over een bepaalde cliënt. Ga bij jezelf maar eens na op welke vooroordelen je jezelf kunt betrappen en wat dat betekent voor de manier waarop je in het werk staat.
We spreken van professioneel waarnemen wanneer je je er bewust van bent dat er een kans is dat je een situatie niet juist hebt waargenomen en ervoor openstaat je eigen waarneming kritisch te bekijken. Je eigen ziens- en denkwijzen onder de loep nemen, met je collega’s bespreken, schriftelijke rapportages bekijken: het helpt je om professioneel te blijven waarnemen.
De volgende aandachtspunten helpen je bij professioneel waarnemen.
- Maak er een gewoonte van om bewust naar elke deelnemer van de groep te kijken als hij binnenkomt. Leg contact en let op de lichaamstaal.
- Kijk regelmatig rond. Hoe is iedereen bezig? Geef zo mogelijk ook aandacht aan personen die zich buiten de groepsruimte bevinden.
- Kies elke dag een thema waar je speciaal op gaat letten.
- Let vooral ook op de positieve dingen; negatieve dingen vallen veel eerder op.
- Maak korte notities van wat je ziet.
- Neem elke dag één of twee personen waar je speciaal naar kijkt en werk zo systematisch de lijst af. Zo krijgt ieder groepslid je aandacht, ook als er geen bijzonderheden zijn.
- Bedenk vooraf waar je vooral op wilt letten, stel jezelf vragen.
- Kijk bewust naar de groepsleden in verschillende omstandigheden. Tijdens het eten of corvee zie je misschien een hele ander persoon dan tijdens recreatieve bezigheden of tijdens sportactiviteiten.
toets waarneming
Oefening: Toets waarneming
Start
Observeren (inventariseert ondersteuningsvragen van de cliënt)
Waarnemen met een doel
Observeren is informatie verzamelen door te kijken, te ruiken, te voelen, te horen en te proeven. Observeren is dus het verzamelen van feitelijke informatie. Informatie die je door het gebruik van je zintuigen hebt verkregen. Observeren is doelgerichter dan zomaar kijken. Als je gewoon ergens naar kijkt dan let je vaak niet specifiek op iets speciaals.
In de vorige theorie zag je jezelf al midden in het centrum lekker op het terras zitten, kijkend naar de mensen die voorbij komen. Het viel je op dat veel mensen vrolijk keken en dat veel vrouwen bloemetjesjurken dragen. Stel dat je voor je opleiding een oefening zou moeten doen in observeren, dan zou je daar niet ‘zomaar’ zitten. Nee, je zou vooraf bedacht hebben wat je zou willen weten, wat je observatievraag zou zijn. Het zou kunnen dat je zou willen weten hoeveel vrouwen met een bloemetjesjurk in een bepaalde tijd op het terras zijn gaan zitten. Je zou hebben bedacht wat voor jou het beste plekje is om goed te kunnen observeren wie er allemaal komt en gaat. Je zou hebben bedacht hoeveel tijd je zou uittrekken om je observatie te doen, en hoe vaak je de observatie zou uitvoeren. Misschien zou je ook hebben bedacht dat je dezelfde observatie op een ander terras, aan de overkant van het plein, zou willen uitvoeren en dat je een blocnote en een pen mee zou moeten nemen, om te turven.
Observeren is een doelgerichte en systematische waarneming van gedragingen en uitingen van één of meer personen of van een gebeurtenis met de bedoeling de waarnemingen te beschrijven en samen te vatten.

Observeren is het beschrijven van wat je feitelijk waarneemt.
Het gebruik van je zintuigen
Bij observeren gaat het om feiten zo objectief mogelijk weergeven. Kijk uit voor subjectieve aanduidingen zoals ‘mevrouw is moe’ wanneer je iemand met haar ogen dicht ziet zitten. Feiten gaan over waarneembaar gedrag, duur, frequentie enzovoort. Bij het observeren gebruik je verschillende zintuigen, afhankelijk van wat je wilt observeren.
Kijken
Observeren doe je vooral door te kijken. Non-verbaal gedrag is een belangrijk onderdeel van het totale gedrag. Je registreert non-verbaal gedrag door naar de lichaamstaal te kijken: je bekijkt wat voor handelingen iemand uitvoert: kletsen, wiebelen op een stoel, om zich heen kijken, wegkijken, friemelen, tikken enzovoort.
Luisteren
Je luistert naar wat iemand zegt en hoe hij dat zegt. Praat iemand hard, zacht, agressief, hakkelend? Klinkt een stem hoog, laag, hees, helder? Is wat je hoort in overeenstemming met de lichaamstaal?
Tast
In sommige beroepen gebruik je om te kunnen observeren de tast, het voelen. Een verpleegkundige of verzorgende zal aan de huid van een cliënt voelen dat er wellicht een tekort is aan vocht en voor een fysiotherapeut zijn de handen het materiaal waarmee hij werkt.
Ruiken
De reuk is een bijzonder zintuig, dat je vaak te weinig bewust in zet. Een bepaalde geur valt vaak pas op als deze ofwel een hele prettige sensatie met zich meebrengt, of een hele nare. Denk maar aan het contact met iemand die een voor jou heel prettige parfumlucht bij zich draagt, of juist iemand die een onprettige lichaamsgeur heeft, waardoor je je afvraagt hoe het gesteld is met iemand zijn zelfzorg.
Observatiemethoden
Je kunt observatiemethoden in vier hoofdgroepen indelen. Daarbij kijk je naar de positie die de observeerder inneemt. Die is participerend of niet-participerend. Ook kijk je naar de mate van structuur die is aangebracht. Je kunt gebruikmaken van gestructureerde en minder gestructureerde methoden. In het schema zie je dat je zo tot vier vormen komt.
Voorbeeld
Alex is begeleider in een leefgroep voor jongeren. Met Pim, een van de jongens, raakt hij voortdurend in conflict. Pim gaat al snel de strijd aan met Alex. Alex hoeft maar iets te zeggen en Pim lijkt het al op te vatten als een aanval. Alex krijgt niet helder waar dat mee te maken heeft. Hij gaat nu een week lang na wat er precies gebeurt en maakt daar een verslag van. Zo snel mogelijk na een interactie die weer eens verkeerd afliep, schrijft hij een aantal vooraf vastgestelde punten op. Wat gebeurde er? Wat was de aanleiding? Wat deed de jongen? Hoe reageerde Alex hierop?
Positie van de observator
Je kunt vanuit verschillende posities een situatie observeren.
Participerende observatie
Bij een participerende observatie neemt de observator zelf deel aan de te observeren situatie.
In het hiervoor gegeven voorbeeld gaat Alex tijdens zijn contact met Pim letten op wat er tussen hemzelf en Pim gebeurt. Daarna schrijft hij zijn bevindingen volgens de vooraf gestelde vragen op.
Er zitten wel risico’s aan deze manier van observeren. Als je – zoals Alex in dit geval – zelf onderdeel bent van de situatie, is het moeilijk om objectief te blijven. Je bent onderzoeker en begeleider tegelijk. Dat zijn twee verschillende rollen. Je neemt selectief waar en je kunt ook niet alles zien. Daarbij is het lastig je eigen rol en aandeel te zien en niet alle oorzaken van het mislukken van een interactie in de schoenen van de ander te schuiven. En, jij weet waarom je op een bepaalde manier handelt, je kent je eigen motieven (voor zover die bewust zijn natuurlijk). Maar van de ander weet je niet waarom hij op een bepaalde manier reageert of waarom hij vandaag zo chagrijnig is. Je kunt geen gedachten lezen. Je moet je ook goed realiseren dat je op de eerste plaats hulpverlener of begeleider bent. Je kunt tegen een cliënt die op dat moment jouw hulp nodig heeft niet zeggen: ‘Wacht even, ik moet eerst wat zaken opschrijven, daarna kan ik pas verder met je praten.’
Niet-participerende observatie
Bij een niet-participerende observatie ben je uitsluitend toeschouwer. Het voordeel daarvan is dat je je volledig kunt concentreren op je taak als observator en dat je in principe geen invloed uitoefent op het gedrag van de te observeren persoon. Helemaal waar is dit trouwens niet: alleen al als je in een hoekje van de ruimte met potlood en papier bij de hand zit, beïnvloedt dat de aanwezige mensen. Belangrijk is dus dat je zo onopvallend mogelijk aanwezig bent. In het geval van Alex en Pim zou je kunnen kiezen voor een onafhankelijke derde persoon die de interactie tussen hen beiden observeert en rapporteert.
Structuur
Gestructureerde en ongestructureerde observatie
Bij een gestructureerde observatie bepaal je vooraf welk gedrag je gaat observeren, in welke omgeving, de interactie tussen welke mensen enzovoort. Dit is een selectieve observatie. Bij een ongestructureerde observatie kijk je meer naar algemene aspecten van gedrag. Je wilt een algemeen beeld krijgen van een cliënt.
De kans is natuurlijk groot dat je selectieve waarneming je verslag beïnvloedt. Er gebeurt namelijk meestal zo veel, dat je niet alles in je op kunt nemen. Organisaties kennen meestal een vorm van ongestructureerde observatie bij nieuwe cliënten. Deze periode is bedoeld om een beeld te krijgen van deze cliënt op de verschillende levensdomeinen.
Een keuze maken
Welke combinatie je het beste kunt kiezen, hangt af van wat je wilt en wat je mogelijkheden zijn. Bij een kennismaking met een nieuwe deelnemer in de leefgroep zul je eerder kiezen voor een ongestructureerde vorm van observeren. Je zult die observatie ook zelf, al participerend, uitvoeren. Maar als er hele specifieke vragen zijn over het gedrag van een bewoner kies je voor een meer gestructureerde vorm en zul je een buitenstaander vragen om de observatie uit te voeren. Je zult telkens, per vraag moeten afwegen welke vorm van observatie het meest geschikt is om te gebruiken, binnen de beschikbare mogelijkheden.
Hulpmiddelen bij de observatie
Zoals je hebt gezien, zijn er verschillende manieren van observeren. Naast het direct waarnemen van gedrag kun je ook gebruik maken van hulpmiddelen. Denk aan een videocamera die in een hoek van de ruimte de observatie vastlegt. Of geluidsopnamen die je maakt van een gesprek. Soms heeft een organisatie een speciale kamer waarin collega’s door een zogeheten one-way screen meekijken, zonder dat ze in de ruimte zitten waar de observatie plaatsheeft. Het vastleggen van een observatie op beeld of geluid heeft als voordeel dat je de observatie in een later stadium nog eens kunt terugzien en kunt bespreken met collega’s. Houd in dit soort situaties altijd rekening met de privacy van degene waar opnames van worden gemaakt.
De juiste momenten
Een observatie kun je op verschillende momenten uitvoeren, afhankelijk van de vraag. Soms is een eenmalige observatie voldoende, maar een andere keer zul je een observatie vaker uitvoeren en kies je specifieke momenten of bepaalde gebeurtenissen. Stel dat je wilt weten waarom het tijdens de maaltijd vaak zo rommelig is in de leefgroep. Dan kies je ervoor je observatie een aantal keren uit te voeren, tijdens de maaltijd.
De functie van observeren
Als beroepskracht in de maatschappelijke zorg ben je steeds in contact met je cliënten en de cliëntengroep. Mensen laten bepaald gedrag zien. Maar in de interactie tussen mensen spelen ook allerlei dingen die we op het eerste gezicht niet in de gaten hebben. Observeren doe je omdat je antwoord wilt krijgen op bepaalde vragen. Je observeert met een bepaald doel voor ogen. Je wilt bijvoorbeeld weten waarom een bepaalde cliënt rond etenstijd onrustig is, of waarom een vrouwelijke cliënte op jou zo anders reageert dan op je mannelijke collega.
Zorg dat je voordat de observatie start helder voor ogen hebt waarom je observeert (wat is het doel van de observatie?) en welk gedrag je gaat observeren. Je bedenkt ook op welke momenten je de observatie het best kunt uitvoeren. Als het gaat om onrustig gedrag rond de maaltijd moet je als vanzelfsprekend een dergelijk moment voor je observatie uitkiezen. Je vraagt je bij het bepalen van de observatie steeds af of het te observeren gedrag jou de antwoorden zal geven waar je naar zoekt.
Observeren is dus doelgericht: dat wil zeggen dat je voordat je gaat observeren bedenkt waar je naar wilt gaan kijken en waarom. Observeren is verder systematisch. Dat wil zeggen dat je al voordat je gaat observeren bedenkt op welke manier je je informatie gaat verzamelen, volgens welk plan.
Een observatie moet zo objectief mogelijk zijn, omdat de observatiegegevens een zo zuiver en nauwkeurig mogelijke weergave van de werkelijkheid moeten zijn, wil je er conclusies aan kunnen verbinden. Zoals we al eerder benoemden, is het moeilijk om helemaal objectief, zonder waardeoordeel te kijken naar mensen. We hebben al snel de neiging hetgeen we zien in te vullen en aan te vullen. Maar bij een goede observatie blijf je bij de feiten zoals je ze hebt waargenomen, zonder je eigen mening, gedachten, of gevoelens te laten meespelen. Je observeert alleen datgene wat je daadwerkelijk ziet of hoort.
De gegevens die je uit een observatie verkrijgt zijn belangrijke bouwstenen voor het formuleren van een behandelplan van een cliënt.
Doelgericht
Een observatie heeft altijd een doel. Je wilt antwoorden op een vraag die je jezelf stelt. Die vraag kan gaan over het gedrag van een cliënt, de interactie tussen verschillende groepsleden, het effect van bepaalde interventies die je doet enzovoort.
Met de observatie verzamel je gegevens die een antwoord kunnen geven op je vraag. Soms heb je veel vragen waar je antwoorden op zoekt. Let erop dat je niet teveel tegelijk wilt onderzoeken, je moet dan op teveel verschillende dingen tegelijk letten. Je kunt dan beter meerdere observaties uitvoeren. Juist als je veel vragen hebt over bepaald gedrag van een cliënt kan het lastig zijn om een heldere vraagstelling te maken. Het kan je helpen om eerst een ongestructureerde of beschrijvende observatie te maken. Je schrijft op wat je opvalt. Die informatie gebruik je bij de vervolgobservatie voor het formuleren van concrete vragen.
Verschillenden redenen kunnen een aanleiding zijn om te observeren. Je observeert:
- als je signalen opvangt dat er iets mis is;
- als je een vraag hebt hoe te handelen;
- als er problemen zijn;
- als je iemand beter wilt leren kennen;
- als je over iemand rapporteert;
- als je in opdracht van een andere discipline of afdeling een observatievraag krijgt.
Signalen
Signalen zijn waarnemingen van iets wat ons opvalt. Iets wat anders is dan gebruikelijk. Als je bewust waarneemt vang je regelmatig signalen op. Met je collega’s bespreek je wat je ziet, maar je praat er bijvoorbeeld ook over met de ouder(s) of naaste(n) van een cliënt die je begeleidt. Als je iets met die signalen wilt doen, moet je wel zeker van jezelf zijn. Wat je waarneemt, is immers vaak subjectief. Het is heel goed mogelijk dat jij dingen ziet die niet kloppen met de werkelijkheid. Het kan ook zijn dat de betekenis die jij eraan geeft niet klopt met de feiten. Met collega’s kun je van gedachten wisselen over wat jij denkt te zien. Zien zij die signalen ook? Bij ouders ben je daar al voorzichtiger mee, vooral als het om gevoelige dingen gaat. Je wilt dan over objectieve informatie beschikken.
Als je bijvoorbeeld vermoedt dat er sprake is van mishandeling, kun je met een gerichte observatie extra informatie verzamelen. Misschien kom je erachter dat er iets anders aan de hand is. Daarmee voorkom je dan een valse beschuldiging. Je kunt ook meer aanwijzingen krijgen die je vermoedens bevestigen. Daarmee kun je dan beter onderbouwen waarom je denkt dat er iets serieus mis is.
Handelingsvragen
In je werk gebruik je verschillende werkvormen. Je merkt dat de ene cliënt anders reageert op de gekozen werkvorm dan een andere cliënt. Ieder mens is anders. Dat geldt voor jongeren, maar ook voor volwassenen. Wat bij de één werkt, werkt bij de ander niet. Een observatie helpt je bij het maken van de juiste keuzen. Vervolgens kun je controleren wat het effect is van je handelswijze.
Oorzaak van problemen
Een observatie kan helpen om de oorzaak van problemen te achterhalen. Opvallend gedrag is vaak een signaal. Door observatie kun je achtergronden en oorzaken van gedrag opsporen.
Kennismaking
Nieuwe cliënten in je groep wil je snel leren kennen, zodat je ze beter kunt begeleiden. Een observatie helpt je een completer beeld krijgen van iemand. Je krijgt informatie over het niveau waarop iemand functioneert en hoe hij met anderen omgaat. Daar zijn standaard observatielijsten voor. Hoe die eruitzien, hangt af van de instelling. In een woonvorm voor cliënten met een verstandelijke beperking kijk je naar andere gedragsaspecten dan in een verpleeghuis, gevangenis of een daklozenopvang.
Rapporteren
Een medewerker maatschappelijke zorg rapporteert regelmatig over zijn of haar werk. Je praat bijvoorbeeld met je collega’s over wat er die dag gebeurd is in de groep. Ook dat is een vorm van rapporteren. Bij een meer formele rapportage maak je gebruik van de feiten die je hebt verzameld bij een observatie. Dat doe je bijvoorbeeld als je informatie doorgeeft aan deskundigen van binnen of buiten de instelling, aan een collega bij de overdracht van een cliënt of aan de ouders/verzorgers bij een voortgangsgesprek. Een dochter wil weten of haar vader het naar zijn zin heeft op de dagopvang. Ze zal niet tevreden zijn met een kort ‘ja hoor, hij vindt het leuk hier’. Een psycholoog wil informatie over een van de cliënten uit je groep. Ook dan moet je een onderbouwd antwoord kunnen geven.
Voorbeeld van een observatievraag
Soms doen andere disciplines een beroep op je. Zij vragen aan jou om een observatie uit te voeren in het belang van de cliënt.
De collega’s van de medische dienst hebben besloten om Coen andere medicijnen te geven. Zij zijn zeer benieuwd hoe hij hierop reageert. Het is bekend dat het medicijn de eetlust verstoort. Zij vragen de groepsleiding om zo concreet mogelijk zijn eetgedrag te beschrijven.
Je observeert volgens een vooraf gemaakt plan. Alleen zo krijg je antwoorden op de vragen die er liggen. Een plan geeft je de nodige structuur om de observatie uit te voeren. Een plan helpt je de stappen volgens een bepaalde volgorde en op een bepaalde manier uit te voeren.
Vooraf bedenk je waarnaar je wilt gaan kijken, hoe je gaat kijken en hoe je de gegevens noteert. Dit leg je zo concreet mogelijk vast in een observatieplan. Dat is belangrijk voor de mensen die aan de observatie meewerken. Iedereen kan dan op dezelfde manier observeren. Dat is noodzakelijk, omdat anders de uitkomsten onbruikbaar zijn. Het observatieplan bevat ook belangrijke informatie (iemands gedrag kan in de ochtend of in de avond anders zijn, op zijn werk anders dan in de leefgroep) voor degene die het observatieverslag leest en gaat gebruiken. Hij kan de gegevens dan beter beoordelen op bruikbaarheid.
Een observatieplan bevat de volgende informatie.
- de aanleiding voor de observatie;
- wie je observeert en met welk doel;
- de vragen die je beantwoord wilt zien;
- de persoonlijke gegevens van degene die je gaat observeren;
- hoe en met welke hulpmiddelen je gaat observeren;
- de plaats, situatie, data, tijdstippen en uitvoerders van de observatie;
- hoe de resultaten worden verwerkt;
- aan wie de resultaten worden voorgelegd en wanneer.
Planmatig handelen : werken volgens een vooropgezet plan, waarin alle stappen met elkaar verbonden zijn
Stappenplan
Een professionele observatie verloopt altijd volgens een aantal stappen. Het maakt niet uit of je een ‘eenvoudige’ vraag hebt over bijvoorbeeld de doelgroep die meedoet aan een activiteit die je wekelijks organiseert, of dat het gaat over complex gedrag van een cliënt die in de leefgroep woont waar jij werkt.
Stappenplan voor een observatie
Stap 1: de aanleiding
Beschrijf zo concreet mogelijk de aanleiding voor de observatie. Waarom wil je de observatie starten en van wie kwam het idee of verzoek? Je beschrijft hier de situatie waar je vragen over hebt. Het is de uitgangssituatie van je observatie.
Stap 2: het observatiedoel en de vraagstelling
Formuleer kort en duidelijk wat het doel is van de observatie en op welke vraag de observatie een antwoord moet geven. Werk het doel en de vraagstelling vervolgens uit in subdoelen en deelvragen.
Daaruit blijkt:
- wie je gaat observeren;
- welk gedrag je gaat observeren;
- in welke situatie je gaat observeren.
Bijvoorbeeld: bij een nieuwe cliënt is het in sommige werksettingen gebruikelijk een eerste periode te gebruiken als observatieperiode. Je wilt in die periode zoveel mogelijk informatie verzamelen die je kunt gebruiken in de begeleidingsplan. Er zijn dan vragen over allerlei levensterreinen. Daarom zul je je observatie in stukjes moeten verdelen.
Stap 3: het concrete gedrag
Als het observatiedoel en de vraagstelling duidelijk zijn, omschrijf je het gedrag dat je gaat observeren. Dat doe je heel concreet, zodat voor iedereen duidelijk is om welk gedrag het gaat. Het gedrag is goed waarneembaar en een ander kan precies hetzelfde zien. Schrijf alles op wat je belangrijk lijkt. Bij de volgende stap maak je een definitieve keuze.
Stap 4: de observatiecategorieën
Op basis van het lijstje met concreet gedrag, stel je de observatiecategorieën vast. Dat moeten er niet te veel zijn, anders wordt het erg lastig om alles correct te noteren. Beperk je tot maximaal acht gedragscategorieën. De categorieën hebben de volgende kenmerken:
- Ze zijn helder en duidelijk geformuleerd.
- Ze zijn zo volledig dat je elk gedrag in een categorie kunt plaatsen.
- Gedrag kan altijd maar in één categorie geplaatst worden.
- Er is evenwicht tussen de categorieën, de helft is bijvoorbeeld opbouwend en de helft afbrekend gedrag.
Stap 5: de observatiemethode
Beschrijf met welke methode je het gedrag gaat observeren en waarom je voor die methode kiest. Beschrijf hoe je de methode precies in de praktijk gaat uitvoeren. De manier waarop je gaat observeren hangt af van de vraag die er ligt, de middelen die je hebt om de observatie uit te voeren, de plaats waar de observatie uitgevoerd moet worden, de beschikbare tijd enzovoort.
Stap 6: plaats en tijd
Stel de omstandigheden vast waaronder geobserveerd wordt. Beschrijf de volgende onderwerpen:
- de ruimte waar de observatie plaatsvindt;
- situaties waarin geobserveerd wordt;
- data waarop geobserveerd wordt;
- tijdstip van de observatie;
- personen die meewerken aan de observatie.
Stap 7: de algemene gegevens
Geef een korte omschrijving van de personen die je gaat observeren. Voor zover het van toepassing is beschrijf je de achtergrond van de personen, de school of werksituatie, de lichamelijke en geestelijke gezondheid.
Professioneel observeren
Je kunt niet voorkomen dat je observatie niet helemaal objectief is. Het belangrijkste is dat je je ervan bewust bent dat er factoren zijn die de manier waarop jij waarneemt en interpreteert beïnvloeden. Een goede methodische aanpak zorgt er verder voor dat je observatie zo objectief mogelijk blijft. Dan ben je professioneel bezig.
Observeren is een methodische vaardigheid. Je observeert om gegevens te verzamelen die je nodig hebt om je werk goed uit te voeren en om cliënten zorgvuldig en effectief te begeleiden. Alleen als je volgens de regels observeert, is de informatie betrouwbaar. Let dus op de volgende aandachtspunten:
- Formuleer duidelijk wat het doel is van je observatie en welke vraagstelling daarbij hoort.
- Leg vooraf vast naar welk gedrag je precies gaat kijken en deel dat gedrag in in categorieën.
- Probeer te observeren als buitenstaander en niet als betrokkene.
- Maak een observatielijst of observatieschema
Waarneembaar gedrag
Het is natuurlijk erg belangrijk dat een observatie betrouwbaar is. Als een ander de observatie zou uitvoeren, moet dat dezelfde gegevens opleveren. Dit bereik je door alleen naar waarneembaar gedrag te kijken.
Eerst de feiten
Als je observeert, probeer je dat zo veel mogelijk te doen zonder het gedrag meteen te interpreteren. Je verzamelt puur de feiten. Later geef je daar pas een betekenis aan. Je schrijft op wat je ziet en niet wat je denkt te zien. Je geeft dus geen oordeel over wat je ziet.
In principe zou het zo moeten zijn dat als je met vijf verschillende personen een bepaalde situatie volgens een vooraf omschreven plan observeert, alle vijf dezelfde feiten constateren.
Dat is niet zo gemakkelijk. We hebben de neiging om meteen een betekenis te geven aan hetgeen we zien.
Een voorbeeld:
Je zit als begeleider in een groep met zes deelnemers en je wordt gevraagd te observeren hoe vaak René iets zegt tegen de andere deelnemers en tegen jou.
Je observaties kunnen dan zijn:
- René heeft 12 keer wat gezegd.
- René praatte drie keer tegen Anneke, een keer tegen Peter, zes keer tegen Ronald, twee keer tegen mij en niet tegen Marlies.
Deze observatie zegt niets meer dan dat René een x-aantal maal heeft gesproken tegen zijn mededeelnemers. Wanneer je naar de observatie kijkt heb je misschien de neiging om op te schrijven dat René dikke maatjes is met Ronald en dat hij Marlies links laat liggen. Als je dat doet, is het geen observatie meer maar ben je al aan het interpreteren. Een interpretatie is heel persoonlijk. Je geeft een betekenis aan een situatie die misschien helemaal niet de ware is. Het is een waardeoordeel dat ook gekleurd is door je verwachtingen. Zo’n interpretatie kan misverstanden in de communicatie veroorzaken. Als dat gebeurt is het belangrijk te achterhalen op welke observatie de interpretatie is gebaseerd. Een pure observatie laat geen ruimte voor misverstanden in de communicatie.
Valkuilen bij het observeren
Valkuilen herkennen
Wanneer je met vijf verschillende mensen naar dezelfde situatie kijkt zonder een vooraf bedacht observatieplan en je bespreekt met elkaar achteraf wat je hebt gezien, dan heb je waarschijnlijk vijf verschillende verhalen. Dat komt doordat je de werkelijkheid ziet door je eigen, gekleurde bril. Daarom is het belangrijk dat je weet hoe je objectief observeert. Dat begint bij het herkennen van je persoonlijke invloed op het resultaat. Tijdens de observatie kan er iets misgaan met de waarneming zelf, waardoor de uitkomst subjectiever wordt. Ook kan er iets misgaan bij de interpretatie van de waarneming. Echt objectief observeren is een kunst die je kunt leren. Er zijn een aantal valkuilen die invloed hebben op je observatie.
Met name de volgende valkuilen kunnen een observatie beïnvloeden:
- eigen mening van de observator;
- emotionele betrokkenheid;
- het halo-effect;
- het horn-effect;
- vooroordeel;
- projectie;
- stemming;
- ervaring.
Eigen mening van de observator
Je laat je beïnvloeden door je eigen mening, gedachten en visie. Wanneer je een jongere observeert die erg beweeglijk is, kun jij hem druk en wild vinden, terwijl je collega datzelfde gedrag actief en ondernemend vindt. Het zijn allebei interpretaties van hetzelfde waargenomen gedrag.
Emotionele betrokkenheid
Soms voel je je misschien persoonlijk betrokken bij een observatie. Dat kan te maken hebben met de situatie waarin de observatie zich afspeelt, met de aanwezige personen of met degene die je moet observeren. Misschien heb je een zwak voor een van de groepsleden, of voel je je juist erg onzeker. Als dit het geval is loop je de kans dat je niet meer objectief kunt observeren.
Halo-effect en horn-effect
Het halo-effect houdt in dat je iemand in alles wat hij doet beoordeelt op basis van een bepaalde sympathieke eigenschap. Diegene kan eigenlijk niets meer fout doen. Je ziet het niet. Bij het horn-effect gebeurt het tegenovergestelde. Een negatieve eigenschap beïnvloedt je kijk op de hele persoon. Deze eigenschap overschaduwt de positieve eigenschappen die de persoon wel degelijk heeft.
Helaas maken we er ons allemaal, zonder dat we er ons bewust van zijn, vaker dan we denken schuldig aan. De cliënt die er niet zo aantrekkelijk uitziet heeft pech en krijgt vaker de schuld van een incident dan het ‘lieftallige blonde engeltje met de mooie ogen’, of juist andersom!
Vooroordeel
Mensen hebben soms de neiging om te snel een oordeel te vellen over iemand. Je hoort iets negatiefs over een nieuwe cliënt in de groep en nog zonder dat je hem hebt gezien heb je je mening al klaar. Het is lastig om dan nog blanco en open naar iemand te kijken en hem te observeren.
Projectie
Je ziet eigenschappen en ideeën van jezelf in de ander. Je projecteert jezelf dan op degene die je moet observeren. Je schrijft de ander jouw eigen gedachten, gevoelens, verlangens en eigenschappen toe. Het gevaar bestaat dat je bepaald gedrag ziet omdat je dat verwacht te zien. Bijvoorbeeld: jij bent moe, je ziet een cliënt op een bank zitten en je gaat ervan uit dat de cliënt moe is. Dat hoeft helemaal niet zo te zijn.
Stemming
Je stemming heeft invloed op wat je ziet en hoe je iets ziet. Als je moe bent, ben je minder alert. Je ziet gemakkelijk wat over het hoofd. Als je vrolijk bent zie je alles positiever dan als je somber bent. Je loopt het risico dat je hetzelfde gedrag afhankelijk van je stemming positief of negatief beoordeelt.
Als je slecht hebt geslapen omdat je de hele nacht hebt liggen piekeren, zul je luidruchtige opmerkingen van de groepsleden snel als hinderlijk ervaren. De opmerking van de collega dat de groep vandaag zo enthousiast is, zul je absoluut niet begrijpen.
Ervaring
Als je net een cursus hebt gevolgd over de signalen van ouderenmishandeling zie je bij een observatie vooral kenmerken die in dat beeld passen. Je geeft betekenis aan je observatie met het geleerde vers in je geheugen. Een gevaar van veel beroepsmatige ervaring is dat je niet meer objectief kijkt naar de ander.
Het maakt verschil uit of je veel ervaring hebt met observeren. Door de routine die je opbouwt, heb je minder tijd nodig om gedrag te plaatsen en om het te noteren. Het gevaar daarvan is dat je mensen in hokjes gaat plaatsen op basis van een enkele observatie. We noemen dat beroepssocialisatie.
Observatiemethoden
Bij het observeren kun je verschillende methodieken gebruiken. Er zijn kant-en-klare observatiemethoden, die handig zijn bij het volgen van de ontwikkeling van cliënten. Je kunt ook je eigen methode op maat maken. Je maakt keuzes in de manier van observeren en registreren en in de te gebruiken hulpmiddelen. Waar je voor kiest, hangt af van de vraagstelling en de omstandigheden.
We onderscheiden de gestructureerde en de ongestructureerde methode van observeren.
Bij een ongestructureerde observatie maak je gebruik van een beschrijvende registratie. Je schrijft een verslag op basis van steekwoorden die je tijdens je observatie hebt genoteerd. Dat geeft een compleet overzicht over wat er speelt. Je werkt soms met ‘kopjes’ waaronder je je observaties indeelt.
Je kunt ook kiezen voor een meer gestructureerde registratie, zoals werken met een observatieschema of zelfs een codeersysteem, waarbij je je observatiegegevens in codes opschrijft.
Gegevens vastleggen
Tijdens een observatie verzamel je allerlei gegevens, die je zo snel en zo duidelijk mogelijk vastlegt. Je moet tenslotte uit deze gegevens een aantal conclusies kunnen trekken op basis waarvan er een plan wordt gemaakt. Als je te lang wacht met je observatie vastleggen, worden jouw waarnemingen alweer gekleurd en is het resultaat niet meer bruikbaar als objectieve observatie.
Een betrouwbare registratie voldoet aan de volgende eisen:
- geeft een zo nauwkeurige mogelijke beschrijving van je waarneming;
- geeft een beschrijving van waarneembaar gedrag en geen interpretatie;
- legt alleen gegevens vast die verband houden met de observatievraag (tenzij je iets opvallends hebt geobserveerd dat het gedrag of de situatie heeft beïnvloed);
- beschrijft de waarnemingen in duidelijk leesbare taal, zodat het ook te begrijpen is voor diegenen die er niet bij waren.
Een registratiemethode kiezen
Afhankelijk van je observatievraag kies je voor een bepaalde registratiemethode. Elke organisatie maakt gebruik van een aantal verschillende registratiemethoden.
Er zijn veel kant-en-klare registratieformulieren ontwikkeld voor verschillende observatiedoeleinden. Naast deze registratiesystemen kennen we ook beoordelingsschalen. Die worden bijvoorbeeld gebruikt bij cliëntvolgsystemen. Met een beoordelingsschaal geef je een oordeel over of en hoe vaak bepaald gedrag voorkomt. Je oordeel is subjectief want je maakt zelf een inschatting van de situatie.
toets observeren
Oefening: toets observeren
Start
Activeren, plannen en uitvoeren (stemt de werkzaamheden af)
Inleiding
Dit hoofdstuk gaat over het formuleren, plannen, afstemmen en uitvoeren van activiteiten. Met activiteiten bedoelen we alle handelingen die je bewust gebruikt om een cliënt of groep in beweging te brengen. Wat verstaan we onder activiteiten en waarom en wanneer zet je een activiteit in? Wat is het doel van een handeling of activiteit en wat wil je bereiken? We benoemen verschillende soorten activiteiten en bespreken wat er allemaal bij de voorbereiding en uitvoering komt kijken. Ook het evalueren achteraf komt aan bod. Tot slot behandelen we hoe je processen en producten kunt bewaken, onder meer door tussentijds te peilen: loopt alles nog naar verwachting, wordt het doel (product) bereikt, klopt de manier waarop we aan de slag zijn? Of is bijstelling nodig?
Activeren:
Met activeren wordt bedoeld: (een cliënt) stimuleren, actief maken, aanzetten tot activiteit of bezig zijn, voor een betere kwaliteit van leven. Het doel kan gericht zijn op het verhogen van de zelfredzaamheid, maar ook op het verhogen van woongenot, het leren omgaan met een beperking of het bieden van een zinvolle dagbesteding. Een activiteit kan gericht zijn op het accepteren van de huidige situatie en ermee leren omgaan. Of op het stimuleren van deelname aan de samenleving en het onderhouden van sociale contacten. Veel activiteiten verhogen in zekere zin het gevoel van vrijheid van de cliënt. Als je door activering het gevoel krijgt je leven weer meer in eigen hand te hebben en soms ook minder afhankelijk te zijn van een ander, is dat goed voor je eigenwaarde. Als beroepskracht in de maatschappelijke zorg vervul je hierin een belangrijke rol. Je kunt activiteiten ook inzetten om een bepaald doel uit het behandelplan te realiseren.
Voorbeeld
Susanne, die in een leefgroep woont voor mensen met een beperking, maakt op allerlei gebieden goede vorderingen. Daarom is nu in het behandelplan opgenomen dat de zelfstandigheid van Susanne vergroot moet worden. Zelfstandig boodschappen doen, zou voor haar een zinvolle activiteit kunnen zijn.
Vraaggericht en in samenwerking
In de meest ideale situatie voer je een activiteit uit op vraag van en in samenspraak met de cliënt. Daarbij betrek je ook de mensen uit het netwerk, zoals familie en naasten. Nu zijn niet alle cliënten met wie je werkt even goed in staat om aan te geven wat hun behoeften en wensen zijn. Ook heeft niet iedereen een even realistisch beeld van de eigen mogelijkheden. Je zult de cliënten hierin dus een handje moeten helpen, vanuit jouw deskundigheid. Bij het aanbieden van een activiteit houd je rekening met zowel de behoefte als het vermogen van de cliënt. Het is altijd de kunst om precies de goede maat te bepalen. Je zult samen met je cliënt en je collega’s goed moeten inschatten of je een cliënt niet overvraagt. Maar als mensen te weinig worden geprikkeld, levert dat net zo goed stress op. Dat kan leiden tot een vermindering van welbevinden.
Soorten van activiteiten
Zoals iedere cliënt een eigen unieke aanpak nodig heeft, vraagt iedere hulpvraag of behoefte om een specifiek op de hulpvraag afgestemd antwoord. Er zijn activiteiten die gericht zijn op de individuele cliënt, maar ook activiteiten die je aanbiedt aan de groep cliënten die je begeleidt. In dat laatste geval zijn de activiteiten minder persoonlijk op maat gesneden.
Je kunt activiteiten indelen naar verschillende levensterrein. Als je werkt met ouderen krijg je met andere vragen te maken dan in een woonvorm met mensen met een verstandelijke beperking. Elke doelgroep heeft eigen vragen en wensen en elk individu daarbinnen ook. Er zijn verschillende soorten activiteiten te onderscheiden waarop je je kunt richten:
- vrijetijdsbesteding;
- zelfzorgactiviteiten;
- arbeidsmatige activiteiten;
- vormings-of educatieve activiteiten;
- ontwikkelingsgerichte activiteiten.
Vrijetijdsbesteding
Het woord zegt het al, het betreft activiteiten die gericht zijn op de tijd dat cliënten geen verplichtingen hebben en hun tijd naar hun eigen wens kunnen invullen. Het is de kunst cliënten te helpen bij het vinden van een voor henzelf zinvolle besteding van hun vrije tijd. Dat houdt misschien wel in dat iemand een uur in bad wil liggen, of met een boekje op de bank.
Voorbeeld
In de leefgroep ‘De fazant’ verblijven kinderen die niet meer thuis kunnen wonen omdat hun ouders niet in staat zijn hun op een goede manier op te voeden. Het gaat om kinderen met een OTS, ofwel ondertoezichtstellingstelling. De groepsleiding neemt de opvoeding van de ouders over. In de leefgroep worden verschillende activiteiten georganiseerd om de kinderen op een zinvolle en leuke manier bezig te houden. Over twee maanden is het Koningsdag en groepsleider Eric komt met een voorstel om op die middag een klein voetbaltoernooitje te organiseren. De collega’s van Eric zijn enthousiast. Bij navraag blijken ook de meeste kinderen hier voor warm te lopen. Om dit toernooitje in goede banen te leiden moeten er erg veel voorbereidingen getroffen worden. Er moet gezorgd worden dat ze die middag op het sportveld terecht kunnen. De jongens moeten in teams ingedeeld worden en er is een wedstrijdschema nodig. En wat te doen met de kinderen die eigenlijk niet mee willen voetballen? Ook moet er een aantal scheidsrechters zijn, en een leuk prijsje voor het winnende team. Natuurlijk moet er ook wat te eten en te drinken zijn. Voor de veiligheid moet er tenslotte iemand met een BHV-aantekening bij het toernooitje aanwezig zijn. Kortom, het leuke idee van Eric vergt nog veel voorbereiding.
Zelfzorgactiviteiten
Zelfzorgactiviteiten richten zich op de zorg voor het eigen lichaam en de eigen woonomgeving. Bijvoorbeeld onder begeleiding koken, of haar- en nagelverzorging. Met deze activiteiten voorkom je dat mensen met (mogelijk groeiende) beperkingen steeds meer afhankelijk worden van de zorg van anderen. Deze activiteiten zijn niet enkel bedoeld voor cliënten op weg naar zelfstandig wonen. Ook cliënten van wie het verdere leven zich binnen een instelling zal afspelen, zijn gebaat bij een zo zelfstandig mogelijk leven. Hoe beperkt ook, het stuur in eigen hand hebben verhoogt de kwaliteit van leven.
Arbeidsmatige activiteiten
Arbeidsmatige activiteiten richten zich op iets produceren of diensten verlenen aan anderen, bijvoorbeeld inpakwerk, huishoudelijk werk, tuinen onderhouden, fietsen repareren. Arbeid geeft structuur aan de dag, geeft de dag een vast ritme. Arbeid geeft ook voldoening en levert een bepaalde status op: je betekent iets voor de organisatie, voor de buurt en/of de maatschappij. Arbeidsgerichte activiteiten kunnen op verschillende niveaus aangeboden worden. In de huidige samenleving waar participatie hoog in het vaandel staat, zie je voor mensen met een beperking steeds meer kleinschalige projecten die gericht zijn op arbeid. Iedereen moet tenslotte mee kunnen doen. Maar ook binnen zorgorganisaties zelf zie je steeds vaker cliënten een rol vervullen in het bedrijf. Zij runnen onder begeleiding het personeelsrestaurant, doen administratief werk, houden de tuin bij of doen ander werk passend bij hun mogelijkheden en wensen.
Voorbeeld
Peter werkt als werkbegeleider in een penitentiaire inrichting. Het doel van ‘arbeid’ daar, is de gedetineerden weer te laten wennen aan een dag- en nachtritme, aan luisteren naar een baas, (werkbegeleider), te leren met elkaar samen te werken, arbeidsdiscipline te ontwikkelen en te werken onder een bepaalde tijdsdruk. Er zijn allerlei verschillende arbeidsactiviteiten zoals: inpakwerk, sorteringen, eenvoudige technische handelingen. Een gedetineerde kan op de ‘arbeid’ ook een diploma behalen. Denk daar bij aan niveau 1 metaal, rijbewijs vorkheftruc, of een diploma houtbewerking of lasdiploma. Het vergroot de kans voor een gedetineerde om een zelfstandig bestaan op te bouwen als hij weer vrij komt.
Vormings- of educatieve activiteiten
Vormings- of educatieve activiteiten richten zich op iets leren. Je kunt hierbij denken aan het vergroten van iemands algemene ontwikkeling of van iemands interessegebieden. De cliënt leert iets, wordt er wijzer van of wordt meer gevormd. Bijvoorbeeld iemand met geld leren omgaan, een huishoudboekje maken, bushaltes en borden kunnen lezen, een taal leren en met de computer leren omgaan.

Ontwikkelingsgerichte activiteiten
Ontwikkelingsgerichte activiteiten beogen de ontwikkeling, de ontwikkelingsaspecten van de cliënt te stimuleren. Dit kan op het gebied van lichamelijke, zintuiglijke en motorische ontwikkeling, maar ook op het gebied van verstandelijke, emotionele, sociale en seksuele ontwikkeling. Voorbeelden van ontwikkelingsgerichte activiteiten op het gebied van motorische en verstandelijke ontwikkeling zijn knippen en plakken, tekenen, puzzelen, zwemmen, kringgesprek, memory-spel.
Plannen
Als je methodisch werkt, doe je nooit ‘zomaar’ iets. Methodisch werken is immers werken vanuit een vooraf bedacht plan. Planmatig werken doe je natuurlijk ook als het gaat om het aanbieden van een activiteit of handeling. Er zijn vaak talloze mogelijkheden waaruit je kunt kiezen. Je kiest voor een bepaalde activiteit op basis van gegevens over de cliënt of groep waarop de activiteit afgestemd moet zijn. Elke cliënt of groep heeft eigen, unieke kenmerken, behoeften en mogelijkheden.
De voorbereiding op de activiteit of handeling is de meest belangrijke fase. De manier waarop je samen met de cliënt en je collega’s een activiteit voorbereidt, bepaalt voor een groot deel het succes (of de mislukking). De keuzes die je maakt, leg je vast in een werkplan. In het werkplan staat beschreven hoe je te werk gaat.
Wie is de cliënt?
Als je handelingen en activiteiten op maat aan de cliënt aangepast wilt aanbieden, moet je goed weten wie die cliënt eigenlijk is en wat zijn mogelijkheden zijn. Om Sasha, de bewoonster van een gezinsvervangend tehuis goed te kunnen bieden wat zij nodig heeft, moet je je verdiepen in haar situatie, in mensen met een verstandelijke beperking, in de doelgroep waartoe zij behoort. Binnen die doelgroep kijk je vooral naar wie Sasha is als mens met haar wensen, behoeften en mogelijkheden.
Het goed vaststellen van de beginsituatie is voorwaarde voor het verdere verloop van je activiteit.
Om de cliënt te kennen, verdiep je je in hem of haar. Je moet een beeld hebben van:
●
|
Algemene levensloop
Alles wat iemand in zijn leven heeft meegemaakt, heeft invloed op hoe iemand nu in het leven staat en wat zijn mogelijkheden zijn. Daarbij maakt het uit waar iemand is opgegroeid, in welke cultuur, en welke interesses hij heeft ontwikkeld. In Nederland leven veel mensen uit diverse culturen. Als beroepskracht MZ kom je met die diversiteit in aanraking. Dat is vooral interessant, maar misschien ook wel eens moeilijk. Wat voor de één heel vanzelfsprekend is, kan voor een ander heel bijzonder zijn. Het is je taak als beroepskracht MZ om je bewust te zijn van de verschillen en overeenkomsten tussen culturen. Als je elkaar wilt begrijpen, kom je al een heel eind.
Maar het maakt ook uit of je cliënt iemand is van tachtig jaar, met al een heel leven achter de rug, of iemand van begin twintig. Je zult ook iets moeten weten over de psychische gesteldheid van de cliënt. Is het iemand die veel aankan, of leveren activiteiten al snel veel stress op? En wat is de huidige situatie wat betreft het wonen en de dagbesteding? Wat is het toekomstperspectief van de cliënt, zijn daar al plannen voor gemaakt? Uit de levensloop haal je aanknopingspunten die je kunt gebruiken bij het maken van een plan.
|
●
|
Behoeften en mogelijkheden van de cliënt
Iedereen heeft zijn mogelijkheden en onmogelijkheden in het aangeven van behoeften. Maar niet iedereen is in staat dit duidelijk aan te geven. Sommige cliënten hebben misschien zelfs nog nooit nagedacht over hun behoeften. Je zult hen moeten helpen om hun behoeften helder te krijgen. En als beroepskracht met kennis op het gebied van doelgroep en van je cliënt, ben je ook in staat de grenzen aan te geven van de mogelijkheden.
Iets anders is dat je je kunt afvragen of de cliënt eigenlijk wel behoefte heeft aan een activiteit of dat het misschien vooral jouw behoefte is. Dat is een mogelijke valkuil.
Je zult je ook moeten afvragen op welk terrein de cliënt een behoefte heeft. Is dat op sociaal gebied, wil hij iets leren op het gebied van financiën, meer structuur brengen in zijn leven?
Je probeert deze behoeften zoveel mogelijk samen met de cliënt te formuleren. Er zijn echter cliënten waarbij dat niet kan. Dan zul jij je empathisch vermogen moeten aanspreken om in te kunnen schatten waar de cliënt behoefte aan heeft. Vervolgens dien je in te schatten wat de cliënt of de cliëntgroep aankan. Hoe zwaar kan de activiteit zijn (zowel lichamelijk als psychisch) en hoe lang kan de cliënt bezig zijn? Dit zijn vragen die je daarbij dient te stellen. Je kijkt naar de draagkracht van de cliënt.
|
Doel van de activiteit
Vanuit de behoeften van de cliënt ga je het doel van je activiteit vaststellen. Als de cliënt behoefte heeft om meer contacten te maken buiten de directe leefomgeving in een organisatie, stel je andere doelen vast dan wanneer iemand aangeeft dat hij graag met een computer wil leren omgaan. Zo zijn er verschillende doelen vast te stellen die allemaal terug te voeren zijn op de gepeilde behoefte van de cliënt.
Doelen kunnen bijvoorbeeld zijn:
- zelfstandigheid bevorderen;
- aanwezige mogelijkheden stimuleren;
- sociale contacten bevorderen;
- recreatie en ontspanning;
- interesses uitbreiden;
- integreren in de samenleving;
- ontwikkeling stimuleren;
- scholing bieden.
Het is belangrijk dat het voor alle betrokkenen (cliënt, naasten en collega’s) duidelijk is waar je met de activiteit een bijdrage aan wilt leveren.
Op welke locatie?
Bij het organiseren van een activiteit hoort ook dat je nadenkt over de locatie waar de activiteit plaatsvindt. Stel je zelf bij het voorbereiden de volgende vragen:
- Waar vindt de activiteit plaats en welke middelen worden gebruikt?
- Is de activiteit binnen of buitenshuis?
- Wat is de grootte van de ruimte?
- Is de ruimte beschikbaar?
- Wat zijn de benodigde hulpmiddelen?
- Wat moet er besteld worden?
- Wanneer vindt de activiteit plaats?
- Hoeveel tijd is er beschikbaar? Hierbij gaat het om een planning van tijd.
- Wanneer vindt de activiteit plaats en hoe lang duurt het?
- Is het op korte termijn of is er nog geruime tijd om voor te bereiden?
Evaluatievragen
Voordat je het werkplan gaat uitvoeren, stel je tot slot evaluatievragen op. Je bedenkt vooraf op welke vragen je antwoorden wilt hebben. Daarmee wordt je vooraf al gestimuleerd na te denken over je plan. Na de uitvoering evalueer je of het beoogde resultaat bereikt is en of de weg ernaartoe goed verlopen is. Je evalueert dan het product, het doel: is dat behaald? Je evalueert ook het proces, de fasen die je doorlopen hebt en alle keuzes die je daarin maakte: heb ik de goede keuzes gemaakt?
De genoemde onderdelen van het werkplan geven aan welke evaluatievragen gesteld kunnen worden:
- Heb ik de beginsituatie goed ingeschat?
- Zijn de doelen juist geformuleerd?
- Is de activiteit goed gekozen?
- Zijn de taken goed verdeeld?
- Was de manier van begeleiden passend?
- Waren de ruimte en de inrichting ervan geschikt?
- Was de tijdsplanning goed gekozen?
Afstemmen met collega’s en naasten
Je kunt nog zo’n leuke en goede activiteit bedenken, als je collega’s er niet van op de hoogte zijn of er niet achter staan, is alle energie die je in de activiteit gestoken hebt, voor niets geweest. Nu is het ook weer niet nodig om álles wat je met een cliënt doet te bespreken in een MDO (Multidisciplinair overleg). Of je dat doet of niet is afhankelijk van de activiteit en wie erbij betrokken zijn.
Wat is van belang dat je met elkaar op één lijn zit wat betreft de begeleidingsdoelen van de cliënt. Je bent ook niet de enige die te maken heeft met de cliënt. Vraag je dus bijvoorbeeld af of het tijdstip van de activiteit goed is gepland. Stel dat er de dag erna een uitstapje staat gepland met de groep waar jouw cliënt verblijft?
Afstemmen doe je ook met de familie en naasten van de cliënt. Ook zij hebben ook eigen ideeën en plannen. Je kunt hen vaak ook goed betrekken bij een activiteit, als dat wenselijk is voor de cliënt en voor henzelf, als naasten. De familie heeft vandaag de dag een belangrijke rol in de begeleiding. Niet alleen zijn familieleden een belangrijke bron van informatie, zij kennen de cliënt het best en zijn op de hoogte van zijn behoeften en wensen.
Vaak zijn familieleden ook mantelzorgers. Zeker als je werkt met cliënten met een verstandelijke beperking, zul je de benodigde informatie van de familieleden moeten krijgen. Familie vindt het vaak ook heel fijn om met je op te trekken als samenwerkingspartner in de zorg voor hun naaste. Zij hebben graag een rol in het leven van hun kind, vader, moeder of partner. Vanwege de ontwikkelingen in de zorg heb je de familie ook hard nodig om sommige activiteiten uit te voeren. Dat geldt eigenlijk voor alle soorten activiteiten. 
Uitvoeren
Je kunt een activiteit of handeling niet zomaar starten. Zoals je hebt geleerd, hoort er een goede voorbereiding aan vooraf te gaan. Hierin betrek je zoveel mogelijk de cliënt, zijn naasten en je collega’s. Voordat je daadwerkelijk aan een activiteit of handeling met de cliënt(en) begint, doe je het volgende:
- Je motiveert de cliënt(en) eerst om aan de activiteit of handeling deel te nemen.
- Je bereidt de cliënt(en) voor. Je gaat eerst aankaarten dat je iets in gedachten hebt of je informeert hen over je voorstel.
- Je vertelt wat er gaat gebeuren en hoe: je geeft instructies en uitleg.
Motiveren
Als beroepskracht in de maatschappelijke zorg ben je continu bezig met het motiveren en stimuleren van cliënten. Je bent je er wellicht niet steeds van bewust, maar eigenlijk doe je in dit werk weinig ‘zomaar’. Je stimuleert een cliënt om te eten en zichzelf te verzorgen. Of je helpt een cliënt op weg met het maken van een afspraak met zijn familie. Maar wat brengt iemand in beweging? Stel deze vraag eens aan jezelf: ‘wat brengt mij in beweging?’ ‘Op welke manier wil of kan ik in beweging worden gezet?’ ‘Wat maakt dat ik gestimuleerd raak en wanneer haak ik af?’ Misschien raak jij enthousiast door het enthousiasme van een ander en krijg je daardoor steeds meer zin om iets aan te pakken. Misschien heb jij voorbeelden nodig, zodat de activiteit meer voor je gaat leven. Het kan ook zijn dat je geïrriteerd raakt van iemand die jou zo graag iets wil laten doen. Dan ga je op de rem staan omdat je het idee hebt dat je gepusht wordt, en dat je iets ‘moet’. Veel mensen (en dus ook cliënten) zijn allergisch voor het idee dat ze van alles moeten.
Stel dat je een cliënt wilt laten wennen aan het idee om onder begeleiding in een woongroep te gaan wonen. Dan helpt het misschien als je een activiteit organiseert waarbij je samen een bezoekje brengt aan zo’n woonvorm. Op basis daarvan krijgt jouw cliënt een idee over hoe zoiets er uit zou kunnen zien, en gaat het meer leven.
Een cliënt die door een lichamelijke beperking het idee heeft gekregen dat hij niets meer zelf kan en erg passief is geworden, kun je motiveren door hem te laten kijken naar mogelijkheden in plaats van beperkingen. Af en toe een gesprekje, een contact met lotgenoten geeft mogelijk motivatie om in beweging te komen. Of je organiseert een thema-avond waarin een ervaringsdeskundige/lotgenoot iets komt vertellen over zijn eigen ervaringen.
Voorbereiden
Als je je cliënt wilt motiveren voor een activiteit, moet je die activiteit op enig moment aankaarten bij de cliënt. Je vertelt dan wat het idee is en hoe het plan eruitziet. Je laat hem weten dat je het prettig zou vinden als hij deelneemt, en waarom. Op deze manier motiveer je de cliënt om naar de activiteit te komen, om erbij te zijn. Je bereidt decliënt erop voor dat er iets gaat gebeuren en dat hij ergens verwacht wordt om iets te gaan ondernemen. Je maakt de activiteit of de handelingssituatie bekend.
Vragen die jezelf stelt zijn onder meer:
- Hoe lang van te voren en op welk moment kaart ik aan dat ik de activiteit wil doen?
- Hoe kaart ik het aan?
- Hoe zullen de cliënten mogelijk reageren en hoe bereid ik me daarop voor?
- Herhaal ik later nog iets?
- In hoeverre ga ik lichtelijk druk opvoeren om de cliënten te motiveren? En hoe doe ik dat dan?
- Wat doe ik als de cliënten niet mee willen doen, niet gemotiveerd zijn?
Mogelijke manieren van aankaarten of informeren zijn bijvoorbeeld: mondeling vertellen als ieder aanwezig is, een affiche ophangen, een persoonlijke brief sturen of simpelweg zelf beginnen met de activiteit.
Instrueren
Na het aankaarten of informeren volgt het instrueren of uitleggen. Je vertelt wat er precies gaat gebeuren, wie wat doet en op welke manier. Ook bij het instrueren, hangt het van de cliënt of cliëntgroep af wat en op welke manier je vooraf uitlegt over wat er gaat gebeuren. Transparantie en duidelijkheid over de activiteit is het uitgangspunt. Sommige cliënten hebben het nodig om eerst in detail te weten wat ze te wachten staat, terwijl andere cliënten juist onzeker worden bij te veel uitleg. Die haken af, omdat ze het niet meer kunnen volgen. Bij deze cliënten moet je je activiteit kort en krachtig op hoofdlijnen uitleggen en straal jij het vertrouwen uit dat je weet hoe het zit: zij kunnen op jou vertrouwen. Instrueren kan op verschillende manieren:
- Verbaal, mondeling en/of schriftelijk: je vertelt wat de bedoeling is van de activiteit of handelingssituatie. Hulpmiddelen kunnen zijn: een boekje dat je uitleg visualiseert of een schematische uitleg op papier. De uitleg moet duidelijk zijn, aangepast aan de mogelijkheden en het ontwikkelingsniveau van de cliënt(en). Ook pas je de uitleg aan aan de omvang van de activiteit. Bij een grote activiteit geef je bijvoorbeeld niet alle informatie in één keer.
- Voordoen of demonstreren: je laat zien hoe de handeling wordt uitgevoerd, je doet het voor. In plaats van het zelf te doen, kun je ook een videoband laten zien waarop de handelingen getoond worden.
- Samen doen: soms kunnen mensen bepaalde handelingen moeilijk zelf doen, ook al hebben ze gezien of gehoord hoe het moet. Zo kan het voor cliënten moeilijk zijn een brief te schrijven of de computer te bedienen. Ze hebben het dan nodig dat iemand erbij blijft, meekijkt en meedenkt. Ook kan het zijn dat cliënten zich niet veilig genoeg voelen om een (nieuwe of moeilijke) handeling uit te voeren. Door die handeling samen met de cliënt te verrichten, kun je de nodige steun bieden en de cliënt over de drempel heen helpen.
- Stap voor stap: soms is het verstandig een grote activiteit of handeling op te delen in deelactiviteiten of deelhandelingen. Elk deel kan dan afzonderlijk worden uitgelegd, voorgedaan of samen gedaan worden.

Voorbeeld
Willemien werkt in een opvanghuis waarin de bewoners worden voorbereid op weer een eigen woonplek. Een belangrijk punt in deze voorbereiding is natuurlijk het zelfstandig kunnen bereiden van een maaltijd. Theo (38 jaar), die jarenlang in het verslaafdencircuit zat, is nu clean en wil op eigen benen leren staan. Hij heeft er echter geen idee van hoe hij om moet gaan met zijn maaltijden.
Willemien zet een plan op om de komende 4 weken dit probleem samen met Theo aan te pakken. Tijdens het koken geeft Willemien Theo instructies op momenten dat hij niet meer weet hoe hij het moet aanpakken. Het hele proces van het zelfstandig eten wordt daarbij onder de loep genomen, dus bijvoorbeeld: verzinnen van wat je gaat eten, wat gezond eten is, boodschappen doen, koken, afruimen en afwassen. Omdat Theo nog nooit gekookt heeft – hij is op zijn 18e van huis weggelopen –, besluit Willemien het koken voorlopig samen met Theo te doen.
Begeleiden
Als je in het woordenboek het begrip ‘begeleiden’ opzoekt, dan vind je omschrijvingen als: ‘met iemand meegaan, vergezellen, bijstaan, meelopen, meevoeren, iemand helpen bij wat hij doet, ondersteunen’. Dit alles is wat je doet als je een cliënt begeleidt tijdens een activiteit of handeling. Je werkt vanuit een hulpvraag naar een doel toe. Je legt met de cliënt een weg af van hulpvraag naar de beantwoording van de hulpvraag, het doel. Voorbeelden van doelen zijn: met geld kunnen omgaan, het geheugen zo lang mogelijk in stand houden, een gerecht kunnen maken, een wettelijke procedure kennen en kunnen bewandelen, zelfstandig de weg kunnen vinden.
Je manier van begeleiden hangt af van:
- de beginsituatie (ziektebeeld, beperkingen, mogelijkheden, ontwikkelingsfase, interesses, behoeften, leefomgeving enzovoort) van de cliënt of de hulpvrager: wat zijn de behoeften, wat kan de cliënt zelf, waarin heeft de cliënt ondersteuning nodig, hoe is de gemoedstoestand van de cliënt, hoe wil de cliënt graag benaderd worden, vraagt de cliënt bijvoorbeeld veel sturing of juist de ruimte om zoveel mogelijk zelf te kiezen?
- het doel: het antwoord op de hulpvraag, het doel, bepaalt mede hoe je begeleiding eruitziet. Die zal er natuurlijk anders uitzien in een geheugentraining dan bij het leren kaarsen maken.
Het is dus in de praktijk niet zo dat je altijd met één vorm van begeleiding kunt volstaan. Je kunt niet zeggen ‘dit is mijn manier van begeleiden’ of ‘zo zit ik als begeleider in elkaar’. Natuurlijk spelen je eigen voorkeur, je persoonlijke eigenschappen en kwaliteiten een rol. Als je een tijdje werkt, zul je leren waar je kwaliteiten liggen, maar ook welke manier van begeleiden jou niet ligt. Je kunt veel leren en er wordt van je verwacht dat je verschillende begeleidingsvormen kunt toepassen. Toch kan er een moment zijn dat je voor jezelf moet vaststellen dat een bepaalde doelgroep of cliënt een vorm van begeleiding nodig heeft die jij niet kunt bieden.
Je kunt bijvoorbeeld denken aan cliënten met een verstandelijke beperking die veel structuur nodig hebben. Als je zelf moeite hebt met structureren, zul je dat wellicht bij cliënten ook niet snel en gemakkelijk doen. Het is goed om daar zicht op te krijgen. Misschien is het dan verstandig om deze vorm van begeleiden aan een collega over te laten.
Zoals gezegd moet je, om op een effectieve manier te begeleiden, in staat zijn te wisselen tussen verschillende manieren van begeleiden, afgestemd op de cliënt en zijn hulpvraag. Je vraagt je dan ook elke keer weer af wat in deze situatie, met deze cliënt, in deze activiteit met dit doel, de beste begeleidingsvorm is.
Tussen begeleiden en observeren bestaat een nauw verband. Door te observeren, zie je waar zich veranderingen in situaties voordoen. Je ziet dan het gedrag van de cliënt en je ziet de reacties daarop. Je ziet ook welke reacties je uitlokt met jouw eigen gedrag. Je begeleiding stem je af op je observaties, je speelt in op wat je waarneemt. Dit vraagt flexibiliteit van jou als begeleider.
Bewaken van proces en product
Tijdens de uitvoering van een activiteit blijf je jezelf vragen stellen:
- Gaat alles nog volgens plan?
- Past mijn manier van werken nog?
- Past mijn manier van begeleiden nog?
- Beantwoord ik nog aan de hulpvraag?
- Ben ik nog op de goede weg naar het doel?
- Verloopt de communicatie prettig?
Tijdens de uitvoering van de activiteit evalueer je dus met enige regelmaat tussendoor. Mogelijk bespreek je het verloop van de uitvoering even met een collega. Het kan zijn dat je besluit iets bij te stellen. Bijvoorbeeld het doel, omdat je tot de ontdekking komt dat dat te hoog gegrepen is, of te laag is ingeschat. Of de duur van de activiteit, omdat je ontdekt dat het concentratievermogen van de cliënt niet groot genoeg is. Misschien wel de hulpmiddelen, omdat die niet zijn afgestemd op de mogelijkheden of beperkingen van de cliënt. Het handvat van de kwast is bijvoorbeeld te dun voor de motorische vaardigheden. Of de begeleidingsvorm is niet goed gekozen: je hebt gekozen voor een sturende manier van begeleiden, terwijl de cliënt veel meer zelfstandig kan werken.

Tijdens de uitvoering van de activiteit of handeling luister je naar de cliënt. Je bent steeds alert op de signalen die je krijgt. Je luistert naar wat de cliënt zegt en welke emoties hij uit. Het is belangrijk tegelijkertijd ook te letten op non-verbale signalen van de cliënt. Kijk goed naar wat er lichamelijk gebeurt bij de cliënt. Let op gezichtsuitdrukkingen, bewegingen, klank, stem, taal, de manier waarop de cliënt spreekt, de lichaamshouding, de motoriek, zijn gebaren enzovoort. Je luistert met je oren en je kijkt met je ogen.
Draaiboek
Veel instellingen werken met een draaiboek voor grote activiteiten die vaak voorkomen.
Een sportdag, viering van carnaval, spelletjesmiddag of een sinterklaasavond zijn hiervan voorbeelden. In een draaiboek staan alle zaken die je moet regelen om de activiteit te laten slagen. Er staat in wanneer je met de voorbereiding moet beginnen, welke ruimten of sportvelden gereserveerd moeten worden. Ook staat erin hoeveel begeleiders er bij die activiteiten nodig zijn. Je dient van te voren door te geven aan de keuken wanneer er geen gebruik wordt gemaakt van de maaltijden. Afhankelijk van de activiteit staan er meer maatregelen in die genomen moeten worden. Werk je met een draaiboek, dan is de kans klein dat je belangrijke dingen vergeet. Het zou niet de eerste keer zijn dat een activiteit op zichzelf goed is voorbereid, maar op de dag zelf blijkt dat de benodigde ruimte al bezet is …
Oefening: toets activeren, plannen en uitvoeren
Start
Evalueren (evalueert de geboden ondersteuning)
Tijdens de uitvoering blikte je al regelmatig terug op het verloop van je werkplan. ‘Lopen we nog op koers, gaan we niet te snel of te langzaam, moet het plan bijgesteld? Na afloop van de activiteit evalueer je het geheel, mogelijk samen met collega’s. Een goede evaluatie laat zien of de genomen stappen de juiste waren, of je je doelen hebt behaald of dat er nog open eindjes liggen waar nog aandacht aan moet worden besteed. Evalueren is ook kijken naar de manier hoe je hebt begeleid. Het vergt een kritische blik naar jezelf en naar je activiteit. Een goed uitgevoerde evaluatie geeft je handvatten voor het vervolg. Het woord evalueren betekent ‘de waarde bepalen’. Evalueren is dan ook het uitspreken van een waardeoordeel. Je gaat na welke waarde de activiteit heeft gehad voor de cliënt. Daarvoor blik je terug.
Evalueren is het beoordelen van een activiteit of handeling op vooraf opgestelde criteria
Wat is evalueren niet?
Evalueren is niet: achterover leunen en de volgende antwoorden geven op de vraag hoe je het vond gaan:
- Ik vond het wel goed gaan, ze deden goed mee.
- Het was gezellig.
- Het ging zoals ik me had voorgesteld, dus geen verrassingen.
- Thea was weer eens bezig, maar verder liep het wel.
- Het doel is behaald, dus dat is mooi.
De functie van evalueren
Waarom is evalueren nodig?
Evalueren als kwaliteitsverbetering
Of je achteraf iets beoordeelt als kwalitatief goed, hangt af van de eisen die je vooraf hebt gesteld. Deze zin klinkt ingewikkeld, toch is het heel simpel: als je een fiets koopt, dan verwacht je een bepaalde kwaliteit. Je hebt bepaalde eisen waaraan de fiets moet voldoen en met dat lijstje ga je naar een fietshandel. Als de aan jou geleverde fiets bij levering niet voldoet aan jouw eisen, dan ben je niet tevreden en ga je terug voor een exemplaar; voldoet dat wel, dan heb je de aanbieder van de fiets niet meer nodig.
In de maatschappelijke zorg is het niet anders. Om te weten of de zorg of begeleiding aan de vooraf gestelde eisen voldoet, moet je ‘meten’. De uitkomsten geven je richting om bij te sturen. Als je niet evalueert op je handelen, loop je de kans dat je te lang doorgaat met een bepaalde activiteit zonder dat deze genoeg effect oplevert. Of de activiteit levert wel effect op, maar je kunt niet achterhalen wat de factoren waren die het succes hebben bepaald. Door alleen voor te bereiden en het plan uit te voeren, kun je nog wel op koers zijn, maar zonder te evalueren kun je niet bijsturen.
Evalueren als middel van zelfreflectie en samenwerking
Goed evalueren dwingt je kritisch te kijken naar je eigen handelen en dat van je collega’s. Hoe heb je samengewerkt aan de activiteit? Welke bijdrage heeft iedereen individueel geleverd aan het plan? Wat is goed gegaan daarin en wat minder? Evalueren dwingt je te reflecteren op je eigen handelen.
Evalueren als middel om verantwoording af te leggen
Cliënten en hun naasten zijn vaak mondige mensen die kunnen kiezen met welke zorgverlener ze in zee gaan. Het zijn je cliënten, maar ook je klanten. En een kritische klant wil weten hoe iemand omgaat met zijn hulpvraag. Een andere reden om een activiteit te evalueren, is dat je verantwoording over je handelen moet afleggen aan de cliënt en je organisatie, maar ook aan de zorgbetaler. Je moet uit kunnen leggen wat je doet en waarom, en welk effect het heeft. Dit heeft deels te maken met de financiering van de zorg. De tijd dat je zonder een goed gefaseerd plan aan een begeleidingstraject begon, is al lang geleden. Tegenwoordig moet je voorafgaande aan een traject al heel concreet aantonen welke begeleiding je gaat bieden, hoe je dat gaat doen, hoe lang het gaat duren en wat het kost. Daarnaast moet je je begeleiding achteraf kunnen verantwoorden, met dezelfde concrete gegevens en financiële overzichten.
Evaluatie als voorbeeldfunctie
Door je activiteiten goed te evalueren, doe je kennis op over effecten van bepaalde handelingen die je bij een specifieke cliënt of groep uitvoert. Een ander hoeft het wiel niet telkens op nieuw uit te vinden, maar kan gebruikmaken van jouw evaluatie. Maar: je mag nooit blind een activiteit kopiëren en ervan uitgaan dat de activiteit precies past bij een andere cliënt.
Evaluatie als leerervaring
In de dagelijkse praktijk zeggen we wel eens: ‘een mens leert van zijn fouten’. Daarmee bedoelen we, dat we leren door na te gaan hoe het kwam dat iets anders verliep dan gepland, en wat dat betekent voor een volgende keer. Daarnaast is het belangrijk te kijken naar wat wel volgens plan verliep, want daarvan zeggen we dan: ‘dat houden we erin.’
Evalueren als cyclisch proces
Bij evalueren denk je waarschijnlijk aan het achteraf terugkijken naar een activiteit. Maar je evalueert niet alleen achteraf, bij de eindevaluatie. Ook tijdens het uitvoeren van een plan, zijn er telkens momenten dat je terugblikt en het plan zo nodig bijstelt. Bij elke fase van het methodisch werken, doorloop je opnieuw de cirkel: een plan opstellen of bijstellen, het plan uitvoeren, het verloop checken. Evalueren is een cyclisch proces.
Als je een begeleidingsplan maakt, doorloop je altijd een aantal fasen of onderdelen. Daarover hebben we het in de beschrijving van het methodisch werken al uitgebreid gehad. Het cyclisch proces bestaat altijd uit een aantal fasen of onderdelen: informatie verzamelen, problemen formuleren, doelen of resultaten formuleren, plannen van acties, uitvoeren van acties, evalueren en bijstellen van het plan.
Lees voor
Tussenevaluatie
Elke fase evalueer je in een tussenevaluatie en met de informatie die dat oplevert, ga je door naar de volgende fase. Soms merk je dat je even een stap terug moet doen omdat je iets mist in een fase. Alle stappen die je neemt zijn gericht op hetzelfde resultaat, namelijk het behalen van de voor de cliënt gestelde doelen. Het maakt niet uit of het gaat om een kleine, kortdurende activiteit die je uitvoert samen met de cliënt, of om een langer durende activiteit die je uitvoert met meerdere personen. In alle gevallen zou het zonde zijn als je er aan het eind achter komt dat alle energie voor niets is geweest omdat jouw plan niet (genoeg) aansloeg bij de cliënt of groep.
In een cyclisch model omvat de volgende fase altijd de vorige.
Lees voor
Eindevaluatie
Bij een eindevaluatie kijk je terug op de gehele activiteit. Is het doel bereikt? Zijn we uitgekomen waar we wilden? Hoe is de weg daarnaartoe verlopen? Was het een goed plan? Was de gekozen werkwijze de juiste? Was de begeleiding goed gekozen? Van tevoren stel je vast hoe je wilt evalueren en met wie. Maar ook: wat je precies wilt evalueren. Uit deze evaluatie kunnen gegevens voortkomen die zinvol zijn en gebruikt kunnen worden voor de (beginsituatie van de) volgende activiteit.
Lees voor
Voorbeeld
Frans werkt als woonbegeleider op een asielzoekerscentrum. Frans begeleidt Hassan, een Syrische jongen van 22 jaar. Hassan spreekt een paar woorden Nederlands en wekt de indruk aardig zelfstandig te zijn. Frans maakt met Hassan de afspraak dat hij zijn kamer op orde houdt. Hassan geeft enthousiast aan dat hij dit kan en dat Frans na een week mag langskomen om te kijken hoe het gaat. Na een week komt Frans inderdaad langs en hij ziet dat de kamer een grote puinhoop is. In gesprek met Hassan blijkt dat die niets van de afspraak begrepen heeft, maar welwillend ja had geknikt om Frans een plezier te doen. Frans moet nu opnieuw bekijken wat Hassan wel of niet kan. Het zou kunnen zijn dat de opdracht voor Hassan te groot is. Dan moet Frank beginnen met de taak ‘kamer schoonmaken’ onder te verdelen in kleinere taken. Beginnen met afwassen, dan de vloer schoonmaken, de tafel afnemen, het bed opmaken. Een paar dagen later blijkt dat ook dit te hoog gegrepen is voor Hassan, dus moet Frans opnieuw de doelen voor Hassan bijstellen.

Lees voor
Gericht evalueren
Evalueren doe je om bepaalde informatie te krijgen over een ingezette koers, begeleidingsplan, handeling of activiteit. Je blikt terug met behulp van vragen die je vóór de uitvoering van de activiteit al hebt opgesteld. Om gericht te evalueren, moet je van tevoren dus al een aantal zaken vaststellen.
Bedenk bij elke evaluatie opnieuw:
- Wat ga ik evalueren? (waarover moet er informatie worden verkregen?)
- Hoe ga ik evalueren? (welke manier is passend?)
- Met wie ga ik evalueren? (wie kan de gewenste informatie geven?)
Per onderdeel zijn diverse vragen te stellen. Mogelijke evaluatievragen zijn in de figuur schematisch weergegeven.

Lees voor
Evalueren doe je niet alleen. Evalueren vraagt om een samenwerking tussen alle betrokkenen in het zorg- of begeleidingstraject. Het is veelal een ‘interdisciplinair gebeuren’ waarbij veel mensen betrokken zijn. Het doel van je evaluatie is dat je met elkaar op dezelfde lijn komt te zitten. De evaluatie moet leiden tot een goede, betere, onderlinge afstemming en tot een goede, aangepaste, begeleiding van de cliënt. Voor je evaluatie kun je gebruikmaken van verschillende vormen en instrumenten. Of je kiest voor een mondelinge evaluatie, een gestructureerde evaluatielijst of een observatie, hangt af van de cliënt (of groep), de activiteit en wie erbij betrokkenen zijn. Maar ook de visie die de organisatie heeft op zorg, begeleiden en evalueren, speelt mee. Hoe belangrijk vindt een organisatie het evalueren van begeleidingsprocessen? Wordt een evaluatie gezien als een instrument voor kwaliteitsverbetering, of als een noodzakelijk kwaad, een tijdrovende bezigheid? In het laatste geval zal het lastig zijn met alle disciplines dezelfde lijn te volgen. En dat is noodzakelijk, wil een evaluatie van waarde zijn.
Product- en procesevaluatie
Voor aanvang van een activiteit of handeling stel je de evaluatievragen al op. Deze vragen kunnen betrekking hebben op het resultaat (het product) en op de weg waarlangs naar het resultaat is toegewerkt (het proces).
De product- en procesevaluatie zijn niet los te zien van elkaar. Je kunt bedenken dat een slechte onderlinge samenwerking of een matige voorbereiding kunnen leiden tot een matig product. Stel, je hebt als activiteit met een groep cliënten een kookactiviteit bedacht. Je collega’s, die je nodig hebt in de begeleiding, zijn niet op de hoogte van hun taak en pakken de activiteit heel anders op dan jij had bedacht. Dat kan leiden tot frustratie, ontevreden gezichten en uiteindelijk tot een matig geslaagde activiteit. Je bent teleurgesteld. Door te evalueren kom je erachter hoe je de voorbereiding volgende keer beter kunt aanpakken, zodat je met je collega’s op één lijn zit. Dan zal de activiteit wellicht beter uitpakken.
Productevaluatie
In de maatschappelijke zorg hebben we het tegenwoordig ook over het begrip ‘product’. We denken bij het werken in de maatschappelijke zorg, dus bij het werken met mensen, niet zo snel aan productgericht werken. Maar toch willen we steeds beter zicht krijgen op wat we doen, hoe we het doen en welk effect dat heeft. We werken toe naar iets meetbaars, we willen dat de cliënt iets bereikt, dat hij het gestelde doel haalt. Het begrip product is een ruim begrip. Het is niet alleen de gerepareerde fiets, of de kaarsen, of de maaltijd, het kan ook bepaald gedrag zijn dat de cliënt wil ontwikkelen. Denk bijvoorbeeld aan met geld leren omgaan, nee kunnen zeggen, kunnen serveren.
Voor de start van een begeleidingstraject heb je samen met de cliënt, familie en collega’s uitgebreid besproken waar je samen met de cliënt aan zou gaan werken, wat het doel van de begeleiding zou zijn. Je had haalbare doelen geformuleerd en de acties bedacht die nodig waren om deze doelen te bereiken. Nu, bij het beëindigen van het traject, ga je kijken of de doelen, de beoogde resultaten, de gewenste effecten, ook zijn behaald.
Lees voor
Het meten of de beoogde doelen, resultaten, of effecten zijn behaald noemen we de productevaluatie .
Lees voor
Na afloop wil je antwoord op vragen als: in welke mate heeft de cliënt zijn doelen bereikt, heeft de cliënt het gedrag laten zien dat we vooraf hadden bedacht, heeft de beoogde verbetering plaatsgevonden, is het nieuwe gedrag zichtbaar? Bijvoorbeeld: kan Pim zichzelf wassen en aankleden na het opstaan, kan Simon zelfstandig met het openbaar vervoer van het wooncentrum naar het dagcentrum gaan, weet Karel hoe hij een bezwaarschrift kan indienen, kan Maartje de telefoon beantwoorden, kan Souhed de Nederlandse tekst uit het boekje begrijpen en kan mevrouw Van der Zee zich de dagen van de week herinneren?
Met behulp van de productevaluatie ga je kijken of je het doel wat je (samen met de cliënt) voorafhad gesteld ook is behaald. Wat in het doel staat vermeld ga je ‘meten’. Mogelijk stond in het doel het bereiken van:
Kennis en inzicht. Bijvoorbeeld het lezen van teksten, rekenen, geldzaken bijhouden, namen kennen en onthouden, de dagen van de week weten, een brief kunnen schrijven volgens de richtlijnen.
Vaardigheden. Bijvoorbeeld:
- technische of motorische vaardigheden zoals weven, zwemmen, fietsen, timmeren, aardappelen schillen, vogelhokjes maken, schroeven indraaien;
- communicatieve vaardigheden zoals luisteren, vragen stellen, een gesprek voeren, telefoneren, feedback geven, feedback ontvangen, informatie overdragen;
- sociale vaardigheden zoals omgaan met conflicten, beleefd zijn, op je beurt wachten, samen spelen, letten op taalgebruik, relaties kunnen aangaan.
Houding: een eigen mening hebben en die uiten, waardering hebben en uitspreken, zelf keuzes kunnen maken, met teleurstellingen kunnen omgaan, positief kijken naar jezelf en anderen, doorzettingsvermogen hebben.
Procesevaluatie
In de procesevaluatie ga je bekijken hoe het proces is verlopen. Je richt je niet op wat er is bereikt, maar op hoe je het hebt bereikt.
De procesevaluatie richt zich dus op de weg waarlangs gewerkt is, op de werkwijze. De voorbereidings-en uitvoeringsfase van je activiteit zijn onderwerp van de procesevaluatie:
Lees voor
●
|
De inschatting van de beginsituatie van de cliënt(en)
Heb ik genoeg gegevens verzameld en op de juiste manier? Heb ik de beginsituatie goed geïnterpreteerd?
|
●
|
Doelen formuleren
Pasten de doelen bij de beginsituatie? Waren de doelen goed gekozen, haalbaar en zinvol? Waren ze SMART geformuleerd?
|
●
|
Een plan maken
Waren de handelingen goed gekozen? Was de manier van begeleiden goed gekozen? Waren de taken goed verdeeld? Was de tijdsplanning goed? Was er voldoende materiaal en gereedschap? Waren de hulpmiddelen goed gekozen? Waren de ruimte en de inrichting van de ruimte geschikt? Waren de juiste evaluatievragen opgesteld?
|
●
|
Uitvoering
Heb ik tijdens de uitvoering goed ingespeeld op de beginsituatie? Ben ik goed omgegaan met onverwachte situaties? Heb ik zo nodig het plan bijgesteld?
|
●
|
Samenwerking
Heb ik mijn collega’s voldoende geïnformeerd? Heb ik eventuele knelpunten met hen besproken? Waren zij op de hoogte wat er van hen verwacht werd? Hoe heb ik feedback gegeven aan collega’s en cliënten? Hoe ben ik met de feedback, die ik gekregen heb, omgegaan?
|
●
|
Evaluatie
Was de manier van evalueren passend en waren de evaluatievragen juist gesteld?
|
Product- en procesevaluatie samen geven de informatie die je nodig hebt voor een volgende activiteit of handeling met de cliënt(en). Je kunt er conclusies uit trekken voor de toekomstige activiteiten en voor je eigen handelen.
De procesevaluatie onderzoekt en geeft een waardeoordeel over de manier waarop doelen zijn bereikt.
Conclusies trekken
De productevaluatie en procesevaluatie leveren veel gegevens op. Uit die gegevens trek je conclusies over het doorlopen traject en voor het eventuele vervolg, want evalueren is terugkijken maar ook vooruitkijken. Je stelt jezelf de vraag wat de conclusies uit de evaluatie betekenen voor de cliënt, voor het begeleidingsproces en voor het vervolg. Hoe ga je verder? De situatie van de cliënt is inmiddels veranderd en vraagt om bijstelling. Je zult de beginsituatie anders moeten formuleren, de analyse moeten bijstellen, nieuwe (vervolg) doelen moeten vaststellen en een nieuw plan opstellen. Bij het opstellen en bijstellen van doelen maak je onderscheid tussen korte- en langetermijndoelen.
Als het gaat om gedrag op korte termijn (bijvoorbeeld een gerecht maken of een machine kunnen bedienen) dan kan er al spoedig geëvalueerd en geconcludeerd worden. Maar als het gaat om gedrag op langere termijn (bijvoorbeeld assertief kunnen zijn of met conflicten kunnen omgaan), dan moet daar stap voor stap naartoe gewerkt worden. Kortetermijndoelen zijn in een enkele handeling te behalen. Langetermijndoelen niet, daarvoor zijn meerdere handelingen nodig. Elk van die verschillende handelingen levert evaluatiegegevens op. Die gegevens worden opgenomen in de beginsituatie van het volgende begeleidingstraject.
Evalueren en reflecteren
Evalueren betekent ook kritisch naar jezelf kijken. Je stelt immers evaluatievragen op die betrekking hebben op jouw rol tijdens de activiteit, jouw aandeel in de stappen van het methodisch handelen. Door de vragen die je over je eigen rol stelde, zul je je meer bewust worden van de keuzes die je maakte, van je eigen handelen en van de effecten van jouw gedrag op dat van een ander.
Het belang van reflectie
Als je in het woordenboek het woord reflectie opzoekt, dan vind je de volgende omschrijving: weerschijn, beschouwing en overdenking.
Een reflector weerkaatst licht. Een spiegel doet hetzelfde: die kaatst terug of reflecteert het beeld dat daarin valt. Bijvoorbeeld jouw eigen beeld: je ziet jezelf.
Zo kijk je ook in de spiegel tijdens je werk. In je werk ga je ook reflecteren. Je kijkt naar jezelf en je laat het licht nog eens schijnen op jouw aandeel in het begeleidingsproces, op je eigen handelen. Je ziet jezelf terug in de verschillende situaties, in alle stappen die je zette, in wat je deed en hoe je het deed. Je ziet de effecten van jouw gedrag op dat van anderen.
Als medewerker in de maatschappelijk zorg ben je je eigen instrument. Je hebt je kwaliteiten en je valkuilen, je positieve ervaringen vanuit het verleden, maar ook je oordelen die gebaseerd zijn op dingen die je in het verleden hebt meegemaakt. Alles wat je in je draagt, breng je mee in het contact met anderen. Bijvoorbeeld: de mate van kennis die je hebt, maar ook hoe planmatig je kunt werken, hoeveel overzicht je hebt, of je kunt sturen, of je invoelend oftewel empathisch bent. Al die factoren hebben invloed op jouw contact met anderen. Het is belangrijk dat je zicht hebt op je kwaliteiten én op je valkuilen. Vanuit jouw positie beïnvloed je mensen. Je adviseert jongvolwassenen, je stelt eisen aan mensen met een verstandelijke beperking, je ondersteunt ouderen enzovoort. Je hebt een voorbeeldfunctie voor cliënten. Je formuleert doelen voor cliënten. Je wilt bijvoorbeeld dat een cliënt zich minder afhankelijk voelt, goede contacten legt, een gevoel van eigen waarde ontwikkelt en de eigen problemen kan oplossen. Je helpt de cliënten hun doelen te bereiken. Met dit alles beïnvloed je het beeld dat mensen van zichzelf hebben of ontwikkelen. Je werkt eraan mee dat mensen positief naar zichzelf kunnen kijken.
En hoe zit het met dat beeld van jezelf? Heb jij kijk op je eigen mogelijkheden, op je beperkingen, op je invloed op anderen, op het effect van gedrag van anderen op jou, op het effect van jouw gedrag op anderen? Zelfkennis, zelfinzicht is heel belangrijk in het beroep van iedereen die werkt met mensen. Meer zelfkennis maakt dat je steviger in je schoenen staat, dat je weet waarvoor je kiest en waarom.
Door te reflecteren leer je veel over jezelf. Dat is soms best eng, en confronterend. Je ziet soms dingen waarvan je denkt: ‘Deed ik dat, zei ik dat?’ Het kan best dat je erachter komt dat je bepaald gedrag zult moeten bijstellen of veranderen, omdat het je steeds in de problemen brengt. Dat gebeurt niet alleen jonge, minder ervaren werkers. Ook beroepskrachten met jarenlange ervaring moeten regelmatig in de spiegel kijken om te zien of ze bepaald gedrag van zichzelf moeten bijsturen. Van een afstand kijken naar een situatie en naar jezelf in die situatie, is niet altijd gemakkelijk. Het voelt wel eens als een bult oplopen, een pijnlijke plek voelen. Toch moet reflecteren een gewoonte worden in je werk. We vragen onze cliënten het hemd van het lijf. We vragen hen wel steeds naar zichzelf te kijken en bepaald gedrag bij te stellen en te veranderen. Het is toch vreemd dat we datgene wat we als vanzelfsprekend van onze cliënten verwachten, zelf zo moeilijk vinden.
Het zou ook vanzelfsprekend moeten zijn om elkaar als collega’s te helpen bij de reflectie. Elkaar feedback geven is een manier waarop je elkaar kunt helpen je blinde vlekken te zien en daarmee aan de slag te gaan. Het zou eigenlijk ‘gewoon’ moeten zijn om elkaar hierin te helpen. Je hebt tenslotte anderen nodig om het licht te kunnen laten schijnen op situaties.
Intervisie (werken aan kwaliteit en deskundigheid)
Toets: toets evalueren
Start
BVP wijzer
agenda BPV gesprek