Tijdens de uitvoering blikte je al regelmatig terug op het verloop van je werkplan. ‘Lopen we nog op koers, gaan we niet te snel of te langzaam, moet het plan bijgesteld? Na afloop van de activiteit evalueer je het geheel, mogelijk samen met collega’s. Een goede evaluatie laat zien of de genomen stappen de juiste waren, of je je doelen hebt behaald of dat er nog open eindjes liggen waar nog aandacht aan moet worden besteed. Evalueren is ook kijken naar de manier hoe je hebt begeleid. Het vergt een kritische blik naar jezelf en naar je activiteit. Een goed uitgevoerde evaluatie geeft je handvatten voor het vervolg. Het woord evalueren betekent ‘de waarde bepalen’. Evalueren is dan ook het uitspreken van een waardeoordeel. Je gaat na welke waarde de activiteit heeft gehad voor de cliënt. Daarvoor blik je terug.
Evalueren is het beoordelen van een activiteit of handeling op vooraf opgestelde criteria
Evalueren is niet: achterover leunen en de volgende antwoorden geven op de vraag hoe je het vond gaan:
Waarom is evalueren nodig?
Evalueren als kwaliteitsverbetering
Of je achteraf iets beoordeelt als kwalitatief goed, hangt af van de eisen die je vooraf hebt gesteld. Deze zin klinkt ingewikkeld, toch is het heel simpel: als je een fiets koopt, dan verwacht je een bepaalde kwaliteit. Je hebt bepaalde eisen waaraan de fiets moet voldoen en met dat lijstje ga je naar een fietshandel. Als de aan jou geleverde fiets bij levering niet voldoet aan jouw eisen, dan ben je niet tevreden en ga je terug voor een exemplaar; voldoet dat wel, dan heb je de aanbieder van de fiets niet meer nodig.
In de maatschappelijke zorg is het niet anders. Om te weten of de zorg of begeleiding aan de vooraf gestelde eisen voldoet, moet je ‘meten’. De uitkomsten geven je richting om bij te sturen. Als je niet evalueert op je handelen, loop je de kans dat je te lang doorgaat met een bepaalde activiteit zonder dat deze genoeg effect oplevert. Of de activiteit levert wel effect op, maar je kunt niet achterhalen wat de factoren waren die het succes hebben bepaald. Door alleen voor te bereiden en het plan uit te voeren, kun je nog wel op koers zijn, maar zonder te evalueren kun je niet bijsturen.
Evalueren als middel van zelfreflectie en samenwerking
Goed evalueren dwingt je kritisch te kijken naar je eigen handelen en dat van je collega’s. Hoe heb je samengewerkt aan de activiteit? Welke bijdrage heeft iedereen individueel geleverd aan het plan? Wat is goed gegaan daarin en wat minder? Evalueren dwingt je te reflecteren op je eigen handelen.
Evalueren als middel om verantwoording af te leggen
Cliënten en hun naasten zijn vaak mondige mensen die kunnen kiezen met welke zorgverlener ze in zee gaan. Het zijn je cliënten, maar ook je klanten. En een kritische klant wil weten hoe iemand omgaat met zijn hulpvraag. Een andere reden om een activiteit te evalueren, is dat je verantwoording over je handelen moet afleggen aan de cliënt en je organisatie, maar ook aan de zorgbetaler. Je moet uit kunnen leggen wat je doet en waarom, en welk effect het heeft. Dit heeft deels te maken met de financiering van de zorg. De tijd dat je zonder een goed gefaseerd plan aan een begeleidingstraject begon, is al lang geleden. Tegenwoordig moet je voorafgaande aan een traject al heel concreet aantonen welke begeleiding je gaat bieden, hoe je dat gaat doen, hoe lang het gaat duren en wat het kost. Daarnaast moet je je begeleiding achteraf kunnen verantwoorden, met dezelfde concrete gegevens en financiële overzichten.
Evaluatie als voorbeeldfunctie
Door je activiteiten goed te evalueren, doe je kennis op over effecten van bepaalde handelingen die je bij een specifieke cliënt of groep uitvoert. Een ander hoeft het wiel niet telkens op nieuw uit te vinden, maar kan gebruikmaken van jouw evaluatie. Maar: je mag nooit blind een activiteit kopiëren en ervan uitgaan dat de activiteit precies past bij een andere cliënt.
Evaluatie als leerervaring
In de dagelijkse praktijk zeggen we wel eens: ‘een mens leert van zijn fouten’. Daarmee bedoelen we, dat we leren door na te gaan hoe het kwam dat iets anders verliep dan gepland, en wat dat betekent voor een volgende keer. Daarnaast is het belangrijk te kijken naar wat wel volgens plan verliep, want daarvan zeggen we dan: ‘dat houden we erin.’
Bij evalueren denk je waarschijnlijk aan het achteraf terugkijken naar een activiteit. Maar je evalueert niet alleen achteraf, bij de eindevaluatie. Ook tijdens het uitvoeren van een plan, zijn er telkens momenten dat je terugblikt en het plan zo nodig bijstelt. Bij elke fase van het methodisch werken, doorloop je opnieuw de cirkel: een plan opstellen of bijstellen, het plan uitvoeren, het verloop checken. Evalueren is een cyclisch proces.
Als je een begeleidingsplan maakt, doorloop je altijd een aantal fasen of onderdelen. Daarover hebben we het in de beschrijving van het methodisch werken al uitgebreid gehad. Het cyclisch proces bestaat altijd uit een aantal fasen of onderdelen: informatie verzamelen, problemen formuleren, doelen of resultaten formuleren, plannen van acties, uitvoeren van acties, evalueren en bijstellen van het plan.
Elke fase evalueer je in een tussenevaluatie en met de informatie die dat oplevert, ga je door naar de volgende fase. Soms merk je dat je even een stap terug moet doen omdat je iets mist in een fase. Alle stappen die je neemt zijn gericht op hetzelfde resultaat, namelijk het behalen van de voor de cliënt gestelde doelen. Het maakt niet uit of het gaat om een kleine, kortdurende activiteit die je uitvoert samen met de cliënt, of om een langer durende activiteit die je uitvoert met meerdere personen. In alle gevallen zou het zonde zijn als je er aan het eind achter komt dat alle energie voor niets is geweest omdat jouw plan niet (genoeg) aansloeg bij de cliënt of groep.
In een cyclisch model omvat de volgende fase altijd de vorige.
Bij een eindevaluatie kijk je terug op de gehele activiteit. Is het doel bereikt? Zijn we uitgekomen waar we wilden? Hoe is de weg daarnaartoe verlopen? Was het een goed plan? Was de gekozen werkwijze de juiste? Was de begeleiding goed gekozen? Van tevoren stel je vast hoe je wilt evalueren en met wie. Maar ook: wat je precies wilt evalueren. Uit deze evaluatie kunnen gegevens voortkomen die zinvol zijn en gebruikt kunnen worden voor de (beginsituatie van de) volgende activiteit.
Frans werkt als woonbegeleider op een asielzoekerscentrum. Frans begeleidt Hassan, een Syrische jongen van 22 jaar. Hassan spreekt een paar woorden Nederlands en wekt de indruk aardig zelfstandig te zijn. Frans maakt met Hassan de afspraak dat hij zijn kamer op orde houdt. Hassan geeft enthousiast aan dat hij dit kan en dat Frans na een week mag langskomen om te kijken hoe het gaat. Na een week komt Frans inderdaad langs en hij ziet dat de kamer een grote puinhoop is. In gesprek met Hassan blijkt dat die niets van de afspraak begrepen heeft, maar welwillend ja had geknikt om Frans een plezier te doen. Frans moet nu opnieuw bekijken wat Hassan wel of niet kan. Het zou kunnen zijn dat de opdracht voor Hassan te groot is. Dan moet Frank beginnen met de taak ‘kamer schoonmaken’ onder te verdelen in kleinere taken. Beginnen met afwassen, dan de vloer schoonmaken, de tafel afnemen, het bed opmaken. Een paar dagen later blijkt dat ook dit te hoog gegrepen is voor Hassan, dus moet Frans opnieuw de doelen voor Hassan bijstellen.
Evalueren doe je om bepaalde informatie te krijgen over een ingezette koers, begeleidingsplan, handeling of activiteit. Je blikt terug met behulp van vragen die je vóór de uitvoering van de activiteit al hebt opgesteld. Om gericht te evalueren, moet je van tevoren dus al een aantal zaken vaststellen.
Bedenk bij elke evaluatie opnieuw:
Per onderdeel zijn diverse vragen te stellen. Mogelijke evaluatievragen zijn in de figuur schematisch weergegeven.
Evalueren doe je niet alleen. Evalueren vraagt om een samenwerking tussen alle betrokkenen in het zorg- of begeleidingstraject. Het is veelal een ‘interdisciplinair gebeuren’ waarbij veel mensen betrokken zijn. Het doel van je evaluatie is dat je met elkaar op dezelfde lijn komt te zitten. De evaluatie moet leiden tot een goede, betere, onderlinge afstemming en tot een goede, aangepaste, begeleiding van de cliënt. Voor je evaluatie kun je gebruikmaken van verschillende vormen en instrumenten. Of je kiest voor een mondelinge evaluatie, een gestructureerde evaluatielijst of een observatie, hangt af van de cliënt (of groep), de activiteit en wie erbij betrokkenen zijn. Maar ook de visie die de organisatie heeft op zorg, begeleiden en evalueren, speelt mee. Hoe belangrijk vindt een organisatie het evalueren van begeleidingsprocessen? Wordt een evaluatie gezien als een instrument voor kwaliteitsverbetering, of als een noodzakelijk kwaad, een tijdrovende bezigheid? In het laatste geval zal het lastig zijn met alle disciplines dezelfde lijn te volgen. En dat is noodzakelijk, wil een evaluatie van waarde zijn.
Voor aanvang van een activiteit of handeling stel je de evaluatievragen al op. Deze vragen kunnen betrekking hebben op het resultaat (het product) en op de weg waarlangs naar het resultaat is toegewerkt (het proces).
De product- en procesevaluatie zijn niet los te zien van elkaar. Je kunt bedenken dat een slechte onderlinge samenwerking of een matige voorbereiding kunnen leiden tot een matig product. Stel, je hebt als activiteit met een groep cliënten een kookactiviteit bedacht. Je collega’s, die je nodig hebt in de begeleiding, zijn niet op de hoogte van hun taak en pakken de activiteit heel anders op dan jij had bedacht. Dat kan leiden tot frustratie, ontevreden gezichten en uiteindelijk tot een matig geslaagde activiteit. Je bent teleurgesteld. Door te evalueren kom je erachter hoe je de voorbereiding volgende keer beter kunt aanpakken, zodat je met je collega’s op één lijn zit. Dan zal de activiteit wellicht beter uitpakken.
In de maatschappelijke zorg hebben we het tegenwoordig ook over het begrip ‘product’. We denken bij het werken in de maatschappelijke zorg, dus bij het werken met mensen, niet zo snel aan productgericht werken. Maar toch willen we steeds beter zicht krijgen op wat we doen, hoe we het doen en welk effect dat heeft. We werken toe naar iets meetbaars, we willen dat de cliënt iets bereikt, dat hij het gestelde doel haalt. Het begrip product is een ruim begrip. Het is niet alleen de gerepareerde fiets, of de kaarsen, of de maaltijd, het kan ook bepaald gedrag zijn dat de cliënt wil ontwikkelen. Denk bijvoorbeeld aan met geld leren omgaan, nee kunnen zeggen, kunnen serveren.
Voor de start van een begeleidingstraject heb je samen met de cliënt, familie en collega’s uitgebreid besproken waar je samen met de cliënt aan zou gaan werken, wat het doel van de begeleiding zou zijn. Je had haalbare doelen geformuleerd en de acties bedacht die nodig waren om deze doelen te bereiken. Nu, bij het beëindigen van het traject, ga je kijken of de doelen, de beoogde resultaten, de gewenste effecten, ook zijn behaald.
Het meten of de beoogde doelen, resultaten, of effecten zijn behaald noemen we de productevaluatie .
Na afloop wil je antwoord op vragen als: in welke mate heeft de cliënt zijn doelen bereikt, heeft de cliënt het gedrag laten zien dat we vooraf hadden bedacht, heeft de beoogde verbetering plaatsgevonden, is het nieuwe gedrag zichtbaar? Bijvoorbeeld: kan Pim zichzelf wassen en aankleden na het opstaan, kan Simon zelfstandig met het openbaar vervoer van het wooncentrum naar het dagcentrum gaan, weet Karel hoe hij een bezwaarschrift kan indienen, kan Maartje de telefoon beantwoorden, kan Souhed de Nederlandse tekst uit het boekje begrijpen en kan mevrouw Van der Zee zich de dagen van de week herinneren?
Met behulp van de productevaluatie ga je kijken of je het doel wat je (samen met de cliënt) voorafhad gesteld ook is behaald. Wat in het doel staat vermeld ga je ‘meten’. Mogelijk stond in het doel het bereiken van:
Kennis en inzicht. Bijvoorbeeld het lezen van teksten, rekenen, geldzaken bijhouden, namen kennen en onthouden, de dagen van de week weten, een brief kunnen schrijven volgens de richtlijnen.
Vaardigheden. Bijvoorbeeld:
Houding: een eigen mening hebben en die uiten, waardering hebben en uitspreken, zelf keuzes kunnen maken, met teleurstellingen kunnen omgaan, positief kijken naar jezelf en anderen, doorzettingsvermogen hebben.
In de procesevaluatie ga je bekijken hoe het proces is verlopen. Je richt je niet op wat er is bereikt, maar op hoe je het hebt bereikt.
De procesevaluatie richt zich dus op de weg waarlangs gewerkt is, op de werkwijze. De voorbereidings-en uitvoeringsfase van je activiteit zijn onderwerp van de procesevaluatie:
● |
De inschatting van de beginsituatie van de cliënt(en) Heb ik genoeg gegevens verzameld en op de juiste manier? Heb ik de beginsituatie goed geïnterpreteerd? |
● |
Doelen formuleren Pasten de doelen bij de beginsituatie? Waren de doelen goed gekozen, haalbaar en zinvol? Waren ze SMART geformuleerd? |
● |
Een plan maken Waren de handelingen goed gekozen? Was de manier van begeleiden goed gekozen? Waren de taken goed verdeeld? Was de tijdsplanning goed? Was er voldoende materiaal en gereedschap? Waren de hulpmiddelen goed gekozen? Waren de ruimte en de inrichting van de ruimte geschikt? Waren de juiste evaluatievragen opgesteld? |
● |
Uitvoering Heb ik tijdens de uitvoering goed ingespeeld op de beginsituatie? Ben ik goed omgegaan met onverwachte situaties? Heb ik zo nodig het plan bijgesteld? |
● |
Samenwerking Heb ik mijn collega’s voldoende geïnformeerd? Heb ik eventuele knelpunten met hen besproken? Waren zij op de hoogte wat er van hen verwacht werd? Hoe heb ik feedback gegeven aan collega’s en cliënten? Hoe ben ik met de feedback, die ik gekregen heb, omgegaan? |
● |
Evaluatie Was de manier van evalueren passend en waren de evaluatievragen juist gesteld? |
Product- en procesevaluatie samen geven de informatie die je nodig hebt voor een volgende activiteit of handeling met de cliënt(en). Je kunt er conclusies uit trekken voor de toekomstige activiteiten en voor je eigen handelen.
De procesevaluatie onderzoekt en geeft een waardeoordeel over de manier waarop doelen zijn bereikt.
De productevaluatie en procesevaluatie leveren veel gegevens op. Uit die gegevens trek je conclusies over het doorlopen traject en voor het eventuele vervolg, want evalueren is terugkijken maar ook vooruitkijken. Je stelt jezelf de vraag wat de conclusies uit de evaluatie betekenen voor de cliënt, voor het begeleidingsproces en voor het vervolg. Hoe ga je verder? De situatie van de cliënt is inmiddels veranderd en vraagt om bijstelling. Je zult de beginsituatie anders moeten formuleren, de analyse moeten bijstellen, nieuwe (vervolg) doelen moeten vaststellen en een nieuw plan opstellen. Bij het opstellen en bijstellen van doelen maak je onderscheid tussen korte- en langetermijndoelen.
Als het gaat om gedrag op korte termijn (bijvoorbeeld een gerecht maken of een machine kunnen bedienen) dan kan er al spoedig geëvalueerd en geconcludeerd worden. Maar als het gaat om gedrag op langere termijn (bijvoorbeeld assertief kunnen zijn of met conflicten kunnen omgaan), dan moet daar stap voor stap naartoe gewerkt worden. Kortetermijndoelen zijn in een enkele handeling te behalen. Langetermijndoelen niet, daarvoor zijn meerdere handelingen nodig. Elk van die verschillende handelingen levert evaluatiegegevens op. Die gegevens worden opgenomen in de beginsituatie van het volgende begeleidingstraject.
Evalueren betekent ook kritisch naar jezelf kijken. Je stelt immers evaluatievragen op die betrekking hebben op jouw rol tijdens de activiteit, jouw aandeel in de stappen van het methodisch handelen. Door de vragen die je over je eigen rol stelde, zul je je meer bewust worden van de keuzes die je maakte, van je eigen handelen en van de effecten van jouw gedrag op dat van een ander.
Als je in het woordenboek het woord reflectie opzoekt, dan vind je de volgende omschrijving: weerschijn, beschouwing en overdenking.
Een reflector weerkaatst licht. Een spiegel doet hetzelfde: die kaatst terug of reflecteert het beeld dat daarin valt. Bijvoorbeeld jouw eigen beeld: je ziet jezelf.
Zo kijk je ook in de spiegel tijdens je werk. In je werk ga je ook reflecteren. Je kijkt naar jezelf en je laat het licht nog eens schijnen op jouw aandeel in het begeleidingsproces, op je eigen handelen. Je ziet jezelf terug in de verschillende situaties, in alle stappen die je zette, in wat je deed en hoe je het deed. Je ziet de effecten van jouw gedrag op dat van anderen.
Als medewerker in de maatschappelijk zorg ben je je eigen instrument. Je hebt je kwaliteiten en je valkuilen, je positieve ervaringen vanuit het verleden, maar ook je oordelen die gebaseerd zijn op dingen die je in het verleden hebt meegemaakt. Alles wat je in je draagt, breng je mee in het contact met anderen. Bijvoorbeeld: de mate van kennis die je hebt, maar ook hoe planmatig je kunt werken, hoeveel overzicht je hebt, of je kunt sturen, of je invoelend oftewel empathisch bent. Al die factoren hebben invloed op jouw contact met anderen. Het is belangrijk dat je zicht hebt op je kwaliteiten én op je valkuilen. Vanuit jouw positie beïnvloed je mensen. Je adviseert jongvolwassenen, je stelt eisen aan mensen met een verstandelijke beperking, je ondersteunt ouderen enzovoort. Je hebt een voorbeeldfunctie voor cliënten. Je formuleert doelen voor cliënten. Je wilt bijvoorbeeld dat een cliënt zich minder afhankelijk voelt, goede contacten legt, een gevoel van eigen waarde ontwikkelt en de eigen problemen kan oplossen. Je helpt de cliënten hun doelen te bereiken. Met dit alles beïnvloed je het beeld dat mensen van zichzelf hebben of ontwikkelen. Je werkt eraan mee dat mensen positief naar zichzelf kunnen kijken.
En hoe zit het met dat beeld van jezelf? Heb jij kijk op je eigen mogelijkheden, op je beperkingen, op je invloed op anderen, op het effect van gedrag van anderen op jou, op het effect van jouw gedrag op anderen? Zelfkennis, zelfinzicht is heel belangrijk in het beroep van iedereen die werkt met mensen. Meer zelfkennis maakt dat je steviger in je schoenen staat, dat je weet waarvoor je kiest en waarom.
Door te reflecteren leer je veel over jezelf. Dat is soms best eng, en confronterend. Je ziet soms dingen waarvan je denkt: ‘Deed ik dat, zei ik dat?’ Het kan best dat je erachter komt dat je bepaald gedrag zult moeten bijstellen of veranderen, omdat het je steeds in de problemen brengt. Dat gebeurt niet alleen jonge, minder ervaren werkers. Ook beroepskrachten met jarenlange ervaring moeten regelmatig in de spiegel kijken om te zien of ze bepaald gedrag van zichzelf moeten bijsturen. Van een afstand kijken naar een situatie en naar jezelf in die situatie, is niet altijd gemakkelijk. Het voelt wel eens als een bult oplopen, een pijnlijke plek voelen. Toch moet reflecteren een gewoonte worden in je werk. We vragen onze cliënten het hemd van het lijf. We vragen hen wel steeds naar zichzelf te kijken en bepaald gedrag bij te stellen en te veranderen. Het is toch vreemd dat we datgene wat we als vanzelfsprekend van onze cliënten verwachten, zelf zo moeilijk vinden.
Het zou ook vanzelfsprekend moeten zijn om elkaar als collega’s te helpen bij de reflectie. Elkaar feedback geven is een manier waarop je elkaar kunt helpen je blinde vlekken te zien en daarmee aan de slag te gaan. Het zou eigenlijk ‘gewoon’ moeten zijn om elkaar hierin te helpen. Je hebt tenslotte anderen nodig om het licht te kunnen laten schijnen op situaties.