Activeren, plannen en uitvoeren (stemt de werkzaamheden af)

Inleiding

Dit hoofdstuk gaat over het formuleren, plannen, afstemmen en uitvoeren van activiteiten. Met activiteiten bedoelen we alle handelingen die je bewust gebruikt om een cliënt of groep in beweging te brengen. Wat verstaan we onder activiteiten en waarom en wanneer zet je een activiteit in? Wat is het doel van een handeling of activiteit en wat wil je bereiken? We benoemen verschillende soorten activiteiten en bespreken wat er allemaal bij de voorbereiding en uitvoering komt kijken. Ook het evalueren achteraf komt aan bod. Tot slot behandelen we hoe je processen en producten kunt bewaken, onder meer door tussentijds te peilen: loopt alles nog naar verwachting, wordt het doel (product) bereikt, klopt de manier waarop we aan de slag zijn? Of is bijstelling nodig?

Activeren:

Met activeren wordt bedoeld: (een cliënt) stimuleren, actief maken, aanzetten tot activiteit of bezig zijn, voor een betere kwaliteit van leven. Het doel kan gericht zijn op het verhogen van de zelfredzaamheid, maar ook op het verhogen van woongenot, het leren omgaan met een beperking of het bieden van een zinvolle dagbesteding. Een activiteit kan gericht zijn op het accepteren van de huidige situatie en ermee leren omgaan. Of op het stimuleren van deelname aan de samenleving en het onderhouden van sociale contacten. Veel activiteiten verhogen in zekere zin het gevoel van vrijheid van de cliënt. Als je door activering het gevoel krijgt je leven weer meer in eigen hand te hebben en soms ook minder afhankelijk te zijn van een ander, is dat goed voor je eigenwaarde. Als beroepskracht in de maatschappelijke zorg vervul je hierin een belangrijke rol. Je kunt activiteiten ook inzetten om een bepaald doel uit het behandelplan te realiseren.

Voorbeeld

Susanne, die in een leefgroep woont voor mensen met een beperking, maakt op allerlei gebieden goede vorderingen. Daarom is nu in het behandelplan opgenomen dat de zelfstandigheid van Susanne vergroot moet worden. Zelfstandig boodschappen doen, zou voor haar een zinvolle activiteit kunnen zijn.

 

Vraaggericht en in samenwerking

In de meest ideale situatie voer je een activiteit uit op vraag van en in samenspraak met de cliënt. Daarbij betrek je ook de mensen uit het netwerk, zoals familie en naasten. Nu zijn niet alle cliënten met wie je werkt even goed in staat om aan te geven wat hun behoeften en wensen zijn. Ook heeft niet iedereen een even realistisch beeld van de eigen mogelijkheden. Je zult de cliënten hierin dus een handje moeten helpen, vanuit jouw deskundigheid. Bij het aanbieden van een activiteit houd je rekening met zowel de behoefte als het vermogen van de cliënt. Het is altijd de kunst om precies de goede maat te bepalen. Je zult samen met je cliënt en je collega’s goed moeten inschatten of je een cliënt niet overvraagt. Maar als mensen te weinig worden geprikkeld, levert dat net zo goed stress op. Dat kan leiden tot een vermindering van welbevinden.

Soorten van activiteiten

Zoals iedere cliënt een eigen unieke aanpak nodig heeft, vraagt iedere hulpvraag of behoefte om een specifiek op de hulpvraag afgestemd antwoord. Er zijn activiteiten die gericht zijn op de individuele cliënt, maar ook activiteiten die je aanbiedt aan de groep cliënten die je begeleidt. In dat laatste geval zijn de activiteiten minder persoonlijk op maat gesneden.

Je kunt activiteiten indelen naar verschillende levensterrein. Als je werkt met ouderen krijg je met andere vragen te maken dan in een woonvorm met mensen met een verstandelijke beperking. Elke doelgroep heeft eigen vragen en wensen en elk individu daarbinnen ook. Er zijn verschillende soorten activiteiten te onderscheiden waarop je je kunt richten:

Vrijetijdsbesteding

Het woord zegt het al, het betreft activiteiten die gericht zijn op de tijd dat cliënten geen verplichtingen hebben en hun tijd naar hun eigen wens kunnen invullen. Het is de kunst cliënten te helpen bij het vinden van een voor henzelf zinvolle besteding van hun vrije tijd. Dat houdt misschien wel in dat iemand een uur in bad wil liggen, of met een boekje op de bank.

Voorbeeld

In de leefgroep ‘De fazant’ verblijven kinderen die niet meer thuis kunnen wonen omdat hun ouders niet in staat zijn hun op een goede manier op te voeden. Het gaat om kinderen met een OTS, ofwel ondertoezichtstellingstelling. De groepsleiding neemt de opvoeding van de ouders over. In de leefgroep worden verschillende activiteiten georganiseerd om de kinderen op een zinvolle en leuke manier bezig te houden. Over twee maanden is het Koningsdag en groepsleider Eric komt met een voorstel om op die middag een klein voetbaltoernooitje te organiseren. De collega’s van Eric zijn enthousiast. Bij navraag blijken ook de meeste kinderen hier voor warm te lopen. Om dit toernooitje in goede banen te leiden moeten er erg veel voorbereidingen getroffen worden. Er moet gezorgd worden dat ze die middag op het sportveld terecht kunnen. De jongens moeten in teams ingedeeld worden en er is een wedstrijdschema nodig. En wat te doen met de kinderen die eigenlijk niet mee willen voetballen? Ook moet er een aantal scheidsrechters zijn, en een leuk prijsje voor het winnende team. Natuurlijk moet er ook wat te eten en te drinken zijn. Voor de veiligheid moet er tenslotte iemand met een BHV-aantekening bij het toernooitje aanwezig zijn. Kortom, het leuke idee van Eric vergt nog veel voorbereiding.

Zelfzorgactiviteiten

Zelfzorgactiviteiten richten zich op de zorg voor het eigen lichaam en de eigen woonomgeving. Bijvoorbeeld onder begeleiding koken, of haar- en nagelverzorging. Met deze activiteiten voorkom je dat mensen met (mogelijk groeiende) beperkingen steeds meer afhankelijk worden van de zorg van anderen. Deze activiteiten zijn niet enkel bedoeld voor cliënten op weg naar zelfstandig wonen. Ook cliënten van wie het verdere leven zich binnen een instelling zal afspelen, zijn gebaat bij een zo zelfstandig mogelijk leven. Hoe beperkt ook, het stuur in eigen hand hebben verhoogt de kwaliteit van leven.

Arbeidsmatige activiteiten

Arbeidsmatige activiteiten richten zich op iets produceren of diensten verlenen aan anderen, bijvoorbeeld inpakwerk, huishoudelijk werk, tuinen onderhouden, fietsen repareren. Arbeid geeft structuur aan de dag, geeft de dag een vast ritme. Arbeid geeft ook voldoening en levert een bepaalde status op: je betekent iets voor de organisatie, voor de buurt en/of de maatschappij. Arbeidsgerichte activiteiten kunnen op verschillende niveaus aangeboden worden. In de huidige samenleving waar participatie hoog in het vaandel staat, zie je voor mensen met een beperking steeds meer kleinschalige projecten die gericht zijn op arbeid. Iedereen moet tenslotte mee kunnen doen. Maar ook binnen zorgorganisaties zelf zie je steeds vaker cliënten een rol vervullen in het bedrijf. Zij runnen onder begeleiding het personeelsrestaurant, doen administratief werk, houden de tuin bij of doen ander werk passend bij hun mogelijkheden en wensen.

Voorbeeld

Peter werkt als werkbegeleider in een penitentiaire inrichting. Het doel van ‘arbeid’ daar, is de gedetineerden weer te laten wennen aan een dag- en nachtritme, aan luisteren naar een baas, (werkbegeleider), te leren met elkaar samen te werken, arbeidsdiscipline te ontwikkelen en te werken onder een bepaalde tijdsdruk. Er zijn allerlei verschillende arbeidsactiviteiten zoals: inpakwerk, sorteringen, eenvoudige technische handelingen. Een gedetineerde kan op de ‘arbeid’ ook een diploma behalen. Denk daar bij aan niveau 1 metaal, rijbewijs vorkheftruc, of een diploma houtbewerking of lasdiploma. Het vergroot de kans voor een gedetineerde om een zelfstandig bestaan op te bouwen als hij weer vrij komt.

Vormings- of educatieve activiteiten

Vormings- of educatieve activiteiten richten zich op iets leren. Je kunt hierbij denken aan het vergroten van iemands algemene ontwikkeling of van iemands interessegebieden. De cliënt leert iets, wordt er wijzer van of wordt meer gevormd. Bijvoorbeeld iemand met geld leren omgaan, een huishoudboekje maken, bushaltes en borden kunnen lezen, een taal leren en met de computer leren omgaan.

Begeleiden bij het leren van de taal

Ontwikkelingsgerichte activiteiten

Ontwikkelingsgerichte activiteiten beogen de ontwikkeling, de ontwikkelingsaspecten van de cliënt te stimuleren. Dit kan op het gebied van lichamelijke, zintuiglijke en motorische ontwikkeling, maar ook op het gebied van verstandelijke, emotionele, sociale en seksuele ontwikkeling. Voorbeelden van ontwikkelingsgerichte activiteiten op het gebied van motorische en verstandelijke ontwikkeling zijn knippen en plakken, tekenen, puzzelen, zwemmen, kringgesprek, memory-spel.

Plannen

 

Als je methodisch werkt, doe je nooit ‘zomaar’ iets. Methodisch werken is immers werken vanuit een vooraf bedacht plan. Planmatig werken doe je natuurlijk ook als het gaat om het aanbieden van een activiteit of handeling. Er zijn vaak talloze mogelijkheden waaruit je kunt kiezen. Je kiest voor een bepaalde activiteit op basis van gegevens over de cliënt of groep waarop de activiteit afgestemd moet zijn. Elke cliënt of groep heeft eigen, unieke kenmerken, behoeften en mogelijkheden.

De voorbereiding op de activiteit of handeling is de meest belangrijke fase. De manier waarop je samen met de cliënt en je collega’s een activiteit voorbereidt, bepaalt voor een groot deel het succes (of de mislukking). De keuzes die je maakt, leg je vast in een werkplan. In het werkplan staat beschreven hoe je te werk gaat.

Wie is de cliënt?

Als je handelingen en activiteiten op maat aan de cliënt aangepast wilt aanbieden, moet je goed weten wie die cliënt eigenlijk is en wat zijn mogelijkheden zijn. Om Sasha, de bewoonster van een gezinsvervangend tehuis goed te kunnen bieden wat zij nodig heeft, moet je je verdiepen in haar situatie, in mensen met een verstandelijke beperking, in de doelgroep waartoe zij behoort. Binnen die doelgroep kijk je vooral naar wie Sasha is als mens met haar wensen, behoeften en mogelijkheden.

Het goed vaststellen van de beginsituatie is voorwaarde voor het verdere verloop van je activiteit.

Om de cliënt te kennen, verdiep je je in hem of haar. Je moet een beeld hebben van:

Algemene levensloop

Alles wat iemand in zijn leven heeft meegemaakt, heeft invloed op hoe iemand nu in het leven staat en wat zijn mogelijkheden zijn. Daarbij maakt het uit waar iemand is opgegroeid, in welke cultuur, en welke interesses hij heeft ontwikkeld. In Nederland leven veel mensen uit diverse culturen. Als beroepskracht MZ kom je met die diversiteit in aanraking. Dat is vooral interessant, maar misschien ook wel eens moeilijk. Wat voor de één heel vanzelfsprekend is, kan voor een ander heel bijzonder zijn. Het is je taak als beroepskracht MZ om je bewust te zijn van de verschillen en overeenkomsten tussen culturen. Als je elkaar wilt begrijpen, kom je al een heel eind.

Maar het maakt ook uit of je cliënt iemand is van tachtig jaar, met al een heel leven achter de rug, of iemand van begin twintig. Je zult ook iets moeten weten over de psychische gesteldheid van de cliënt. Is het iemand die veel aankan, of leveren activiteiten al snel veel stress op? En wat is de huidige situatie wat betreft het wonen en de dagbesteding? Wat is het toekomstperspectief van de cliënt, zijn daar al plannen voor gemaakt? Uit de levensloop haal je aanknopingspunten die je kunt gebruiken bij het maken van een plan.

Behoeften en mogelijkheden van de cliënt

Iedereen heeft zijn mogelijkheden en onmogelijkheden in het aangeven van behoeften. Maar niet iedereen is in staat dit duidelijk aan te geven. Sommige cliënten hebben misschien zelfs nog nooit nagedacht over hun behoeften. Je zult hen moeten helpen om hun behoeften helder te krijgen. En als beroepskracht met kennis op het gebied van doelgroep en van je cliënt, ben je ook in staat de grenzen aan te geven van de mogelijkheden.

Iets anders is dat je je kunt afvragen of de cliënt eigenlijk wel behoefte heeft aan een activiteit of dat het misschien vooral jouw behoefte is. Dat is een mogelijke valkuil.

Je zult je ook moeten afvragen op welk terrein de cliënt een behoefte heeft. Is dat op sociaal gebied, wil hij iets leren op het gebied van financiën, meer structuur brengen in zijn leven?

Je probeert deze behoeften zoveel mogelijk samen met de cliënt te formuleren. Er zijn echter cliënten waarbij dat niet kan. Dan zul jij je empathisch vermogen moeten aanspreken om in te kunnen schatten waar de cliënt behoefte aan heeft. Vervolgens dien je in te schatten wat de cliënt of de cliëntgroep aankan. Hoe zwaar kan de activiteit zijn (zowel lichamelijk als psychisch) en hoe lang kan de cliënt bezig zijn? Dit zijn vragen die je daarbij dient te stellen. Je kijkt naar de draagkracht van de cliënt.

Doel van de activiteit

Vanuit de behoeften van de cliënt ga je het doel van je activiteit vaststellen. Als de cliënt behoefte heeft om meer contacten te maken buiten de directe leefomgeving in een organisatie, stel je andere doelen vast dan wanneer iemand aangeeft dat hij graag met een computer wil leren omgaan. Zo zijn er verschillende doelen vast te stellen die allemaal terug te voeren zijn op de gepeilde behoefte van de cliënt.

Doelen kunnen bijvoorbeeld zijn:

Het is belangrijk dat het voor alle betrokkenen (cliënt, naasten en collega’s) duidelijk is waar je met de activiteit een bijdrage aan wilt leveren.

Op welke locatie?

Bij het organiseren van een activiteit hoort ook dat je nadenkt over de locatie waar de activiteit plaatsvindt. Stel je zelf bij het voorbereiden de volgende vragen:

Evaluatievragen

Voordat je het werkplan gaat uitvoeren, stel je tot slot evaluatievragen op. Je bedenkt vooraf op welke vragen je antwoorden wilt hebben. Daarmee wordt je vooraf al gestimuleerd na te denken over je plan. Na de uitvoering evalueer je of het beoogde resultaat bereikt is en of de weg ernaartoe goed verlopen is. Je evalueert dan het product, het doel: is dat behaald? Je evalueert ook het proces, de fasen die je doorlopen hebt en alle keuzes die je daarin maakte: heb ik de goede keuzes gemaakt?

De genoemde onderdelen van het werkplan geven aan welke evaluatievragen gesteld kunnen worden:

Afstemmen met collega’s en naasten

Je kunt nog zo’n leuke en goede activiteit bedenken, als je collega’s er niet van op de hoogte zijn of er niet achter staan, is alle energie die je in de activiteit gestoken hebt, voor niets geweest. Nu is het ook weer niet nodig om álles wat je met een cliënt doet te bespreken in een MDO (Multidisciplinair overleg). Of je dat doet of niet is afhankelijk van de activiteit en wie erbij betrokken zijn.

Wat is van belang dat je met elkaar op één lijn zit wat betreft de begeleidingsdoelen van de cliënt. Je bent ook niet de enige die te maken heeft met de cliënt. Vraag je dus bijvoorbeeld af of het tijdstip van de activiteit goed is gepland. Stel dat er de dag erna een uitstapje staat gepland met de groep waar jouw cliënt verblijft?

Afstemmen doe je ook met de familie en naasten van de cliënt. Ook zij hebben ook eigen ideeën en plannen. Je kunt hen vaak ook goed betrekken bij een activiteit, als dat wenselijk is voor de cliënt en voor henzelf, als naasten. De familie heeft vandaag de dag een belangrijke rol in de begeleiding. Niet alleen zijn familieleden een belangrijke bron van informatie, zij kennen de cliënt het best en zijn op de hoogte van zijn behoeften en wensen.

Vaak zijn familieleden ook mantelzorgers. Zeker als je werkt met cliënten met een verstandelijke beperking, zul je de benodigde informatie van de familieleden moeten krijgen. Familie vindt het vaak ook heel fijn om met je op te trekken als samenwerkingspartner in de zorg voor hun naaste. Zij hebben graag een rol in het leven van hun kind, vader, moeder of partner. Vanwege de ontwikkelingen in de zorg heb je de familie ook hard nodig om sommige activiteiten uit te voeren. Dat geldt eigenlijk voor alle soorten activiteiten. 

Uitvoeren

Je kunt een activiteit of handeling niet zomaar starten. Zoals je hebt geleerd, hoort er een goede voorbereiding aan vooraf te gaan. Hierin betrek je zoveel mogelijk de cliënt, zijn naasten en je collega’s. Voordat je daadwerkelijk aan een activiteit of handeling met de cliënt(en) begint, doe je het volgende:

Motiveren

Als beroepskracht in de maatschappelijke zorg ben je continu bezig met het motiveren en stimuleren van cliënten. Je bent je er wellicht niet steeds van bewust, maar eigenlijk doe je in dit werk weinig ‘zomaar’. Je stimuleert een cliënt om te eten en zichzelf te verzorgen. Of je helpt een cliënt op weg met het maken van een afspraak met zijn familie. Maar wat brengt iemand in beweging? Stel deze vraag eens aan jezelf: ‘wat brengt mij in beweging?’ ‘Op welke manier wil of kan ik in beweging worden gezet?’ ‘Wat maakt dat ik gestimuleerd raak en wanneer haak ik af?’ Misschien raak jij enthousiast door het enthousiasme van een ander en krijg je daardoor steeds meer zin om iets aan te pakken. Misschien heb jij voorbeelden nodig, zodat de activiteit meer voor je gaat leven. Het kan ook zijn dat je geïrriteerd raakt van iemand die jou zo graag iets wil laten doen. Dan ga je op de rem staan omdat je het idee hebt dat je gepusht wordt, en dat je iets ‘moet’. Veel mensen (en dus ook cliënten) zijn allergisch voor het idee dat ze van alles moeten.

Stel dat je een cliënt wilt laten wennen aan het idee om onder begeleiding in een woongroep te gaan wonen. Dan helpt het misschien als je een activiteit organiseert waarbij je samen een bezoekje brengt aan zo’n woonvorm. Op basis daarvan krijgt jouw cliënt een idee over hoe zoiets er uit zou kunnen zien, en gaat het meer leven.

Een cliënt die door een lichamelijke beperking het idee heeft gekregen dat hij niets meer zelf kan en erg passief is geworden, kun je motiveren door hem te laten kijken naar mogelijkheden in plaats van beperkingen. Af en toe een gesprekje, een contact met lotgenoten geeft mogelijk motivatie om in beweging te komen. Of je organiseert een thema-avond waarin een ervaringsdeskundige/lotgenoot iets komt vertellen over zijn eigen ervaringen.

Voorbereiden

Als je je cliënt wilt motiveren voor een activiteit, moet je die activiteit op enig moment aankaarten bij de cliënt. Je vertelt dan wat het idee is en hoe het plan eruitziet. Je laat hem weten dat je het prettig zou vinden als hij deelneemt, en waarom. Op deze manier motiveer je de cliënt om naar de activiteit te komen, om erbij te zijn. Je bereidt decliënt erop voor dat er iets gaat gebeuren en dat hij ergens verwacht wordt om iets te gaan ondernemen. Je maakt de activiteit of de handelingssituatie bekend.

Vragen die jezelf stelt zijn onder meer:

Mogelijke manieren van aankaarten of informeren zijn bijvoorbeeld: mondeling vertellen als ieder aanwezig is, een affiche ophangen, een persoonlijke brief sturen of simpelweg zelf beginnen met de activiteit.

 

Instrueren

Na het aankaarten of informeren volgt het instrueren of uitleggen. Je vertelt wat er precies gaat gebeuren, wie wat doet en op welke manier. Ook bij het instrueren, hangt het van de cliënt of cliëntgroep af wat en op welke manier je vooraf uitlegt over wat er gaat gebeuren. Transparantie en duidelijkheid over de activiteit is het uitgangspunt. Sommige cliënten hebben het nodig om eerst in detail te weten wat ze te wachten staat, terwijl andere cliënten juist onzeker worden bij te veel uitleg. Die haken af, omdat ze het niet meer kunnen volgen. Bij deze cliënten moet je je activiteit kort en krachtig op hoofdlijnen uitleggen en straal jij het vertrouwen uit dat je weet hoe het zit: zij kunnen op jou vertrouwen. Instrueren kan op verschillende manieren:

Voordoen of demonstreren

Voorbeeld

Willemien werkt in een opvanghuis waarin de bewoners worden voorbereid op weer een eigen woonplek. Een belangrijk punt in deze voorbereiding is natuurlijk het zelfstandig kunnen bereiden van een maaltijd. Theo (38 jaar), die jarenlang in het verslaafdencircuit zat, is nu clean en wil op eigen benen leren staan. Hij heeft er echter geen idee van hoe hij om moet gaan met zijn maaltijden.

Willemien zet een plan op om de komende 4 weken dit probleem samen met Theo aan te pakken. Tijdens het koken geeft Willemien Theo instructies op momenten dat hij niet meer weet hoe hij het moet aanpakken. Het hele proces van het zelfstandig eten wordt daarbij onder de loep genomen, dus bijvoorbeeld: verzinnen van wat je gaat eten, wat gezond eten is, boodschappen doen, koken, afruimen en afwassen. Omdat Theo nog nooit gekookt heeft – hij is op zijn 18e van huis weggelopen –, besluit Willemien het koken voorlopig samen met Theo te doen.

Begeleiden

Als je in het woordenboek het begrip ‘begeleiden’ opzoekt, dan vind je omschrijvingen als: ‘met iemand meegaan, vergezellen, bijstaan, meelopen, meevoeren, iemand helpen bij wat hij doet, ondersteunen’. Dit alles is wat je doet als je een cliënt begeleidt tijdens een activiteit of handeling. Je werkt vanuit een hulpvraag naar een doel toe. Je legt met de cliënt een weg af van hulpvraag naar de beantwoording van de hulpvraag, het doel. Voorbeelden van doelen zijn: met geld kunnen omgaan, het geheugen zo lang mogelijk in stand houden, een gerecht kunnen maken, een wettelijke procedure kennen en kunnen bewandelen, zelfstandig de weg kunnen vinden.

Je manier van begeleiden hangt af van:

Het is dus in de praktijk niet zo dat je altijd met één vorm van begeleiding kunt volstaan. Je kunt niet zeggen ‘dit is mijn manier van begeleiden’ of ‘zo zit ik als begeleider in elkaar’. Natuurlijk spelen je eigen voorkeur, je persoonlijke eigenschappen en kwaliteiten een rol. Als je een tijdje werkt, zul je leren waar je kwaliteiten liggen, maar ook welke manier van begeleiden jou niet ligt. Je kunt veel leren en er wordt van je verwacht dat je verschillende begeleidingsvormen kunt toepassen. Toch kan er een moment zijn dat je voor jezelf moet vaststellen dat een bepaalde doelgroep of cliënt een vorm van begeleiding nodig heeft die jij niet kunt bieden.

Je kunt bijvoorbeeld denken aan cliënten met een verstandelijke beperking die veel structuur nodig hebben. Als je zelf moeite hebt met structureren, zul je dat wellicht bij cliënten ook niet snel en gemakkelijk doen. Het is goed om daar zicht op te krijgen. Misschien is het dan verstandig om deze vorm van begeleiden aan een collega over te laten.

Zoals gezegd moet je, om op een effectieve manier te begeleiden, in staat zijn te wisselen tussen verschillende manieren van begeleiden, afgestemd op de cliënt en zijn hulpvraag. Je vraagt je dan ook elke keer weer af wat in deze situatie, met deze cliënt, in deze activiteit met dit doel, de beste begeleidingsvorm is.

Tussen begeleiden en observeren bestaat een nauw verband. Door te observeren, zie je waar zich veranderingen in situaties voordoen. Je ziet dan het gedrag van de cliënt en je ziet de reacties daarop. Je ziet ook welke reacties je uitlokt met jouw eigen gedrag. Je begeleiding stem je af op je observaties, je speelt in op wat je waarneemt. Dit vraagt flexibiliteit van jou als begeleider.

Bewaken van proces en product

Tijdens de uitvoering van een activiteit blijf je jezelf vragen stellen:

Tijdens de uitvoering van de activiteit evalueer je dus met enige regelmaat tussendoor. Mogelijk bespreek je het verloop van de uitvoering even met een collega. Het kan zijn dat je besluit iets bij te stellen. Bijvoorbeeld het doel, omdat je tot de ontdekking komt dat dat te hoog gegrepen is, of te laag is ingeschat. Of de duur van de activiteit, omdat je ontdekt dat het concentratievermogen van de cliënt niet groot genoeg is. Misschien wel de hulpmiddelen, omdat die niet zijn afgestemd op de mogelijkheden of beperkingen van de cliënt. Het handvat van de kwast is bijvoorbeeld te dun voor de motorische vaardigheden. Of de begeleidingsvorm is niet goed gekozen: je hebt gekozen voor een sturende manier van begeleiden, terwijl de cliënt veel meer zelfstandig kan werken.

Even bijpraten. Gaat alles nog volgens plan?

Tijdens de uitvoering van de activiteit of handeling luister je naar de cliënt. Je bent steeds alert op de signalen die je krijgt. Je luistert naar wat de cliënt zegt en welke emoties hij uit. Het is belangrijk tegelijkertijd ook te letten op non-verbale signalen van de cliënt. Kijk goed naar wat er lichamelijk gebeurt bij de cliënt. Let op gezichtsuitdrukkingen, bewegingen, klank, stem, taal, de manier waarop de cliënt spreekt, de lichaamshouding, de motoriek, zijn gebaren enzovoort. Je luistert met je oren en je kijkt met je ogen.

Draaiboek

Veel instellingen werken met een draaiboek voor grote activiteiten die vaak voorkomen.

Een sportdag, viering van carnaval, spelletjesmiddag of een sinterklaasavond zijn hiervan voorbeelden. In een draaiboek staan alle zaken die je moet regelen om de activiteit te laten slagen. Er staat in wanneer je met de voorbereiding moet beginnen, welke ruimten of sportvelden gereserveerd moeten worden. Ook staat erin hoeveel begeleiders er bij die activiteiten nodig zijn. Je dient van te voren door te geven aan de keuken wanneer er geen gebruik wordt gemaakt van de maaltijden. Afhankelijk van de activiteit staan er meer maatregelen in die genomen moeten worden. Werk je met een draaiboek, dan is de kans klein dat je belangrijke dingen vergeet. Het zou niet de eerste keer zijn dat een activiteit op zichzelf goed is voorbereid, maar op de dag zelf blijkt dat de benodigde ruimte al bezet is …