EM CM - onderzoek V4-1 Maken van een onderzoeksopzet
EM CM - onderzoek V4-1 Maken van een onderzoeksopzet
1. Wat is onderzoek
Het doen van goed onderzoek is belangrijk. Om met zekerheid iets te kunnen zeggen over een bepaalde situatie zul je het moeten uitzoeken. Maar hoe weet je nu zeker dat je het juiste onderzocht hebt? Daarvoor is het noodzakelijk dat je volgens een vast patroon leert onderzoek doen. In deze module ga je die stappen aanleren.
Allereerst: Wat is wetenschap? Wetenschap is de zoektocht naar nieuwe kennis. Wetenschap bedenkt verklaringen en probeert bewijzen te vinden. Voor wetenschappelijke inzichten geldt:
ze zijn systematisch tot stand gekomen,
ze worden geordend gepresenteerd,
de informatie is betrouwbaar,
en de resultaten zijn controleerbaar.
We bekijken het volgende fragment klassikaal. Noteer de 4 aspecten en bekijk de video nogmaals voor jezelf.
Opdracht 1: welke aspecten horen bij welke filosoof?
1.1 Wat ga je onderzoeken?
In principe is alles te onderzoeken. Bij elk verschijnsel uit de werkelijkheid, zowel heden als verleden, zijn vragen te stellen. Maar het liefst kies je uiteraard voor een onderwerp dat een bepaalde garantie biedt voor een boeiend onderzoek.
Om subsidie te krijgen voor een onderzoek moet een onderzoeker van te voren een goed onderzoeksvoorstel bedenken, een zogenaamd plan van aanpak (pva). Geen goed pva betekent in de wetenschap geen geld voor onderzoek (en dus geen werk), dus je begrijpt dat onderzoekers hier veel aandacht aan besteden.
In deze module gaan jullie bezig met het ontwerpen van een onderzoeksopzet. Je maakt de opdrachten in een portfolio. Aan het eind van les 6 (voor de herfstvakantie) presenteren jullie je onderzoeksvoorstel.
Waarvoor en waarom zouden we jullie subsidie moeten geven? Zorg voor een overtuigende pitch!
1.2 Van idee naar onderzoek
Een idee kan alle kanten op. In deze fase van je onderzoek is dat alleen maar goed. In eerste instantie start je met een brede brainstorm. Daarbij hoort een zo breed mogelijke inventarisatie van zoektermen en relevante begrippen.
Opdracht 2:
Leg een lijst aan van termen (namen, begrippen, feiten, etc.) die te maken hebben met een gebied waarop je een mogelijk onderzoek zou willen doen. Dit kan van alles zijn. Iets uit de media, de geschiedenis, de maatschappij, enz. Als je het lastig vindt om iets te kiezen, vul je dit in voor "onderwijs" als onderzoeksgebied.
Probeer de lijst te vullen van A t/m Z. Je mag gebruik maken van het internet als inspiratiebron.
Opdracht 3: Geef je buurman of -vrouw het onderzoeksgebied op. Hoeveel termen weet hij of zij te raden van je lijst? Noteer evt. nieuwe termen.
Voorbeeldlijst:
Toerisme
Kampen
a.
Amsterdam
-
b.
Bed en breakfast
Boot (Kogge)
c.
-
-
d.
DOS-kampen
e.
Eten
Eten (restaurant ..)
f. enz
fietsen
1.3 Een mindmap maken
In de lijst van de vorige oefening zitten ongetwijfeld woorden en begrippen die een bepaalde samenhang kennen. Dit breng je met een mindmap veel beter in kaart.
Bekijk de volgende video.
Opdracht 4: Maak een mindmap over je onderzoeksgebied. Probeer de termen zoveel mogelijk onder te brengen in categorieën.
2. Een onderzoek starten; de hoofdvraag formuleren
De brainstormfase sluiten we af. We gaan uit van de situatie dat je een keuze voor je onderwerp hebt gemaakt. Maar let op: een onderwerp is nog geen onderzoek!
In dit voorbeeld gaan we uit van het onderwerp Social Media. Wat kun je allemaal onderzoeken op het gebied van Social Media?
Opdracht 5:
Zoek 5 krantenberichten over Social Media. Zoek naar positieve en negatieve berichten. De berichten mogen niet ouder dan 3 jaar zijn. Maak voor elk bericht een samenvatting van ca. 100 woorden.
Opdracht 6:
Wat valt je op? Welke conclusie trek je uit de krantenberichten en waarom?
Zou 1 van deze berichten een mogelijke invalshoek bieden voor onderzoek? Welke invalshoeken zie je terug? Zijn er maatschappelijke, sociale, technologische, ethische of historische aspecten te onderscheiden? Welke economische of juridische kanten zijn te onderscheiden?
Lees je samenvatting en probeer te bedenken wat je zou kunnen gaan onderzoeken. Heb je een idee? Heb je geen ideeën, doe dan het stapje terug: schrijf alles wat je weet van het onderwerp Social Media op in een mindmap. Komen er al ideeën?
Opdracht 7: verzin een idee voor een onderzoek rond social media. Ga alle onderdelen van de onderzoekscirkel langs in je hoofd. Evt. kijk je nog eens naar deze video
2.1 De onderzoeksvraag
De onderzoeksvraag is het hart van je onderzoek. Het geeft richting aan je onderzoek. Zonder een duidelijke onderzoeksvraag is elke onderzoeker 'lost in the dark'. De onderzoeksvraag, ook wel hoofdvraag genoemd is ook de rode lijn in je onderzoeksverslag. Aan het eind van je verslag, in de slotconclusie, probeer je zo goed mogelijk antwoord te geven op de onderzoeksvraag.
De onderzoeksvraag moet SMART worden geformuleerd.
Specifiek: probeer zo helder mogelijk te formuleren wát er precies onderzocht moet worden. Wat wil jij te weten komen? Wat wil je gaan uitzoeken?
Meetbaar: geef in de vraag aan wanneer een onderzoek gehaald wordt. Hoeveel moet er worden onderzocht, hoe lang of hoe groot? Waar moet de conclusie aan voldoen?
Afgebakend: wat valt wel onder het onderzoek en wat niet? Veruit de meeste vragen beginnen te breed. Het is niet de bedoeling dat je onderzoek een levenswerk wordt.
Relevant: voor wie is je onderzoek interessant en waarom?
Toepasbaar: kun je de vraag beantwoorden in de tijd en met de middelen die jou ter beschikking staan? Is er praktisch onderzoek mogelijk?
Opdracht 8: Zijn de hoofdvragen in dit document (klik op de link) SMART geformuleerd? Zet de antwoorden in het portfolio.
Jullie gaan vanaf hier aan de slag met je eigen onderzoek. Wat willen en kunnen jullie, met de mogelijkheden die je hebt als jongere, als AR-leerling of als Kampenaar, onderzoeken? Het gaat om een voorstel, dwz je voert het onderzoek niet volledig uit maar je ontwerpt er een plan voor.
Opdracht 9: Formuleer samen met je groepsgenoot een onderzoeksvraag over een onderwerp op het terrein van de Social Media, of op een gebied naar eigen keuze. Check of jullie vraag: specifiek, meetbaar, afgebakend, relevant en toepasbaar is.
Opdracht 10: Ruil met de personen voor je. Bekijk de onderzoeksvraag op de SMART-criteria. Geef feedback: is de vraag duidelijk afgebakend, is het uitvoerbaar etc.? Pas je vraag evt. aan.
2.2 Soorten vragen
Je onderzoeksvraag mag dus niet te groot en ook niet te klein zijn. Daarnaast is er nog iets waar je op moet letten, nl. wat voor soort vraag stel je? Want het soort vraag dat je stelt geeft weer wat voor soort onderzoek je wilt gaan doen. Er zijn meerdere soorten vragen denkbaar, maar we geven de 5 belangrijkste.
De beschrijvende vraag
Mogelijke formuleringen die passen bij een beschrijvende vraag zijn:
Wat zijn de kenmerken van..? Hoe werkt het ...? Wat is de ...? Wie was ...?
Een beschrijvende vraag kun je wel gebruiken als deelvraag maar als onderzoeksvraag is het meestal te gemakkelijk te beantwoorden en dus ongeschikt.
De vergelijkende vraag
Je vergelijkt 2 of meedere zaken. Mogelijke formuleringen zijn:
Wat zijn de verschillen en overeenkomsten tussen ...? Hoe was de beginsituatie van ... ten opzichte van de situatie nu? Kun je een paralel trekken tussen ... en ...?
Een vergelijkende onderzoeksvraag leidt tot in elk geval 2 deelvragen waarbij je A en B beschrijft. In de eindconclusie verbindt je beide onderdelen en daarmee geef je antwoord op de onderzoeksvraag.
De evaluerende vraag
Ook hier wordt een vergelijking gemaakt, maar met het oog op verbetering, dus bijv.:
Wat zijn de voordelen en de nadelen van ..? Hoe kunnen ... (prestaties/producten/bedrijfsvoering enz.) verbeteren / vergroten / doen toe nemen?
Bij deze vraagstelling is het niet voldoende om alleen iets te beschrijven. Om de onderzoeksvraag te beantwoorden zul je moeten afsluiten met het doen van een aantal aanbevelingen.
Een verklarende vraag
Verklaren richt zich op het begin. Hoe is zo gekomen? Wat is de samenhang tussen A en B?
Welke oorzaken heeft ..? Welke factoren spelen mee...? Waardoor komt het dat ...? In welke mate speelt ... een rol bij ...? Waar is ... een gevolg van?
De voorspellende vraag
Voorspellend onderzoek richt zich op de toekomst. Wat kan er gaan gebeuren en waarom?
Welke gevolgen zal ... hebben? Welke resultaten zal het ... opleveren? Zal ... tussen nu en 10 jaar ....?
Als je onderzoek wilt doen naar "de invloed die A heeft op B" is het goed om je af te vragen of je een een verklarend of een voorspellend onderzoek wilt doen.
Meer voorbeelden van soorten vragen vind je op de website van A. van der Kaap
Opdracht 11:Wat wil met je onderzoek bereiken? Wat voor eindresultaat zou een ideaal onderzoek moeten opleveren? Geef in 2/3 woorden wat je onderzoeksdoel is.
Denk hierbij bijv. aan: adviezen geven voor de toekomst, inzicht geven in een probleem, probleem beter in kaart brengen, geschiedenis of ontwikkeling van iets beschrijven, een oplossing bedenken, een oplossing uitproberen enz. enz.
Opdracht 12: Check jullie onderzoeksvraag. Wat voor soort vraag (beschrijvend, vergelijkend etc.) is het? Wat zou er in elk geval in de conclusie terug te vinden zijn? Pas je vraag aan als dit onduidelijk is.
2.3 Deelvragen
Een onderzoeksvraag ga je niet in 1 keer beantwoorden. We kiezen ervoor om de hoofdvraag op te splitsen in deelvragen. M.b.v. deelvragen beantwoord je de onderzoeksvraag stap voor stap.
Deelvragen geven structuur aan je onderzoek. Maar goede deelvragen bedenken is lastig. Er zijn een aantal valkuilen die je moet zien te vermijden.
Risico 1: de deelvraag past niet onder de onderzoeksvraag.
Een deelvraag moet bijdragen tot het antwoord op je onderzoeksvraag. Dat lijkt een open deur maar gaat in de praktijk vaak fout.
Een voorbeeld: stel je wilt onderzoek doen naar de factoren die bijdragen tot een toename van het broeikaseffect. Dan hoef je geen deelvraag toe te voegen over de gevolgen van het broeikaseffect. Je kunt je onderzoeksvraag beantwoorden zonder die informatie.
Maar misschien vind je eigenlijk de gevolgen van het broeikaseffect wel belangrijker en interessanter; in dat geval moet je de onderzoeksvraag anders formuleren want je wilt immers een ander onderzoek doen.
Risico 2: er worden teveel deelvragen gesteld.
Bij de meeste onderzoeken werkt het goed om met 3 á 4 deelvragen te werken. Heb je een waslijst aan deelvragen, probeer er dan overkoepelende, grotere deelvragen van te maken. Bedenk opnieuw: niet alles wat met het onderwerp te maken heeft, hoeft aan bod te komen: alleen dat wat nodig is voor de oplossing van de onderzoeksvraag.
Hoe kun je nu weten wat nodig is voor de oplossing van de onderzoeksvraag? Meestal heb je een vermoeden. Je hebt al ideeën over wat ongeveer het antwoord zal zijn op de onderzoeksvraag. Schrijf op wat je verwacht dat uit het onderzoek zal komen. Dit is je hypothese. Een hypothese hoeft niet te kloppen of volledig te zijn.
Oefening 14: Zoek 3 websites over je onderwerp. Wikipedia mag 1 van de 3 zijn, maar dan wel de Engelstalige Wikipedia want die is veel uitgebreider dan de Nederlandstalige.
Pak de onderzoeksvraag erbij. Onderstreep de belangrijkste woorden: welke elementen of aspecten kun je onderscheiden in je hoofdvraag? M.a.w. over welke onderdelen zul je informatie moeten verzamelen? Formuleer per onderdeel een deelvraag.
Oefening 15: Bedenk je een mogelijke uitkomst van je onderzoek. Schrijf je verwachtingen op. Bekijk je deelvragen opnieuw: heb je alle onderdelen die nodig zijn om de hoofdvraag te beantwoorden?
Bekijk evt. nog een keer het voorbeeld over Facebook.
In het theoretisch kader ga je je onderzoek verduidelijken. Je geeft de theorie die nodig is om het onderzoeksprobleem te snappen. Je bekijkt daarbij jouw onderwerp vanuit verschillende theorieën en invalshoeken. Daarnaast baken je meteen je onderzoek af, je geeft de grenzen aan van je onderzoek: wat ga je wel onderzoeken en wat niet?
3.1 Deskresearch en fieldresearch
Nu je een onderzoeksvraag hebt opgesteld en de deelvragen zijn vastgesteld, kun je aan de slag. Elk onderzoek start met literatuuronderzoek. Het literatuuronderzoek, het zg. deskresearch deel van je onderzoek levert je inzichten en kennis op die je gebruikt voor het praktisch deel van je onderzoek, het zg. fieldresearch.
Bekijk onderstaande video.
.
Een goed onderzoek bestaat dus altijd uit 2 delen: een desk-gedeelte (je doet onderzoek vanaf je eigen bureau mbv internet en evt. boeken of tijdschriftartikelen) en een praktijk-gedeelte, waarvoor je het 'veld' in moet. Bijv. een enquête wordt toch beschouwd als veldonderzoek (fieldresearch) want je doet onderzoek bij een groep (en je zou kunnen zeggen: zij zijn het speelveld waarop je onderzoek plaats vindt).
Het kenmerk van deskresearch is dat het om informatie gaat die al door anderen onderzocht is.
Het kenmerk van fieldresearch is dat het om informatie gaat die jezelf als onderzoeker verzamelt.
In een onderzoeksopzet geef je van te voren aan, per deelvraag of je deze vraag gaat beantwoorden met deskresearch, of met fieldresearch. (of met allebei)
Opdracht 16: Vul in bij je deelvragen of het deskresearch of fieldresearch is.
Opdracht 17a:Zoek meerdere wetenschappelijke bronnen op en Opdracht 17b:Schrijf het theoretisch kader voor deelvraag 1. (tussen de 1500 en 2000 woorden)
Wat hoort er in een theoretisch kader en wanneer heb je voldoende informatie? Dat is per onderwerp verschillend. Laat het lezen aan de docent als je meent dat het klaar is.
Denk aan de volgende dingen:
Zoek zoveel mogelijk onderzoeken op van andere organisaties en onderzoekers. Bekijk de inhoudsopgave; kun je evt. dezelfde indeling gebruiken? En welke resultaten zijn opvallend? Zoek naar afbeeldingen met relevante statistische gegevens. Beschrijf en definieer in elk geval alle belangrijke begrippen die te maken hebben met deelvraag 1.
Hoe vind je onderzoeksrapporten?
1. Combineer jezoektermende afkorting PDF.
2. Combineer je zoektermen met de onderzoekstermen als 'literatuurstudie' 'onderzoeksvraag' 'conclusies'
3. Bekijk de url. Vaak staat de afkorting voor een universiteit (bv. rug of utwente) in het adres van de website
4. Zoek naar informatie bij Google Scholar.
3.2 Wetenschappelijk schrijven
Welke toon sla je aan?
Bij onderzoek is het belangrijk dat de onderzoeker objectief en neutraal tegenover zijn onderwerp staat. DIt heeft ook consequenties voor de schrijfstijl. Overdreven vergelijkingen, sterke uitspraken, spreektaal en breed uitgemeten eigen gevoelens zijn 'not done' in de wetenschappelijke wereld. De toon van je verslag is nauwkeurig, weloverwogen en neutraal. Dit versterkt het vertrouwen van de lezer in de betrouwbaarheid van je bevindingen.
Opdracht 18: download het oefendocument. Kies steeds de meer objectieve en neutrale formulering.
Opdracht 19: lees het volgende fragment zachtjes hardop. Waar staat het belangrijkste woord?
Als je gewoon ergens begint met schrijven en je brengt geen samenhang in je tekst aan en je vertelt ook niet wat een lezer kan verwachten van een tekst dan gaat dat op den duur irriteren want een lezer wil houvast ervaren bij het lezen en als je gewoon maar doorgaat met woorden aan elkaar rijgen dan merk je waarschijnlijk nu ook al dat je afgehaakt bent bij deze alinea die zichzelf alsmaar aan het herhalen is en die dus een voorbeeld is van hoe je het niet moet aanpakken.
I. De structuur van een tekst.
I.I Introductie
Voor een onderzoeker is het belangrijk om goed geordend te kunnen schrijven. Deels is dit een kwestie van veel oefenen, maar anderzijds is het ook een kwestie van het toepassen van een aantal vaste tips en trucs.
I.II Het uiterlijk van de tekst
Veel is al gewonnen bij 1) een overzichtelijke layout en 2) een duidelijke paragraafindeling. Door deze 2 hulpmiddelen ziet de lezer wat de hoofdlijn is van het betoog. De auteur kan gerust ingaan op details want op elk moment in de tekst kan de lezer weer terugkeren naar de rode draad van het verslag.
I.III Opbouw van de alinea's
Overzicht is dus zeer belangrijk voor een lezer. Plaats daarom je kernzin(nen) zoveel mogelijk aan het begin van een alinea. Wat op alineaniveau geldt, geldt ook voor de tekst zelf. In de tekst van elk hoofdstuk moeten in elk geval 3 onderdelen herkenbaar aanwezig zijn. Dit zijn:
1) de inleiding: een korte introductie van het onderwerp en/of overzicht van het hoofdstuk.
2) het middenstuk: de feitelijke boodschap/kern van het hoofdstuk. Dit beslaat meerdere alinea's.
3) de afsluiting: een samenvatting of (deel)conclusie met evt. een bruggetje naar het volgende hoofdstuk.
Deze manier wordt ook wel de kop-romp-staart methode genoemd.
I.IV Signaalwoorden
Let bij het schrijven ook op het gebruik van verbindingswoorden, de zogenaamde signaalwoorden. Zij vormen het cement van de tekst en lijmen als het ware het geheel aan elkaar. In de eerste zin van deze alinea vormt het simpele woordje 'ook' het signaalwoord. Dit woord maaktduidelijk dat deze alinea hoort bij de voorgaande alinea's die allemaal als thema hebben; hoe kun je de samenhang in je tekst zo sterk mogelijk maken?
I.V Afsluiting
Om dit hoofdstukje over de structuur van de tekst af te ronden passeren nog eenmaal de belangrijke punten, te weten: layout, opbouw van een alinea en het belang van verbindingswoorden. Daarnaast geldt dat in elk hoofdstuk de kop-romp-staart structuur aanwezig dient te zijn.
3.3 Eigen mening
Het onderzoeksverslag moet dus objectief en neutraal van toon zijn. Maar mag een onderzoeker ook zelf een mening of standpunt uitdragen?
Allereerst, een onderzoeksverslag is een wezenlijk andere tekstsoort dan bijvoorbeeld een betoog. In een betoog kiest de schrijver een positie: hij is voor of tegen iets en het doel van de schrijfexercitie is het overtuigen van de lezer van deze positie.
Het wetenschappelijk onderzoeksverslag daarintegen is hoofdzakelijk beschrijvend. De beschrijving van relevante theorie en feitelijke gebeurtenissen staat centraal . Alleen in het hoofdstuk 'conclusie' geeft de onderzoeker zijn eigen mening. Als de onderzoeker alle gegevens uit het theoretisch kader en de resultaten gaat combineren kiest hij positie en formuleert hij een antwoord op de hoofdvraag.
Let op:
Vermijd het gebruik van persoonlijke voornaamwoorden als ik, wij, ons. Spreek de lezer nooit met je of jij aan.
4. Onderzoeksfase 2: kwalitatief of kwantitatief onderzoek
Praktisch onderzoek doe je om zelf data te verzamelen, waarmee je je eindconclusie onderbouwt.
Bij iedere onderzoeksvraag hoort een eigen manier van praktisch onderzoek doen. Soms is het antwoord het beste te vinden door het doen van kwalitatief onderzoek en andere keren past kwantitatief onderzoek beter. Welke manier je kiest hangt af van de deelvragen.
Wat is kwantitatief en wat is kwalitatief onderzoek?
Kwalitatief onderzoek is gericht op het verkrijgen van informatie over wát er leeft en waaróm. Het geeft diepgaande informatie door in te gaan op achterliggende motivaties, meningen, wensen en behoeften van de onderzoeksgroep.
Kwantitatief onderzoek is gericht op hoeveelheid. Het geeft je cijfermatige resultaten over een bepaalde groep. Bij een kwantitatief onderzoek presenteer je dat in de vorm van tabellen en grafieken. Het is belangrijk dat je voldoende data verzamelt zodat je onderzoek representatief is.
Data onderzoek
De meest gebruikelijke manieren om aan data te komen is door middel van interview en enquête.
Het interview is geschikt om kennis uit het literatuuronderzoek aan te vullen of te verdiepen. Experts zijn bij uitstek geschikt om een diepte-interview mee te doen. Ook ervaringsdeskundigen, bezoekers, deelnemers of klanten worden vaak geinterviewd. Bedenk dat een interview dient ter verdieping: je kunt geen algemene conclusies trekken op basis van de mening van een enkeling. Een interview is verder een geschikte manier om achter motieven en ervaringen te komen.
Bijv. als je onderzoek doet naar de mening van IC-5 leerlingen over de dinsdag en je wilt weten waarom ze niet meer terug willen naar een gewone lesdag zul je eerst interviews moeten houden. Evt. kun je a.h.v. de interviews een vragenlijst opstellen en die als enquête onder alle leerlingen verspreiden.
De enquête is geschikt om een grote groep betrokkenen tegelijkertijd te onderzoeken. De te onderzoeken populatie kan zo groot zijn dat je moet volstaan met een steekproef. Het is in dat geval belangrijk dat a) je groep groot genoeg is om representatief te zijn en b) dat de kenmerken van je steekproef vergelijkbaar zijn voor de gehele groep.
Dus als je onderzoek doet onder leerlingen van een bepaalde leeftijd, moet de enquête door zowel jongens als meisjes worden ingevuld.
Het arrangement EM CM - onderzoek V4-1 Maken van een onderzoeksopzet is gemaakt met
Wikiwijs van
Kennisnet. Wikiwijs is hét onderwijsplatform waar je leermiddelen zoekt,
maakt en deelt.
Auteurs
janny oosterhuis
Laatst gewijzigd
2020-08-18 19:56:58
Licentie
Dit lesmateriaal is gepubliceerd onder de Creative Commons Naamsvermelding 4.0
Internationale licentie. Dit houdt in dat je onder de voorwaarde van naamsvermelding vrij bent om:
het werk te delen - te kopiëren, te verspreiden en door te geven via elk medium of
bestandsformaat
het werk te bewerken - te remixen, te veranderen en afgeleide werken te maken
voor alle doeleinden, inclusief commerciële doeleinden.
Leeromgevingen die gebruik maken van LTI kunnen Wikiwijs arrangementen en toetsen afspelen en resultaten
terugkoppelen. Hiervoor moet de leeromgeving wel bij Wikiwijs aangemeld zijn. Wil je gebruik maken van de LTI
koppeling? Meld je aan via info@wikiwijs.nl met het verzoek om een LTI
koppeling aan te gaan.
Maak je al gebruik van LTI? Gebruik dan de onderstaande Launch URL’s.
Arrangement
IMSCC package
Wil je de Launch URL’s niet los kopiëren, maar in één keer downloaden? Download dan de IMSCC package.
Wikiwijs lesmateriaal kan worden gebruikt in een externe leeromgeving. Er kunnen koppelingen worden gemaakt en
het lesmateriaal kan op verschillende manieren worden geëxporteerd. Meer informatie hierover kun je vinden op
onze Developers Wiki.