Introductie
Welkom bij blok 3 Gezondheid en Gedrag
De volgende leerdoelen zijn voor dit blok opgesteld
Kennis hebben van anatomie en fysiologie van dieren: ademhalingsstelsel, nieren en urinewegen en zenuwstelsel
Kennis hebben van gedrag: stress, socialisatie, ongewenst gedrag
Kennis hebben van diergezondheid: signaleren/ herkennen van afwijkingen
Kennis hebben van diergezondheid: zoonosen
In de wikiwijs kan je alle informatie en opdrachten per les vinden.
Boekje anatomie en fysiologie
Les 1
Powerpoint
Filmpje nieren
Nieren en urinewegen
gebruik hoofdstuk 7: boekje Anatomie en fysiologie

Urinewegstelsel
Op je rug onder de onderste ribben liggen 2 nieren. Deze nieren hebben erg belangrijke functies:
1- Ze filteren je bloed van afvalstoffen. Deze afvalstoffen vormen samen met water urine. De nuttige stoffen in het bloed worden terug het lichaam ingestuurd.
Elke minuut gaat er ongeveer een liter bloed door je nieren. Het bloed wordt gefiltreerd door de hoge druk in de glomurulus. Deze perst vocht en afvalstoffen uit het bloed door het kapsel van Bowman. Dit kapsel kan water en kleine opgeloste stoffen doorlaten, maar geen bloedcellen of grotere moleculen. Het gefilterde restant bevat dan zouten, glucose, aminozuren, vitamines en andere kleine moleculen. Deze stoffen zullen uiteindelijk in dezelfde concentraties moeten voorkomen in het filtraat als in het bloed. Om dit te voor elkaar te krijgen kan extra water worden opgenomen door het bloed of juist worden uitgescheiden. Ook afvalstoffen kunnen op deze manier worden uitgescheiden.
Alles wat uit het bloed is gehaald, wordt opgeslagen in het nierbekken. Van hieruit kan het via de urineleiders naar je urineblaas worden gebracht. Hier wordt het opgeslagen totdat je naar de wc gaat.
2- Vochtregulatie. Je nieren berekenen hoeveel vocht je lichaam nodig heeft.
De hypothalamus (een hersendeel) meet constant of er nog voldoende vocht in je lichaam zit. Als dit niet het geval is, geeft de hypothalamus het antidiuretisch hormoon (ADH) af. Hierna krijg je dorst. Daarnaast regelt het ADH de doorlaatbaarheid van het kapsel van Bowman, zodat er meer water wordt teruggenomen in de nefronen. Op deze manier word je urine geconcentreerder en verlies je zo min mogelijk water. Wanneer je genoeg of te veel vocht hebt, maken je nieren minder geconcentreerde urine. Op deze manier raak je meer vocht kwijt.
3- Bloeddruk regelen. Je nieren spelen een rol bij je bloeddruk.
Wanneer je bloeddruk lager wordtt, geeft een speciaal weefsel in de nieren het enzym renine af. Renine zorgt ervoor dat een bepaald hormoon, angiotensine II, wordt aangemaakt. Dit hormoon zorgt ervoor dat je bloeddruk omhoog gaat door de bloedvaatjes in je lichaam te vernauwen. Daarnaast zorgt het ervoor dat je bijnieren ook een hormoon gaan aanmaken, namelijk aldosteron. Dit hormoon zorgt voor opname van zouten en water naar je bloed, waardoor je bloedvolume en als gevolg daarvan je bloeddruk toenemen.
4- Ze hebben een functie om botontkalking tegen te gaan.
Je nieren zijn belangrijk en helpen bij het activeren van vitaminde D. Vitamine D zorgt er voor dat er genoeg kalkafzetting in je botten is.
5- Rode bloedcellen aanmaken. Nieren maken samen met je beenmerg rode bloedcellen aan.
In je lichaam wordt zuurstof getransporteerd door je lichaam, met behulp van rode bloedcellen. Als er niet genoeg zuurstof naar de weefsels in je lichaam gaat, zullen je nieren het hormoon erytropoëtine (EPO) produceren. Hierdoor wordt de aanmaak van rode bloedcellen in het beenmerg gestimuleerd. Als er teveel zurstof wordt vervoerd, stoppen je nieren met het aanmaken van EPO
Stress bij dieren
Gebruik hoofdstuk 5: boekje Ethologie
Opdrachten
les 2
lessen up les ademhaling stelsel
Powerpoint
Ademhalingsstelsel
Gebruik hoofdstuk 5: boekje anatomie en fysiologie
Socialisatie
Gebruik hoofdstuk 8: boekje Ethologie
Les 3
Theorie
lessen up les zenuwstelsel
Gebruik hoofdstuk 8 het zenuwstelsel
Opdracht
Opdracht:
Zoek de verschillen en overeenkomsten anatomisch en fysiologisch, op van het zenustelsel van een zoogdier, een insect en een reptiel of amfibie.
Les 4
Les 5
lessen up les gedrag
boekje hoofdstuk 7 ethologie
Les 6
Gebruik hoofdstuk 10 gedrag in de praktijk
opdracht
Opdracht gedrag in de praktijk
les 7
Kenniskiem boekje anatomie en fysiologie, hoofdstuk 2 alleen paragraaf 2.3, 2.6 en 2.7
Les 8 herhaling