Het Groene Machinepark TOTAAL

Het Groene Machinepark TOTAAL

Brandstofmotoren

Link naar opdracht brandstofmotoren

Het belang van smeren en koelen

In Beweging

In beweging

Landbouwvoertuigen

0. Electrische circuits landbouwvoertuigen

Voorwoord

Voorwoord.

 

Binnen de werkgroep GreunTeck , het groene machinepark is de module elektrisch circuits voor landbouwvoertuigen ontwikkeld.

Het is nu mogelijk om zelf aan de slag te gaan met elektrische schema's en het aansluiten van een aanhangwagenverlichting.

 

De module is opgebouwd uit theoretische en praktische opdrachten die betrekking hebben op elektrische aansluitingen.

Het eerste gedeelte worden basisbeginselen aangeleerd die nodig zijn om elektrische aansluitingen te kunnen maken.

 

Het tweede gedeelte van de module waarmee het geleerde in de praktijk wordt toegepast en bestaat uit de praktische opdracht het aansluiten van een aanhangwagenverlichting en

het zoeken naar eventuele fouten als de verlichting niet brandt bij een proefopstelling en deze herstellen.

 

De module bestaat uit losse onderdelen.

Nadat een onderdeel is afgerond en besproken is kan de leerling verder met het volgende deel.

 

Inleiding

Het is van groot belang dat jij jezelf duidelijk zichtbaar kunt maken in het verkeer.

Dat geldt niet alleen voor landbouw machines! Denk maar een aan een auto met caravan, aanhanger of een vrachtwagen met aanhanger of oplegger combinatie.

 

        http://brunen.nl/wp-content/uploads/2014/01/Brunnen_vrachtwagen_003.jpg   

 

Voor jullie vakrichting is het vooral van belang dat je verlichting van de aangekoppelde wagens goed werkt!

Je wilt het uiteraard niet meemaken dat een mede weg gebruiker onder je combinatie komt!

 

http://i.obstorage.nl/7cd9734591d84c39a99887d4212529fb/opener/(FotoPeter_Croes_AS_Media).jpg

 

Dit kan bijvoorbeeld ontstaan als je verlichting niet goed functioneert!

Ook is de verlichting overdag van belang.

Overdag moet een achteropkomende automobilist wel zien dat je linksaf wilt draaien.

De fietser moet ook kunnen zien dat je remt.

inhoudsopgave

Inhoudsopgave.

 

De modules kunnen los van elkaar uitgevoerd worden.

 

De modules kunnen na een korte uitleg of instructie geheel zelfstandig door de leerling

uitgevoerd worden.

 

Bij de praktijkopdrachten zijn er voldoende controle mogelijkheden.

 

 

Module 1.   Gereedschappen.

                   *  theorie opdracht.

 

Module 2.   Praktijk opdracht elektra.

                   *  draad strippen en aansluiten.

                  

Module 3.   Praktijkopdracht elektra. 

                    * aansluiten 7 polige stekker.

 

Module 4.   Relais.

                   * theorie opdracht en teken opdracht elektra schema.

 

Module 5.  Praktijkopdracht elektra. 

                  *  aansluiten lamp via relais.

 

Module 6.   Praktijkopdracht elektra. 

                   * aansluiten 7 polige schakelaar op aanhangwagen.

 

Module 7.   LOB

                   *  theorie opdracht.

 

Module 8.   Theorie /- praktijkopdracht elektra. 

                  *  aansluiten lampen en knipperlichten via relais.

 

 Module 9.   Elektriciteit.

                   *  theorie opdracht.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Module 1 theorie opdracht

Module 1 

Gereedschap

 

 

Inhoud:

 

Dit is een theorie opdracht.

 

Aan de opdracht kunnen praktische handelingen gekoppeld worden door de gereedschappen uit te proberen.

 

 

1.  Verschillende type gereedschappen voor die veel bij elektriciteit gebruikt worden.

 

2.  Werking gereedschap   * rolmaat

                                           * rondbektang

 

3.  Werking gereedschap   * kruiskop schroevendraaier

 

4.  Werking gereedschap   * platkop schroevendraaier

                                           * zij knip tang

 

5.  Werking gereedschap   * kabelschoentang.

 

6.  Werking gereedschap   * striptang.

 

 

  Benodigde gereedschappen.

 

 

 

*  1  rolmaat  

 

*  2  rond bektang

 

*  3  kabelschoentang

 

*  4  kruiskop schroevendraaier

 

*  5  platbek schroevendraaier  

        middenmaat

 

*  6  platbek schroevendraaier 

        klein

 

*  7  striptang

 

*  8  zijkniptang

                                          

 

 

    

 

     

 

 

Deze gereedschappen zul je constant nodig hebben.

Wij gaan nu hun functie of gebruik bekijken.

 

 

 

 

 

 

Rolmaat

 

Toepassing en gebruik.

 

De rolmaat is de moderne opvolger van de duimstok.

Het is een zeer dunne , meestal stalen band die opgerold is in een huis van metaal of kunststof

Inwendig is de band voorzien van een oprolmechanisme, dat de band automatisch laat terugkeren in het huis.

Aan het nuleinde van de band is een hoek- vormig lipje aangebracht, waarmee de band aan het te meten object kan worden gehaakt.

Rolmaten hebben gewoonlijk een bandlengte tussen de  2 en 10 meter.

 

 

 

 

 

 

Rondbek tang.

Toepassing en gebruik.

 

De rondbek tang wordt gebruikt om metaaldraad in de juiste vorm te buigen      ( kleinere rondjes) 

De bekken van de rondbek tang zijn conisch.

Hierdoor kunnen verschillende diametertjes gebogen worden.

 

 

Kruiskop schroevendraaier

 

Toepassing en gebruik.

 

Schroevendraaier voor het in- en uitdraaien van kruiskopschroeven.

Je hebt ze in allerlei vormen en maten.

Er zijn 2 soorten kruiskop schroevendraaiers:

de pozidrive ( PZ) - en de philliskruiskop (PH)

Gebruik het juiste type schroevendraaier of schroefbit bij het juiste schroeftype.

Met de kruiskop kan meer kracht uitgeoefend worden dan met een platkop schroevendraaier.

Zorg dat de schroevendraaier bij het schroeven loodrecht op de schroef staat.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Platkop schroevendraaier.

 

Toepassing en gebruik.

 

Schroevendraaier voor het in- en uitdraaien van schroeven met een enkele sleufkop. 

Zorg dat de schroevendraaier  bij het schroeven loodrecht op het schroefvlak staat en dat de breedte  van de platte kop exact past in de gleuf van de schroef.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Zijknip tang

 

Deze tang wordt gebruikt om elektriciteitskabels door te knippen.

 

http://www.formidotros.nl/formido/product_images/j/469/stanley_zijkniptang_369381__77021_zoom.PNG

 

 

 

Kabelschoentang

Toepassing en gebruik.

Deze tang stript en knipt.                                                                                                 Geschikt voor niet geïsoleerde verbinders van 1,5 - 6mm.                                                 Kippen van materiaal tot een dikte van 3 mm.                                                         Strippen van draad van 0.75 - 6 mm.

Met deze tang worden de kabelschoentjes aan de elektriciteit snoer of draad vastgezet.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Striptang.

 

Toepassing en gebruik.

 

De tang wordt gebruikt voor het afstrippen van elektriciteitssnoeren en - draad.

Deze tang heeft een bek die het mogelijk maakt de isolatie van een draad of snoer af te knippen, zonder de koperen kern te beschadigen.

De doorlaatopening van de bek kan veelal met een stelschroef op de dikte van de koperen kern worden ingesteld.

 

Veiligheid

 

Bij gebruik van dit gereedschap mag er geen spanning op de draad staan.

Pas ook op dat je de (koperen) kern niet beschadigt.

Bij het bewegen van de draad kan hierdoor snel een kabelbreuk ontstaan.

 

 

 

 

 

 

Module 2 Praktijkles draad strippen en oogjes draaien

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Module 2  :  praktijkopdracht.

 

Draad strippen en oogjes draaien.

 

 

Inhoud.

 

1.  Instructie  draad strippen en oogje draaien.

 

2.  Uitvoering op model.

 

3.  Zelfbeoordeling.

 

4.  Competenties en beoordeling.

 

5.  Beoordeling mede leerling  en docent.

 

 

 

 

Praktijkopdracht 1     draad strippen en oogje draaien.

 

Doel

Na deze instructie kun je:

– Een draad strippen.

- De draad van een oogje voorzien.

 

Uitvoering

In deze instructie kun je zien hoe je een draad kunt strippen en er een oogje aan buigt.

Lees deze eerst goed door en kijk op de plaatjes wat er gebeurt.

Daarna vraag je aan de docent het benodigde materiaal en ga je volgens de instructies aan de slag.

 

Instructie draad strippen

 

 

 

De striptang met stelschroef.

 

 

 

 

Stel de stelschroef zo af dat de opening tussen de bekken even groot is als de diameter van de koperen kern.

 

Zet de stelschroef vast met de borgring!

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Houd de kabel en de tang zo vast.

 

 

 

 

 

 

Knijp de tang op de kabel zodat je iets meer dan 2 cm van de isolatie stript.

 

 

 

 

 

 

 

Trek aan de tang en maak de isolatie los

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Let op

- de stelschroef dient juist ingesteld en vastgezet zijn.

- de koperkern mag niet beschadigd worden.

- de kabel over een lengte van 20 à 25 mm gestript is.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Instructie buigen van ogen

 

Nadat je de draad op de juiste lengte gestript hebt, begin je met de rondbektang.

 

 

 

 

 

 

De rond bektang met korte bek

 

 

 

 

 

 

 

 

Neem het uiteinde van de draad tussen de bekken van de tang.

 

 

 

 

 

Draai de draad nu om de tang door de draad tegen te houden met de duim terwijl je de tang draait.

 

 

 

 

 

 

 

Neem de draad net na het gebogen oogje tussen de punten van de tang en leg de draad op je wijsvinger.

 

 

 

 

 

Draai de tang terwijl je de draad met je vinger tegenhoudt

 

 

 

 

 

 

 

Neem oogje weer tussen de bekken.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Sluit het oogje nu helemaal.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Een goed gebogen oogje.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Let op

- de draadkern mag niet beschadigen.

- het draadoog rechtsom buigen.

- de draad wijst naar het midden van het oog.

- het draadoog helemaal sluiten.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Praktisch deel

 

Doel

Na deze opdracht kun je:

–Een draad strippen.

- De draad van een oogje voorzien.

- Draden op de juiste lengte afkorten.

Afb006

Benodigdheden

Bij deze opdracht heb je nodig:

– een houten plank zoals hiernaast;

- 4 aansluitstrippen;

- 4 verschillende kleuren draden;

– een striptang;

– een rondbektang;

- een zijkniptang;

- een maatlat of duimstok;

- een schroevendraaier;                   

– een veger;

– stoffer en blik;

                                              

 

 

Uitvoering

  1. Bedenk zelf een leuk motief hoe je de draden gaat leggen en hoe je de kleuren verdeelt. LET OP: elke kleur dient minimaal twee keren voor te komen.
  2. Strip de eerste kabel en buig er een oogje aan.
  3. Meet op hoe lang het eerste stuk draad moet worden. Houd er rekening mee dat je aan het uiteinde ook nog minimaal 2 cm nodig hebt voor het andere oogje.
  4. Knip een stuk draad af van de juiste lengte en neem deze mee naar je werkbank.
  5. Maak nu aan het uiteinde een oogje en buig de draad halverwege 90˚ om.
    Op de foto hierboven zie je een voorbeeld.
  6. Let op dat je alle oogjes rechtsom aansluit. Herhaal dit tot je alle schroeven op de houten plank met een andere schroef verbonden hebt.
  7. Maak een foto van je werkstuk en plaats dit in je portfolio.
  8. Als je daarmee klaar bent, ruim je alles netjes op en veeg je de werkbank en de vloer netjes aan.

     

     

    Zelfbeoordeling.

     

    Bij elektrische verbindingen is het belangrijk dat deze goed vastzitten.        Zitten ze los, dan kunnen er vonkjes komen en kan er brand ontstaan.  Bovendien krijg je zo extra weerstand waardoor het verbruik toeneemt.

    In deze opdracht heb je kennisgemaakt met op de juiste manier draad strippen, oogjes buigen en aansluiten.                                                                  

    Natuurlijk zijn er meer mogelijkheden om kabels met elkaar te verbinden.

    Denk maar eens aan kroonsteentjes waar veel lampen mee aangesloten zijn.

    Om terug te kijken op de opdracht en het belang van een goede verbinding, ga je nu je werkstuk zelf beoordelen en een aantal vragen maken.

     

Checkpunt

Ja

Nee

Toelichting

stelschroef juist ingesteld

 

 

 

stelschroef vastgedraaid

 

 

 

koperkern niet beschadigd

 

 

 

striplengte juist

 

 

 

draadoog helemaal gesloten

 

 

 

draadoog rechtsom gebogen

 

 

 

draad wijst naar midden van oogje

 

 

 

alle schroeven vastgezet

 

 

 

 

  1. Hierboven heb je het werkstuk beoordeeld met woorden. Nu mag je zelf een cijfer geven tussen de 1 en de 10 voor je werkstuk.                                Ik geef het cijfer . . . . . . . . . .
     
  2. Licht toe waarom je dat cijfer hebt gegeven.
    . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
    . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
     
  3. Vond je het gemakkelijk om kabel te strippen en oogjes te buigen?
    Schrijf op wat er goed (of eventueel minder goed) ging.
    . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
    . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
     
  4. Hoe ging het werken met handgereedschappen? Vermeld waarom het (niet) goed ging.
    . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
    . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
     
  5. Heb je verschillen bemerkt tussen de kleuren draden?
    Zet er ook bij wat je opgevallen is!
    . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
    . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .

     

       COMPETENTIES en BEOORDELING

     

    Leerling zelf

     

Hoe voert de lln. de beroepshandeling uit?

Beginner

Geoefend

Gevorderd

Expert

Ik weet wat er gedaan moet worden

 

 

 

 

Ik ben geoefend

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 Hoe zorg ik voor kwaliteit?

Beginner

Geoefend

Gevorderd

Expert

Ik kan van tevoren kwaliteitseisen vaststellen

 

 

 

 

Ik kan tussendoor controleren en bijstellen totdat het goed is

 

 

 

 

Ik kan nauwkeurig werken

 

 

 

 

Ik kan terugkijken op mijn eigen werk

 

 

 

 

 

Medeleerling              Naam:___________________________

 

Hoe voert de lln de beroepshandeling uit?

Beginner

Geoefend

Gevorderd

Expert

De leerling weet wat er gedaan moet worden

 

 

 

 

De leerling is geoefend

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Hoe zorgt de leerling (ll) voor kwaliteit?

Beginner

Geoefend

Gevorderd

Expert

De leerling kan van tevoren kwaliteitseisen vaststellen

 

 

 

 

De leerling kan tussendoor controleren en bijstellen totdat het goed is

 

 

 

 

De leerling kan nauwkeurig werken

 

 

 

 

De leerling kan terugkijken op mijn eigen werk

 

 

 

 

 

Terugblik door docent.

Beantwoord deze vraag, nadat de praktijkopdracht is beoordeeld.

Wat zijn volgens de medeleerling of docent aandachtpunten voor een volgende keer?

. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .

. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .

 

 

Module 3

Module 4 theorie opdracht relais

 

[Geef de titel van het document op]

[Geef de titel van het document op]

 [relais]

[Geef de titel van het document op]

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Deel 4        theorie opdracht  

 

relais

 

Inhoud.

 

1.  Toepassing van een relais

 

2.  Wat is een relais.

 

3.  Aansluiting van een relais

 

4.  Tekenschema aansluiting claxon op relais

 

5.  Berekening elektriciteit.

 

 

 

 

 

 

Theorie opdracht  Relais.

 

Introductie.

 

Relais

Een relais is in feite een op afstand bediende schakelaar.

Een relais bestaat uit maak en of verbreekcontact, die bediend worden door een elektromagneet.

Relais worden ingebouwd in auto's voor bediening van verschillende onderdelen

zoals:  - claxon

           - verlichting voor- en achterlampen

           - brandstofpomprelais

           - overspanningrelais, die voorkomen dat er een te hoge spanning wordt

              doorgestuurd naar gevoelige elektrische apparatuur in de auto.

 

 

                

 

Wat is een relais?

 

Een relais is in feite een op afstand bediende schakelaar.

Een relais bestaat uit een maak-  en of verbreek contact die bediend wordt door een elektromagneet.

Op de foto zie je een opengewerkt relais

 

Een relais wordt toegepast in auto's.

Voor de verlichting voor de claxon en andere elektronische besturingen.

Het is klein en kan overal geplaatst worden.

 

Een relais is een maak contact, dat wil zeggen, dat er een verbinding wordt gemaakt indien er spanning op de   spoelcontacten staat.

 

 

    schema relais

 

De aansluitingen lopen via een vast patroon.

De spoelcontacten zijn 85 en 86.

De stroom loopt van 85 (+ pool ) naar 86(- pool)

De contacten bij een maak schakelaar zijn altijd 30 en 87

 

De aansluiting op de + pool (voeding)van de accu op het relais is rechtstreeks of via een zekering op 30

 

87A is een rust contact

De schakelaar wordt aangesloten op 85

De claxon wordt aangesloten op de 87.

 

 

 

 

Dit is een relais met een ingebouwde zekering.

Het schema staat op het relais

De zekering wordt aangegeven met 

Dit relais wordt gebruikt om gevoelige apparatuur  te beschermen tegen te hoge piek spanningen.

Bij een te hoge spanning smelt de zekering en wordt de stroomtoevoer onderbroken.

 

 

 

 

 

In het onderstaande schema is een opstelling getekend voor de aansluiting van een claxon getekend.

 

Het schema is niet af.

Kun jij de claxon aansluiten via het relais met de tekst die op de vorige bladzijde staat ?

 

Teken de + draden rood

Teken de - draden blauw

Teken alleen rechte lijnen voor een overzichtelijk schema.

 

 

 

Indien je een zekering moet plaatsen in dit schema, waar plaats jij die dan.    Teken dit in het schema  ( symbool zekering)

 

 

 

Berekeningen elektriciteit.

 

Voor het berekenen van het vermogen, spanning of ampères wordt gebruik gemaakt van de formule

 

  P = U x I

 

P = het vermogen uitgedrukt in Watt

U = de spanning uitgedrukt in Volt

I = de stroomsterkte uitgedrukt in ampère.

 

 

 

 

 

Als er in een formule 2 eenheden gegeven zijn kun je de 3e uitrekenen.

Voorbeelden.

Een friteuse heeft een vermogen van 2200 Watt

De spanning is 220 Volt ?

Bereken de stroomsterkte

 

P = U x I

2200 = 220 x I

I = 2200 : 220 = 10 ampère.

 

Een accu van 12 Volt wordt gebruikt om een claxon aan te sluiten.

De stoomsterkte is 1,8 ampère

Bereken het vermogen van de claxon

 

P = U x I   

P= 12 x 1,8   

P = 21,6 Watt.

 

Een lamp heeft een vermogen van 100 Watt.

De stroomsterkte is 8,9 ampère

Welke spanning heb je nodig om de lamp te kunnen laten branden

 

P = U x I   

100 = U x 7,9   

U=  100 : 7,9 =  11,3 V

Bereken de volgende opgaven.

 

Een waterkoker heeft een vermogen van 2010 Watt

De spanning is 220 Volt ?

Bereken de stroomsterkte ?

 

.....................................................................................

 

....................................................................................

 

....................................................................................

 

...................................................................................

 

 

 

 

 

De spanning voor een wasmachine is 220 Volt.

De stoomsterkte is 4,5 ampère

Bereken het vermogen van de wasmachine.

 

.....................................................................................

 

....................................................................................

 

....................................................................................

 

...................................................................................

 

 

Een stofzuiger heeft een vermogen van 900 Watt.

De stroomsterkte is 8,9 ampère

Welke spanning heb je minimaal nodig om de stofzuiger te kunnen gebruiken

 

.....................................................................................

 

....................................................................................

 

....................................................................................

 

...................................................................................

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Module 5 praktijkopdracht aansluiting autolamp met relais

Deel 5        praktijk  opdracht

 

Aansluiting autolamp met relais.

 

Inhoud

 

1.  Lezen elektra schema.

2.  Schema omzetten op werktekening

 

3.  Kabels op model aansluiten  via  werktekening op

     practicum bord.

 

4.  Zelfbeoordeling

 

5.  Competenties en beoordeling.

 

6.  Beoordeling door mede leerling en docent

 

http://www.essentracomponents.nl/images-sr-popup/SR1771_P_1_5.jpg

 

 

 Aansluiting  auto lamp met relais.

 

Doel:   - het kunnen lezen van een elektro schema.

           -  het schema kunnen omzetten in een werktekening.

           -  kabels aansluitingen via werktekening

 

 

In deze opdracht ga je een nieuwe auto lamp aansluiten.

De werklamp wordt geschakeld met een relais.

Je gaat de bedrading hierop aansluiten.

Hiervoor gebruik je een practicumbord

Hieronder zie je de afbeelding van het practicumbord.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Uitvoering van de opdracht.

    

Voordat je de draden gaat aansluiten moet je wel  weten hoe en waarop deze aangesloten worden.

Je gaat eerst een eigen werktekening maken.  

 

 

Bekijk het schema goed.

Maak in onderstaande tekening een werktekening.

 

 

 

Tekening laten controleren en laten afvinken door de leraar

Paraaf  leraar

 

 

 

 

Aansluiten auto lamp.

 

Benodigdheden:

rolmaat;

kabelschoentang;

striptang;

draden met kleur rood en blauw;

zekering;

practicumbord

 

Je gaat eerst de kabels op lengte maken en op de uiteinden kabelschoentjes aanbrengen.

Vervolgens sluit je de draden aan op het relais , de schakelaar, lamp en de

+ pool en - pool op het practicumbord.

Controleer eerst of je de kabels hebt aangesloten volgens de werktekening, voordat je het gaat uitproberen of het werkt.

 

Aansluiten op de accu, gebeurd in het bijzijn van de leraar.

 

Laat de verbindingen en de werking van de schakeling controleren.

Als bij de eerste controle de schakeling niet werkt, mag je proberen de fout op te sporen en te herstellen.

Laat de leraar de werking opnieuw controleren

 

Punten voor de werking:

 

Werking schakeling

punten

Schakeling werkt bij de eerste controle

3

Schakeling werkt niet bij de eerste controle maar wel

Bij de tweede controle

1

Schakeling werkt ook bij de tweede controle niet

0

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Een autolamp wordt beveiligd met een smeltveiligheid van 6A

In de autolamp wordt de lamp gemonteerd uit onderstaande afbeelding.

 

 

 

 

 

 

 

Toon met een berekening aan of de smeltveiligheid van 6 A wel of niet geschikt is voor deze lamp.    Noteer je conclusie

 

Berekening ..........................................................................................

 

Conclusie:

De smeltveiligheid van 6 A is wel / niet  ( omcirkel je keuze) geschikt, omdat

 

.............................................................................................................................

 

 

 

 

 

 

 

 

ZELFBEOORDELING

 

Bij elektrische verbindingen is het belangrijk dat deze goed vastzitten.         Zitten ze los, dan kunnen er vonkjes komen en kan er brand ontstaan.   

In deze opdracht heb je kennisgemaakt met het lezen van een elektro schema , dit schema omzetten in een werkschema en dit op de juiste manier aansluiten. Om terug te kijken op de opdracht en het belang van een goede verbinding, ga je nu je werkstuk zelf beoordelen en een aantal vragen maken.

 

Checkpunt

Ja

Nee

Toelichting

Werkschema tekenen

 

 

 

Kabels op lengte maken

 

 

 

Striplengte juist

 

 

 

Kabels voorzien van kabelschoentjes

 

 

 

Draden op juiste pin aangesloten

 

 

 

Werking getest

 

 

 

 

 

Hierboven heb je het werkstuk beoordeeld met woorden. Nu mag je zelf een cijfer geven tussen de 1 en de 10 voor je werkstuk.                            

Ik geef het cijfer . . . . . . . . . .
 

Licht toe waarom je dat cijfer hebt gegeven.
 . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
 

Vond je het gemakkelijk om kabel te ontmantelen en te strippen?
Schrijf op wat er goed (of eventueel minder goed) ging.
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
 

 

Hoe ging het aanbrengen van de kabelschoentjes? Vermeld waarom het (niet) goed ging.
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
 

 

 


 

 

COMPETENTIES en BEOORDELING

 

Leerling zelf

 

Hoe voert de lln de beroepshandeling uit?

Beginner

Geoefend

Gevorderd

Expert

Ik weet wat er gedaan moet worden

 

 

 

 

Ik ben geoefend

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Hoe zorg ik voor kwaliteit?

Beginner

Geoefend

Gevorderd

Expert

Ik kan van tevoren kwaliteitseisen vaststellen

 

 

 

 

Ik kan tussendoor controleren en bijstellen totdat het goed is

 

 

 

 

Ik kan nauwkeurig werken

 

 

 

 

Ik kan terugkijken op mijn eigen werk

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Medeleerling              Naam:___________________

 

Hoe voert de lln de beroepshandeling uit?

Beginner

Geoefend

Gevorderd

Expert

Ik weet wat er gedaan moet worden

 

 

 

 

Ik ben geoefend

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Hoe zorg ik voor kwaliteit?

Beginner

Geoefend

Gevorderd

Expert

Ik kan van tevoren kwaliteitseisen vaststellen

 

 

 

 

Ik kan tussendoor controleren en bijstellen totdat het goed is

 

 

 

 

Ik kan nauwkeurig werken

 

 

 

 

Ik kan terugkijken op mijn eigen werk

 

 

 

 

 

 

Terugblik docent

Wat zijn volgens de docent aandachtpunten voor een volgende keer?

. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .

. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .

Module 6 praktijkopdracht 7 polige stekker aansluiten aan aanhangwagen

Deel 6        praktijk opdracht

 

Aansluiten 7 polige schakelaar op aanhangwagen

 

Inhoud.

 

1.   Benodigdheden

 

2.   Betekenis symbolen.

 

3.   Uitvoering via een stappenplan op practicum  model

 

      Iedere stap die uitgevoerd is door de leerling moet worden afgevinkt.

 

 

        Controle punt (invullen/afvinken na uitvoering)   

 

4.   Storing schema kunnen volgen

 

5.  Zelfbeoordeling

 

6. Competenties en beoordeling

 

7. Beoordeling door medeleerling en leraar.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

praktijk opdracht aansluiten 7 polige schakelaar aan aanhangwagen.

 

Doel

Na deze opdracht kun je:

– Een kabel ontmantelen, en voorzien van kabelschoentjes

- Draden op de juiste lengte afkorten.

- Een elektrisch schema kunnen lezen

- Een elektrisch schema in de praktijk kunnen uitvoeren.

 

 

Benodigdheden

Bij deze opdracht heb je nodig:

 

Afbeeldingsresultaat voor 7 polige kabel- kabel voor verlengsnoer

- een grote (Euro)stekker

- een kabelmes

- een zijkniptang

– een striptang;

- een rolmaat;

- een schroevendraaier;                   

– een veger;

– stoffer en blik;

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Betekenis symbolen

 

= Gebruik Rolmaat            >     >     >    >

 

= Gebruik rondbektang           >     >    >    

 

= Gebruik Kruiskop schroevendraaier    > 

 

= Gebruik schroevendraaier plat midden >

 

= Gebruik schroevendraaier plat klein  >    

 

 

    aandachtspunt

 

   testmoment

 

   Controle punt (invullen/afvinken na uitvoering)   

 

Zo kun je altijd stoppen met je opdracht!

En de volgende les ermee verder gaan.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Volg onderstaand plan.

Vink iedere stap af  in het symbool   

 

Zo kun je altijd stoppen met je opdracht!

En de volgende les ermee verder gaan.

 

 

 

Pak de benodigde gereedschappen!

 

 

 

 

Maak de verdeeldoos op de AHW ( aanhangwagen)  open.

Dit doe je door hem linksom te draaien.

Leg de deksel opzij!

In de deksel vind je een kroonsteen.

De kroonsteen bied plaats aan 6 kabelverbindingen!

 

22062009466

 

 

 

Haal uit de 7 polige kabel de zwarte kabel en breng deze in de verdeeldoos.

Gebruik de meeste linkse kroonsteen

Breng hem in de opening aan de voorzijde van de AHW.

Steek de ader eindhuls van de zwarte kabel zover in tot de ader eindhuls ongeveer 0,5 mm buiten het contact steekt.

Draai deze vast met schroevendraaier 5.

Controleer of de kabel goed vast zit.

Dit doe je door er rustig aan te trekken.

 

22062009464   22062009463  

 

 

 

 

 

Haal uit de 7 polige kabel de rode kabel en breng deze in de verdeeldoos.

Plaats deze naast de zwarte kabel in de volgende kroonsteen.

Breng hem in de opening aan de voorzijde van de AHW.

Steek de ader eindhuls van de rode kabel zover in tot de ader eindhuls ongeveer 0,5 mm buiten het contact steekt.

Draai deze vast met schroevendraaier 5.

Controleer of de kabel goed vast zit.

Dit doe je door er rustig aan te trekken.

 

22062009461  22062009460    

 

 

Haal uit de 7 polige kabel de bruine kabel en breng deze in de verdeeldoos.

Plaats deze naast de rode kabel in de volgende kroonsteen.

Breng hem in de opening aan de voorzijde van de AHW.

Steek de ader eindhuls van de bruine kabel zover in tot de ader eindhuls ongeveer 0,5 mm buiten het contact steekt.

Draai deze vast met schroevendraaier 5.

Controleer of de kabel goed vast zit.

Dit doe je door er rustig aan te trekken

 

22062009459   22062009458     

 

 

 

 

 

Haal uit de 7 polige kabel de groene kabel en breng deze in de verdeeldoos.

Plaats deze naast de bruine kabel in de volgende kroonsteen.

Breng hem in de opening aan de voorzijde van de AHW.

Steek de ader eindhuls van de groene kabel zover in tot de ader eindhuls ongeveer 0,5 mm buiten het contact steekt.

Draai deze vast met schroevendraaier 5.

Controleer of de kabel goed.

Dit doe je door er rustig aan te trekken.

 

22062009457  22062009456      

 

 

 

 

Leg de blauwe kabel in de doos.

Je ziet dat de blauwe kabel afgedopt is.

Deze kabel dient voor de constante spanning en is bij een landbouw AHW niet nodig. We leggen hem er toch in.

Je kunt dan snel en gemakkelijk een extra werklamp op je AHW monteren.

 

22062009455  

 

 

 

 

 

Haal uit de 7 polige kabel de witte kabel en breng deze in de verdeeldoos.

Plaats deze naast de groene kabel in de volgende kroonsteen.

Breng hem in de opening aan de voorzijde van de AHW.

Steek de ader eindhuls van de witte kabel zover in tot de ader eindhuls ongeveer 0,5 mm buiten het contact steekt.

Draai deze vast met schroevendraaier 5.

Controleer of de kabel goed vast zit.

Dit doe je door er rustig aan te trekken.

 

22062009453  22062009452      

 

 

 

 

Haal uit de 7 polige kabel de gele kabel en breng deze in de verdeeldoos.

Plaats deze naast de witte kabel in de volgende kroonsteen.

Breng hem in de opening aan de voorzijde van de AHW.

Steek de ader eindhuls van de gele kabel zover in tot de ader eindhuls ongeveer 0,5 mm buiten het contact steekt.

Draai deze vast met schroevendraaier 5.

Controleer of de kabel goed vast zit.

Dit doe je door er rustig aan te trekken.

 

 

22062009451  22062009450    

 

 

 

 

De kabels vanaf de stekker zijn nu allemaal netjes gemonteerd.

Test even met je handen of alle kabels zeker goed vast zitten.

Controleer of alle kabels netjes in de verdeeldoos geplaatst zijn.

Controleer ook visueel of de kabels met elkaar geen contact maken.

    

 

 

Sluit de 2 (7 polige kabels) aan in de verdeeldoos.

Doe dit door kleur bij kleur aan te sluiten.

(geel op geel, wit op wit, enz.)

Zie afbeelding!

 

 

 

Een  7 polige kabel is voor de linker zijde en de andere voor de rechter zijde.

Begin met de linker zijde.

Haal uit de 7 polige kabel : Witte kabel / rode kabel / gele kabel / zwarte kabel.

Voer deze 4 kabels door het linker geleideoog op  de achterzijde van de AHW.

Pas op!

Zorg ervoor dat de labels van kabels niet beschadigen!

 

22062009446    22062009436   

 

 

 

 

 

Nu de rechter zijde.

Haal uit de 7 polige kabel: witte kabel / rode kabel / zwarte kabel / groene kabel.

Voer deze 4 kabels door het rechter geleideoog op  de achterzijde van de AHW.

Pas op!

Zorg ervoor dat de labels van kabels niet beschadigen!

 

De  2 (7 polige kabels ) heb je nu opgeborgen tot de verlichting behuizing.

Je hebt een verdeling gemaakt tussen links en rechts.

Was het opgevallen dat er 2 rode en 2 witte kabels in de kabelboom zitten?

De witte kabel is voor massa.

De rode kabel is voor het remlicht.  

 

 

 

 

 

 

Met behulp van een rondbek tang ( 2 ) kun je de blauwe kabel schoenen gemakkelijk op de gestripte draad klemmen.

 

22062009432                           

 

 

 

Monteer de rode kabel aan de fitting van de binnenste behuizing van het linker achterlicht.

Zie foto!

Gebruik de rondbek tang als de kabelschoenen er moeilijk op schuiven.

 

22062009430                                     

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Monteer de zwarte kabel aan de fitting van de middelste behuizing van het linker achterlicht.

Zie foto!

Gebruik de rondbek tang als de kabelschoenen er moeilijk op schuiven.

 

22062009429                                     

 

 

 

 

 

Monteer de gele kabel aan de fitting van de buitenste behuizing van het linker achterlicht.

Zie foto!

Gebruik de rondbek tang als de kabelschoenen er moeilijk op schuiven.

 

22062009401                                   

 

 

 

 

 

 

 

 

Buig de kabelschoen ( witte kabel ) een klein beetje omhoog.

Hierdoor past het glas goed op de behuizing.

 

22062009405

 

 

 

We gaan de lampjes monteren. De lampjes passen maar op 1 manier.

Bij de gele kabel een 12 V 21 W lampje.

Bij de zwarte kabel een 12 V 10 W lampje.

Bij de rode kabel een 12 V 21 W lampje.

Montage gebeurt middels een 1/8 draaiende beweging.

22062009421

22062009415                                         

 

 

 

 

22062009417

22062009419

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Als laatste monteer je het glas ( oranje rode plastic ) van de linker zijde.

Dit doe je door het glas er op te schuiven.

De oranje gekleurde zijde zit aan de buitenkant.

De onderzijde van het glas is wit, dit kan dienen als kenteken plaat verlichting.

Let op! Het kan zijn dat de kap er wat moeilijk op gaat.

Kijk dan even of er geen kabels in de weg zitten.

Anders moet je ze op de juiste manier leggen, zodat het wel gaat. 

 

22062009396    22062009395  

 

 

 

De linker zijde van de AHW is klaar!

De rechter zijde wordt op een gelijke manier uitgevoerd!

Heb je nog steeds op iedere pagina het controle punt afgevinkt ?

 

22062009391 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Pak nu de rechter zijde van de 7 polige kabel.

Als je alles goed gemonteerd hebt, heb je nog 4 kabels over.

Haal 1 voor 1 de groene, rode, bruine en witte kabel door het geleide oog.

Voer de kabel door tot in de rechter verlichting behuizing.

Let op voor de labels!

Doe dit met behulp van rondbek tang 2.

 

22062009403                                                                   

 

 

 

 

 

Je kunt nu de kabels 1 voor 1 aansluiten.

Begin met de rode kabel.

Monteer de rode kabel aan de fitting van de binnenste behuizing van het rechter achterlicht.

Zie foto!

Gebruik de rondbek tang als de kabelschoenen er moeilijk op schuiven.

 

22062009425  

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Monteer de zwarte kabel aan de fitting van de middelste behuizing van het rechter achterlicht.

Zie foto!

Gebruik de rondbek tang als de kabelschoenen er moeilijk op schuiven.

Let op! Zorg ervoor dat de kabelschoen er maximaal op zit!

 

   22062009429                                 

 

 

 

 

 

Monteer de groene kabel aan de fitting van de meest rechtse behuizing van het rechter achterlicht.

Zie foto!

Gebruik de rondbek tang als de kabelschoenen er moeilijk op schuiven.

 

22062009423         

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Om de bedrading van het rechter achterlicht compleet te maken, sluiten we de massa aan ( witte kabel ).

Monteer de witte kabel aan het frame van de 3 fittingen van het rechter achterlicht.

Zie foto.

Gebruik de rondbek tang als de kabelschoenen er moeilijk op schuiven.

 

22062009401         

 

 

 

Buig de kabelschoen ( witte kabel ) een klein beetje omhoog.

Hierdoor past het glas goed op de behuizing.

Gebruik de rondbek tang om het lipje iets omhoog te buigen.

 

     

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

We gaan de lampjes monteren. De lampjes passen maar op 1 manier.

Bij de groene kabel een 12 V 21 W lampje.

Bij de bruine kabel een 12 V 10 W lampje.

Bij de rode kabel een 12 V 21 W lampje.

Montage gebeurt middels een 1/8 draaiende beweging.

 

22062009410      22062009408

 

22062009413      22062009412       

 

 

 

Als laatste monteer je het glas ( oranje rode plastic ) van de rechter zijde.

Dit doe je door het glas er op te schuiven.

De oranje gekleurde zijde zit aan de buitenkant.

Let op! Het kan zijn dat de kap er wat moeilijk op gaat.

Kijk dan even of er geen kabels in de weg zitten.

Anders moet je ze op de juiste manier leggen, zodat het wel gaat. 

 

22062009392  22062009391    

 

 

 

Monteer de deksel op de verdeeldoos.

Zorg ervoor dat hij netjes in het midden zit.

 

22062009399      22062009397    

 

 

 

Koppel de AHW aan de test unit.

Steek de 7 polige stekker in.

( Zie foto’s )

 

22062009370  22062009380      

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Schakel de verlichting in.

Dit doe je met de aangegeven schakelaar op de test unit.

De verlichting van de test unit en van de AHW brand nu.

Brand de verlichting niet kijk dan in het storingsschema.

Schakel de verlichting uit.

 

22062009377         

 

 

 

Schakel het knipperlicht naar links in.

Het knipperlicht links van de test unit en van de AHW knippert nu.

Knippert het knipperlicht links niet kijk dan in het storingsschema.

Schakel de verlichting uit.

 

        

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Schakel het knipperlicht naar rechts in.

Het knipperlicht rechts van de test unit en van de AHW knippert nu.

Knippert het knipperlicht rechts niet kijk dan in het storingsschema.

Schakel de verlichting uit.

 

      

 

 

 

 

Je hebt nu de AHW verlichting aangesloten en getest.

Mocht er nu een mankement in zitten, dan kun je die via het storingsschema oplossen.

Als het werkt is een ding is zeker je kunt veilig op weg met goede verlichting op je trekker AHW combinatie.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

ZELFBEOORDELING

 

Bij elektrische verbindingen is het belangrijk dat deze goed vastzitten.         Zitten ze los, dan kunnen er vonkjes komen en kan er brand ontstaan.   

In deze opdracht heb je kennisgemaakt met het planmatig aansluiten van de verlichting van een aanhangwagen via een werkschema.

Als je de stappen goed doorlopen heb, zal de verlichting van de aanhangwagen branden.

Belangrijkste punt is het planmatig werken.

Om terug te kijken op de opdracht en het belang van het maken van goede verbindingen en de juiste aansluitingen, ga je nu je werkstuk zelf beoordelen en een aantal vragen maken.

 

Checkpunt

Ja

Nee

Toelichting

7 polige stekker monteren

 

 

 

Je kunt het werkschema lezen

 

 

 

Kabels op lengte maken

 

 

 

Kabels op de juiste wijze aansluiten in de verdeeldoos

 

 

 

Striplengte juist

 

 

 

Kabels voorzien van kabelschoentjes

 

 

 

Draden op juiste pin aangesloten

 

 

 

Werking getest

 

 

 

Bij  storing, storingsschema kunnen volgen

 

 

 

 

 

Hierboven heb je het werkstuk beoordeeld met woorden. Nu mag je zelf een cijfer geven tussen de 1 en de 10 voor je werkstuk.                            

Ik geef het cijfer . . . . . . . . . .
 

Licht toe waarom je dat cijfer hebt gegeven.
 

 . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
 

Vond je het gemakkelijk om kabel te ontmantelen en te strippen?
Schrijf op wat er goed (of eventueel minder goed) ging.
 

. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
 

 

 

 

Hoe ging het aanbrengen van de kabelschoentjes?

Vermeld waarom het (niet) goed ging.
 

. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
 

Hoe ging het aansluiten van de draden in de verdeeldoos?

Vermeld waarom het (niet) goed ging.
 

. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .

 

Hoe ging het aansluiten van de draden in de verdeeldoos?

Vermeld waarom het (niet) goed ging.
 

. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .


Hoe ging het aansluiten van de draden in de achterlicht units?

Vermeld waarom het (niet) goed ging.
 

. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

COMPETENTIES en BEOORDELING

 

Leerling zelf

 

Hoe voert de lln de beroepshandeling uit?

Beginner

Geoefend

Gevorderd

Expert

Ik weet wat er gedaan moet worden

 

 

 

 

Ik ben geoefend

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Hoe zorg ik voor kwaliteit?

Beginner

Geoefend

Gevorderd

Expert

Ik kan van tevoren kwaliteitseisen vaststellen

 

 

 

 

Ik kan tussendoor controleren en bijstellen totdat het goed is

 

 

 

 

Ik kan nauwkeurig werken

 

 

 

 

Ik kan terugkijken op mijn eigen werk

 

 

 

 

 

 

Medeleerling              Naam:___________________ Terugblik docent

 

 

Hoe voert de lln de beroepshandeling uit?

Beginner

Geoefend

Gevorderd

Expert

Ik weet wat er gedaan moet worden

 

 

 

 

Ik ben geoefend

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Hoe zorg ik voor kwaliteit?

Beginner

Geoefend

Gevorderd

Expert

Ik kan van tevoren kwaliteitseisen vaststellen

 

 

 

 

Ik kan tussendoor controleren en bijstellen totdat het goed is

 

 

 

 

Ik kan nauwkeurig werken

 

 

 

 

Ik kan terugkijken op mijn eigen werk

 

 

 

 

 

Terugblik docent

Wat zijn volgens de docent aandachtpunten voor een volgende keer?

. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .

Module 7 theorie opdracht LOB

Deel 7  theorie opdracht  LOB

 

Inhoud:

 

1.  Wat is techniek

 

2.  Schrijf- en computer opdrachten.

 

 

 Elektricien

 

 

                 

 

 

 

 

 

 

 

 

.

 

1.  Kun jezelf 4 werkzaamheden beschrijven waarbij een elektricien

     nodig is ?

    

     ............................................................................................................

     ............................................................................................................

     ............................................................................................................

     ............................................................................................................

 

  ambachtelijke beroepen

 

2.  Ga naar de website:   www.bekijkjetoekomstnu.nl

 

      Deze site gaat over beroepen, opleidingen , stages en scholen.

 

 

3.  Ga naar het beroep : elektrotechnisch installateur.

 

    Bekijk de film die hier staat : duur: 3:10 minuten

 

4.  Welke werkzaamheden doet een elektrotechnisch installateur zoal ?

 

     ............................................................................................................

     ............................................................................................................

     ............................................................................................................

     ............................................................................................................

 

 

 

 

 

 

 

5.  De toekomst zorgt voor een elektrificatie van de maatschappij.

     Er komen steeds meer duurzame projecten bij.

     Echte klussen waar een elektricien nodig is.

     Noem enkele duurzame systemen ?

 

     ............................................................................................................

     ............................................................................................................

 

6.  Welke opleidingen heb je nodig om elektricien te kunnen worden?

 

     ............................................................................................................

     ............................................................................................................

 

7.  Zoek  welke scholen zo'n opleiding  geven in Zuid-Limburg.

      ............................................................................................................

     ............................................................................................................

 

     

 

8.  Zoek enkele elektrotechnische bedrijven in de regio Roermond.

 

      ............................................................................................................

     ............................................................................................................

     ............................................................................................................

     ............................................................................................................

 

9.  Wat betekent  klantvriendelijkheid voor een elektricien ?

 

     ............................................................................................................

     ............................................................................................................

     ............................................................................................................

     ............................................................................................................

 

 

 

 

10.  Over welke competenties dient een elektricien te beschikken?

 

     ............................................................................................................

     ............................................................................................................

     ............................................................................................................

     ............................................................................................................

 

11.  Welk salaris verdient  een  elektricien  ongeveer?

 

     ............................................................................................................

     ............................................................................................................

 

12.  Wat betekent brutosalaris ?

 

     ............................................................................................................

     ............................................................................................................

 

 Stel je vragen.

 

13.  Je gaat op zoek naar iemand die meer weet over het werk als elektricien.

       Vraag het aan je familie, vrienden of docenten op school.

 

       Bedenk wat je wilt weten en schrijf 5 vragen op.

       Je maakt een afspraak en stelt je vragen.

       Daarna maak je een versla van een half A-4tje.

       Tip: Je kunt ook op internet kijken.

               Kies een bedrijf en stuur een e-mail met je vragen.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 Wat kan ik goed ?

 

14. Je hebt gelezen aan welke competenties , technische en sociale vaardigheden

      een elektricien moet voldoen.

      Vul in welke vaardigheden en eigenschappen bij jou passen.

      Vraag ook aan een klasgenoot en aan je ouders wat zij ervan vinden.

      G = goed    R = redelijk    S = slecht.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Module 8 theorie/praktijk opdracht knipperlicht- lamp installatie

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Deel 8  theorie opdracht    elektriciteit

 

Door de docent kan een selectie van vragen gemaakt worden, die door de leerling gemaakt moeten worden.

 

 

  

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Algemene vragen over elektriciteit.

 

Lees de vragen goed door en geef vervolgens een antwoord.

Bij sommige vragen moet je een berekening maken.

Schrijf niet alleen de uitkomsten op maar de hele berekening.

Tip: om antwoorden te zoeken kun je gebruikmaken van internet.

 

1.

 

 

2.

 

 

 

 

 

 

3.

 

4.

 

 

5.

 

 

 

6.

 

7.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

8.

 

9.

 

10.

 

 

 

 

 

11.

 

 

12

 

13

 

14.

 

 

15.

 

 

 

 

 

 

 

 

16

 

17

 

 

 

 

 

 

 

18

 

 

19.

 

 

 

 

 

 

 

20.

 

 

21.

 

 

 

 

 

 

 

22.

 

 

23.

 

24.

 

 

 

25.

 

 

 

 

 

 

26.

 

27.

 

 

28.

 

 

 

29.

 

 

30.

 

 

 

 

31.

 

 

32.

 

33.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

34.

 

35.

 

 

 

 
 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Deel 8        theorie - /praktijk opdracht

 

Knipperlicht- lamp installatie.

 

Inhoud.

 

1.   Doel en betekenis symbolen.

 

2.   Uitleg knipperlicht relais

 

3.   Uitleg schema en de draad kleuren

 

4    theorie opdracht:  draden hoofdschema tekenen.

 

      Iedere stap die uitgevoerd is door de leerling moet worden afgevinkt.

 

        Controle punt (invullen/afvinken na uitvoering)   

 

5.   theorie opdracht:  draden aansluitschema  knipperlicht rechts tekenen.

 

6.   theorie opdracht:  draden aansluitschema lampen rechts tekenen.

 

7.   theorie opdracht:  draden totaal aansluitschema rechts tekenen.

 

8.  praktijkopdracht : draden op het model aansluiten via het getekende

                                      aansluitschema.

 

9 . Beoordeling door leraar.

 

10. Nakijkschema's  docent

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Theorie / praktijk opdracht 9

 aansluiten 4 lampen en knipperlichten

 

Doel

Na deze opdracht kun je:

– Een stroomschema tekenen voor het aansluiten van verlichting en knipperlicht.

- Draden aansluiten volgens schema.

 

 

Benodigdheden.

Bij deze opdracht heb je nodig:

 

- rode potlood

- blauwe potlood

- gum, liniaal.

- rode kabels voorzien van aansluitschoentjes.

–blauwe kabels voorzien van aansluitschoentjes.

- rode kabel voorzien van zekering.

 

 

Betekenis symbolen

 

    aandachtspunt

 

   testmoment

 

   Controle punt (invullen/afvinken na uitvoering)   

 

Zo kun je altijd stoppen met je opdracht!

En de volgende les ermee verder gaan.

 

Volg onderstaand plan.

Vink iedere stap af  in het symbool   

 

Zo kun je altijd stoppen met je opdracht!

En de volgende les ermee verder gaan.

 

Een autoknipperlicht  relais wordt gebruikt om de knipperlichten van een auto te laten knipperen.

 

 

 

 

ledknipperlicht-relais-3-pins-12v-eu

De rechthoek in het schema stelt het knipperlicht relais voor, hetgeen  de elektronica bevat om de lichten te laten knipperen.

De “knipper”-output is beschikbaar op stekker “L” ( 49A) en moet verder geleid  worden via de knipperlicht schakelaar naar de linker- en rechter knipperlichten. is bedoeld voor Verder zijn nog de “+” (49)  en “-“ stekkers ( 31 C) verbonden met resp. de + en – pool van de accu.

 

In elektrische schema’s worden deze aansluitingen soms ook aangeduid met:

 

-:       GND, MASSA, AARDE, 31, C

+:      PLUS, 49                                                      

L:      OUT, LOAD, 49a

 

Het schema voor de knipperlicht installatie ziet er als volgt uit

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Aansluiting knipperlicht relais op knipperlichtschakelaar

 

 

De  aansluitingen worden aangeduid met:

 

54:   0 stand

   1:   voor knipperlichten links voor en links achter

   2:   voor knipperlichten rechts voor en rechts achter

 

Aansluiting in de lampen unit.

De draadkleur kan bij de achterlicht units verschillen per type

 

Het type achterlicht dat wij gebruiken heeft de volgende draden:

 

bruin :   knipperlicht  ( + )

geel  :    achterlicht   ( + )

groen :   massa, aarde  ( - )

 

wit :   remlicht ( + )

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Hoofdschema aansluiting relais op schakelaar en ( - pool ) en ( + pool )

 

49A rechtstreeks  aansluiten op 0 - stand  knipperlichtschakelaar.

31     rechtstreeks aansluiten op ( - pool )

49    rechtstreeks via kroonsteen ( k)  aansluiten op ( + pool ), en via zekering (z) direct

        aansluiten op 1 poort van de schakelaar lamp.

 

Vanuit de schakelaars kabels via kroonstenen aansluiten op de 4 lamp units.

 

Aansluitschema tekenen

 

 

 

 

   Controle punt (invullen/afvinken na uitvoering door leraar)   

 

 

 

 

Aansluitschema  rechter knipperlichten.

 

  1. rechtstreekse aansluiting  relais (49A )  naar (0 stand )  knipperlicht schakelaar

    2.  Vanuit R  naar kroonsteen, deze is door gelust op 2 poorten

    3.  Vanuit 1 poort naar bruin voorlicht rechts

    4.  Vanuit 1 poort naar bruin achterlicht rechts

     

    De aansluiting aan de linkerkant  van de punten 2 t/m 4 is precies hetzelfde, maar dan vanuit L bij de knipperlicht schakelaar

     

    Aansluitschema tekenen

     

     

     

     

       Controle punt (invullen/afvinken na uitvoering door leraar)   

     

     

    Aansluitschema rechterlampen

     

    1.  Vanuit 1 poort schakelaar naar kroonsteen, deze is door gelust op 2 poorten

    2.  Vanuit 1 poort naar geel voorlicht rechts

    3.  Vanuit 1 poort naar geel achterlicht rechts

     

    1.   rechtstreekse aansluiting  relais (31) naar (- pool )

    2.  vanuit groen voorlicht rechts naar - pool

    3.  vanuit groen achterlicht rechts naar - pool

     

     

    Aansluitschema tekenen

     

     

     

       Controle punt (invullen/afvinken na uitvoering door leraar)   

     

     

    We gaan nu de schema’s samenvoegen.

     

  1. Teken het hoofdschema over
  2. Teken het schema van de rechter knipperlichten over.
  3. Teken het schema van de rechter lampen over.

 

Aansluitschema rechterkant tekenen

 

 

 

 

 

   Controle punt (invullen/afvinken na uitvoering door leraar)   

 

 

 

 

 

Totaal aansluitschema tekenen.

 

 

 

   Controle punt (invullen/afvinken na uitvoering door leraar)   

 

 

 

Praktijkopdracht : volgens getekend schema aansluiten op model.

 

Maak gebruik van de rode en blauwe kabels welke voorzien zijn van

kabelschoentjes.

 

1.  Start met aansluiten hoofdschema

2.  Vanuit knipperlichtschakelaar rechter kant aansluiten

3.  Vanuit knipperlichtschakelaar linkerkant aansluiten

4.  Vanuit schakelaar rechter lampen aansluiten

5.  Vanuit schakelaar linker lampen aansluiten

 

Controleer of het schema goed is aangesloten.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

   Controle punt (invullen/afvinken na uitvoering door leraar)   

 

 

 

Je model op de juiste manier aansluiten op de accu.

 

Controleer of de knipperlichten rechts en links werken.

 

Controleer of de lampen links en rechts werken.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

   Controle punt (invullen/afvinken na uitvoering door leraar)   

 

 

 

 

 

 

 

Nakijk schema’s  docent.

 

Hoofdschema.

 

49A rechtstreeks  aansluiten op 0 - stand  knipperlichtschakelaar.

31     rechtstreeks aansluiten op ( - pool )

49    rechtstreeks via kroonsteen ( k)  aansluiten op ( + pool ), en via zekering (z) direct

        aansluiten op 1 poort van de schakelaar lamp.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Aansluitschema rechter achterlichten.

 

  1.  rechtstreekse aansluiting  relais (49A )  naar (0 stand )  knipperlicht schakelaar

2.  Vanuit R  naar kroonsteen, deze is door gelust op 2 poorten

3.  Vanuit 1 poort naar bruin voorlicht rechts

4.  Vanuit 1 poort naar bruin achterlicht rechts

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Aansluitschema  rechter lampen.

 

1.  Vanuit 1 poort schakelaar naar kroonsteen, deze is door gelust op 2 poorten

2.  Vanuit 1 poort naar geel voorlicht rechts

3.  Vanuit 1 poort naar geel achterlicht rechts

 

1.   rechtstreekse aansluiting  relais (31) naar (- pool )

2.  vanuit groen voorlicht rechts naar - pool

3.  vanuit groen achterlicht rechts naar - pool

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Totaal  aansluitschema rechterkant

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Totale aansluitschema model.

 

Module 9 theorie opdracht vraagbaak elekriciteit

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Deel 8  theorie opdracht    elektriciteit

 

Door de docent kan een selectie van vragen gemaakt worden, die door de leerling gemaakt moeten worden.

 

 

  

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Algemene vragen over elektriciteit.

 

Lees de vragen goed door en geef vervolgens een antwoord.

Bij sommige vragen moet je een berekening maken.

Schrijf niet alleen de uitkomsten op maar de hele berekening.

Tip: om antwoorden te zoeken kun je gebruikmaken van internet.

 

1.

 

 

2.

 

 

 

 

 

 

3.

 

4.

 

 

5.

 

 

 

6.

 

7.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

8.

 

9.

 

10.

 

 

 

 

 

11.

 

 

12

 

13

 

14.

 

 

15.

 

 

 

 

 

 

 

 

16

 

17

 

 

 

 

 

 

 

18

 

 

19.

 

 

 

 

 

 

 

20.

 

 

21.

 

 

 

 

 

 

 

22.

 

 

23.

 

24.

 

 

 

25.

 

 

 

 

 

 

26.

 

27.

 

 

28.

 

 

 

29.

 

 

30.

 

 

 

 

31.

 

 

32.

 

33.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

34.

 

35.

 

1. Het groene machinepark 4-slagmotoren

4-taktmotoren

Inleiding, doel en benodigdheden

Inleiding

Bij deze opdracht gaan we eens bekijken op een praktische manier hoe een verbrandingsmotor werkt.

 

Doel

Na deze introductie kun je:

–   uitleggen hoe het principe een verbrandingsmotor werkt.

 

Benodigdheden

Bij deze opdracht heb je nodig:

  • informatie en vragen uit deze opdracht

Oriëntatie

Oriëntatie

Er bestaan heel veel soorten gereedschap. De meest voorkomende gereedschappen zijn handgereedschappen. Dit zijn gereedschappen die je bijvoorbeeld gebruikt voor het repareren van je scooter of om een tafel in elkaar te zetten. Voorbeelden van handgereedschappen zijn sleutels, schroevendraaiers, tangen en hamers.

 

Sleutels

Sleutels gebruik je om moeren en bouten mee los of vast te draaien. Je hebt ringsleutels, steeksleutels, inbussleutels, dopsleutels,

 pijpsleutels en nog een paar andere soorten.

             

 

De verschillende sleutels hebben verschillende toepassingen. Welke sleutel je gebruikt, hangt af van het type moer of bout en van de positie van de moer of bout.

 

Als je een moer of bout alleen maar van de zijkant kunt bereiken, zoals hier rechts op de foto, gebruik je een steeksleutel.

 

 

Ringsleutel of Steeksleutel?

Voor een zeskantmoer of -bout kun je het beste een ringsleutel gebruiken. Daarmee heb je het minste kans op beschadiging. Hieronder wordt uitgelegd waarom.

 

 

 
 

 

 

 

         

 

Je zet kracht op een steeksleutel zoals hierboven aangegeven met de pijl links.

Dan oefen je op slechts 2 plaatsen kracht uit op de moer. Dit is aangegeven met de pijlen bij de bek van de steeksleutel. Als de moer al een beetje beschadigd is, kan de sleutel er overheen draaien waardoor de moer rond wordt en bijna niet meer los gaat.

 

 

 
 

 

 

 

 

      

 

Je kunt je zien dat de ringsleutel beter aansluit op de moer. Op de plaats waar de ringsleutel de moer raakt, kun je kracht zetten op de moer.

Je zet kracht op een ringsleutel zoals aangegeven met de pijl links. Er komt nu op . . . . . plaatsen kracht te staan op de moer. Daarom kun je meer / minder kracht uitoefenen met een ringsleutel, zonder dat de bout of moer beschadigd.

 

 

Schroevendraaiers

Er zijn allerlei verschillende schroevendraaiers. De bekendste zijn de gewone schroevendraaiers en kruiskop- schroevendraaiers.

 

De schroevendraaier moet geschikt zijn voor de gleuf van de schroef. De breedte van de schroevendraaier moet gelijk zijn aan de breedte van de gleuf. Een schroevendraaier die te groot is, past niet in de gleuf. Is een schroevendraaier te klein, dan raakt de gleuf van de schroef beschadigd.

 

 

De breedte van de schroevendraaier moet gelijk zijn aan de breedte van de gleuf

 

 

 

 

Tangen

Er zijn veel soorten tangen. Je hebt een waterpomptang, een combinatietang, een striptang, een zijkniptang, een griptang en noem maar op. Ook voor tangen geldt dat het gereedschap geschikt moet zijn voor de klus die je wilt uitvoeren.

 

Met een waterpomptang kun je heel veel kracht uitoefenen. Een nadeel daarvan is dat de kans op beschadiging erg groot is. Je gebruikt een waterpomptang daarom alleen om bijvoorbeeld een buis vast te klemmen. Je mag een waterpomptang niet voor bouten en schroeven gebruiken (ook andere tangen niet!).

 

Gebruik een waterpomptang alleen om onderdelen vast te klemmen. Draai de tang altijd in de juiste richting.

 

Een heel aparte tang is de griptang. Met een griptang klem je onderdelen en plaatwerk vast. De griptang functioneert als een ‘derde hand’, zodat je beide handen vrij hebt voor andere handelingen.  Hieronder zie je twee uitvoeringen van de griptang.

S_griptang1.jpg (36196 bytes)S_griptang2.jpg (28256 bytes)

 

 

 

Hamers

Hamers zijn er in allerlei soorten en maten. Dat is natuurlijk niet voor niets zo. Een grote, zware hamer van staal gebruik je als je veel kracht nodig hebt. Een kleine hamer is er voor het fijnere werk. Verder heb je nog bolkop- en bankhamers, die ook weer hun eigen specifieke toepassingen hebben. Als de kans groot is dat een stalen hamer beschadigingen veroorzaakt, gebruik je een houten of kunststof hamer.

Afspraak: Je gebruikt dus alleen de kunststof hamer bij motoren.

 

 

 

Met een kunststof hamer beschadig je de motoronderdelen niet zo snel.

 

 

 

 

 

Volgorde van aandraaien

Bij velgen of wielen met banden moet je de moeren kruislings vastdraaien. Dit voorkomt ongelijke aanhaalmomenten (ongelijk vastzitten).

Ook bij een cilinderkop van een motor moet je de bouten/moeren in een bepaalde volgorde aandraaien. De fabrikant geeft meestal wat de juiste volgorde is. Als je deze gegevens niet hebt, moet je altijd vanuit het midden naar buiten toe aandraaien.

Een wiel of cilinderkop met 4 of 5 moeren draai je kruislings aan. Je houdt dus de volgorde aan van de nummers in de afbeeldingen links of rechts.

 

 

In de afbeelding rechts zie je de aandraaivolgorde voor de cilinderkop van een VW Golf. Vanuit het midden worden de bouten kruislings aangedraaid, beginnend bij 1, dan 2, dan 3, enz. t/m 10.

 

Veilig werken en regels

Veilig werken met gereedschap

Kijk voor het veilig werken met gereedschappen eens op de site van www.Facom.be

De link is http://www.facom.be/fl/service/service_3.htm.html

 

Regels in de werkplaats

Voor het werken in een werkplaats gelden een paar regels:

  • In een werkplaats wordt vaak met olie gewerkt. Je moet altijd gemorste olie direct verwijderen in verband met de veiligheid (uitglijden) en het milieu. Absorberende korrels zijn ook heel handig.
  • De afgewerkte olie moet je verzamelen en bewaren. Daarna moet het afgevoerd worden via de milieudienst.
  • De opslagplaats van olie en brandstoffen moeten van lekbakken zijn voorzien. Hierdoor kan er niets in de bodem komen.
  • Het opladen van accu’s moet je doen op een plaats met voldoende ventilatie of afzuiging.
  • Zorg er voor dat je nooit met vuur of vonken in de buurt van een accu komt. Zo voorkom je explosiegevaar.
  • Brandbare stoffen moet je onmiddellijk wegzetten als je ze niet gebruikt.
  • Je moet altijd denken aan de veiligheid van je zelf en de ander.
  • Ook tijdens je werk moet je brandgevaar voorkomen.
  • Draaiende verbrandingsmotoren geven uitlaatgassen. Deze uitlaatgassen moeten afgevoerd worden, zodat ze niet in de werkplaats komen.
  • Sommige machines geven zoveel lawaai dat je gehoorbescherming moet gebruiken. Bij meer dan 80 decibel geluid (continu) moet je oordoppen of een gehoorbeschermingskap gaan gebruiken.
  • Let op met draaiende machines en machineonderdelen. Leg hier nooit gereedschap op.
  • Laat geen gereedschap “slingeren”, dus niet laten liggen waar het niet hoort.
  • Je moet zorgen dat een werkplaats netjes en overzichtelijk is en blijft.
  • Je moet het gereedschap schoon opruimen en overzichtelijk opbergen.
    Dan kun je de volgende keer dat je het gereedschap nodig hebt, dit snel vinden en hoef je niet te zoeken.

     

     

     

    Beantwoord de vragen in de bijlage bij leerlingmateriaal.

Oriënteren

De 4-slagmotor

De 4-slagmotor

Het grootste verschil tussen een tweeslag en een 4-slagmotor zijn de kleppen en de smering. De smering komen we later nog een keer op terug. We gaan eerst bekijken hoe de kleppen bediend worden en hoe dat in zijn werk gaat.

 

Kleppen

Elke cilinder van 4-slagmotor heeft twee kleppen:

•        een inlaatklep;

•        een uitlaatklep.

 

Dankzij de inlaatkleppen kan het brandstofmengsel in de cilinder komen. En dankzij de uitlaatklep kunnen de afvalstoffen uit de cilinder weg. Een klep is een ronde schijf met een steel. Op de foto rechts zie je een klep.

 

Kopklep of zijklep?

In oude of eenvoudige motoren zitten de kleppen naast de cilinder. Zo’n motor heet een zijklepmotor. In afbeelding 1 (links) en hieronder is dit goed deze te zien.

Deze motoren komen nog vaak voor in tuinmachines omdat ze eenvoudig en goedkoop zijn.

 

Bij de modernere motoren zitten de kleppen allemaal in de cilinderkop. Zo’n motor heet een kopklepmotor.

In afbeelding 2 is deze te zien.

Zulke kopklepmotoren zitten tegenwoordig in iedere auto, motor, vrachtauto, trekker, enz.

 

 

                                       Hoe worden de kleppen bediend?

De kleppen worden opengeduwd door een nokkenas. Dat is een as met daarop een uitsteeksel.

In de afbeelding links zie je een nokkenas met een klepstoter. De linkse klepstoter staat omhoog omdat de nokkenas deze omhoog duwt. De klepstoter stoot dan de klep open.

Als de nokkenas weer verder draait, draait de nok ook verder. De rechtse klepstoter staat nu omlaag en de veer trekt de klep weer dicht.

 

De manier waarop de kleppen geopend worden, is verschillend voor een kopklep- en een zijklepmotor. De afbeelding onderaan links van vorige bladzijde is van een zijklepmotor. De nokkenas zit dan onderaan in het carter en duwt de kleppen naast de cilinder open.

 

In deze afbeelding zie je hoe de kleppen bediend worden van een zijklepmotor en waar de onderdelen zitten.

                  

  Klep

 

  Klepveer

 

 

  Klepstoter

 

  Nokkenas

 

  Krukas

 

 

 

 

 

Bij een kopklepmotor kunnen de kleppen op 4 verschillende manieren bediend worden door de nokkenas. Op de volgende bladzijde zie je daar afbeeldingen van.

 

1. Onderliggende nokkenas met tuimelaar.

Bij deze motor ligt de nokkenas onder in het carter. Via een klepstoter wordt nu niet de klep maar een stoterstang bediend. Deze duwt van onderen tegen de tuimelaar (soort wip) en duwt dan vervolgens de klep open.

Hoe dit precies werkt, is goed te zien op een animatie op internet onder de volgende link:

http://www.keveney.com/otto.html

 

De Opel motoren in lokaal Z9 werken nog allemaal op deze manier.

 

 

 

 

 

 

 

Je hebt bij een kopklepmotor dus een bediening met een tuimelaar (1 en 2), een sleper (3) of een stoter (4). Deze worden alle vier op en neer bewogen door de nokkenas. De nokkenas kan zowel onderin het motorblok liggen (1), als wel bovenin de cilinderkop (2, 3 en 4).

 

 

 

 
 

 

 

 

 

Extra informatie

Als je nog twijfelt over jouw kennis van de viertaktmotor, kun je dit ook op diverse websites bekijken. Enkele goede sites zijn:

 

Viertaktmotor:    http://nl.wikipedia.org/wiki/Viertaktmotor

                          http://home.wanadoo.nl/hoewerkthet/tech/verbrandingsmotor.html

  (in het Engels)   http://www.keveney.com/otto.html

 

Verbrandingsmotor: http://nl.wikipedia.org/wiki/Verbrandingsmotor

 

Motoronderdelen benoemen ( je kunt in de linker kolom ook op onderdeel zoeken): http://www.mobikit.nl/atotz/rubriek_12/News_CategoryView.aspx?id=%2fatotz%2frubriek_12%2f92%2f

 

TIP.

Bij de meeste sites kun je de afbeeldingen vergroten om ze beter te bekijken.

Bij wikipedia kun je doorklikken op onderwerpen zoals 4-slagmotor, zuigermotor, enz. Bovendien staan de onderdelen in de tekst blauw gedrukt. Zo kun je bijvoorbeeld de nokkenas, kleppen, enz. nog eens bekijken. Bovendien staan er diverse animaties bij waardoor je een beter beeld krijgt van de werking van een motor.

Taak 2 etc.

Leerlingmateriaal

Filpjes over 4 takt motoren

Animatie 4 takt motor

Werking 4 takt

theorievragen 4 takt motor

Praktische vragen 4 takt motor

Aan de slag!

Praktisch deel

Doel

Na deze opdracht kun je:

- de onderdelen van een motor benoemen.

- een motorblok demonteren en weer monteren.

- uitleggen hoe de kleppen bediend worden.

 

Korte instructie

Jullie krijgen van de docent een korte instructie voor het gebruik van gereedschappen, hoe je veilig werkt en uitleg van de opdracht. Daarna krijgt ieder tweetal een motorblok aangewezen om de opdracht mee uit te voeren.

Uitvoering praktisch deel

Uitvoering

Jullie gaan nu bij een kleine 1-cilinder 4-slagmotor kijken hoe deze werkt.

We hebben het motorblok van . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . gebruikt.

 

Fig. M03-1, een 4-slagmotor

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Tip

– Gebruik goed passend gereedschap.

– Leg alle onderdelen, moeren en bouten in een bakje.

– Werk voorzichtig en netjes.

 

 

Opdracht 4-slagmotor (oude motor).

  1. Haal de bougiedop van de bougie af.
  2. Draai de bougie met de bougiesleutel los en met de hand er uit.
  3. Neem een goed passende ringsleutel, pijpsleutel of dopsleutel en draai de moeren van de cilinderkop los.
  4. Haal de cilinderkop van de motor en leg deze omgekeerd op de werkbank in verband met beschadigen.
  5. Verwijder de koppakking van de cilinder.
  6. Is deze nog goed?  . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
  7. Hoeveel zuigers zie je?  . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
  8. Je ziet nu 2 kleppen.
    Dit is de  . . . . . . . . . . . . . . . . . . . klep en de  . . . . . . . . . . . . . . . . . . . klep.
  9. Kijk goed. Zijn beide kleppen even groot?   . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
  10. Meet nu met een schuifmaat de kleppen op.
    1. klep 1 is . . . . . . . . . . . . . . . . . . . mm
    2. klep 2 is . . . . . . . . . . . . . . . . . . . mm
  11. Meet nu met een schuifmaat de boring van de cilinder.
    De boring is . . . . . . . . . . . . . . . . . . . mm
  12. Draai nu aan de krukas en zet de zuiger eerst in het bovenste dode punt en daarna in het onderste dode punt. Meet de slag die de zuiger gemaakt heeft.
    De slag van de zuiger is . . . . . . . . . . . . . mm. Een beweging van de zuiger van boven naar beneden of omgekeerd noemen we een slag.
  13. Dus: 1 keer ronddraaien aan de krukas zijn 2 zuigerslagen.
  14. Demonteer nu het kleppendeksel aan de zijkant van de motor.
  15. Om alles goed te kunnen zien, moet je ook het carter van de motor verwijderen. Dit is het onderste gedeelte (deksel) van het motorblok (zie figuur M03-1).
  16. Kijk nu in het carter. Deze motor heeft 2 assen.

 

 

  1. Het is de . . . . . . . . . . . . . . . . . as en de . . . . . . . . . . . . . . . . . . as.

     
  2. Welke as duwt de beide kleppen open? . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
  3. Waardoor worden de kleppen weer gesloten? . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
  4. Zitten deze kleppen opzij naast de cilinder of zitten de kleppen boven op de cilinder? . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
  5. Is dit nu een kopklepmotor of is dit een zijklepmotor?
     . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
  6. Aan welke as zit het vliegwiel?
    . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
  7. Als je in het carter kijkt, zie je 2 tandwielen. Welke is het grootst, het krukastandwiel of het nokkenastandwiel?
    . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
  8. Tel nu het aantal tanden van het krukastandwiel.
    Deze heeft . . . . . . . . . . . . . .  tanden.
  9. Tel ook het aantal tanden van het nokkenastandwiel.
    Deze heeft . . . . . . . . . . . . . .  tanden.
  10. Als de krukas 10 keer ronddraait, dan draait de nokkenas. . . .. . . . . . . . .  keer rond.
  11. Als deze motor 2000 toeren per minuut maakt, dan draait de nokkenas
    . . . . . . . . . . . . . .  toeren per minuut.

 

 

  1. Draai aan het vliegwiel (rechtsom) en kijk goed naar de beweging van de zuiger en de stand van de kleppen . . . . . . . . . . . . . .  

 

Is de inlaatklep open of dicht?

Is de uitlaatklep open of dicht?

Gaat de zuiger omhoog of omlaag.

Inlaatslag

Open

Dicht

Omlaag

Compressieslag

Dicht

 

 

Arbeidsslag

 

 

 

Uitlaatslag

 

 

 

  1. Je moet nu in volgorde de inlaatslag, compressieslag, werkslag en uitlaatslag kunnen zien. (je mag ook gebruik maken van een lesmodel). Vul de tabel verder in:




     

     

  2. Monteer nu weer het carter en het kleppendeksel.
  3. Monteer ook de koppakking en de cilinderkop. Draai de kopbouten of moeren kruisgewijs voorzichtig met gelijke kracht vast maar niet te vast. (VAST = VAST)
  4. Leg je duim op het bougiegat en draai aan de krukas van de motor. Je voelt nu af en toe dat de motor een compressieslag maakt.
  5. Draai de krukas van de motor precies 2 keer rond.
    Hoe vaak voel je nu compressie?
    . . . . . . . . . . . . . .  keer.
  6. Je hebt nu de krukas van deze motor 2 keer rondgedraaid.
    Dit zijn . . . . . . . . . . . . . .  slagen.
  7. Hoeveel cilinders heeft deze motor?
    . . . . . . . . . . . . . .  
  8. Je hebt nu gewerkt aan een . . . . . . . . . . . . . .  cilinder . . . . . . . . . . . . . .  slagmotor.
  9. Monteer de bougie met de hand en sluit de bougiekabel aan.
  10. Ruim alle gereedschappen en gebruikte materialen op. Veeg de werkbank en de vloer
  11. Laat de docent controleren of jullie motor en werkplek in orde is.

    Was jullie handen en ga gezamenlijk de evaluatie invullen.

Evalueren & reflecteren

Zelfbeoordeling

Beantwoord de volgende vragen voor de evaluatie.

 

  1. Heb je de planning helemaal opgevolgd? Waarom wel/niet?
    . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
    . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
     
  2. Wat zou je nog aan je planning kunnen verbeteren?
    . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
    . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
     
  3. Noem één ding dat je gemakkelijk vond aan de opdracht.
    . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
     
  4. Noem één ding dat je moeilijk vond aan de opdracht.
    . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
    . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
     
  5. Wat zou je de volgende keer anders doen?
    . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
    . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
     
  6. Vind je het onderdeel motoren leuk? Waarom wel/niet?
    . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
    . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .

     

    Eigen beoordeling

     

Checkpunten werkzaamheden

Ja

Nee

Toelichting

Je houdt je aan afspraken

 

 

 

Er is veilig gewerkt

 

 

 

Samenwerking ging goed

 

 

 

Taakverdeling was goed

 

 

 

Demonteren ging goed

 

 

 

Monteren ging goed

 

 

 

Omgaan met gereedschappen, materialen en hulpmiddelen ging goed

 

 

 

Gegevens verzamelen ging goed

 

 

 

Gegevens verwerken ging goed

 

 

 

Beoordeling medeleerling

Beoordeling door medeleerling, naam: . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .  klas: . . . . .

 

 

Checkpunten werkzaamheden

Ja

Nee

Toelichting

Je houdt je aan afspraken

 

 

 

Er is veilig gewerkt

 

 

 

Samenwerking ging goed

 

 

 

Taakverdeling was goed

 

 

 

Demonteren ging goed

 

 

 

Monteren ging goed

 

 

 

Omgaan met gereedschappen, materialen en hulpmiddelen ging goed

 

 

 

Gegevens verzamelen ging goed

 

 

 

Gegevens verwerken ging goed

 

 

 

 

 

Competenties zelf invullen

Naam leerling____________________________        Datum;____________

Klas;_______________                                                Groep;____________

 

Leerling zelf

 

3. Hoe werk ik samen?

Beginner

Geoefend

Gevorderd

Expert

Ik kan afstemmen met anderen

 

 

 

 

Ik kan me aanpassen aan de groep

 

 

 

 

Ik kan feedback geven

 

 

 

 

Ik kan terugkijken op de samenwerking

 

 

 

 

 

 

 

 

 

11. Hoe doe ik onderzoek?

Beginner

Geoefend

Gevorderd

Expert

Ik kan stapsgewijs onderzoek doen

 

 

 

 

Ik kan informatie zoeken

 

 

 

 

Ik kan informatie selecteren en ordenen

 

 

 

 

Ik kan de onderzoeksvraag beantwoorden in een kort verslag

 

 

 

 

 

 

Laat nu een medeleerling jouw competenties op de volgende bladzijde invullen!

Competenties door medeleerling

Medeleerling      Naam:___________________________ Klas:______

 

7. Hoe maakt de leerling een presentatie?

Beginner

Geoefend

Gevorderd

Expert

De leerling kan een doel vaststellen

 

 

 

 

De leerling kan een presentatie opbouwen

 

 

 

 

De leerling kan woorden spellen en zinnen schrijven

 

 

 

 

De leerling kan een presentatie verzorgen

 

 

 

 

 

 

 

 

 

11. Hoe doet de leerling onderzoek?

Beginner

Geoefend

Gevorderd

Expert

Hij/zij kan stapsgewijs onderzoek doen

 

 

 

 

Hij/zij kan informatie zoeken

 

 

 

 

Hij/zij kan informatie selecteren en ordenen

 

 

 

 

Hij/zij kan de onderzoeksvraag beantwoorden in een kort verslag

 

 

 

 

 

 


Terugblik door medeleerling of docent

Beantwoord deze vraag, nadat de praktijkopdracht is beoordeeld.

Wat zijn volgens de medeleerling of docent aandachtpunten voor een volgende keer?

. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .

. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .

Begrippen

Docenten materiaal

Orientatie / verantwoording

Algemeen Doel:

 

Lesdoelen:

 

Tijdsplanning:

 

Gerelateerde eindtermen:

Code eindterm

Omschrijving eindtermen:

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Gerelateerde competenties:

 

Beslissen en activiteiten initiëren

 

Onderzoeken

 

Samenwerken en overleggen

 

Leren

 

Ethisch en integer handelen

 

Plannen en organiseren

 

Relatie bouwen en netwerken

 

Klantgerichtheid

 

Presenteren

 

Kwaliteit leveren

 

Formuleren en rapporteren

 

Instructies en procedures opvolgen

 

Vakdeskundigheid toepassen

 

Omgaan met veranderingen

 

Materialen en middelen inzetten

 

Met druk en tegenslag omgaan

 

Analyseren

 

Bedrijfsmatig handelen

 

 

Voorbereiding:

 

Benodigdheden:

 

Verloop van de les:

 

Start:

 

Opdrachten:

 

Afronding:

 

Evaluatiesuggesties:

 

Beroepswereld:

 

Antwoorden leerlingenblad 1.

Taak 1

Taak 2

Taak 3 etc

 

 

 

Kern

Een kandidaat kan gebruik maken van de in de ‘kern’ genoemde kennis en vaardigheden in een

(gesimuleerde) uitvoerende beroepssituatie of een daarop voorbereidende scholing. De kennis en vaardigheden zijn gerangschikt in algemene kennis en vaardigheden en professionele vaardigheden. Kennis en vaardigheden worden samen met de persoonlijke eigenschappen ook wel aangeduid als ‘beroepscompetenties’. De kern omvat ook kennis en vaardigheden rond loopbaanoriëntatie en – ontwikkeling.

Kern

  1. Algemene kennis en vaardigheden
    1. de Nederlandse taal in opleidings- en beroepssituaties gebruiken;
    2. informatie op allerlei manieren overzichtelijk en efficiënt verzamelen, ordenen en weergeven;
    3. voor opleiding en beroep relevante berekeningen uitvoeren;
    4. offerte, calculatie en rekening opstellen en lezen;
    5. plannen en organiseren in een beroeps(opleiding)gerelateerde situatie;
    6. mondeling en schriftelijk rapporteren over de uitgevoerde werkzaamheden; onder meer over de planning, voorbereiding, proces en product;
    7. reflecteren op de eigen werkwijze en op de kwaliteit van het eigen werk;
    8. samenwerken en overleggen bij het uitvoeren van werkzaamheden;
    9. werkzaamheden volgens de voorschriften en op een veilige wijze uitvoeren;
    10. economisch bewust omgaan met materialen en middelen;
    11. professionele hulpmiddelen gebruiken en hun werking uitleggen;
    12. hygiënisch werken;
    13. milieubewust handelen;
    14. zich aan- en inpassen in een bedrijfscultuur;
    15. voldoen aan de algemene gedrags- en houdingseisen die gesteld worden aan werknemers in de branche;
    16. in een (gesimuleerde) beroepssituatie en stage in een bedrijf omgaan met verschillen op basis van culturele gebondenheid en geslacht.
  1. Professionele kennis en vaardigheden
    1. probleemoplossingsvaardigheden hanteren en op grond daarvan conclusies trekken en keuzes maken;
    2. eenvoudige onderzoeksactiviteiten verrichten en op grond daarvan beargumenteerde keuzes maken;
    3. mediawijs handelen: kritisch en bewust omgaan met (digitale) media;
    4. het begrip duurzaamheid (her)kennen, benoemen en toepassen. Op basis daarvan komen tot bewuste afwegingen en relaties leggen tussen milieu, mensen en werkprocessen in arbeid en beroep (people, planet en profit);
    5. ondernemende vaardigheden tonen: initiatief tonen, innoveren;
    6. de begrippen maatschappelijk verantwoord en maatschappelijk betrokken ondernemen (her)kennen, benoemen en toepassen bij producten en diensten;
    7. verschillen en overeenkomsten benoemen tussen profit en non/profit;

LOB

Loopbaanoriëntatie en –ontwikkeling

 

De kandidaat is in staat zijn eigen loopbaanontwikkeling vorm te geven. Hij doet dat door middel van reflectie op het eigen handelen en reflectie op ervaringen met een oriëntatie op een toekomstige opleiding en (loop)baan.

De kandidaat heeft de vaardigheid de eigen loopbaan vorm te geven door op systematische wijze om te gaan met ‘loopbaancompetenties’:

Wat kan ik het best en hoe weet ik dat? [kwaliteitenreflectie]

Waar ga en sta ik voor en waarom dan? [motievenreflectie]

Waar ben ik het meest op mijn plek en waarom daar? [werkexploratie]

Hoe bereik ik mijn doel en waarom zo? [loopbaansturing]

Wie kan mij helpen mijn doel te bereiken en waarom die mensen? [netwerken]

 

De kandidaat maakt zijn eigen loopbaanontwikkeling inzichtelijk voor zichzelf en voor anderen doormiddel van een ‘loopbaandossier’.

In een loopbaandossier is opgenomen welke activiteiten zijn uitgevoerd die hebben bijgedragen tot het

ontwikkelen van de ‘loopbaancompetenties’. In het loopbaandossier wordt beschreven bij een aantal uitgevoerde activiteiten:

de beoogde doelen;

de resultaten;

de evaluatie en een conclusie;

welke vervolgactiviteiten gepland zijn op basis van de opgedane ervaringen en de daarbij horende conclusies.

 

 

Leerjaar 1 en 2
Leerjaar 1 en 2
Leerjaar 3 en 4
Leerjaar 3 en 4

Eindtermen

2. Het groene machinepark Aardappelkanon

Het groene machinepark aardappelkanon

Leerlingmateriaal

Introductie / oriëntatie

Inleiding

Bij deze opdracht gaan we eens bekijken op een praktische manier hoe een verbrandingsmotor werkt. .

 

Doel

Na deze introductie kun je:

–   uitleggen hoe het principe een verbrandingsmotor werkt.

 

Benodigdheden

Bij deze opdracht heb je nodig:

  • informatie en vragen uit deze opdracht

     

    Oriëntatie

    Bestudeer deze bladzijde over de werking van een motor.

     

    De werking van een verbrandingsmotor?

    In de afbeelding zie je een kanon. In het kanon wordt kruit aangestoken. Hierdoor komt er een explosie. Door de explosie ontstaat een hoge druk. De druk duwt de kogel met veel kracht weg.

     

    Een verbrandingsmotor werkt ongeveer hetzelfde. In de motor wordt geen kruit verbrand, maar een mengsel van brandstof en lucht. Het mengsel van brandstof en lucht ontploft. De explosie brengt een zuiger in beweging.

     

     

    Dit principe gaan jullie nu zelf uitproberen door het maken van een aardappelkanon.

    Lees daarom de werkvoorbereiding op de volgende bladzijden goed door.

Aan de slag!

Praktisch deel / benodigdheden

Doel

Je gaat in tweetallen een aardappelkanon maken.
 

Benodigdheden

Bij deze opdracht heb je de volgende spullen nodig:

  1. Aansteker voor gasfornuis (lang).
  2. Schroefdop
  3. Eindstuk (met schroefdeksel B) passend in de mof 50mm
  4. PVC Steekmof 50mm grijs
  5. PVC Buis Ultra-3  Ø50x3,0mm grijs
  6. PVC Steekmof 50mm grijs en PVC Excentrische verloopring 50x32mm grijs
  7. PVC Buis Ultra-3  Ø32x3,0mm grijs 
  8. Hard PVC lijm, pot met kwast
  9. Zak aardappels of andere projectielen
  10. Haarlak of andere brandstof
  11. Boormachine
  12. ijzerzaag
  13. vijl en schuurpapier

     

 

Praktisch deel / uitvoering

Uitvoering
Denk terwijl je het aardappelkanon maakt en het uitprobeert goed na. Dit is zeer gevaarlijk “speelgoed”. Als je fout materiaal gebruikt, niet nauwkeurig werkt of het kanon verkeerd bediend, kun je gewond raken.


RICHT NOOIT MET HET KANON OP MENSEN!!!!


Werkwijze

  1. Bekijk het instructieblad Buis afkorten (bijlage 1).
  2. Zaag een stuk buis Ø 50 af op een lengte van 20 cm.
  3. Zaag een stuk buis Ø 32 af op een lengte van 35 cm.
  4. Werk de uiteinden van de buis netjes af met de vijl.
  5. Bekijk het instructieblad PVC lijmen  (bijlage 2).
  6. Schuur de buizen en de onderdelen op de plaats waar ze gelijmd worden.
  7. Lijm de onderdelen zoals omschreven.

    Let op, minimaal 2 minuten laten drogen voordat je het volgende onderdeel gaat lijmen. Er komt veel druk op te staan dus de lijmverbinding moet goed zijn !!!!!!
     
  8. Meet de kop (staaf) van de aansteker op, de diameter is . . . . . . . mm.
  9. Gebruik een boor die 0,5 mm groter is dan de gemeten diameter en boor het gat in het midden van de schroefdop. Denk aan het afbramen!
  10. Schroef de dop er op en werk het kanon waar dat nodig is nog netjes af.

     

    Jullie aardappelkanon is nu klaar.

    Ruim de plek waar je hebt gewerkt netjes op!!!
    Pak jullie gemaakte model en de papieren van deze opdracht.


    Vraag de docent of je het kanon kunt gaan uitproberen.

    Gebruik een prop papier als kogel, géén andere dingen!!!

    Als brandstof kun je bijvoorbeeld haarlak of butaangas gebruiken.

     

    Doe geen dingen in de loop die er niet in horen (hier geef ik geen voorbeeld van ;-)) Duw er ook geen dingen in die niet passen, het moet er redelijk gemakkelijk inpassen.

     

    TIP: Na een aantal schoten moet je de buis van het kanon even laten doorluchten, anders komt er niet genoeg zuurstof in de buis.

     

    HET AARDAPPELAKNON WORDT NIET MEE NAAR HUIS GENOMEN
    MAAR BLIJFT OP SCHOOL !!!

Theorie

Theorie lesstof

Doel

Na deze opdracht kun je:

- de onderdelen van een motor benoemen.

- beschrijven hoe een motor werkt.

- beschrijven hoe het komt dat een motor blijft draaien.

 

Inleiding

De reactie die je gezien hebt bij het aardappelkanon, is een reactie waarbij chemische energie omgezet wordt in mechanische energie. Dit lijkt een beetje op wat er gebeurt wanneer de motor van een auto gestart wordt. Dit type motor wordt ook wel verbrandingsmotor genoemd.

 

De verbrandingsmotor

Eén van de belangrijkste uitvindingen bij de ontwikkeling van auto’s is de verbrandingsmotor. Een verbrandingsmotor is klein genoeg om in een personenwagen te passen en als er genoeg brandstof aangeleverd wordt kun je er lange ritten mee maken.

 

  1. Welke soorten brandstof worden gebruikt voor auto’s? Noem er drie.
    . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
    . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
    . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .

    De Duitser Nikolaus Otto (foto) was de eerste uitvinder die in 1876 een verbrandingsmotor maakte die echt werkte. De Otto-verbrandingsmotor komen we nu nog tegen in auto’s, maar dan in een modernere vorm.

     

     

     
     

     

     

 

 

 

Hoe werkt zo’n motor nu precies?

Stap 1.

De verbrandingsmotor krijgt een hoeveelheid chemische energie (brandstof met lucht). Deze brandstof komt in een afgesloten ruimte (de cilinders van de motor). De brandstof wordt in de cilinder gelaten door de inlaatklep.

 

Stap 2.

In de cilinders wordt de brandstof verbrand en er ontstaat hete lucht.

De chemische energie wordt dus omgezet in warmte (net als bij het aardappelkanon). Die warmte noemen we thermische energie.

 

Stap 3.

De hete lucht duwt tegen de zogenaamde zuiger in de cilinder aan, waardoor deze gaat bewegen.

De thermische energie zorgt er dus voor dat de zuigers van de motor gaan bewegen.

Die beweging noemen we mechanische energie.

 

Stap 4.

Aan het uiteinde van de zuiger zit een drijfstang. De drijfstang duwt tegen

de krukas. De krukas drijft de wielen aan en ... de auto gaat bewegen.

 

2)  Vul het schema verder in.


      

 

 

Videofilm.

Bestudeer onderstaande uitleg over de onderdelen van de verbrandingsmotor. Dit is nodig om de videofilm die jullie van de docent krijgen te kunnen begrijpen. Aan de zuiger zit een stang vast (drijfstang). Die stang gaat met de zuiger mee omlaag. De stang zit vast aan een as (krukas). De as gaat daardoor draaien.

 

Bij jullie kanon steek je met de aansteker het gasmengsel aan. In de motor gebeurt dat door de bougie. Deze vonkt en daardoor explodeert het gasmengsel.

 

De explosie duwt de zuiger naar benden waardoor de krukas gaat draaien.

 

Deze beweging van de zuiger heet een slag.

In de motor zijn er meerdere slagen nodig om te kunnen blijven draaien. Deze krijgen jullie in de videofilm te zien.

 

Bekijk de film en maak eventueel aantekeningen.

 

Na afloop zetten jullie de Tv en de videorecorder weer op zijn plaats terug en geven de videoband aan de docent terug.

Jullie kunnen vragen stellen aan je docent als er iets van de film niet duidelijk was.

 

Het vierslagproces

In de film hebben jullie het vierslagproces gezien. Om dit proces soepel te laten verlopen, gebeuren er vier verschillende dingen in de motor. Het totale proces van deze vier dingen heet het vierslagproces of arbeidsproces. Dit proces bestaat uit:

 

• Een inlaatslag

• Een compressieslag

• Een arbeidsslag

• Een uitlaatslag

 

 

 

Tijdens de inlaatslag gaat de inlaatklep open en komen er brandstof en lucht in de cilinder. Dit zie je op afbeelding rechtsboven.

 

 

 

 

Tijdens de compressieslag gaat de zuiger omhoog en perst het mengsel van lucht en brandstof samen (zie afbeelding linksboven).

 

 

 

 

 

Net voordat de zuiger helemaal bovenaan is, zorgt een vonk van de bougie ervoor dat het mengsel van brandstof en lucht aangestoken wordt. Het mengsel ontbrandt, waardoor de zuiger naar beneden geduwd wordt. Dit is de arbeidsslag (zie afbeelding rechtsonder).

 

 

 

 

 

 

Tijdens de laatste slag, de uitlaatslag, gaat de uitlaatklep open. De zuiger gaat weer omhoog en duwt de verbrande gassen uit de cilinder (zie afbeelding linksonder).

 

 

 

 

Hierna begint alles weer van voren af aan, met een nieuwe inlaatslag.

werking 4-takt 1

Werking 4-takt 2

Evalueren & reflecteren

Zelfevaluatie

Beantwoord de volgende vragen voor de evaluatie.

 

  1. Werkt jullie aardappelkanon zoals het hoort te werken? Waarom wel/niet?
    . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
    . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
    . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
     
  2. Waarom is een juiste verhouding lucht en brandstof belangrijk?
    . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
    . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
    . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
     
  3. Waardoor wordt het mengsel van brandstof en lucht in een motor aangestoken?
    . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
    . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
     
  4. Noem één ding dat je gemakkelijk vond aan de opdracht.
    . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
    . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
     
  5. Noem één ding dat je moeilijk vond aan de opdracht.
    . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
    . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
     
  6. Wat zou je de volgende keer anders doen?
    . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
    . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
     
  7. Vind je het onderdeel motoren leuk? Waarom wel/niet?
    . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
    . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
     
  8. Vul het schema in op de volgende bladzijde.

     

 

 

Zet de zinnen in de goede kolom (let op: twee vakjes blijven leeg):

 

  • De uitlaatklep gaat open
  • De zuiger wordt hard omlaag geduwd
  • De zuiger gaat omlaag
  • Brandstof en lucht komen in de cilinder
  • De zuiger gaat omhoog
  • Het brandstof/luchtmengsel wordt samengeperst
  • De inlaatklep gaat open
  • De zuiger gaat omhoog
  • Het mengsel ontbrandt
  • De verbrande gassen stromen uit de cilinder.
     

Zelfbeoordeling

Leerling zelf

 

4. Hoe houd ik rekening met anderen en mijn omgeving?

Beginner

Geoefend

Gevorderd

Expert

Ik kan afspraken nakomen

 

 

 

 

Ik kan rekening houden met anderen

 

 

 

 

Ik kan rekening houden met mijn omgeving

 

 

 

 

 

 

 

 

 

9. Hoe ga ik om met gereedschappen en materialen?

Beginner

Geoefend

Gevorderd

Expert

Ik kan persoonlijke beschermingsmiddelen (PBM’s) gebruiken

 

 

 

 

Ik kan gereedschappen en materialen kiezen

 

 

 

 

Ik kan gereedschappen en materialen gebruiken

 

 

 

 

Ik kan gereedschappen onderhouden

 

 

 

 

 

Beoordeling medeleerling / docent

 

 

4. Hoe houdt de leerling rekening met anderen en zijn omgeving?

Beginner

Geoefend

Gevorderd

Expert

De leerling kan afspraken nakomen

 

 

 

 

De leerling kan rekening houden met anderen

 

 

 

 

De leerling kan rekening houden met zijn omgeving

 

 

 

 

 

 

 

 

 

9. Hoe gaat de leerling om met gereedschappen en materialen?

Beginner

Geoefend

Gevorderd

Expert

De leerling kan persoonlijke beschermingsmiddelen (PBM’s) gebruiken

 

 

 

 

De leerling kan gereedschappen en materialen kiezen

 

 

 

 

De leerling kan gereedschappen en materialen gebruiken

 

 

 

 

De leerling kan gereedschappen onderhouden

 

 

 

 

 

 

 

Terugblik door medeleerling of docent

Beantwoord deze vraag als jullie de competenties ingevuld hebben.

Wat zijn volgens de medeleerling of docent aandachtpunten voor een volgende keer?

. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .

. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .

Begrippen

Docenten materiaal

Orientatie / verantwoording

Algemeen Doel:

 

Lesdoelen:

 

Tijdsplanning:

 

Gerelateerde eindtermen:

Code eindterm

Omschrijving eindtermen:

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Gerelateerde competenties:

 

Beslissen en activiteiten initiëren

 

Onderzoeken

 

Samenwerken en overleggen

 

Leren

 

Ethisch en integer handelen

 

Plannen en organiseren

 

Relatie bouwen en netwerken

 

Klantgerichtheid

 

Presenteren

 

Kwaliteit leveren

 

Formuleren en rapporteren

 

Instructies en procedures opvolgen

 

Vakdeskundigheid toepassen

 

Omgaan met veranderingen

 

Materialen en middelen inzetten

 

Met druk en tegenslag omgaan

 

Analyseren

 

Bedrijfsmatig handelen

 

 

Voorbereiding:

 

Benodigdheden:

 

Verloop van de les:

 

Start:

 

Opdrachten:

 

Afronding:

 

Evaluatiesuggesties:

 

Beroepswereld:

 

Antwoorden leerlingenblad 1.

Taak 1

Taak 2

Taak 3 etc

 

 

 

Competenties

Kern

Een kandidaat kan gebruik maken van de in de ‘kern’ genoemde kennis en vaardigheden in een

(gesimuleerde) uitvoerende beroepssituatie of een daarop voorbereidende scholing. De kennis en vaardigheden zijn gerangschikt in algemene kennis en vaardigheden en professionele vaardigheden. Kennis en vaardigheden worden samen met de persoonlijke eigenschappen ook wel aangeduid als ‘beroepscompetenties’. De kern omvat ook kennis en vaardigheden rond loopbaanoriëntatie en – ontwikkeling.

Kern

  1. Algemene kennis en vaardigheden
    1. de Nederlandse taal in opleidings- en beroepssituaties gebruiken;
    2. informatie op allerlei manieren overzichtelijk en efficiënt verzamelen, ordenen en weergeven;
    3. voor opleiding en beroep relevante berekeningen uitvoeren;
    4. offerte, calculatie en rekening opstellen en lezen;
    5. plannen en organiseren in een beroeps(opleiding)gerelateerde situatie;
    6. mondeling en schriftelijk rapporteren over de uitgevoerde werkzaamheden; onder meer over de planning, voorbereiding, proces en product;
    7. reflecteren op de eigen werkwijze en op de kwaliteit van het eigen werk;
    8. samenwerken en overleggen bij het uitvoeren van werkzaamheden;
    9. werkzaamheden volgens de voorschriften en op een veilige wijze uitvoeren;
    10. economisch bewust omgaan met materialen en middelen;
    11. professionele hulpmiddelen gebruiken en hun werking uitleggen;
    12. hygiënisch werken;
    13. milieubewust handelen;
    14. zich aan- en inpassen in een bedrijfscultuur;
    15. voldoen aan de algemene gedrags- en houdingseisen die gesteld worden aan werknemers in de branche;
    16. in een (gesimuleerde) beroepssituatie en stage in een bedrijf omgaan met verschillen op basis van culturele gebondenheid en geslacht.
  1. Professionele kennis en vaardigheden
    1. probleemoplossingsvaardigheden hanteren en op grond daarvan conclusies trekken en keuzes maken;
    2. eenvoudige onderzoeksactiviteiten verrichten en op grond daarvan beargumenteerde keuzes maken;
    3. mediawijs handelen: kritisch en bewust omgaan met (digitale) media;
    4. het begrip duurzaamheid (her)kennen, benoemen en toepassen. Op basis daarvan komen tot bewuste afwegingen en relaties leggen tussen milieu, mensen en werkprocessen in arbeid en beroep (people, planet en profit);
    5. ondernemende vaardigheden tonen: initiatief tonen, innoveren;
    6. de begrippen maatschappelijk verantwoord en maatschappelijk betrokken ondernemen (her)kennen, benoemen en toepassen bij producten en diensten;
    7. verschillen en overeenkomsten benoemen tussen profit en non/profit;

LOB

Loopbaanoriëntatie en –ontwikkeling

 

De kandidaat is in staat zijn eigen loopbaanontwikkeling vorm te geven. Hij doet dat door middel van reflectie op het eigen handelen en reflectie op ervaringen met een oriëntatie op een toekomstige opleiding en (loop)baan.

De kandidaat heeft de vaardigheid de eigen loopbaan vorm te geven door op systematische wijze om te gaan met ‘loopbaancompetenties’:

Wat kan ik het best en hoe weet ik dat? [kwaliteitenreflectie]

Waar ga en sta ik voor en waarom dan? [motievenreflectie]

Waar ben ik het meest op mijn plek en waarom daar? [werkexploratie]

Hoe bereik ik mijn doel en waarom zo? [loopbaansturing]

Wie kan mij helpen mijn doel te bereiken en waarom die mensen? [netwerken]

 

De kandidaat maakt zijn eigen loopbaanontwikkeling inzichtelijk voor zichzelf en voor anderen doormiddel van een ‘loopbaandossier’.

In een loopbaandossier is opgenomen welke activiteiten zijn uitgevoerd die hebben bijgedragen tot het

ontwikkelen van de ‘loopbaancompetenties’. In het loopbaandossier wordt beschreven bij een aantal uitgevoerde activiteiten:

de beoogde doelen;

de resultaten;

de evaluatie en een conclusie;

welke vervolgactiviteiten gepland zijn op basis van de opgedane ervaringen en de daarbij horende conclusies.

 

 

Leerjaar 1 en 2
Leerjaar 1 en 2
Leerjaar 3 en 4
Leerjaar 3 en 4

Eindtermen

3. Het groene machinepark Autobanden / aanhangwagenbanden

Introductie

We gaan in deze opdracht eens een autoband onderzoeken.

 

Voor deze opdracht heb je nodig:

• Een autoband

• Een profieldieptemeter

Leerlingmateriaal

Loopvlak

Loopvlak

Het deel van de band dat de weg raakt, heet het loopvlak van de band. In het loopvlak zit een profiel, zie afbeelding 1.

 

Het profiel zorgt voor grip op de weg (de auto glijdt niet zomaar weg), maar het zorgt ook dat vuil en water dat onder de band komt, afgevoerd wordt.

 

Zoals je hieronder kunt zien zijn er verschillende profielen.

Het profiel van de band heeft een bepaalde diepte. Een nieuwe band heeft meestal

een profieldiepte van 7 tot 8 mm. Als het profiel 1,6 mm of minder is, moet de

band worden vervangen.

De profieldiepte kan worden gemeten met een profieldieptemeter (afbeelding 2).

 

http://www.proftyre.nl/afbeeldingen/band.jpgWang

De zijkant van de band heet de wang van de band. Op de wang van de band staan een aantal gegevens, zoals de naam van de fabrikant, het type band, de maximale toegestane snelheid, het draagvermogen en de maat van de band.

 

De gegevens op de band van de band hiernaast betekenen:

  1. Breedte van de band in mm.
  2. Verhouding van de bandhoogte/bandbreedte in %.
  3. Radiaalbanden.
  4. Doorsnee van de velg in inches.
  5. Kenmerk voor de draagkracht van de band.
  6. Snelheidscategorie.
  7. Tubeless (banden zonder binnenband).
  8. Slijtage index (Tread Wear Indicator) (1,6 mm).
  9. Productiedatum (XX = Week, X = Jaar, +lt; = 9. Decade).

     

    Ook kan er op de band een merk en profiel- aanduiding/bandtype staan.

 

Hieronder vind je het bandenlabel, het zogenoemde ecolabel van een nieuwe autoband.

 

Meer info over het ecolabel kun je o.a. vinden op:

 

http://www.profiletyrecenter.nl/ecolabels

 

Behalve de bandenmaat op het label, vind je ook nog drie andere velden met informatie over de prestaties en hoe milieuvriendelijk de banden zijn.

 

Meer tips over zuinig rijden vind je op http://www.profiletyrecenter.nl/het-nieuwe-rijden

 

 

Filmpje werking autoband

De werking van een autoband

Opdrachten

Loopvlak tekenen

Opdracht 1

Vraag aan de docent met welke band jullie gaan werken.

(Teken het profiel van de band na in het vak hieronder.)

 

Bandencodering

Opdracht 2

Wat staat er op de wang van jullie band?

………………………………………………………………………………………………………………………………………………………

………………………………………………………………………………………………………………………………………………………

Opdracht 3

Beantwoord de volgende vragen. Gebruik hierbij je antwoord van opdracht 3.

  1. Wat is de breedte van de band (in mm)? ……………………mm
  2. Wat is de diameter van de velg (in inches)? ………………inch

Bekijk tabel 1. Hierin staan de lettercodes met de bijbehorende maximumsnelheid.
Hoe hard mag er met jullie band gereden worden? ………………………...km/u

 

Ecolabel

Opdracht 4

Welke 3 belangrijke gegevens staan op het ecolabel?

  1. …………………………………………………………………………………………………………………………………………
  2. …………………………………………………………………………………………………………………………………………
  3. …………………………………………………………………………………………………………………………………………

Welke gegevens vind je NIET op het ecolabel? Schrijf er minimaal 3 op.

  1. …………………………………………………………………………………………………………………………………………
  2. …………………………………………………………………………………………………………………………………………
  3. …………………………………………………………………………………………………………………………………………

Opdracht 5

Hoe kun je aan het bovenstaande ecolabel zien of dit van een winterband is?

…………………………………………………………………………………………………………………………………………

Noem enkele voordelen van een winterband als het buiten vriest.

…………………………………………………………………………………………………………………………………………

…………………………………………………………………………………………………………………………………………

 

 

Afsluiting

Afsluiting.

Dat iedere band zijn eigen toepassing heeft zal nu wel duidelijk zijn. Dat winterbanden (als het vriest) voordelen hebben is onderzocht. Het ecolabel geeft informatie over het brandstofverbruik als je een nieuwe band gaat aanschaffen.

 

Met een gewone band kun je ook al brandstof besparen als je zorgt dat de bandenspanning goed is. Als deze te laag wordt neemt de rolweerstand toe en neemt het verbruik van je auto toe. Bovendien heeft een band met de juiste bandenspanning meer grip op de weg en dat is veiliger met sturen en remmen.

 

Hetzelfde geldt ook voor je fietsband. Als deze goed opgepompt is, hoef je minder hard te trappen, stuurt en remt je fiets beter en gaat je band langer mee.

Begrippen

Docenten materiaal

Orientatie / verantwoording

Algemeen Doel:

 

Lesdoelen:

 

Tijdsplanning:

 

Gerelateerde eindtermen:

Code eindterm

Omschrijving eindtermen:

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Gerelateerde competenties:

 

Beslissen en activiteiten initiëren

 

Onderzoeken

 

Samenwerken en overleggen

 

Leren

 

Ethisch en integer handelen

 

Plannen en organiseren

 

Relatie bouwen en netwerken

 

Klantgerichtheid

 

Presenteren

 

Kwaliteit leveren

 

Formuleren en rapporteren

 

Instructies en procedures opvolgen

 

Vakdeskundigheid toepassen

 

Omgaan met veranderingen

 

Materialen en middelen inzetten

 

Met druk en tegenslag omgaan

 

Analyseren

 

Bedrijfsmatig handelen

 

 

Voorbereiding:

 

Benodigdheden:

 

Verloop van de les:

 

Start:

 

Opdrachten:

 

Afronding:

 

Evaluatiesuggesties:

 

Beroepswereld:

 

Antwoorden leerlingenblad 1.

Taak 1

Taak 2

Taak 3 etc

 

 

 

Competenties

Kern

Een kandidaat kan gebruik maken van de in de ‘kern’ genoemde kennis en vaardigheden in een

(gesimuleerde) uitvoerende beroepssituatie of een daarop voorbereidende scholing. De kennis en vaardigheden zijn gerangschikt in algemene kennis en vaardigheden en professionele vaardigheden. Kennis en vaardigheden worden samen met de persoonlijke eigenschappen ook wel aangeduid als ‘beroepscompetenties’. De kern omvat ook kennis en vaardigheden rond loopbaanoriëntatie en – ontwikkeling.

Kern

  1. Algemene kennis en vaardigheden
    1. de Nederlandse taal in opleidings- en beroepssituaties gebruiken;
    2. informatie op allerlei manieren overzichtelijk en efficiënt verzamelen, ordenen en weergeven;
    3. voor opleiding en beroep relevante berekeningen uitvoeren;
    4. offerte, calculatie en rekening opstellen en lezen;
    5. plannen en organiseren in een beroeps(opleiding)gerelateerde situatie;
    6. mondeling en schriftelijk rapporteren over de uitgevoerde werkzaamheden; onder meer over de planning, voorbereiding, proces en product;
    7. reflecteren op de eigen werkwijze en op de kwaliteit van het eigen werk;
    8. samenwerken en overleggen bij het uitvoeren van werkzaamheden;
    9. werkzaamheden volgens de voorschriften en op een veilige wijze uitvoeren;
    10. economisch bewust omgaan met materialen en middelen;
    11. professionele hulpmiddelen gebruiken en hun werking uitleggen;
    12. hygiënisch werken;
    13. milieubewust handelen;
    14. zich aan- en inpassen in een bedrijfscultuur;
    15. voldoen aan de algemene gedrags- en houdingseisen die gesteld worden aan werknemers in de branche;
    16. in een (gesimuleerde) beroepssituatie en stage in een bedrijf omgaan met verschillen op basis van culturele gebondenheid en geslacht.
  1. Professionele kennis en vaardigheden
    1. probleemoplossingsvaardigheden hanteren en op grond daarvan conclusies trekken en keuzes maken;
    2. eenvoudige onderzoeksactiviteiten verrichten en op grond daarvan beargumenteerde keuzes maken;
    3. mediawijs handelen: kritisch en bewust omgaan met (digitale) media;
    4. het begrip duurzaamheid (her)kennen, benoemen en toepassen. Op basis daarvan komen tot bewuste afwegingen en relaties leggen tussen milieu, mensen en werkprocessen in arbeid en beroep (people, planet en profit);
    5. ondernemende vaardigheden tonen: initiatief tonen, innoveren;
    6. de begrippen maatschappelijk verantwoord en maatschappelijk betrokken ondernemen (her)kennen, benoemen en toepassen bij producten en diensten;
    7. verschillen en overeenkomsten benoemen tussen profit en non/profit;

LOB

Loopbaanoriëntatie en –ontwikkeling

 

De kandidaat is in staat zijn eigen loopbaanontwikkeling vorm te geven. Hij doet dat door middel van reflectie op het eigen handelen en reflectie op ervaringen met een oriëntatie op een toekomstige opleiding en (loop)baan.

De kandidaat heeft de vaardigheid de eigen loopbaan vorm te geven door op systematische wijze om te gaan met ‘loopbaancompetenties’:

Wat kan ik het best en hoe weet ik dat? [kwaliteitenreflectie]

Waar ga en sta ik voor en waarom dan? [motievenreflectie]

Waar ben ik het meest op mijn plek en waarom daar? [werkexploratie]

Hoe bereik ik mijn doel en waarom zo? [loopbaansturing]

Wie kan mij helpen mijn doel te bereiken en waarom die mensen? [netwerken]

 

De kandidaat maakt zijn eigen loopbaanontwikkeling inzichtelijk voor zichzelf en voor anderen doormiddel van een ‘loopbaandossier’.

In een loopbaandossier is opgenomen welke activiteiten zijn uitgevoerd die hebben bijgedragen tot het

ontwikkelen van de ‘loopbaancompetenties’. In het loopbaandossier wordt beschreven bij een aantal uitgevoerde activiteiten:

de beoogde doelen;

de resultaten;

de evaluatie en een conclusie;

welke vervolgactiviteiten gepland zijn op basis van de opgedane ervaringen en de daarbij horende conclusies.

 

 

Leerjaar 1 en 2
Leerjaar 1 en 2
Leerjaar 3 en 4
Leerjaar 3 en 4

Eindtermen

4. Het groene machinepark Motormodel

Motormodel maken

Inleiding

Bij deze opdracht gaan we eens bekijken waarom we machines gebruiken. Met de werkvoorbereiding gaan jullie zelf in groepjes van 2 (maximaal 3) leerlingen een motor namaken van karton en leren zo de namen en begrippen op een praktische manier kennen.

We gaan de eerste les nog niet sleutelen, dat komt de les daarna wel.

 

Doel

Na deze introductie kun je:

–   uitleggen waarvoor we machines gebruiken.

-  verschillende methoden noemen om machines aan te drijven

Oriënteren

Benodigdheden

Bij deze opdracht heb je nodig:

  • informatie en vragen uit deze opdracht

     

    Oriëntatie

    Machines maken ons werk makkelijker en aangenamer.

    Dankzij de grasmaaier bijvoorbeeld hoef je het gras niet met de hand te knippen.

    Een bulldozer en een tractor zijn ook machines. Met een bulldozer kun je heel snel veel zand verplaatsen. En met een tractor kun je allerlei landbouwwerktuigen laten werken.

    Thuis en op school gebruik je ook allerlei machines. We gaan nu bekijken welke machines we gebruiken en hoe deze aangedreven worden.

     

    Machines maken het ons gemakkelijk.

    Bij de oriëntatie hebben we al wat voorbeelden genoemd.

    Maar je kunt ook denken aan een mixer

    of aan een boormachine. Een opdracht

    hierover vind je bij de vragen.

     

    Machines aandrijven

    Machines aandrijven kan op verschillende manieren.

     

    Aandrijving door spierkracht

    Om machines in beweging te zetten, is energie nodig. Die energie kan uit verschillende bronnen komen. De spierkracht  van  mens  of  dier,  bijvoorbeeld.  In  de  figuur  zie  je  hiervan  een  voorbeeld.  Een  fiets  is  ook  een machine die werkt op spierkracht.

    Spierkracht is lekker goedkoop. Maar machines die werken op spierkracht hebben een groot nadeel. Zonder spierkracht werken ze niet meer. Denk maar aan je fiets. Als je moe bent, fiets je niet ver meer.

 

 

Ook de machine (waterpomp) rechts wordt door spierkracht aangedreven.

 

 

 

 

Aandrijving door waterkracht of windkracht

Een machine kan ook worden aangedreven door waterkracht. Kijk maar naar figuur . De watermolen is een machine die wordt aangedreven door de kracht van stromend water.

 

Een andere aandrijvingsmethode is windkracht. Denk maar aan een windmolen.

 

Aandrijving door water of wind is lekker goedkoop. Maar ook deze machines hebben een nadeel. Als het niet waait of het water niet stroomt, staan ze stil.

 

Aandrijving door de energie van de zon

Sommige machines worden aangedreven door zonne-energie.

De energie van de zon is ook goedkoop. Maar ’s nachts werkt de machine meestal niet.

De Nuna 4 (een auto op zonne-energie) heeft de World Solar Challenge in Australië gewonnen. Dit is de vierde overwinning al van het TU team uit Delft.

 

 

 

Aandrijving door motoren

Een motor kan ook energie leveren om een machine aan te drijven. Voorbeelden van motoren zijn:                          • een stoommachine;

                          • een verbrandingsmotor;

                          • een elektromotor.

 

Aandrijving door motoren heeft een groot voordeel. Motoren werken dag en nacht.

 

Maar motoren hebben ook een nadeel. Veel motoren werken door stoffen te verbranden. Daarbij ontstaan afvalstoffen die in het milieu terecht kunnen komen.

 

 

Elektromotoren

Veel machines worden aangedreven door een elektromotor. Bijvoorbeeld huishoudelijke apparaten zoals stofzuigers en mixers.

 

Een elektromotor werkt op elektriciteit. De elektriciteit levert de energie om de elektromotor aan te drijven. In figuur zie je de elektromotor van een mixer.

 

Bij  een  mixer  levert  elektriciteit  de  energie  om  de  elektromotor  aan  te  drijven.  De  elektromotor  brengt  de beweging over op andere onderdelen in de mixer. De beweging van de elektromotor levert de energie om de kloppers van de mixer te laten draaien.

 

Stroom

Een elektromotor werkt op stroom. Aan veel machines met een elektromotor zit een elektriciteitssnoer. Aan dit snoer zit een stekker en die stekker moet in een stopcontact. Zo krijgt de machine de elektriciteit.

Een  machine  met  een  elektromotor  is  handig  als  er  elektriciteit  aanwezig  is.  Bijvoorbeeld  in  huis  of  in  een werkplaats. Maar soms is er geen elektriciteit. Bijvoorbeeld buiten in een weiland of op een akker. Op zo’n plek heb je niks aan een machine die werkt op elektriciteit.

 

 

Batterijen

Soms krijgt een machine elektriciteit uit een batterij. Dat is handig, want dan werkt de machine ook zonder stopcontact. Maar meestal werkt de machine niet lang, want een batterij raakt op. Denk bijvoorbeeld maar eens aan een accuboormachine.

 

Verbrandingsmotoren

Veel machines worden aangedreven door een verbrandingsmotor. Denk maar aan auto’s, tractoren, vliegtuigen, boten enzovoort.

Een verbrandingsmotor verbrandt een brandstof. Benzine, diesel of stookolie zijn voorbeelden van een brandstof. De verbranding van de brandstof levert de energie om onderdelen in een machine in beweging te zetten. De beweging van dat draaiende onderdeel wordt vervolgens overgebracht op de andere onderdelen in de machine.

 

Zo zorgt de energie uit de verbrandingsmotor er bijvoorbeeld voor dat de wielen van een tractor gaan bewegen. Hoe een verbrandingsmotor werkt bekijken we straks.

Taak 2 etc.

Aan de slag!

Opdrachten

Beantwoord de volgende vragen.

 

  1. Waarom maken wij gebruik van machines?
    . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
    . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .

     

  2. Noem vijf manieren om een machine aan te drijven.
    1. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
    2. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
    3. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
    4. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
    5. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 
       
  3. De machine in de volgende figuur wordt aangedreven door de wind.
    1. Wat is het voordeel van deze manier van aandrijving?
      . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
    2. Wat is een nadeel?
      . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .

  4. De machine in de volgende figuur wordt aangedreven door de energie van de zon.
    1. Wat is het voordeel van deze manier
      van aandrijving?
      . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
    2. Wat is een nadeel?
      . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .  

 

  1. De machine in de volgende figuur wordt aangedreven door een verbrandingsmotor.
    1. Wat is het voordeel van deze manier
      van aandrijving?
      . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
    2. Wat is een nadeel?
      . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
       
  2. Elektromotoren
    1. Waar krijgt een elektromotor de energie vandaan om te werken?
      . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .  . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
    2. Noem een nadeel van machines met een elektromotor.
      . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
  3. Waarom werken huishoudelijke apparaten niet met een verbrandingsmotor?
    . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
  4. Wanneer kun je een elektromotor gebruiken, en wanneer niet?
    . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
  5. Waardoor wordt de energie geleverd om onderdelen in een machine in beweging te zetten bij een verbrandingsmotor?
    . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .

     

Opdracht motormodel

Benodigdheden

Bij deze opdracht heb je nodig:

  • werkblad met diverse onderdelen van de motor.
  • pc met printer
  • stuk karton van ongeveer 40 bij 50 cm
  • schaar
  • lijm
  • 3 grote splitpennen
  • liniaal

     

    Uitvoering

  1. Vergroot de afbeelding van de onderdelen ongeveer twee keer. LET OP dat je ze allemaal evenveel groter maakt, anders passen ze straks niet meer op elkaar!!!
  2. Print de onderdelen uit.

     

     

     
     

    Namen van de onderdelen:

    1.  
    2.  

    cilinderkop met bougie

    1.  

    carter met cilinder

     

  3. Knip de vijf onderdelen uit en plak ze op een stuk dik karton.
    LET OP: onderdeel 3 wordt aan de bovenkant van onderdeel 5 geplakt (er tegen aan)!!!
  4. Knip nu alle onderdelen opnieuw uit.
  5. Maak een gaatje bij A in onderdeel 4 en 5.
  6. Maak een gaatje bij B in onderdeel 2 en 4.
  7. Maak een gaatje bij C in onderdeel 2 en 1.
  8. Maak gleuf D in onderdeel 5.
  9. Verbind onderdeel 2B met onderdeel 4B met een splitpen.
  10. Verbind onderdeel 2A met onderdeel 5A met een splitpen.
  11. Verbind onderdeel 2C met onderdeel 1C in gleuf D met een splitpen.

    Je model van een verbrandingsmotor is nu klaar. Als je deze goed gemaakt hebt kun je de krukas ronddraaien waardoor de zuiger op en neer gaat bewegen.
    We zullen eerst de namen van de onderdelen eens op een rijtje zetten zodat we niet met nummers hoeven werken. Dat praat een stuk gemakkelijker.
    1. Zuiger met pistonpen (C)
    2. Drijfstang
    3. Cilinderkop met de bougie (G)
    4. Krukas
    5. Carter met de cilinder (E)

       
  12. Zet punt F in de bovenste stand 0°. De zuiger staat nu op het bovenste punt.
  13. Zet een streepje op de maatlijn bij de bovenkant van de zuiger.
  14. Draai de krukas nu een half rondje (180°) zodat de zuiger nu in het onderste punt staat. De beweging die de zuiger nu gemaakt heeft, heet een slag.
  15. Meet de afstand van de bovenkant van de zuiger tot de streep die je bij de bovenste stand van de zuiger gezet hebt. Dit is de slaglengte S van de zuiger.

    Ik meet S = . . . . . . . . .  cm en dit is . . . . . . . . millimeter.
     
  16. Draai de krukas nu zo snel mogelijk rond maar zorg dat de zuiger netjes in de cilinder blijft en dat je het karton niet verbuigt. Hoeveel slagen kan de cilinder maken in 15 seconden? . . . . . . . . . . . . . slagen.
    Dat zijn . . . . . . . . . . . . . . slagen in één minuut.

     

    Ruim de plek waar je hebt zitten knippen en plakken netjes op!!!
    Pak je gemaakte model en de papieren van de praktische opdracht.
    Vraag de docent of je naar lokaal Z9 naar de motoren kunt gaan.  

 

Sleutelen aan motoren

Doel

Na deze opdracht kun je:

- de onderdelen van een motor benoemen.

- beschrijven hoe een motor werkt.

- beschrijven hoe het komt dat een motor blijft draaien.

 

Uitvoering

Vraag de docent welk motorblok je kunt gebruiken voor de volgende opdracht.

 

We hebben het motorblok van . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . gebruikt.

 

Bekijk het aangewezen motorblok eens goed en draai de krukas een paar keer rond. Vergelijk de onderdelen van jullie kartonnen model en het echte motorblok.

Schrijf de namen en de functie van de onderdelen op in onderstaande tabel.

Gebruik daarvoor de nummers en letters die op jullie schaalmodel staan

 

onderdeel

naam

functie

1

 

 

2

 

 

3

 

 

4

 

 

5

 

 

E

 

 

G

 

 


Welke onderdelen zijn er anders in jullie motorblok als je het vergelijkt met jullie model?

. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .

. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
 

Nu weet je hoe de onderdelen in een motorblok bewegen. Je hebt de motor echter zelf met de hand gedraaid en dat gebeurt in de praktijk toch anders.

Leerlingmateriaal

Evalueren & reflecteren

Zelfevaluatie

Beantwoord de volgende vragen voor de evaluatie.

 

  1. Werkt jullie model zoals het hoort te werken? (liep de zuiger soepel op en neer, kwam deze wel eens vast te zitten, boog het karton wel eens krom, of iets anders?)
    . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
    . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
    . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
     
  2. Hoe ziet jullie model eruit, welke bewegingen kan hij maken?
    . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
    . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
    . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
     
  3. Beschrijf wat er in een echte motor gebeurt als (net als bij jullie model) de zuiger
    1 maal naar beneden en 1 maal naar boven gaat.
    . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
    . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
    . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
    . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
    . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
    . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
     
  4. Noem één ding dat je gemakkelijk vond aan de opdracht.
    . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
    . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
     
  5. Noem één ding dat je moeilijk vond aan de opdracht.
    . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
    . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
     
  6. Wat zou je de volgende keer anders doen?
    . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
    . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
     
  7. Vind je het onderdeel motoren leuk? Waarom wel/niet?
    . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
    . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .

Evaluatie door medeleerling / docent

Medeleerling      Naam:___________________________ Klas:______

 

3. Hoe werkt de leerling samen?

Beginner

Geoefend

Gevorderd

Expert

De leerling kan afstemmen met anderen

 

 

 

 

De leerling kan zich aanpassen aan de groep

 

 

 

 

De leerling kan feedback geven

 

 

 

 

De leerling kan terugkijken op de samenwerking

 

 

 

 

 

 

 

 

 

11. Hoe doet de leerling onderzoek?

Beginner

Geoefend

Gevorderd

Expert

De leerling kan stapsgewijs onderzoek doen

 

 

 

 

De leerling kan informatie zoeken

 

 

 

 

De leerling kan informatie selecteren en ordenen

 

 

 

 

De leerling kan de onderzoeksvraag beantwoorden in een kort verslag

 

 

 

 

 

 

 

Terugblik door medeleerling of docent

Beantwoord deze vraag als jullie de competenties ingevuld hebben.

Wat zijn volgens de medeleerling of docent aandachtpunten voor een volgende keer?

. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .

. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .

Begrippen

Docenten materiaal

 

Oplossingen werkblad opdracht 1 introductie:

  1. Machines maken ons werk makkelijker en aangenamer
  2. Noem vijf manieren om een machine aan te drijven.
    1. spierkracht
    2. waterkracht
    3. windkracht
    4. zonne-energie
    5. met een motor
  3. Wind aangedreven machine
    1. Voordeel: goedkoop, schone energie
    2. Nadeel: als het niet waait, staan ze stil
  4. Machine aangedreven door de energie van de zon
    1. Voordeel: energie van de zon is ook goedkoop en goed voor milieu
    2. Nadeel: ’s nachts werkt de machine meestal niet
  5. Machine aangedreven door een verbrandingsmotor
    1. Voordeel: Motoren kunnen dag en nacht werken.
    2. Nadeel: Veel motoren werken door stoffen te verbranden.
      Daarbij ontstaan afvalstoffen die in het milieu terecht kunnen komen.
  6. Elektromotoren
    1. elektriciteit levert de energie om de elektromotor aan te drijven
    2. Nadeel: Op een plek waar geen stopcontact is, heb je niks aan een machine die werkt op elektriciteit
  7. Bij een verbrandingsmotor ontstaan afvalstoffen (uitlaatgas) en dat wil je niet in huis. Kans op verstikking!!!
  8. Een elektromotor kun je gebruiken als er elektriciteit aanwezig is. Anders heb je een accu nodig (accuboormachine) of een verlengsnoer.
  9. Bij een verbrandingsmotor levert de verbranding van de brandstof de energie om onderdelen in een machine in beweging te zetten.
     

    Aandachtspunten opdracht 2 werkvoorbereiding:

  • Let op dat de leerlingen tijdens knippen en lijmen de tafels niet beschadigen of bekliederen. Een stevige onderlegger is aan te raden.
  • Sleuf D met een stanleymes en stalen liniaal/maatlat laten maken.
  • Gaten voor splitpennen zo maken dat de splitpen er in rond kan draaien.
  • Afstand meten bij punt 15 m.b.v. schaalverdeling op afbeelding.

    Aandachtspunten opdracht 3 Praktisch deel:

  • Geef de leerlingen een opengewerkt motorblok waar alle onderdelen duidelijk zichtbaar zijn. Let op dat lln de namen gebruiken die voor het schaalmodel gebruikt zijn (vaktal/technische termen).
  • Film is oud maar werking sinds 1890 onveranderd. Videoband terugspoelen!!!

          Z.O.Z.

    Oplossingen woordzoeker:

    1) Je weet nu hoe een verbrandingsmotor werkt.

     

    Antwoorden zelfbeoordeling:

  1. Reële Omschrijving van de werking van het door de groep gemaakte model van een verbrandingsmotor.
  2. Omschrijving hoe model er uitziet. De krukas kan draaien en de zuiger gaat op een neer. Dus een roterende en respectievelijk een rechtlijnige beweging.
  3. Omschrijving van de werking van een vierslagmotor:
    1. Zuiger gaat omlaag en zuigt een gasmengsel (benzine+lucht) aan.
    2. Zuiger gaat omhoog en perst het mengsel samen.
    3. Bougie vonkt en gasmengsel ontploft. De zuiger wordt daardoor naar beneden geduwd.
    4. De zuiger gaat omhoog en duwt de verbrande gassen uit de cilinder.
    5. Deze cyclus bestaat uit 4 slagen en heet daarom een vierslagmotor. Dit proces blijft zich continu herhalen.
  4. Omschrijving van een onderdeel wat de leerling gemakkelijk vond.
  5. Omschrijving van een onderdeel wat de leerling moeilijk vond.
  6. Uitleg wat de leerling volgende keer bij dezelfde opdracht anders zou doen.
  7. Uitleg waarom de leerling het onderdeel motoren wel/niet leuk vond.

     

     

    Competenties werkblad opdracht 5:

    Leerlingen beoordelen zichzelf en elkaar op samenwerking en de manier waarop ze onderzoek doen. Kijk dat dit reëel is ingevuld.

     

    Bij “Terugblik door medeleerling of docent” invullen hoe de leerling gefunctioneerd heeft en wat er volgende keer anders/beter kan.

Orientatie / verantwoording

Algemeen Doel:

 

Lesdoelen:

 

Tijdsplanning:

 

Gerelateerde eindtermen:

Code eindterm

Omschrijving eindtermen:

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Gerelateerde competenties:

 

Beslissen en activiteiten initiëren

 

Onderzoeken

 

Samenwerken en overleggen

 

Leren

 

Ethisch en integer handelen

 

Plannen en organiseren

 

Relatie bouwen en netwerken

 

Klantgerichtheid

 

Presenteren

 

Kwaliteit leveren

 

Formuleren en rapporteren

 

Instructies en procedures opvolgen

 

Vakdeskundigheid toepassen

 

Omgaan met veranderingen

 

Materialen en middelen inzetten

 

Met druk en tegenslag omgaan

 

Analyseren

 

Bedrijfsmatig handelen

 

 

Voorbereiding:

 

Benodigdheden:

 

Verloop van de les:

 

Start:

 

Opdrachten:

 

Afronding:

 

Evaluatiesuggesties:

 

Beroepswereld:

 

Antwoorden leerlingenblad 1.

Taak 1

Taak 2

Taak 3 etc

 

 

 

Competenties

Kern

Een kandidaat kan gebruik maken van de in de ‘kern’ genoemde kennis en vaardigheden in een

(gesimuleerde) uitvoerende beroepssituatie of een daarop voorbereidende scholing. De kennis en vaardigheden zijn gerangschikt in algemene kennis en vaardigheden en professionele vaardigheden. Kennis en vaardigheden worden samen met de persoonlijke eigenschappen ook wel aangeduid als ‘beroepscompetenties’. De kern omvat ook kennis en vaardigheden rond loopbaanoriëntatie en – ontwikkeling.

Kern

  1. Algemene kennis en vaardigheden
    1. de Nederlandse taal in opleidings- en beroepssituaties gebruiken;
    2. informatie op allerlei manieren overzichtelijk en efficiënt verzamelen, ordenen en weergeven;
    3. voor opleiding en beroep relevante berekeningen uitvoeren;
    4. offerte, calculatie en rekening opstellen en lezen;
    5. plannen en organiseren in een beroeps(opleiding)gerelateerde situatie;
    6. mondeling en schriftelijk rapporteren over de uitgevoerde werkzaamheden; onder meer over de planning, voorbereiding, proces en product;
    7. reflecteren op de eigen werkwijze en op de kwaliteit van het eigen werk;
    8. samenwerken en overleggen bij het uitvoeren van werkzaamheden;
    9. werkzaamheden volgens de voorschriften en op een veilige wijze uitvoeren;
    10. economisch bewust omgaan met materialen en middelen;
    11. professionele hulpmiddelen gebruiken en hun werking uitleggen;
    12. hygiënisch werken;
    13. milieubewust handelen;
    14. zich aan- en inpassen in een bedrijfscultuur;
    15. voldoen aan de algemene gedrags- en houdingseisen die gesteld worden aan werknemers in de branche;
    16. in een (gesimuleerde) beroepssituatie en stage in een bedrijf omgaan met verschillen op basis van culturele gebondenheid en geslacht.
  1. Professionele kennis en vaardigheden
    1. probleemoplossingsvaardigheden hanteren en op grond daarvan conclusies trekken en keuzes maken;
    2. eenvoudige onderzoeksactiviteiten verrichten en op grond daarvan beargumenteerde keuzes maken;
    3. mediawijs handelen: kritisch en bewust omgaan met (digitale) media;
    4. het begrip duurzaamheid (her)kennen, benoemen en toepassen. Op basis daarvan komen tot bewuste afwegingen en relaties leggen tussen milieu, mensen en werkprocessen in arbeid en beroep (people, planet en profit);
    5. ondernemende vaardigheden tonen: initiatief tonen, innoveren;
    6. de begrippen maatschappelijk verantwoord en maatschappelijk betrokken ondernemen (her)kennen, benoemen en toepassen bij producten en diensten;
    7. verschillen en overeenkomsten benoemen tussen profit en non/profit;

LOB

Loopbaanoriëntatie en –ontwikkeling

 

De kandidaat is in staat zijn eigen loopbaanontwikkeling vorm te geven. Hij doet dat door middel van reflectie op het eigen handelen en reflectie op ervaringen met een oriëntatie op een toekomstige opleiding en (loop)baan.

De kandidaat heeft de vaardigheid de eigen loopbaan vorm te geven door op systematische wijze om te gaan met ‘loopbaancompetenties’:

Wat kan ik het best en hoe weet ik dat? [kwaliteitenreflectie]

Waar ga en sta ik voor en waarom dan? [motievenreflectie]

Waar ben ik het meest op mijn plek en waarom daar? [werkexploratie]

Hoe bereik ik mijn doel en waarom zo? [loopbaansturing]

Wie kan mij helpen mijn doel te bereiken en waarom die mensen? [netwerken]

 

De kandidaat maakt zijn eigen loopbaanontwikkeling inzichtelijk voor zichzelf en voor anderen doormiddel van een ‘loopbaandossier’.

In een loopbaandossier is opgenomen welke activiteiten zijn uitgevoerd die hebben bijgedragen tot het

ontwikkelen van de ‘loopbaancompetenties’. In het loopbaandossier wordt beschreven bij een aantal uitgevoerde activiteiten:

de beoogde doelen;

de resultaten;

de evaluatie en een conclusie;

welke vervolgactiviteiten gepland zijn op basis van de opgedane ervaringen en de daarbij horende conclusies.

 

 

Leerjaar 1 en 2
Leerjaar 1 en 2
Leerjaar 3 en 4
Leerjaar 3 en 4

Eindtermen

5. Het groene machinepark Presentatie motoren

Inleiding, doel en benodigdheden

Inleiding

Bij deze opdracht gaan we verschillende soorten verbrandingsmotoren bekijken en waar we deze voor gebruiken. Met de werkvoorbereiding gaan jullie zelf in groepjes van 2 leerlingen een verbrandingsmotor onderzoeken.

 

Doel

Na deze introductie kun je:

–   uitleggen welke brandstoffen er zijn.

-  verschillende typen verbrandingsmotoren noemen.

 

Benodigdheden

Bij deze opdracht heb je nodig:

  • informatie en vragen uit deze opdracht

Oriënteren

Introductie

Oriëntatie

We kijken nog even kort terug op de vorige opdracht en breiden onze kennis van de  verbrandingsmotor verder uit.

 

Verbrandingsmotoren

De meeste voertuigen en machines hebben een verbrandingsmotor. Je vindt verbrandingsmotoren in auto’s, trekkers en brommers, maar ook in kettingzagen, grasmaaiers en andere machines. Een verbrandingsmotor zet brandstof om in kracht en beweging. Hoe dat precies in zijn werk ging hebben jullie bij de eerste opdracht gezien in de film.

 

Brandstoffen

Er bestaan verschillende soorten brandstof voor een verbrandingsmotor. Er is benzine, gas (LPG), diesel, kerosine, alcohol en methanol. Bedenk samen eens welke van deze je allemaal bij een tankstation kunt tanken.

De brandstof wordt in de cilinder verbrandt. Bij de verbranding komt warmte vrij. Omdat warmte uitzet, neemt de druk in de cilinder explosief toe. Hierdoor wordt de zuiger in de cilinder naar buiten geduwd. Een drijfstang en een krukas zet de op- en neergaande beweging van de zuiger om in een ronddraaiende beweging. Deze beweging kan weer worden overgebracht op bijvoorbeeld een tandwiel, een versnellingsbak of een pomp.  

 

 

De slag

De beweging van de zuiger noem je de slag. Eén slag komt overeen met 180 graden verdraaiing van de krukas. Dus om de krukas één keer volledig rond te laten draaien (360 graden) zijn twee slagen van de zuiger nodig.

 

De afstand tussen het bovenste punt van de zuiger (1) en het onderste punt van de zuiger (2) heet de slag en wordt wel afgekort met de letter S. De slaglengte is de afstand die de zuiger aflegt tussen die twee punten.

 

Dode punten

Als een zuiger helemaal boven in de cilinder staat, is de snelheid van de zuiger 0 (nul). Dit punt noem je ‘een dood punt’. Om naar beneden te gaan, moet de zuiger gaan bewegen. Een ontploffing zet de zuiger in beweging.

Helemaal onder in de cilinder is er nog een dood punt. Ook daar staat de zuiger even stil voordat hij weer naar boven gaat.


Als de zuiger zich bovenin de cilinder bevindt, heet dit het Bovenste Dode Punt.

Als de zuiger zich onderin de cilinder bevindt, heet dit het Onderste Dode Punt.

 

In de techniek worden deze dode punten afgekort tot:

•        B.D.P. (Bovenste Dode Punt);

•        O.D.P. (Onderste Dode Punt).

 

Een ontploffing zet de zuiger in beweging als deze in het B.D.P. staat. In het O.D.P. moet de zuiger ook opnieuw gaan bewegen. Maar dat valt niet mee. De zuiger beweegt niet vanzelf omhoog. En een ontploffing helpt niet, want de kracht van de ontploffing kan de zuiger alleen naar beneden drukken.

 

Om dit probleem op te lossen is het vliegwiel bedacht.

 

Een vliegwiel is een zwaar wiel (ronde stalen schijf). Het zit vast op de krukas. Het vliegwiel is zo zwaar dat het vanzelf een stukje doordraait. Als je het voorwiel van je fiets optilt en het wiel draait, blijft dit ook een tijdje doordraaien. Bij het vliegwiel gebeurt precies hetzelfde. Daardoor draait de krukas ook mee. Hierdoor wordt de zuiger in de cilinder weer omhoog gedrukt. Het vliegwiel slingert de zuiger dus weer omhoog.

 

 

Het vliegwiel helpt de motor over de dode punten heen.

Type verbrandingsmotoren

Typen verbrandingsmotoren

Je kunt twee typen verbrandingsmotoren van elkaar onderscheiden. Verbrandingsmotoren verdelen we in twee groepen:

•        dieselmotoren;

•        mengselmotoren.

 

Beide groepen motoren werken dankzij de verbranding van een brandstof. Een dieselmotor gebruikt diesel als brandstof.

Een mengselmotor gebruikt een gasvormig mengsel van benzine en lucht. Een automotor is een mengselmotor.

 

In beide motoren wordt de brandstof tot ontploffing gebracht. En in beide motoren verplaatst de explosie een zuiger. Toch werken de motoren niet helemaal op dezelfde manier. De dieselmotor bespreken we een aantal lessen verder als we de mengselmotor helemaal behandeld hebben.

 

Kenmerken van een mengselmotor

Bij een mengselmotor wordt eerst benzine met lucht gemengd. Dat gebeurt meestal in de carburateur. Dat mengsel wordt in de motor ‘gepompt’. Daar wordt het tot ontploffing gebracht.

 

Een mengselmotor heeft een bougie. De bougie zorgt voor een vonkje. Door het vonkje ontploft het mengsel van benzine en lucht. In de afbeelding hieronder zie je hoe het werkt.

 

                                      Mengselmotor met bougie

 

Beantwoord de vragen van bijlage 1

4-slag motor kleppen en slagen

De 4-slagmotor

 

In de afbeelding hierboven zie je het motorblok van een mengselmotor.

Een motorblok bestaat uit een carter, een cilinderblok, en een cilinderkop.

Tussen het carter en het cilinderblok zit een pakking. Dat is een dun laagje dat ervoor zorgt dat er geen olie uit het motorblok kan. Tussen de cilinderkop en het cilinderblok zit ook een pakking.

 

 

Deze motor is een viercilindermotor. Dat zie je aan het aantal bougiekabels. Elke bougie krijgt stroom door een eigen bougiekabel. In elke cilinder van de motor zit een bougie. Je ziet vier bougiekabels. Er zitten dus vier cilinders met vier bougies in deze motor.

 

Kleppen

In een 4-slagmotor maakt elke cilinder vier verschillende slagen. Daarom heet de motor een 4-slagmotor. Een auto en een tractor hebben meestal een 4-slagmotor.

 

Elke cilinder van 4-slagmotor heeft twee kleppen:

•        een inlaatklep;

•        een uitlaatklep.

 

Dankzij de inlaatkleppen kan het brandstofmengsel in de cilinder komen. En dankzij de uitlaatklep kunnen de afvalstoffen uit de cilinder weg. De kleppen zijn nooit tegelijk open. In de afbeelding rechts zie je de kleppen zitten. Aan deze kleppen herken je de 4-slagmotor. Een 2-slagmotor heeft zulke kleppen niet.

 

Let op: Een 4-slagmotor heeft niet persé vier cilinders.

 

Zo werkt een 4-slagmotor

Een zuiger van een 4-slagmotor maakt vier slagen:

  1. inlaatslag;
  2. compressieslag;
  3. arbeidsslag
  4. uitlaatslag

Door deze vier slagen draait de krukas van de motor 2 keer rond (720°).

1. de Inlaatslag.

Bij de inlaatslag beweegt de zuiger naar beneden. Dat komt doordat de krukas de zuiger naar beneden trekt. Zo ontstaat er een onderdruk in de cilinder. Doordat de inlaatklep open staat, stroomt er een brandstofmengsel in de cilinder.

De uitlaatklep is gesloten. Zie afbeelding hieronder.

 

2. de Compressieslag

De krukas draait verder en drukt de zuiger weer omhoog. De inlaatklep en de uitlaatklep zijn dicht en het mengsel kan dus niet weg. Doordat de zuiger naar boven gaat, wordt het brandstofmengsel samengeperst.

Dit noem je de compressieslag. Compressie betekent ‘samenpersing’. In de afbeelding hieronder zie je de compressieslag.

 

Ezelsbruggetje: een compressor gebruik je om de banden van een auto op te pompen. Daar heb je veel druk voor nodig. De lucht in de autoband wordt dan samengeperst.

 

3. de Werkslag of Arbeidsslag

Als de zuiger weer boven in de cilinder is, geeft de bougie een vonk af. Hierdoor explodeert het brandstofmengsel.

Door de explosie neemt de druk boven de zuiger explosief toe en drukt de zuiger krachtig naar beneden. De krukas krijgt daardoor een extra zetje. Tijdens deze slag doet de zuiger zijn echte werk: het aandrijven van de krukas. Daarom noem je deze slag de werkslag of de arbeidsslag. Zie afbeelding hieronder.

 

Ezelsbruggetje: Als je op de pedaal van je fiets duwt, verricht je arbeid om vooruit te komen. De zuiger doet dus hetzelfde als jouw voet op de trapper.

 

4. de Uitlaatslag

Omdat de krukas draait, gaat de zuiger daarna weer omhoog. De uitlaatklep van de cilinder gaat open en de inlaatklep blijft dicht. De zuiger duwt de afvalstoffen van de explosie nu uit de cilinder. De verbrande gassen gaan nu naar door de uitlaat naar buiten. Deze slag heet de uitlaatslag.

 

Na de uitlaatslag begint weer een nieuwe inlaatslag, enz.

 

Een 4-slagmotor maakt dus vier hele slagen om zijn werk te doen: het aandrijven van de krukas. Dit blijft zich herhalen totdat de motor uitgezet wordt.

 

Bij die vier slagen draait de krukas twee keer rond. Eén keer dankzij de explosie van het brandstofmengsel. En één keer op eigen kracht (door het vliegwiel).

 

Extra informatie

Als je nog twijfelt over jouw kennis van de viertaktmotor, kun je dit ook op diverse websites bekijken. Enkele goede sites zijn:

Viertaktmotor:         http://nl.wikipedia.org/wiki/Viertaktmotor

  (in het Engels)        http://www.keveney.com/otto.html

Verbrandingsmotor: http://nl.wikipedia.org/wiki/Verbrandingsmotor

Tweetaktmotor:        http://nl.wikipedia.org/wiki/Tweetaktmotor

Dieselmotor:             http://www.autoweetjes.com/werking-dieselmotoren.html

Motoronderdelen benoemen ( je kunt in de linker kolom op onderwerp zoeken): http://teaching4u.nl/paginas/technieksite/AT-blad.htm

 

Bij de meeste sites kun je de afbeeldingen vergroten om ze beter te bekijken. Je zou de afbeeldingen ook kunnen gebruiken voor jullie presentatie. Eventueel de animaties of filmpjes in een PowerPoint presentatie verwerken.

Leerlingmateriaal

Opdracht verbrandingsmotoren

Onderzoek motor

Onderzoek jullie motorblok

Jullie hebben de voorgaande bladzijden bestudeerd over de werking van een viertaktmotor. Nu gaan jullie samen met de docent een motor uitzoeken in lokaal Z9. Van deze motor gaan jullie de onderdelen en de werking bestuderen. Dat kunnen jullie doen door informatie op te zoeken in een handleiding of op internet.

 

Enkele voorbeelden wat jullie kunnen onderzoeken zijn:

  • Maak aantekeningen en eventueel foto’s over de werking van het motorblok.
  • Op welke plaats zitten de onderdelen en waar dienen ze voor.
    Zoek bijvoorbeeld zoveel mogelijk van de volgende onderdelen op: aftapplug − bougie − carter − cilinderblok − cilinderkop − drijfstang − inlaatklep − klepstoter − klepveer − krukas − nokkenas − olie − pakking − peilstok − uitlaatklep − zuiger – vliegwiel.
  • Bekijk welke kant de motor op moet draaien met behulp van de volgorde van de vier slagen (met de klok mee of tegen de wijzers van de klok in).
  • Hoeveel toeren mag de motor maken? Hoeveel vermogen heeft de motor (Pk/Kw)?
  • Welke brandstof gebruikt jullie motor?
  • Waar wordt de motor voor gebruikt?
  • Hoeveel cilinders heeft de motor?
  • Meet de slaglengte op en de diameter van de zuiger. Misschien kun je wel de cilinderinhoud berekenen?
  • Welke onderdelen bewegen er allemaal als je de krukas draait?
  • Hoeveel kleppen en bougies heeft de motor?
  • enzovoorts………………….

Voorbereiden presentatie

Werkvoorbereiding

Doel

Na deze opdracht kun je:
- de eigenschappen en kenmerken van een verbrandingsmotor beschrijven.

- onderdelen kennen en herkennen.

- vertellen waar de onderdelen voor dienen.
 

Benodigdheden

Bij deze opdracht heb je nodig:

  • een motorblok;
  • computer met internet en printer;
  • groot vel tekenpapier;
  • tekenmaterialen;
  • schaar;
  • lijm;
  • eventueel een digitale camera, een beamer en een scherm.

     

    Uitvoering

    Jullie bestuderen als tweetal de viertaktmotor. Daarna zoeken jullie samen met de docent een motor uit in lokaal Z9. Van deze motor gaan jullie de onderdelen en de werking bestuderen. Dat kunnen jullie doen door informatie op te zoeken in een handleiding of op internet. Met deze gegevens maken jullie een presentatie over de werking van die motor. Deze presenteren we dan aan de rest van de groep. De presentatie moet minimaal 5 en mag maximaal 8 minuten duren.

Planning

Planning

  1. Hoeveel minuten hebben jullie voor dit gedeelte van de opdracht? . . . . . . .  . . . . . . min.
  2. Welke materialen en/of gereedschappen hebben jullie nodig?
    . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
     
  3. Gebruik de tabel om een stappenplan te maken. Laat duidelijk zien wie wat gaat doen.

     

Opdracht

Naam:

Naam:

Tijd min.

Werkvoorbereiding maken

 

 

 

Bestuderen 4-slagmotor

 

 

 

Extra informatie internet

 

 

 

Onderzoeken motorblok

 

 

 

Presentatie maken

 

 

 

Welke materialen reserveren

 

 

 

 

  1. Welke eisen stellen jullie aan jullie werk?
    . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
     
  2. Is jullie werkvoorbereiding goedgekeurd? Zo ja, voer dan de opdracht uit.

Presentatie maken

Werkwijze presentatie maken

Presentatie maken

Verwerk de door jullie gevonden informatie in een presentatie. Dit mag een collage op een groot vel papier zijn maar ook een powerpointpresentatie. Bedenk bij de laatste dat jullie ook een computer, een beamer en een scherm nodig hebben. Overleg met de docent waar en hoe jullie gaan presenteren. Houd rekening met de tijd die jullie hebben!!!

Tips pps: https://livelink.groenkennisnet.nl/livelink/factsheet.do?request=download.factsheet&id=74310377&format=html

 

Tips voor collage:

  1. Verdeel met een potlood een groot vel tekenpapier in een aantal vakken. Elk vak gaat over een bepaald onderwerp.
  2. Schrijf de namen van de onderwerpen in de vakken. De onderwerpen zouden bijvoorbeeld kunnen zijn: Het principe van de motor, de slag, de onderdelen, enz.
  3. Plak de plaatjes in het deel waar ze bij horen. Laat genoeg ruimte tussen de plaatjes om er iets bij te kunnen schrijven.
  4. Noteer bij de plaatjes met korte zinnen wat erop te zien is en hoe de onderdelen werken. Gebruik pijltjes om alles goed duidelijk te maken.

Presenteren

Uitvoering

Overleg met de docent waar en hoe jullie presenteren.

 

Geef met de collage of powerpointpresentatie een presentatie voor jullie klasgenoten over de verbrandingsmotor. Hierin moeten jullie iets vertellen over de door jullie onderzochte motor. De presentatie mag maximaal 8 minuten duren. Na afloop mogen de klasgenoten vragen stellen.

 

We hebben het motorblok van . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . gebruikt.

Vertel eventueel aan de hand van het door jullie gekozen motorblok, wat jullie onderzocht hebben. Waar de moeilijkheden zaten en wat jullie gemakkelijk vonden.

 

Wees stil tijdens de presentatie van anderen en luister aandachtig. Je zou zelf ook graag willen dat het stil was als je zelf aan de beurt bent met presenteren.

Let met de presentatie onder andere op de volgende zaken:

 

prestentatie

 

 

 

Inhoud

G

V

O

Titel

 

 

 

Goede opbouw van het verhaal

 

 

 

Is het verhaal goed onderbouwd met theoretische kennis?

 

 

 

Wordt er een samenvatting gegeven?

 

 

 

Worden juiste conclusies getrokken?

 

 

 

 

 

 

 

Presentatie

G

V

O

Er is contact met het publiek

 

 

 

Het is goed te verstaan wat er gezegd wordt.

 

 

 

De uitleg is helder.

 

 

 

Het tempo is niet te hoog.

 

 

 

Er wordt niet voorgelezen.

 

 

 

Houding tijdens de presentatie.

 

 

 

 

De beoordeling staat in de laatste kolommen:

G = goed, V = voldoende en O = onvoldoende.

Evalueren & reflecteren

Zelfbeoordeling

Beantwoord de volgende vragen voor de evaluatie.

 

  1. Heb je de planning helemaal opgevolgd? Waarom wel/niet?
    . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
    . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
     
  2. Wat zou je nog aan je planning kunnen verbeteren?
    . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
    . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
     
  3. Noem één ding dat je gemakkelijk vond aan de opdracht.
    . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
    . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
     
  4. Noem één ding dat je moeilijk vond aan de opdracht.
    . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
    . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
     
  5. Wat zou je de volgende keer anders doen?
    . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
    . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
     
  6. Vind je het onderdeel motoren leuk? Waarom wel/niet?
    . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
    . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .

Competenties leerling / medeleerling

Leerling zelf

 

2. Hoe neem ik initiatief en beslissingen?

Beginner

Geoefend

Gevorderd

Expert

Ik breng ideeën in

 

 

 

 

Ik kom op voor zichzelf

 

 

 

 

Ik kan besluiten nemen

 

 

 

 

Ik kan mogelijkheden afwegen

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

6. Hoe presenteer ik voor een groep?

Beginner

Geoefend

Gevorderd

Expert

Ik kan de presentatie opbouwen

 

 

 

 

Ik kan oogcontact houden en zijn stem gebruiken

 

 

 

 

Ik kan materialen en hulpmiddelen gebruiken

 

 

 

 

Ik kan afstemmen op de groep

 

 

 

 

 

Medeleerling

 

2. Hoe neemt de leerling initiatief en beslissingen?

Beginner

Geoefend

Gevorderd

Expert

De leerling brengt ideeën in

 

 

 

 

De leerling komt op voor zichzelf

 

 

 

 

De leerling kan besluiten nemen

 

 

 

 

De leerling kan mogelijkheden afwegen

 

 

 

 

 

 

 

 

 

6. Hoe presenteert de leerling voor een groep?

Beginner

Geoefend

Gevorderd

Expert

De leerling kan de presentatie opbouwen

 

 

 

 

De leerling kan oogcontact houden en zijnstem gebruiken

 

 

 

 

De leerling kan materialen en hulpmiddelen gebruiken

 

 

 

 

De leerling kan afstemmen op de groep

 

 

 

 

 

 

Terugblik door medeleerling of docent

Beantwoord deze vraag als jullie de competenties ingevuld hebben.

Wat zijn volgens de medeleerling of docent aandachtpunten voor een volgende keer?

. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .

. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .

Orientatie / verantwoording

Algemeen Doel:

 

Lesdoelen:

 

Tijdsplanning:

 

Gerelateerde eindtermen:

Code eindterm

Omschrijving eindtermen:

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Gerelateerde competenties:

 

Beslissen en activiteiten initiëren

 

Onderzoeken

 

Samenwerken en overleggen

 

Leren

 

Ethisch en integer handelen

 

Plannen en organiseren

 

Relatie bouwen en netwerken

 

Klantgerichtheid

 

Presenteren

 

Kwaliteit leveren

 

Formuleren en rapporteren

 

Instructies en procedures opvolgen

 

Vakdeskundigheid toepassen

 

Omgaan met veranderingen

 

Materialen en middelen inzetten

 

Met druk en tegenslag omgaan

 

Analyseren

 

Bedrijfsmatig handelen

 

 

Voorbereiding:

 

Benodigdheden:

 

Verloop van de les:

 

Start:

 

Opdrachten:

 

Afronding:

 

Evaluatiesuggesties:

 

Beroepswereld:

 

Antwoorden leerlingenblad 1.

Taak 1

Taak 2

Taak 3 etc

 

 

 

Kern

Een kandidaat kan gebruik maken van de in de ‘kern’ genoemde kennis en vaardigheden in een

(gesimuleerde) uitvoerende beroepssituatie of een daarop voorbereidende scholing. De kennis en vaardigheden zijn gerangschikt in algemene kennis en vaardigheden en professionele vaardigheden. Kennis en vaardigheden worden samen met de persoonlijke eigenschappen ook wel aangeduid als ‘beroepscompetenties’. De kern omvat ook kennis en vaardigheden rond loopbaanoriëntatie en – ontwikkeling.

Kern

  1. Algemene kennis en vaardigheden
    1. de Nederlandse taal in opleidings- en beroepssituaties gebruiken;
    2. informatie op allerlei manieren overzichtelijk en efficiënt verzamelen, ordenen en weergeven;
    3. voor opleiding en beroep relevante berekeningen uitvoeren;
    4. offerte, calculatie en rekening opstellen en lezen;
    5. plannen en organiseren in een beroeps(opleiding)gerelateerde situatie;
    6. mondeling en schriftelijk rapporteren over de uitgevoerde werkzaamheden; onder meer over de planning, voorbereiding, proces en product;
    7. reflecteren op de eigen werkwijze en op de kwaliteit van het eigen werk;
    8. samenwerken en overleggen bij het uitvoeren van werkzaamheden;
    9. werkzaamheden volgens de voorschriften en op een veilige wijze uitvoeren;
    10. economisch bewust omgaan met materialen en middelen;
    11. professionele hulpmiddelen gebruiken en hun werking uitleggen;
    12. hygiënisch werken;
    13. milieubewust handelen;
    14. zich aan- en inpassen in een bedrijfscultuur;
    15. voldoen aan de algemene gedrags- en houdingseisen die gesteld worden aan werknemers in de branche;
    16. in een (gesimuleerde) beroepssituatie en stage in een bedrijf omgaan met verschillen op basis van culturele gebondenheid en geslacht.
  1. Professionele kennis en vaardigheden
    1. probleemoplossingsvaardigheden hanteren en op grond daarvan conclusies trekken en keuzes maken;
    2. eenvoudige onderzoeksactiviteiten verrichten en op grond daarvan beargumenteerde keuzes maken;
    3. mediawijs handelen: kritisch en bewust omgaan met (digitale) media;
    4. het begrip duurzaamheid (her)kennen, benoemen en toepassen. Op basis daarvan komen tot bewuste afwegingen en relaties leggen tussen milieu, mensen en werkprocessen in arbeid en beroep (people, planet en profit);
    5. ondernemende vaardigheden tonen: initiatief tonen, innoveren;
    6. de begrippen maatschappelijk verantwoord en maatschappelijk betrokken ondernemen (her)kennen, benoemen en toepassen bij producten en diensten;
    7. verschillen en overeenkomsten benoemen tussen profit en non/profit;

Docenten materiaal

Begrippen

LOB

Loopbaanoriëntatie en –ontwikkeling

 

De kandidaat is in staat zijn eigen loopbaanontwikkeling vorm te geven. Hij doet dat door middel van reflectie op het eigen handelen en reflectie op ervaringen met een oriëntatie op een toekomstige opleiding en (loop)baan.

De kandidaat heeft de vaardigheid de eigen loopbaan vorm te geven door op systematische wijze om te gaan met ‘loopbaancompetenties’:

Wat kan ik het best en hoe weet ik dat? [kwaliteitenreflectie]

Waar ga en sta ik voor en waarom dan? [motievenreflectie]

Waar ben ik het meest op mijn plek en waarom daar? [werkexploratie]

Hoe bereik ik mijn doel en waarom zo? [loopbaansturing]

Wie kan mij helpen mijn doel te bereiken en waarom die mensen? [netwerken]

 

De kandidaat maakt zijn eigen loopbaanontwikkeling inzichtelijk voor zichzelf en voor anderen doormiddel van een ‘loopbaandossier’.

In een loopbaandossier is opgenomen welke activiteiten zijn uitgevoerd die hebben bijgedragen tot het

ontwikkelen van de ‘loopbaancompetenties’. In het loopbaandossier wordt beschreven bij een aantal uitgevoerde activiteiten:

de beoogde doelen;

de resultaten;

de evaluatie en een conclusie;

welke vervolgactiviteiten gepland zijn op basis van de opgedane ervaringen en de daarbij horende conclusies.

 

 

Leerjaar 1 en 2
Leerjaar 1 en 2
Leerjaar 3 en 4
Leerjaar 3 en 4

Eindtermen

 

[Geef de titel van het document op]

[Geef de titel van het document op]

 [relais]

[Geef de titel van het document op]

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Deel 4        theorie opdracht  

 

relais

 

Inhoud.

 

1.  Toepassing van een relais

 

2.  Wat is een relais.

 

3.  Aansluiting van een relais

 

4.  Tekenschema aansluiting claxon op relais

 

5.  Berekening elektriciteit.

 

 

 

 

 

 

Theorie opdracht  Relais.

 

Introductie.

 

Relais

Een relais is in feite een op afstand bediende schakelaar.

Een relais bestaat uit maak en of verbreekcontact, die bediend worden door een elektromagneet.

Relais worden ingebouwd in auto's voor bediening van verschillende onderdelen

zoals:  - claxon

           - verlichting voor- en achterlampen

           - brandstofpomprelais

           - overspanningrelais, die voorkomen dat er een te hoge spanning wordt

              doorgestuurd naar gevoelige elektrische apparatuur in de auto.

 

 

                

 

Wat is een relais?

 

Een relais is in feite een op afstand bediende schakelaar.

Een relais bestaat uit een maak-  en of verbreek contact die bediend wordt door een elektromagneet.

Op de foto zie je een opengewerkt relais

 

Een relais wordt toegepast in auto's.

Voor de verlichting voor de claxon en andere elektronische besturingen.

Het is klein en kan overal geplaatst worden.

 

Een relais is een maak contact, dat wil zeggen, dat er een verbinding wordt gemaakt indien er spanning op de   spoelcontacten staat.

 

 

    schema relais

 

De aansluitingen lopen via een vast patroon.

De spoelcontacten zijn 85 en 86.

De stroom loopt van 85 (+ pool ) naar 86(- pool)

De contacten bij een maak schakelaar zijn altijd 30 en 87

 

De aansluiting op de + pool (voeding)van de accu op het relais is rechtstreeks of via een zekering op 30

 

87A is een rust contact

De schakelaar wordt aangesloten op 85

De claxon wordt aangesloten op de 87.

 

 

 

 

Dit is een relais met een ingebouwde zekering.

Het schema staat op het relais

De zekering wordt aangegeven met 

Dit relais wordt gebruikt om gevoelige apparatuur  te beschermen tegen te hoge piek spanningen.

Bij een te hoge spanning smelt de zekering en wordt de stroomtoevoer onderbroken.

 

 

 

 

 

In het onderstaande schema is een opstelling getekend voor de aansluiting van een claxon getekend.

 

Het schema is niet af.

Kun jij de claxon aansluiten via het relais met de tekst die op de vorige bladzijde staat ?

 

Teken de + draden rood

Teken de - draden blauw

Teken alleen rechte lijnen voor een overzichtelijk schema.

 

 

 

Indien je een zekering moet plaatsen in dit schema, waar plaats jij die dan.    Teken dit in het schema  ( symbool zekering)

 

 

 

Berekeningen elektriciteit.

 

Voor het berekenen van het vermogen, spanning of ampères wordt gebruik gemaakt van de formule

 

  P = U x I

 

P = het vermogen uitgedrukt in Watt

U = de spanning uitgedrukt in Volt

I = de stroomsterkte uitgedrukt in ampère.

 

 

 

 

 

Als er in een formule 2 eenheden gegeven zijn kun je de 3e uitrekenen.

Voorbeelden.

Een friteuse heeft een vermogen van 2200 Watt

De spanning is 220 Volt ?

Bereken de stroomsterkte

 

P = U x I

2200 = 220 x I

I = 2200 : 220 = 10 ampère.

 

Een accu van 12 Volt wordt gebruikt om een claxon aan te sluiten.

De stoomsterkte is 1,8 ampère

Bereken het vermogen van de claxon

 

P = U x I   

P= 12 x 1,8   

P = 21,6 Watt.

 

Een lamp heeft een vermogen van 100 Watt.

De stroomsterkte is 8,9 ampère

Welke spanning heb je nodig om de lamp te kunnen laten branden

 

P = U x I   

100 = U x 7,9   

U=  100 : 7,9 =  11,3 V

Bereken de volgende opgaven.

 

Een waterkoker heeft een vermogen van 2010 Watt

De spanning is 220 Volt ?

Bereken de stroomsterkte ?

 

.....................................................................................

 

....................................................................................

 

....................................................................................

 

...................................................................................

 

 

 

 

 

De spanning voor een wasmachine is 220 Volt.

De stoomsterkte is 4,5 ampère

Bereken het vermogen van de wasmachine.

 

.....................................................................................

 

....................................................................................

 

....................................................................................

 

...................................................................................

 

 

Een stofzuiger heeft een vermogen van 900 Watt.

De stroomsterkte is 8,9 ampère

Welke spanning heb je minimaal nodig om de stofzuiger te kunnen gebruiken

 

.....................................................................................

 

....................................................................................

 

....................................................................................

 

...................................................................................

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Module 5 praktijkopdracht aansluiting autolamp met relais

Veiligheidssymbolen

Veiligheidssymbolen

HGM veilig werken

Machines

Goede machines kiezen

Bedrijfsklaar maken machines

Startklaar maken van de machines

Machines opbergen na gebruik

Periodiek onderhoud