Docenten materiaal

 

Oplossingen werkblad opdracht 1 introductie:

  1. Machines maken ons werk makkelijker en aangenamer
  2. Noem vijf manieren om een machine aan te drijven.
    1. spierkracht
    2. waterkracht
    3. windkracht
    4. zonne-energie
    5. met een motor
  3. Wind aangedreven machine
    1. Voordeel: goedkoop, schone energie
    2. Nadeel: als het niet waait, staan ze stil
  4. Machine aangedreven door de energie van de zon
    1. Voordeel: energie van de zon is ook goedkoop en goed voor milieu
    2. Nadeel: ’s nachts werkt de machine meestal niet
  5. Machine aangedreven door een verbrandingsmotor
    1. Voordeel: Motoren kunnen dag en nacht werken.
    2. Nadeel: Veel motoren werken door stoffen te verbranden.
      Daarbij ontstaan afvalstoffen die in het milieu terecht kunnen komen.
  6. Elektromotoren
    1. elektriciteit levert de energie om de elektromotor aan te drijven
    2. Nadeel: Op een plek waar geen stopcontact is, heb je niks aan een machine die werkt op elektriciteit
  7. Bij een verbrandingsmotor ontstaan afvalstoffen (uitlaatgas) en dat wil je niet in huis. Kans op verstikking!!!
  8. Een elektromotor kun je gebruiken als er elektriciteit aanwezig is. Anders heb je een accu nodig (accuboormachine) of een verlengsnoer.
  9. Bij een verbrandingsmotor levert de verbranding van de brandstof de energie om onderdelen in een machine in beweging te zetten.
     

    Aandachtspunten opdracht 2 werkvoorbereiding:

  1. Reële Omschrijving van de werking van het door de groep gemaakte model van een verbrandingsmotor.
  2. Omschrijving hoe model er uitziet. De krukas kan draaien en de zuiger gaat op een neer. Dus een roterende en respectievelijk een rechtlijnige beweging.
  3. Omschrijving van de werking van een vierslagmotor:
    1. Zuiger gaat omlaag en zuigt een gasmengsel (benzine+lucht) aan.
    2. Zuiger gaat omhoog en perst het mengsel samen.
    3. Bougie vonkt en gasmengsel ontploft. De zuiger wordt daardoor naar beneden geduwd.
    4. De zuiger gaat omhoog en duwt de verbrande gassen uit de cilinder.
    5. Deze cyclus bestaat uit 4 slagen en heet daarom een vierslagmotor. Dit proces blijft zich continu herhalen.
  4. Omschrijving van een onderdeel wat de leerling gemakkelijk vond.
  5. Omschrijving van een onderdeel wat de leerling moeilijk vond.
  6. Uitleg wat de leerling volgende keer bij dezelfde opdracht anders zou doen.
  7. Uitleg waarom de leerling het onderdeel motoren wel/niet leuk vond.

     

     

    Competenties werkblad opdracht 5:

    Leerlingen beoordelen zichzelf en elkaar op samenwerking en de manier waarop ze onderzoek doen. Kijk dat dit reëel is ingevuld.

     

    Bij “Terugblik door medeleerling of docent” invullen hoe de leerling gefunctioneerd heeft en wat er volgende keer anders/beter kan.

Orientatie / verantwoording

Algemeen Doel:

 

Lesdoelen:

 

Tijdsplanning:

 

Gerelateerde eindtermen:

Code eindterm

Omschrijving eindtermen:

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Gerelateerde competenties:

 

Beslissen en activiteiten initiëren

 

Onderzoeken

 

Samenwerken en overleggen

 

Leren

 

Ethisch en integer handelen

 

Plannen en organiseren

 

Relatie bouwen en netwerken

 

Klantgerichtheid

 

Presenteren

 

Kwaliteit leveren

 

Formuleren en rapporteren

 

Instructies en procedures opvolgen

 

Vakdeskundigheid toepassen

 

Omgaan met veranderingen

 

Materialen en middelen inzetten

 

Met druk en tegenslag omgaan

 

Analyseren

 

Bedrijfsmatig handelen

 

 

Voorbereiding:

 

Benodigdheden:

 

Verloop van de les:

 

Start:

 

Opdrachten:

 

Afronding:

 

Evaluatiesuggesties:

 

Beroepswereld:

 

Antwoorden leerlingenblad 1.

Taak 1

Taak 2

Taak 3 etc

 

 

 

Competenties

Kern

Een kandidaat kan gebruik maken van de in de ‘kern’ genoemde kennis en vaardigheden in een

(gesimuleerde) uitvoerende beroepssituatie of een daarop voorbereidende scholing. De kennis en vaardigheden zijn gerangschikt in algemene kennis en vaardigheden en professionele vaardigheden. Kennis en vaardigheden worden samen met de persoonlijke eigenschappen ook wel aangeduid als ‘beroepscompetenties’. De kern omvat ook kennis en vaardigheden rond loopbaanoriëntatie en – ontwikkeling.

Kern

  1. Algemene kennis en vaardigheden
    1. de Nederlandse taal in opleidings- en beroepssituaties gebruiken;
    2. informatie op allerlei manieren overzichtelijk en efficiënt verzamelen, ordenen en weergeven;
    3. voor opleiding en beroep relevante berekeningen uitvoeren;
    4. offerte, calculatie en rekening opstellen en lezen;
    5. plannen en organiseren in een beroeps(opleiding)gerelateerde situatie;
    6. mondeling en schriftelijk rapporteren over de uitgevoerde werkzaamheden; onder meer over de planning, voorbereiding, proces en product;
    7. reflecteren op de eigen werkwijze en op de kwaliteit van het eigen werk;
    8. samenwerken en overleggen bij het uitvoeren van werkzaamheden;
    9. werkzaamheden volgens de voorschriften en op een veilige wijze uitvoeren;
    10. economisch bewust omgaan met materialen en middelen;
    11. professionele hulpmiddelen gebruiken en hun werking uitleggen;
    12. hygiënisch werken;
    13. milieubewust handelen;
    14. zich aan- en inpassen in een bedrijfscultuur;
    15. voldoen aan de algemene gedrags- en houdingseisen die gesteld worden aan werknemers in de branche;
    16. in een (gesimuleerde) beroepssituatie en stage in een bedrijf omgaan met verschillen op basis van culturele gebondenheid en geslacht.
  1. Professionele kennis en vaardigheden
    1. probleemoplossingsvaardigheden hanteren en op grond daarvan conclusies trekken en keuzes maken;
    2. eenvoudige onderzoeksactiviteiten verrichten en op grond daarvan beargumenteerde keuzes maken;
    3. mediawijs handelen: kritisch en bewust omgaan met (digitale) media;
    4. het begrip duurzaamheid (her)kennen, benoemen en toepassen. Op basis daarvan komen tot bewuste afwegingen en relaties leggen tussen milieu, mensen en werkprocessen in arbeid en beroep (people, planet en profit);
    5. ondernemende vaardigheden tonen: initiatief tonen, innoveren;
    6. de begrippen maatschappelijk verantwoord en maatschappelijk betrokken ondernemen (her)kennen, benoemen en toepassen bij producten en diensten;
    7. verschillen en overeenkomsten benoemen tussen profit en non/profit;

LOB

Loopbaanoriëntatie en –ontwikkeling

 

De kandidaat is in staat zijn eigen loopbaanontwikkeling vorm te geven. Hij doet dat door middel van reflectie op het eigen handelen en reflectie op ervaringen met een oriëntatie op een toekomstige opleiding en (loop)baan.

De kandidaat heeft de vaardigheid de eigen loopbaan vorm te geven door op systematische wijze om te gaan met ‘loopbaancompetenties’:

Wat kan ik het best en hoe weet ik dat? [kwaliteitenreflectie]

Waar ga en sta ik voor en waarom dan? [motievenreflectie]

Waar ben ik het meest op mijn plek en waarom daar? [werkexploratie]

Hoe bereik ik mijn doel en waarom zo? [loopbaansturing]

Wie kan mij helpen mijn doel te bereiken en waarom die mensen? [netwerken]

 

De kandidaat maakt zijn eigen loopbaanontwikkeling inzichtelijk voor zichzelf en voor anderen doormiddel van een ‘loopbaandossier’.

In een loopbaandossier is opgenomen welke activiteiten zijn uitgevoerd die hebben bijgedragen tot het

ontwikkelen van de ‘loopbaancompetenties’. In het loopbaandossier wordt beschreven bij een aantal uitgevoerde activiteiten:

de beoogde doelen;

de resultaten;

de evaluatie en een conclusie;

welke vervolgactiviteiten gepland zijn op basis van de opgedane ervaringen en de daarbij horende conclusies.

 

 

Leerjaar 1 en 2

Leerjaar 3 en 4

Eindtermen

Profiel deel