‘Het ontleden van zinnen is saai’, ‘Ik snap niks van het naamwoordelijk gezegde’, ‘Waarvoor hebben we dit eigenlijk nodig?’ Dit zijn een aantal veelgehoorde uitspraken van leerlingen die zinnen moeten ontleden. Wat is nou eigenlijk het nut van die grammatica?
Allereerst moet je zinnen kunnen ontleden om ervoor te kunnen zorgen dat jij betere teksten schrijft. Als een docent op jouw schrijftoets schrijft: Niet steeds met het onderwerp starten, maar zet ook eens een ander zinsdeel voorop in de zin, dan moet je natuurlijk wel weten wat het onderwerp is en wat andere zinsdelen zijn waarmee je kunt starten.
Ten tweede moet jij zinnen kunnen ontleden omdat je kennis van grammatica nodig hebt voor onder andere spelling. Zo kan je een werkwoord zonder twijfel goed spellen als je weet of het werkwoord een persoonsvorm is of niet.
Ook heb jij kennis van grammatica nodig om stijlfouten te herkennen. Zo moet je in de derde klas kunnen benoemen wat een foutieve samentrekking is. Ik hoor je denken, een wat? Dat leer je nog wel, maar dat kan je alleen wanneer jij kennis hebt van verschillende zinsdelen (en woordsoorten).
Daarnaast heb je grammaticale kennis ook nodig voor vakken zoals Engels en Frans. Natuurlijk leer je daar de nodige grammatica, maar wij helpen je bij Nederlands ook om beter te worden in dit onderdeel.
Voordat je start met oefenen, moet je natuurlijk wel eerst weten welke onderdelen je beheerst en welke onderdelen niet. Daarom start je met het maken van een diagnostische toets. Op basis van de uitslag en op basis van de toets die je in november voor Nederlands hebt gemaakt (toets grammatica zinsontledeling H1, H2 en H3) ga je vervolgens gericht bezig met oefenen. Het uiteindelijke doel is dat jij op de herkansing van de grammaticatoets een dikke voldoende haalt!
Voorkennis activeren
Wat weet jij al van zinsontleding?
Voordat je start met de diagnostische toets is het belangrijk dat je eerst jouw voorkennis activeert. Maak een Word-bestand aan. In dit bestand schrijf je een brainstorm over alles wat je weet over het ontleden van zinnen. Daaronder noteer je wat je nog wilt leren. Zoek vervolgens minstens twee bronnen (een gesproken en een geschreven bron) waar je informatie over de zinsdelen kunt vinden die je nog niet goed (genoeg) beheerst. Ook deze bronnen (URL's) zet je in het Word-bestand. Bestudeer de bronnen en noteer datgene wat je ervan hebt opgestoken.
Deze activiteit mag niet langer dan tien minuten duren.
! Let op !
- Sla het Word-bestand goed op onder je leerlingnummer.
- Dit bestand wordt jouw werkbestand waarin je aantekeningen maakt over datgene wat je heb geleerd van de opdrachten die je hebt gemaakt, van de instructie die je hebt gelezen of van de instructie die je hebt 'bekeken'.
Diagnostische toets grammatica zinsontleding
Ben jij er klaar voor?
Test: Welk zinsdeel?
0%
Soms kan je aan een zinsdeel direct zien welk zinsdeel het is (o, pv, wg/ng, lv, mv of bwb). Zo kan je bijvoorbeeld aan het zinsdeel 'tijdens de vakantie' gelijk zien dat dit een bijwoordelijke bepaling is, omdat het voorzetsel 'tijdens' aangeeft dat het hier om een tijdsbepaling gaat. Daarnaast kan een zinsdeel als 'het zusje van mijn vriendin' een o, lv of mv zijn, omdat een persoon het onderwerp van de zin kan zijn, het kan de ontvanger zijn (mv), maar het kan ook iemand zijn die iets ondergaat (lv). Bij deze oefening kan je oefenen om op basis van een zinsdeel vast te stellen welk zinsdeel het in een zin kan zijn.
De onderstaande antwoorden moet je zelf nakijken; vergelijk jouw antwoorden met de goede
antwoorden, en geef aan in welke mate jouw antwoorden correct zijn.
De toets grammatica zinsdelen H1, H2 en H3 heb jij niet goed (genoeg) gemaakt. Gelukkig krijg je een herkansing! Om je goed voor te bereiden op de herkansing zal je eerst extra oefeningen moeten maken. Voordat je gericht kunt oefenen met bepaalde onderdelen, maak je eerst de diagnostische toets. Op basis van de uitslag weet je precies waar jij de komende weken aan moet werken.
De onderstaande antwoorden moet je zelf nakijken; vergelijk jouw antwoorden met de goede
antwoorden, en geef aan in welke mate jouw antwoorden correct zijn.
Een van de belangrijkste onderdelen bij het ontleden van een zin is het zelfstandig werkwoord. In de brugklas heb je al geleerd dat een zelfstandig werkwoord een werkwoord 'met een duidelijke betekenis' is. Daar wordt mee bedoeld dat je aan het werkwoord in principe moet kunnen zien wat het onderwerp doet. Deze manier gaat echter niet altijd op. Het belangrijkste kenmerk van een zelfstandig werkwoord is dat het werkwoord voor de betekenis van een zin onmisbaar is; als het zou worden weggelaten, blijft er een rare, onbegrijpelijke zin over.
Voorbeelden
Tijdens de vakantie heb ik vijf wedstrijden gevoetbald. Gevoetbald is in deze zin het zelfstandige werkwoord, omdat dat is wat 'ik' heb gedaan.
Het heeft dagenlang geregend. Geregend is in deze zin het zelfstandige werkwoord, omdat dat is wat 'het' heeft gedaan.
Sinds wanneer heb jij de PS4? Heb is in deze zin het zelfstandige werkwoord. Hebben is in deze zin echter niet iets wat 'jij' kunt doen. Daarom werkt de manier om het werkwoord te zoeken dat duidelijk maakt dat het onderwerp iets 'doet' niet altijd. In deze zin kan je vaststellen dat heb het zelfstandige werkwoord is, omdat zonder dit werkwoord er een onduidelijke zin zou overblijven: Sinds wanneer jij de PS4?
De onderstaande antwoorden moet je zelf nakijken; vergelijk jouw antwoorden met de goede
antwoorden, en geef aan in welke mate jouw antwoorden correct zijn.
Als het goed is, ben je gewend om zinnen te ontleden volgens een stappenplan. Wanneer je begrip hebt van werkwoorden met het aantal rollen die bij een werkwoord kunnen horen, wordt het ontleden van een zin veel eenvoudiger. Jij kunt namelijk aan het zelfstandige werkwoord zien of er bijvoorbeeld wel of geen lijdend voorwerp in de zin kan staan.
Elk werkwoord kan 1, 2 of 3 rollen hebben. De rollen die daarbij 'worden verdeeld' zijn de volgende: Onderwerp (I) Lijdend voorwerp (II) Meewerkend voorwerp (III)
De bijwoordelijke bepaling hoort niet in dit rijtje thuis, omdat je elke zin kunt uitbreiden met oneindig veel bijwoordelijke bepalingen.
Voorbeelden 1. De opening van het nieuwe winkelcentrum lijkt vandaag het verwachte aantal bezoekers op te leveren.
In deze zin gaat het om het werkwoord 'opleveren'. Bij dit werkwoord kunnen maar twee rollen horen: iets (I) levert iets (II) op. Dit betekent dat jij aan het werkwoord 'opleveren' zou kunnen zien dat er in deze zin wél een onderwerp en een lijdend voorwerp staan, maar dat er geen meewerkend voorwerp in de zin voor kan komen.
2. Na de onverwachte nederlaag schijnt het publiek het stadion erg snel te hebben verlaten.
Het zelfstandige werkwoord in deze zin is 'verlaten'. Bij dit werkwoord kunnen twee rollen horen: iemand (I) verlaat iets (II). Dit bekent dat jij aan het zelfstandige werkwoord 'verlaten' zou kunnen zien dat er in deze zin wél een onderwerp en een lijdend voorwerp staan, maar dat er geen meewerkend voorwerp in de zin voor kan komen.
De onderstaande antwoorden moet je zelf nakijken; vergelijk jouw antwoorden met de goede
antwoorden, en geef aan in welke mate jouw antwoorden correct zijn.
Elke zin bestaat meestal uit twee of meerdere zinsdelen. Er is geen maximum aantal zinsdelen per zin. Je kunt een zinsdeel herkennen aan het feit of de woorden bij elkaar horen of niet. Horen woorden bij elkaar en vormen ze dus een vaste groep, dan is dat een zinsdeel die je apart moet benoemen.
Wanneer jij weet uit welke zinsdelen een zin bestaat, kan je ook leren om zelf te variëren in zinsvolgorde. Waarschijnlijk start jij een zin meestal met de persoonsvorm of met het onderwerp. Om jouw tekst aantrekkelijker te maken voor de lezer is het belangrijk dat jij varieert in zinsbouw.
Je kunt een zin op de volgende manieren in zinsdelen verdelen:
1. Selecteer eerst de persoonsvorm. Alle woorden vóór de persoonsvorm vormen een zinsdeel. Na de persoonsvorm kijk je welk woord of welke woorden voor de persoonsvorm kunnen worden geplaatst, waarbij de zin dan grammaticaal correct blijft.
2. Bekijk welk woord of welke woorden bij elkaar horen en die dus niet los van elkaar mogen worden benoemd. Deze manier is minder 'waterdicht' dan de eerste manier, omdat je nu niet kunt controleren of de zinsdelen juist zijn verdeeld.
Voorbeelden Het maken van extra oefeningen vind ik vreselijk.
Deze zin bestaat uit 4 zinsdelen: Het maken van extra oefeningen l vind l ik vreselijk
Daarnaast kan je ook de volgende zinnen maken waarbij je de woordvolgorde verandert: Vreselijk vind ik het maken van extra oefeningen. Ik vind het maken van extra oefeningen vreselijk.
Tijdens de kerstvakantie heb ik veel spelletjes gespeeld.
Deze zin bestaat uit 5 zinsdelen: Tijdens de kerstvakantie l heb l ik veel spelletjes gespeeld.
Daarnaast kan ook de volgende zinnen maken waarbij je de woordvolgorde verandert: Ik heb veel spelletjes gespeeld tijdens de kerstvakantie. Veel spelletjes heb ik tijdens de kerstvakantie gespeeld. Gespeeld heb ik tijdens de kerstvakantie veel spelletjes. Let wel, deze zin loopt niet vlekkeloos, maar 'de overige werkwoorden' vormen altijd een zinsdeel, aangezien de overige werkwoorden bij het gezegde horen.
Die leraar wiskunde is de held van de school.
Deze zin bestaat uit 3 zinsdelen: Die leraar wiskunde l is l de held van de school.
Daarnaast kan je ook de volgende zin maken waarbij je de woordvolgorde verandert: De held van de school is die leraar wiskunde.
De onderstaande antwoorden moet je zelf nakijken; vergelijk jouw antwoorden met de goede
antwoorden, en geef aan in welke mate jouw antwoorden correct zijn.
Het begrip persoonsvorm zou je als volgt kunnen omschrijven: het werkwoord dat direct is verbonden met het onderwerp. Eenvoudig gezegd is de persoonsvorm 'de vorm (van het werkwoord) dat bij iets/ iemand (het onderwerp) hoort'.
De persoonsvorm is niet alleen voor het ontleden van een zin van belang, maar ook voor het spellen van werkwoorden. Op de basisschool heb je waarschijnlijk geleerd dat je de persoonsvorm van een zin kunt vinden door de zin vragend te maken. Deze regel moet je echter vergeten. In een zin kunnen namelijk meerdere persoonsvormen staan en die kan je niet allemaal vinden wanneer je de zin vragend maakt.
Hoe kan je de persoonsvorm dan wel vinden?
1. De zin in een andere tijd zetten. Het werkwoord dat verandert, is de persoonsvorm.
2. Het 'getal' veranderen. Is het onderwerp enkelvoud, maak daar dan een meervoud van. Het werkwoord dat met het onderwerp mee móet veranderen, is de persoonsvorm.
Voorbeelden Die nieuwe leraar wiskunde blijkt zijn leerlingen de theorie veel te snel te willen uitleggen.
1. Die nieuwe leraar wiskunde bleek...
2. Die nieuwe leraren wiskundebleken...
Na deze overwinning worden we zeker kampioen! 1. Na deze overwinning werden...
2. Na deze overwinning wordik...
De onderstaande antwoorden moet je zelf nakijken; vergelijk jouw antwoorden met de goede
antwoorden, en geef aan in welke mate jouw antwoorden correct zijn.
Het onderwerp is iets of iemand waar de zin over gaat.
- Het onderwerp hoort bij de persoonsvorm
1. Staat de persoonsvorm in het enkelvoud, dan moet het onderwerp ook in het enkelvoud staan (ik ben/ wij zijn)
2. Het onderwerp doet iets (ik leer) of het onderwerp is iets (ik ben de beste)
3. Onderwerp en persoonsvorm staan in een hoofdzin altijd naast elkaar.
Voorbeelden De miljoenenkanjer is op oudjaarsdag niet gevallen.
1. De miljoenenkanjers zijn niet gevallen
2. De miljoenenkanjer 'doet' iets: de miljoenenkanjer is gevallen.
Waarschijnlijk is dit jaar een ontzettend.
1. Waarschijnlijk zijn deze jaren ontzettend goed.
2. Het onderwerp 'is' iets: dit jaar is ontzettend goed.
De onderstaande antwoorden moet je zelf nakijken; vergelijk jouw antwoorden met de goede
antwoorden, en geef aan in welke mate jouw antwoorden correct zijn.
Er bestaan twee soorten gezegdes: het werkwoordelijk en het naamwoordelijk gezegde.
Het meest duidelijke verschil tussen deze twee gezegdes is dat het werkwoordelijk gezegde (wg) een handeling aangeeft, je weet wat het onderwerp doet en dat het naamwoordelijk gezegde (ng) aangeeft wat het onderwerp is.
Wanneer je twijfelt of het onderwerp iets doet (wg) of iets is (ng), selecteer dan alle werkwoorden in de zin. Wanneer blijkt dat er geen zww in de zin staat, is er sprake van een naamwoordelijk gezegde; staat er wel een zww in de zin, dan is er sprake van een wg.
Werkwoordelijk gezegde (wg)
Naamwoordelijk gezegde (ng)
Het onderwerp doetiets
Het onderwerp isiets
Er staat een zelfstandig werkwoord in de zin.
Er staat geen zelfstandig werkwoord in de zin
Er kan een vorm van een koppelwerkwoord in de zin staan, maar het zelfstandige werkwoord is 'overheersend'.
Er staat een koppelwerkwoord in de zin Zijn, worden, blijven, blijken, lijken, schijnen
Alle werkwoorden samen vormen met wg.
Let op!
- Woorden als 'te' of 'aan het' horen ook bij het wg.
- Een uitdrukking is ook een wg.
Naast de werkwoorden, staat ook het naamwoordelijk deel (datgene wat het onderwerp is) in de zin.
Voorbeelden Die pizzeria schijnteen fantastische pizza Calzone te serveren.
1. Er staat een zelfstandig werkwoord in de zin: serveren.
2. Het onderwerp (die pizzeria) doet iets.
WG: schijnt te serveren
Die pizzeria schijnteen fantastische eettentte zijn.
1. Er staat geen zelfstandig werkwoord in de zin.
2. Het onderwerp (die pizzeria) is iets in deze zin (een fantastische eettent).
NG: schijnt [een fantastische eettent] te zijn
Die hond blijktde saaiste hond van de straatte zijn.
1. Er staat geen zelfstandig werkwoord in de zin.
2. Het onderwerp (die hond) is iets (de saaiste hond van de straat)
NG: blijkt [de saaiste hond van de straat] te zijn
Die hond blijktde hele dag te slapen.
1. Er staat een zelfstandig werkwoord in de zin: slapen
2. Het onderwerp (de hond) doet iets.
WG: blijkt te slapen
De onderstaande antwoorden moet je zelf nakijken; vergelijk jouw antwoorden met de goede
antwoorden, en geef aan in welke mate jouw antwoorden correct zijn.
Uitleg over drie verschillende manieren om het lijdend voorwerp te kunnen vinden.
Test: Lijdend voorwerp
0%
Een lijdend voorwerp kan een persoon (iemand) zijn die iets ondergaat, maar het kan ook een ding (iets) zijn dat wordt weggegeven.
Een lijdend voorwerp kan alleen voorkomen bij een zin waar een werkwoordelijk gezegde in staat. Als het goed is kan jij nu aan het (zelfstandige) werkwoord in de zin herkennen of er wel of geen lijdend voorwerp in de zin staat.
Je kunt het lijdend voorwerp op verschillende manieren herkennen:
1. Het + de werkwoorden + van (wat achter 'van' komt, is het lijdend voorwerp
2. Op basis van het zelfstandige werkwoord (als dat in de zin staat) vaststellen wat het lijdend voorwerp bij dat werkwoord is
3. Kijken of iemand iets ondergaat of dat er iets wordt 'weggegeven'
Het kernbegrip om zeker te weten of er een lijdend voorwerp in de zin staat is en blijft het zelfstandig werkwoord.
Voorbeelden Elke dag veegt mijn buurman de stoep.
1. Het vegen van... de stoep.
2. Bij het zww 'vegen' horen 2 rollen: iemand (het onderwerp) veegt iets (lijdend voorwerp. In dit geval veegt de buurmande stoep.
3. De stoep 'ondergaat' iets, het wordt namelijk geveegd.
Mijn oma heeft mijn neefje voor zijn verjaardag drie cadeaus gegeven.
1. Het hebben gegeven van...drie cadeaus.
2. Bij het zww 'geven' horen 3 rollen: iemand (het onderwerp) geeft iets (lijdend voorwerp) aan iemand (meewerkend voorwerp). In dit geval geeft mijn omadrie cadeaus.
3. Drie cadeaus worden weggegeven.
Elke ochtend huilt mijn nichtje minstens een uur.
1. Het huilen van... -
2. Bij het zww 'huilen' hoort 1 rol: iemand (het onderwerp) huilt. In dit geval huilt mijn nichtje.
3. Niemand ondergaat iets en er wordt niks 'weggegeven'.
De onderstaande antwoorden moet je zelf nakijken; vergelijk jouw antwoorden met de goede
antwoorden, en geef aan in welke mate jouw antwoorden correct zijn.
Het meewerkend voorwerp is meestal een ontvanger. Vaak is dit iemand: een persoon die 'iets ontvangt'. Het kan ook zijn dat er 'aan iets' iets wordt gegeven: Zij heeft deauto een wasbeurt gegeven. In dit geval is 'de auto' de ontvanger van de wasbeurt.
Let op!
- Het woord 'aan' of 'voor' staat niet altijd bij het meewerkend voorwerp
- Staat het woord 'aan' of 'voor' wél bij het meewerkend voorwerp, dan moet je dit woord ook bij het meewerkend voorwerp benoemen
- 'Aan' of 'voor' geeft niet altijd aan dat er sprake is van een meewerkend voorwerp, het kan ook een plaatsbepaling aangeven.
Je kunt het meewerkend voorwerp op drie manieren vinden:
1. Het + werkwoorden + van + aan/ voor... wat achter deze zin komt, is het meewerkend voorwerp.
2. Op basis van het zww vaststellen of er wel of geen meewerkend voorwerp in de zin kan staan.
3. Bepalen wie of wat de ontvanger is.
Voorbeelden De jongen uit de vierde klas heeft het meisje tijdens het kerstgala een prachtige roos geschonken.
1. Het hebben geschonken van een prachtige roos aan... het meisje.
2. Bij het werkwoord 'schenken' horen 3 rollen: iemand (het onderwerp) schenkt iets (lijdend voorwerp) aan iemand (meewerkend voorwerp). In dit geval schenkt de jongen uit de vierde klas een prachtige roos aan het meisje.
3. De ontvanger van de prachtige roos is het meisje.
In de kerstvakantie hebben de kinderen veel tijd besteed aan het verslag.
1. Het hebben besteed van veel tijd aan...het verslag.
2. Bij het werkwoord 'besteden' horen 3 rollen: iemand (het onderwerp) besteedt iets (lijdend voorwerp) een iets (meewerkend voorwerp). In dit geval hebben de kinderen veel tijd besteed aan het verslag.
3. De ontvanger van 'veel tijd' is het verslag.
De onderstaande antwoorden moet je zelf nakijken; vergelijk jouw antwoorden met de goede
antwoorden, en geef aan in welke mate jouw antwoorden correct zijn.
Een bijwoordelijke bepaling is een bepaling die extra informatie aan de zin toevoegt. Je kunt bijwoordelijke bepalingen altijd aan een zin toevoegen, maar je kunt bijwoordelijke bepalingen ook weglaten in de zin.
Er bestaan heel veel verschillende soorten bijwoordelijke bepalingen. Als het goed is kan je de bijwoordelijke bepaling direct herkennen wanneer jij de zin leest. Zo kan je zonder dat je eerst zinsdelen zoals het onderwerp en het lijdend voorwerp benoemt al zien wat de bijwoordelijke bepaling is. Dit kan je bijvoorbeeld zien aan woorden die met plaats, tijd, richting of met bevestiging/ ontkenning te maken hebben.
Voorbeelden van woorden waaraan je een bijwoordelijke bepaling kunt herkennen zijn woorden (meestal voorzetsels) als 'ergens', 'op...', 'niet', 'tijdens', 'altijd', 'met', 'in' en 'na'.
Let op!
De bijwoordelijke bepaling heeft niet alleen met plaats of tijd te maken.
Voorbeelden Elke dag laat zij haar hond uit. Elke dag geeft een bepaling aan (bepaling van tijd).
Ik hoef dat niet te weten. Niet geeft een bepaling aan (bepaling van ontkenning).
Zij staat urenlangvoor de spiegel. Urenlang geeft een bepaling aan (bepaling van tijd). Voor de spiegel geeft een bepaling aan (bepaling van plaats).
Onder luid applaus kwamen de leerlingen na de vakantie op school.
Onder luid applaus geeft een bepaling aan (bepaling van omstandigheid). Na de vakantie geeft een bepaling aan (bepaling van tijd). Op school geeft een bepaling aan (bepaling van plaats).
De onderstaande antwoorden moet je zelf nakijken; vergelijk jouw antwoorden met de goede
antwoorden, en geef aan in welke mate jouw antwoorden correct zijn.
Als het goed is, kan je nu alle zinsdelen herkennen en benoemen. Zo heb je geleerd dat een bepaald zelfstandig werkwoord 1, 2 of 3 rollen kan hebben. Nu moet je in staat zijn om alle zinsdelen foutloos te benoemen. Voordat je de eindtoets maakt, heb je hier de gelegenheid om te oefenen met het benoemen van alle zinsdelen.
De onderstaande antwoorden moet je zelf nakijken; vergelijk jouw antwoorden met de goede
antwoorden, en geef aan in welke mate jouw antwoorden correct zijn.
Als het goed is weet je nu precies hoe je verschillende zinsdelen kunt benoemen. Ik hoop dat je nu zelfs in een oogopslag kunt zien welke zinsdelen er in een zin staan. Ook hoop ik dat je door het maken van deze opdrachten inziet wat het belang is van zinsontleding.
Binnenkort mag je de grammaticatoets herkansen. Op de grammaticatoets krijg je een aantal zinnen voorgeschoteld. Per zin kan je altijd maximaal 3 punten halen. Per fout (een verkeerd benoemd of een onvolledig zinsdeel) gaat er 1 van de drie te behalen punten af.
De onderstaande antwoorden moet je zelf nakijken; vergelijk jouw antwoorden met de goede
antwoorden, en geef aan in welke mate jouw antwoorden correct zijn.
De onderstaande antwoorden moet je zelf nakijken; vergelijk jouw antwoorden met de goede
antwoorden, en geef aan in welke mate jouw antwoorden correct zijn.
Het arrangement Redekundig ontleden: semantisch georiënteerd grammaticaonderwijs is gemaakt met
Wikiwijs van
Kennisnet. Wikiwijs is hét onderwijsplatform waar je leermiddelen zoekt,
maakt en deelt.
Auteur
Marieke de Jonge
Laatst gewijzigd
2017-02-13 08:10:42
Licentie
Dit lesmateriaal is gepubliceerd onder de Creative Commons Naamsvermelding 3.0
Nederlands licentie. Dit houdt in dat je onder de voorwaarde van naamsvermelding vrij bent om:
het werk te delen - te kopiëren, te verspreiden en door te geven via elk medium of
bestandsformaat
het werk te bewerken - te remixen, te veranderen en afgeleide werken te maken
voor alle doeleinden, inclusief commerciële doeleinden.
Leeromgevingen die gebruik maken van LTI kunnen Wikiwijs arrangementen en toetsen afspelen en resultaten
terugkoppelen. Hiervoor moet de leeromgeving wel bij Wikiwijs aangemeld zijn. Wil je gebruik maken van de LTI
koppeling? Meld je aan via info@wikiwijs.nl met het verzoek om een LTI
koppeling aan te gaan.
Maak je al gebruik van LTI? Gebruik dan de onderstaande Launch URL’s.
Arrangement
Oefeningen en toetsen
Welk zinsdeel?
Diagnostische toets zinnen ontleden
Zelfstandig werkwoord
Rollen bij een zelfstandig werkwoord
Zinsdelen verdelen
Persoonsvorm
Onderwerp
Gezegde
Lijdend voorwerp
Meewerkend voorwerp
Bijwoordelijke bepaling
Alle zinsdelen benoemen
Eindtoets
Extra
IMSCC package
Wil je de Launch URL’s niet los kopiëren, maar in één keer downloaden? Download dan de IMSCC package.
Oefeningen en toetsen van dit arrangement kun je ook downloaden als QTI. Dit bestaat uit een ZIP bestand dat
alle informatie bevat over de specifieke oefening of toets; volgorde van de vragen, afbeeldingen, te behalen
punten, etc. Omgevingen met een QTI player kunnen QTI afspelen.
Wikiwijs lesmateriaal kan worden gebruikt in een externe leeromgeving. Er kunnen koppelingen worden gemaakt en
het lesmateriaal kan op verschillende manieren worden geëxporteerd. Meer informatie hierover kun je vinden op
onze Developers Wiki.