Blok 2

Blok 2

Fictie

Beoordelen

Jouw mening over het boek

Om je eigen mening te kunnen formuleren, kun je gebruik maken van onderstaande vragen.
Steeds moet je toelichten waarom je dat vindt!

Vragen

  • “Deed” het boek iets met je? (Werd je tijdens het lezen ‘gegrepen’ door het boek of juist niet? Wilde je het in een ruk uitlezen? Of liet het boek je “koud”?)
  • Wat vond je van de stijl van het boek? (Woord-/taalgebruik moeilijk, makkelijk spreektaal, “boeken”-taal? Korte / lange hoofdstukken. Gebruik flashbacks etc.)
  • Wat vond je van het ”idee” van het verhaal? (Vond je het origineel of voorspelbaar? Zou je het leuk vinden als het bijvoorbeeld verfilmd wordt?)
  • Wat vond je van de afloop van het verhaal? (Jammer dat het boek uit was? Fijn dat het goed afliep? Leuk vanwege open einde, omdat verhaal dan nog niet is afgelopen?)
  • Kon je je inleven in de hoofdperso(o)n(en)? (Voelde je met ze mee alsof het echte mensen waren?)
  • Kende je de auteur al van een ander boek? Zou je meer van deze auteur willen lezen?
  • Beschrijf de scène die jij het mooist vond en waarom je dit vond.

Om je mening te geven, kun je ook gebruik maken van beoordelingswoorden.

Je kiest minimaal drie beoordelingswoorden bij het gelezen boek en deze woorden onderbouw je met argumenten, zodat je docent zich goed kan voorstellen dat je die mening hebt.

Onderbouwen van de beoordelingswoorden

Argument: Een argument is een reden waarmee je uitlegt waarom jij iets vindt.
Alleen maar zeggen ‘mijn boek is spannend' en er verder niets bij uitleggen is niet voldoende. Het gaat er juist om dat je het antwoord onderbouwt met argumenten. Citaten en voorbeelden kun je uitstekend gebruiken bij argumenten bij je mening of antwoorden.

Voorbeeld: Bij een voorbeeld hoef je niet letterlijk een stukje uit het verhaal over te nemen, maar je vertelt iets na in je eigen woorden. Belangrijk hierbij is dat je de gebeurtenis duidelijk en uitgebreid beschrijft.

Het was een indrukwekkend boek, want ik kon me erg goed inleven in de hoofdpersonen. Als Martin wordt aangevallen, lees je dat hij van een vriendelijk, altijd vrolijk persoon verandert in iemand die erg kwaad kan worden. Als hij op een avond in een stil steegje wordt aangevallen, gaat zijn bloed echt koken en hij merkt zelf dat hij ontzettend boos begint te worden, terwijl hij normaal altijd vriendelijk is en iedereen aardig vindt. Hij wordt vooral kwaad, omdat ze zijn vriendin Fanny bedreigen.

Citaat: Een citaat is een letterlijk overgenomen stukje uit het boek. Citaten zijn erg belangrijk in een goed boekverslag, want daarmee laat je zien dat je weet waar je over schrijft. Het citaat laat zien wat je precies bedoelt met het antwoord. Geef bij een antwoord niet alleen een citaat, maar leg altijd uit waarom je juist dát citaat kiest.

Het was een indrukwekkend boek, want ik kon me erg goed inleven in de hoofdpersoon. Als Martin, een van de hoofdpersonen, wordt aangevallen, voel je zijn woede omdat ze zijn vriendin bedreigen.”Het deed pijn, maar dat was niet waar Martin het meeste last van had. Het was de complete verrassing van de aanslag die hem van slag had gebracht. Geen moment had hij kans gehad op een reactie of een verdediging en dan dat laatste zinnetje ‘De groeten aan Fanny’. En op dat moment begon er iets te veranderen. Martin, de man die nauwelijks wist wat ruzie of agressie was, werd kwaad, verschrikkelijk kwaad.”(blz. 113).

In dit citaat zie je dat hij verandert, van vriendelijk naar echt verschrikkelijk boos. Een citaat zet je altijd tussen aanhalingstekens en je vermeldt het bladzijdenummer. Door het lettertype te veranderen of het cursief te maken, kun je nog duidelijker maken dat het hier een citaat betreft. Bij fictie moet je een citaat helemaal overnemen.

Fictiedossier

Opdracht Leesautobiografie

Beschrijf jouw leesautobiografie, dit is je leesgeschiedenis van peuter tot nu. Maak er met behulp van afbeeldingen een mooie overzichtelijke, persoonlijke leesgeschiedenis van. In je leesgeschiedenis komen de volgende onderdelen:

Voorlezen in je peuter/kleutertijd Voorlezen
– Door wie werd je voorgelezen?
– Wanneer, op welke momenten?
– Welke verhalen?
– Herinner je je een lievelingsboek?
– Eigen mening: Vond je voorgelezen worden leuk? Wat vond je er leuk aan?

 

Luisteren naar verhalen Luisterboeken
– Behalve, dat iemand je letterlijk voorleest, kun je ook op andere manieren luisteren naar verhalen. Is dat bij jou ook gebeurd?
– Waar luisterde je graag naar?
– Wat was er leuk aan?
– Hoe luisterde je ernaar?

 

Lezen op de basisschool Zelf lezen
– Toen je zelf kon lezen, las je toen veel?
– Wat was het eerste boek dat je las?
– Wat was een favoriet (strip)boek of favoriete boekenreeks op de lagere school?
– Werd er op de basisschool ook nog voorgelezen?
– Wat werd er voorgelezen?
– Wat voor herinneringen heb je daaraan?
– Van welk boek heb je de verfilming gezien?
– Vergelijk: Wat vond je beter, boek of film en waarom?

Jouw boekensmaak
– Vertel welke goede of slechte herinneringen je hebt aan een bepaald boek.
– Welk personage zou je het liefst willen zijn uit de boeken die je gelezen hebt en waarom?
– Over wat voor onderwerpen lees je graag?
– Eigen mening: Wat vind je leuk of boeiend aan dat onderwerp?
– Wie is je favoriete schrijver?
– Wat vind je zo goed aan hem of haar?
– Lees je nu andere boeken dan een paar jaar geleden?
– Wat is er veranderd?

Jouw boekenverlanglijst
– Welke boeken zou je zeker willen gaan lezen in de toekomst?
– Leg uit: Zijn dit boeken van een bepaalde schrijver of gaan ze over een bepaald onderwerp?
– Zijn er ook boeken waar je zeker van weet dat je ze nooit zal gaan lezen?
– Wat voor soort boeken zijn dat?
– Eigen mening: Wat vind jij prettiger: een papieren boek, een luisterboek of een digitaal boek (e-Reader/ Ibook)?

 

Als je leesautobiografie af is, komt deze in je fictiedossier!

Leesvaardigheid

Feiten en meningen

Het zou mooi zijn als je feiten en meningen altijd gemakkelijk uit elkaar zou kunnen houden. Dat je een feit kunt herkennen aan: Het is zo en dat voor elke mening wordt gezegd: Ik vind dat...Helaas is dat niet het geval. Mensen geven vaak hun mening en verpakken die dan in de vorm van een feit:

Mark Rutte is niet betrouwbaar

of

Chocolade is lekker

Nou is bij deze twee zinnetjes de mening wel erg duidelijk te herkennen en weet je dat je zelf iets anders mag denken. Maar het is niet altijd zo makkelijk.

 

Oefening 1: Feit of mening?

Oefening 2: Feit of mening?

Oefening 3: Feit of mening?

Argumenten

Een argument gebruik je om een feit of mening te onderbouwen. Je kunt met argumenten anderen overtuigen dat jij gelijk hebt.

Voorbeelden van argumenten

Je zegt dat je niet buiten wil gymen maar binnen wil gymen . Als argumenten noem je:

  • het regent buiten en ik wil niet nat worden;
  • binnen doen we leukere dingen.

Om beter te worden in het verzinnen van goede argumenten is het goed om af en toe een debat te organiseren in de klas. Op deze site vind je daar allerlei oefeningen voor.

Signaalwoorden argument

Om te zorgen dat de lezer een argument herkent, gebruikt de schrijver signaalwoorden. Zie je zo'n signaalwoord in de tekst staan, dan weet je dat er een argument volgt.

Signaalwoorden voor argumenten zijn:

Want, omdat, namelijk, daarom, vanwege,
ten eerste, ten tweede, ten slotte.

Bronnen, betrouwbaar of onbetrouwbaar

Vorig jaar hebben we het gehad over de betrouwbaarheid van een tekst. Je begint bij de bron (staat meestal onder de tekst). Hier staat waar en wanneer de tekst is gepubliceerd.
Vervolgens bekijk je waar de tekst is gepubliceerd. Komt het uit een krant, zoals het NRC of de Trouw, dan mag je aannemen dat de tekst betrouwbaar is. Staat de tekst in de Girlz of in de Panna!, dan moet je kijken wie de tekst geschreven heeft. Is het een professor of een jongen van 10 jaar oud?
Kijk ook altijd naar de datum van de tekst. Op Facebook delen mensen soms een bericht dat al drie jaar oud is. Er kan in die tijd veel veranderd zijn, waardoor de tekst niet meer klopt.

Beoordelen

Als je zelf bronnen gaat bestuderen, moet je jezelf ook voortdurend de vraag stellen of je denkt dat het klopt wat er staat en waarom. Je gebruikt daarbij in eerste instantie je gezond verstand: staan er geen fouten en is het allemaal logisch? Maar ook je gevoel/intuïtie kan een belangrijke rol spelen: als iets te mooi is om waar te zijn, dan is het dat misschien ook wel (je voelt achterdocht). In alle gevallen zul je de informatie die de bron je geeft beoordelen. Je trekt daarbij je eigen conclusie, op basis van de argumenten die je overtuigend vindt.

Onderzoeken

Om bronnen te kunnen beoordelen, moet je onderzoeken wanneer een bron is gemaakt. Dat zegt iets over de tijd waarin de informatie beschikbaar is gesteld. Ook is het belangrijk om uit te zoeken wie de informatie heeft opgesteld (en of we van die persoon iets willen aannemen). Daarbij is het ook nog eens belangrijk om te kijken of de informatie bestaat uit een mening van een persoon of uit een (controleerbaar) feit. Kijk ook naar hoe de informatie van een bron is verkregen: via wetenschappelijk onderzoek of anders? Probeer altijd zo veel mogelijk te weten te komen over de bron en besluit vervolgens of de informatie bruikbaar is.

 

 
 

Woordenschat

Context

Gebruikmaken van de context waarin het woord voorkomt, is een belangrijke strategie om de betekenis van een nieuw woord te achterhalen. Met de context bedoelen we de tekst om het moeilijke woord heen.
Bekijk eerst de titel en de bijbehorende plaatjes nog eens goed. Lees nogmaals de zin ervoor en erna en zoek naar delen in de tekst die met het woord te maken hebben. Hardop denkend kom je tot de betekenis van het woord.

Oefening 1

Opdracht 2:

Schrijf de 16 genummerde woorden uit de tekst Chocoladekruidnoten, te lekker om mee te strooien onder elkaar op. Zoek de betekenis die erbij past op in de tekst of in een woordenboek. 

Chocoladekruidnoten,
te lekker om mee te strooien

Heerlijk, die kruidnoten. Wij Nederlanders snoepen er in de (1) aanloop naar Sinterklaas heel wat van op. Vooral de kruidnoot met een chocoladelaagje is (2) populair. Welk merk chocoladekruidnoot is het lekkerst?
Tegenwoordig zijn speciale kruidnoten in de mode met yoghurt, truffel, cappuccino of van speltmeel. (3) Veruit het populairst zijn de kruidnoten met een chocoladelaagje; met melk-, pure of witte chocolade. Wij selecteerden voor deze test 15 chocoladekruidnotenmengsels en proefden ze natuurlijk uitgebreid. En we onderzochten de hoeveelheid suiker, vet en zout in het snoepgoed. Daarnaast beoordeelden we het etiket en de (4) duurzaamheid van de chocolade.

Twee bakkerijen
Leg je 15 zakjes chocoladekruidnoten naast elkaar, dan zie je flinke verschillen tussen de merken. De noten zijn verschillend (5) qua grootte, en de verpakkingen verschillen enorm. Op de ene zak staat de tekst ‘de originele’ en op de andere ‘(6) authentiek recept’. Eén merk, Albert Heijn Chocolade kruidnoten, is zelfs ‘speciaal (7) geselecteerd door Sinterklaas’!
Maar wie denkt dat er heel wat te kiezen is, heeft het mis. Achter die (8) façade gaan veelal dezelfde producenten schuil. Er zijn namelijk maar twee grote bakkerijen die de supermarkten voorzien van chocoladekruidnoten: Van Delft en Modderman. Van Delft is (9) naar eigen zeggen marktleider en ‘hofleverancier van Sinterklaas’. Deze bakkerij werkt (10) voornamelijk in opdracht van de huismerken, en verkoopt chocoladekruidnoten onder de eigen naam. Bakker nummer twee is Modderman. (11) Waarschijnlijk worden de kruidnoten van de Plus, Lidl en Action gebakken door Modderman.

(12) Gebakken lucht
Aangezien slechts twee fabrikanten alle huismerken bedienen, is het niet verwonderlijk dat de smaakverschillen klein zijn. Onze proevers konden dan ook nauwelijks verschillen waarnemen. De top-4 bestaat uit kruidnoten waarvan wij vermoeden dat ze allemaal uit de oven van Van Delft komen; deze krijgen vijf sterren voor smaak. De Bakkerskruidnoten van Albert Heijn en de Ambachtelijke kruidnoten van Jumbo kosten bijna twee keer zo veel als die van Aldi, maar vallen niet in de smaak bij het panel.

‘Ambachtelijke’ noten
Maar wat zijn eigenlijk ‘(13) ambachtelijke chocoladekruidnoten’? Volgens Jumbo is deze (14) variant ‘ontwikkeld op basis van bakkersreceptuur’. Wat dat precies is, blijft (15) vaag. Qua ingrediënten zien wij nauwelijks verschil met de niet-ambachtelijke soorten, ze zijn alleen iets kleiner.

En dan de chocoladekruidnoten uit de fabriek van Bolletje; die vallen bijzonder tegen. (16) Opmerkelijk, want de kruidnoten zonder chocolade van dit merk kwamen in onze vorige kruidnotentest nog als lekkerste uit de bus. Nu is het panel een stuk minder enthousiast over Bolletje; het uiterlijk is bobbelig en onaantrekkelijk, en de noten zijn te hard.

Aldi
Deze chocolade­ kruidnoten zijn ‘Beste uit de test’ én ‘Beste koop’.

Naar: Consumentengids, november 2015

Spelling

Voltooid deelwoord

Om een voltooid deelwoord goed te spellen, moet je net als bij een persoonsvorm in de verleden tijd onderscheid maken tussen sterke en zwakke werkwoorden.
Weet je het verschil nog?
Sterke werkwoorden veranderen van klank in de verleden tijd (loop - liep).
Zwakke werkwoorden blijven gelijk in klank in de verleden tijd (maak - maakte).

De regel voor het spellen van een zwak voltooid deelwoord is als volgt:

1. Je neemt het hele werkwoord, bijvoorbeeld maken

2. Je haalt er -en vanaf, mak

3. staat de laatste letter in kofschiptaxi? -k, JA
    dan schrijf je het voltooid deelwoord met een -t op het eind. gemaakt

Nog een keer met het werkwoord leren

1. leren
2. ler
3.
staat de laatste letter in kofschiptaxi? r, NEE
   
dan schrijf je het voltooid deelwoord met een -d op het eind. geleerd

 

kofschiptaxi is een ezelsbruggetje. De medeklinkers in het woord geven aan of er een -t of een -d achter het voltooid deelwoord komt te staan. Let op: de klinkers tellen niet mee! Eindigt je woord op een klinker (roeien- roei) dan krijg je altijd een -d!

 

Oefening 1
Maak hier de oefening met voltooid deelwoorden.

Oefening 2
Bij deze oefening helpen ze je een handje. Tussen haakjes staat nu niet het hele werkwoord, maar het begin van het voltooid deelwoord.

Nog meer oefenen?

Klik op volgende --> voor de uitleg van sterke werkwoorden.

Voltooid deelwoord bij sterke werkwoorden

Bij sterke werkwoorden verandert de klinker in de verleden tijd en eindigt het voltooid deelwoord meestal op -en. Bijvoorbeeld: lopen - liep - gelopen, wijzen - wees - gewezen, helpen - hielp - geholpen.

Niet alle werkwoorden passen precies in bovenstaande indeling; er zijn uitzonderingen: brengen - bracht - gebracht, eten - at - gegeten, gaan - ging - gegaan, bakken - bakte - gebakken,vragen - vroeg - gevraagd, wreken - wreekte - gewroken en zeggen - zei - gezegd.

Sterke werkwoorden moet je dus uit je hoofd leren.

Oefening 3
Deze oefening heeft zwakke en sterke werkwoorden die in een voltooid deelwoord veranderd moeten worden.

Oefening 4
Oefen hier je werkwoordspelling. Je kan kiezen tussen tegenwoordige tijd, verleden tijd en voltooid deelwoord.

Onvoltooid deelwoord

Het onvoltooid deelwoord gebruik je voor handelingen die nog bezig zijn.
Het onvoltooid deelwoord is heel makkelijk te vormen: het is altijd hele werkwoord (infinitief) + d.

Gillend renden de meisjes het spookhuis uit.
Kees gaat rennend naar school.
Hij bereikte al schoppend het doel van de tegenstander.

Oefening 1: vul de zinnen aan met een onvoltooid deelwoord.

Een onvoltooid deelwoord noemen we ook wel een tegenwoordig deelwoord.

Oefening 2: Quiz
Oefening 3: waar of niet waar

Schrijven

Je mening geven

Je mening geven betekent dat je zegt wat je ergens van vindt, hoe je ergens over denkt. Bij het geven van je mening moet je ook rekening houden met anderen. Je kan niet zomaar alles zeggen/schrijven.

Opdracht: Je gaat een tekst schrijven over het gebruik van mobieltjes in de klas. Eerst kies je; ben je voor of tegen mobieltjes gebruiken in de klas.

Stappenplan:

Stap 1: bedenk 3 goede redenen waarom jij voor/tegen het gebruik van mobieltjes in de klas bent.
Stap 2: iedere tekst heeft altijd een inleiding, een kern en een slot.

  • inleiding: waar gaat je tekst over en ben jij voor of tegen.
  • kern: je geeft drie redenen waarom jij voor/tegen bent.
  • slot: samenvatting. Dus, ik ben voor/tegen mobieltjes in de klas, omdat reden 1 en reden 2 en reden 3.

Stap 3: verdeel je tekst in alinea's.

Maak gebruik van signaalwoorden om je mening weer te geven:

Naar mijn mening...
Ik vind dat…
Ik denk dat…
Volgens mij…
Ik heb het idee dat…

Ik zie dat zo, ...

Grammatica

A. Zinsdelen: Enkelvoudige en samengestelde zinnen

De theorie

Enkelvoudige en samengestelde zinnen

Een enkelvoudige zin heeft maar één persoonsvorm.
Een meervoudige zin heeft meerdere persoonsvormen. Een meervoudige zin bestaat eigenlijk uit verschillende losse zinnen die een geheel vormen.

 

Vergelijk:

Ik heb mijn huiswerk gemaakt.
Mijn tante zegt dat ik een snoepje mag.

Oefening 1: Is deze zin enkelvoudig of samengesteld?
Oefening 2: Enkelvoudig of samengesteld?

 

B. Woordsoorten: Persoonlijke en bezittelijke voornaamwoorden

Het persoonlijk voornaamwoord (pers.vnw.) vinden

Een persoonlijk voornaamwoord (pers.vnw.) verwijst meestal naar één of meer personen. De meeste persoonlijke voornaamwoorden kennen twee vormen; als onderwerp en als lijdend/meewerkend voorwerp.

Bijvoorbeeld: Hij kan geweldig schaken. Hij is pers.vw.
Bijvoorbeeld: Ik heb hem gebeld. Ik en hem zijn pers.vw.

Een bijzonderheid: het persoonlijke voornaamwoord ‘het’:

Je hebt het misschien al in het schema zien staan: het lidwoord het. Het woordje het kan namelijk ook voorkomen als persoonlijk voornaamwoord. Dat is het geval als in een zin twee keer hetzelfde onderwerp genoemd wordt. Hieronder een paar voorbeeldzinnen:

Het paard heeft honger. Het eet haver."  1e Het: lw (bij het zn paard). 2e Het: p.vw. (hier is het zonder zn gebruikt).

Nog een voorbeeld:

"Waar is mijn boek? Het ligt op tafel." Het wordt hier zelfstandig gebruikt, het heeft namelijk geen zelfstandig naamwoord erachter staan. Ook hier is het geen lidwoord, maar een persoonlijk voornaamwoord.

Het bezittelijk voornaamwoord (bez.vnw.) vinden

Een bezittelijk voornaamwoord geeft een bezit aan.

Voorbeeld: mijn boek, jullie auto, onze club.

In alle voorbeelden hierboven zie je dat het bezittelijk voornaamwoord vóór een zelfstandig naamwoord staat. Het kan echter ook ‘op zichzelf’ staan.

Van wie is dat boek? Dat is het mijne.
Van wie zijn die tassen? Dat zijn de onze.

Samenvatting