KT1 - Farmaceutische patientenzorg

KT1 - Farmaceutische patientenzorg

Inleiding

FPZ staat voor farmaceutische patientenzorg.

Het verbeteren van de kwaliteit van leven van patiënten. Daar werken we in de gezondheidszorg aan. Patiënten willen een actieve rol blijven vervullen in de samenleving in combinatie met een goede kwaliteit van leven.

In de apotheek bieden we per patiënt zorg op maat. Het is niet eenvoudig om voor iedereen zorg op maat te leveren. Zoals we weten is iedere patiënt anders, denk aan de chronisch zieke patiënt die complexe zorg nodig heeft, de gepensioneerde die geneesmiddelen gebruikt voor hoge bloeddruk, de persoon met diabetes die insuline gebruikt of aan kinderen met kortdurende ziektes.
In de apotheek streven we naar veilig, effectief en doelmatig gebruik van geneesmiddelen.

In het vak FPZ wordt je hier op voorbereid. Het volgende komt aan bod:

  • Anatomie  
  • Pathofysiologie: De achtergrond van aandoeningen.
  • Geneesmiddelkennis en de medicamenteuze behandeling van aandoeningen.
  • Hoe bepaalde patientengroepen te begeleiden bij het gebruik van geneesmiddelen

Alles wat je leert in theorie in het vak FPZ wordt toegepast in de balielessen.

 

Planning periodes

In het leerplanschema van je klas kun je vinden welke onderwerpen per periode behandeld worden:

Leerplanschema's per klas

Beoordeling

De lesstof van het vak FPZ wordt getoetst met een RKT (kennistoets)

Praktische zaken

Voor de lessen wordt gebruik gemaakt van het boek farmaceutische patientenzorg van BSL

Voor de lessen FPZ zijn de volgende sites handig om te gebruiken:

www.apotheekkennisbank.nl

www.apotheek.nl

www.kinderformularium.nl

www.rijveiligmetmedicijnen.nl

www.rifas.nl

www.lareb.nl

www.farmacotherapeutischkompas.nl
 

Opdrachten

Het lesmateriaal voor de lessen farmaceutische patientenzorg vind je via de onderstaande link:

Lesmateriaal FPZ

FPZ- onderwerpen per hoofdstuk

FPZ Algemeen

In de onderstaande film 'Uw apotheker in 2020' ziet u de toekomstvisie van de KNMP voor de farmaceutische patiëntenzorg in 2020.

 

 

FPZ Opdrachten:

Open bestand FPZ Opdracht: introductieles

H9 Pijn

Iedereen weet wat pijn is, maar toch is het moeilijk om er een omschrijving van te geven.Een bekend gezegde is "pijn is pijn, als iets pijn doet". Pijn ontstaat vaak door een of andere vorm van weefselbeschadiging. Daarbij worden in het lichaam chemische stoffen vrijgemaakt die de zenuwuiteinden prikkelen. Die signalen worden doorgegeven aan de hersenen en daar ontstaat dan de pijngewaarwording.

 

Leerdoelen

Aan het einde van dit hoofdstuk kun je uitleggen:

  • Wat het verschil is tussen acute pijn en chronische pijn
  • Wat de meest gebruikte pijnstillers zijn en tot welke groep middelen ze behoren
  • Wat de belangrijkste bijwerkingen, contra-indicaties en interacties van deze pijnstillers zijn

 

H10 Slaap, angst en onrust

Slaap- en kalmeringsmiddelen behoren tot de meest gebruikte geneesmiddelen van deze tijd. Ongeveer één op de tien voorschriften heeft betrekking op een geneesmiddel uit deze groep. We behandelen de slaap- en kalmeringsmiddelen samen in dit hoofdstuk, omdat het in de praktijk meestal gaat om een en dezelfde groep geneesmiddelen, namelijk de benzodiazepinen.

De hypnotica, sedativa en anxiolytica worden in het Informatorium Medicamentorum van de KNMP geplaatst in de farmacotherapeutische groep ‘psychofarmaca’. Letterlijk betekent dat, dat het middelen zijn die het geestelijk functioneren beïnvloeden. We komen deze groep ook tegen in H.30 bij de behandeling van psychiatrische aandoeningen.

Leerdoelen:

Aan het eind van dit hoofdstuk kun je vertellen:

  • Wat het normale slaappatroon is en wat de oorzaken van slaapstoornissen zijn;
  • Hoe slaapstoornissen voorkomen kunnen worden en hoe ze niet-medicamenteus behandeld kunnen worden;
  • Wat de meest voorkomende emotionele stoornissen zijn en ken je hun oorzaken;
  • Wat de belangrijkste slaap- en kalmeringsmiddelen zijn en ken je hun bijzonderheden, zoals andere toepassingen, bijwerkingen, contra-indicaties en interacties;
  • Wat de bijzonderheden zijn bij gebruik van slaap- en kalmeringsmiddelen door oudere mensen.

Slaap

Hoe zijn de slaappatronen van de klas?

 

 

H11 Allergie

 

Een allergische reactie is een abnormale reactie op een lichaamsvreemde stof. Iemand met een allergie is overgevoelig voor bepaalde stoffen in de omgeving.

In een normale situatie maken antilichamen een lichaamsvreemde stof onschadelijk zonder dat iemand daar zelf iets van merkt. Soms is er echter sprake van een heftige reactie, waardoor de betrokkene allerlei klachten krijgt. In dat geval wordt gesproken van een allergische reactie. Komt het lichaam in aanraking met stoffen die worden herkent als schadelijk (prikkels), dan worden er antistoffen aagemaakt: een afweerreactie. Bij een allergie is er een sterke afweerreactie op prikkels die op zich niet schadelijk zijn. Meestal ontstaan allergische klachten direct na de prikkel, soms pas na uren.

Stoffen die bij veel mensen allergische klachten veroorzaken, zijn huisstofmijt, huidschilfers van dieren, schimmels en stuifmeel (pollen) van bomen, planten of gras. Allergie voor stuifmeel noemen we 'hooikoorts'.

Leerdoelen

Aan het eind van dit hoofdstuk kun je uitleggen:

  • Wat allergie is en hoe allergische klachten ontstaan;
  • Wat de meest voorkomende symptomen van hooikoorts zijn;
  • Wat veelgebruikte middelen bij allergische klachten zijn en ken je de bijzonderheden ten aanzien van het gebruik van deze middelen;
  • Welke middelen je voor zelfzorg kunt adviseren bij hooikoortsklachten.

Allergische reactie

 

Klachten:

  • Loopneus
  • Tranende ogen
  • Niezen
  • Hoesten
  • Geprikkelde slijmvliezen
  • Benauwdheid
  • Diarree
  • Huiduitslag
  • Verlaagde bloeddruk
  • Anafylactische shock
 

Geneesmiddelen tegen allergie

1. Histamineafgifte-remmende stoffen

1. Histamineafgifteremmende stoffen
2. Antihistaminica
3. Corticosteroiden

4. Hyposensibilisatie-vloeistoffen

 

 

H12 Maagdarmkanaal

In dit hoofdstuk worden de aandoeningen van het maag-darmkanaal behandeld.

Leerdoelen

Aan het einde van dit hoofdstuk kun je uitleggen:

  • Wat de oorzaken zijn van veelvoorkomende klachten in relatie tot het maag-darmkanaal
  • Welke verschillende middelen gebruikt worden bij maagklachten
  • Welke verschillende middelen gebruikt worden bij diarree en verstopping
  • Hoe je advies moet geven bij een zelfzorgvraag bij maagklachten, diarree en verstopping
  • Welke middelen veel gebruikt worden bij chronische darmontsteking
  • Wat de belangrijkste bijwerkingen, contra-indicaties en interacties van deze geneesmiddelen zijn

 

Filmpjes

Filmpje: Endoscopie

 

 

Filmpje Gezondheidsplein:

Wat zijn maagklachten?

 

Filmpje Gezondheidsplein:

Werking van het

spijsverteringskanaal.

 

 

Casus 1

Een hoogzwangere vrouw komt  in de apotheek. Zij heeft last van maagzuur vertelt zij.

Zij vertelt dat zij ijzer gebruikt op voorschrift van de verloskundige. Wat is je advies?

Casus 2

Een man komt in de apotheek. Hij vraagt voor hem zelf een middel tegen maagzuur.

Hij heeft sinds enkele dagen wat last van maagzuur. Hij wijst de plek onder het borstbeentje aan.

Hij heeft nog nooit iets eerder gebruikt tegen maagzuur.

Je vraagt hem of hij nog andere medicijnen gebruikt. Hij zegt dan dat hij diclofenac gebruikt tegen beginnende artritis. Wat is je advies?

 

H13 Anticonceptie en overgang

H14 Huid

Huidmiddelen hebben een lange geschiedenis. Veel medicamenten zijn op basis van ervaring ontstaan. De laatste jaren is er meer bekend geworden over de werkzaamheid en de toepassing, waardoor er binnen de groep van huidmiddelen veel veranderd is.

De basis waarin het geneesmiddel wordt verwerkt (vloeistof, creme of zalf), blijkt belangrijk te zijn voor de werking ervan. Sommige huidaandoeningen kunnen alleen met een basiscreme of zalf behandeld te worden, zonder dat daarin geneesmiddelen zijn verwerkt. De eigenschappen van de basis zijn dan belangrijk, zoals het afdekken van de huid, of juist vochtopnemende eigenschappen. Ook bepaalt de basis of het geneesmiddel wel of niet in de huid wordt opgenomen.

Leerdoelen:

Aan het einde van dit hoofstuk kun je uitleggen:

  • Welke eigenschappen de verschillende toediningsvormen voor de huid hebben
  • Op basis waarvan een keuze voor een toedingsvorm wordt gemaakt
  • De werking, het gebruik en de bijwerkingen van huidmiddelen bij de verschillende huidaandoeningen (acne, psoriasis, eczeem en huidinfecties).

 

Anatomie van de huid:

Bestudeer de tekst in H1.6 en H5 van het boek Anatomie&Fysiologie (inloggen via je BSL account) en vul het onderstaande figuur aan met de juiste termen.

Maak verder de toets via "mijn BSL" e-learning - zoeken op: anatomie en fysiologie huid > e-learning https://mijn.bsl.nl/
 
 
 
 

Open bestand Plaatje huid

Toedieningvormen:

Welke toedieningsvorm op de huid wordt gebruikt, is afhankelijk van het doel waarvoor het middel is voorgeschreven. Voor een droge huid gebruik je een andere toedieningsvorm dan voor een nattende huidaandoening. Bovendien bepaalt de toedieiningsvorm ook de mate van opname van het geneesmiddel door de huid.

Zie het in het volgende bestand een handig schema van de basispreparaten; hun toepassing en effect bij de verschillende toestanden van de huid en huidtypen.

Open bestand Schema basispreparaten

Hoe dik de crème of zalf aangebracht moet worden, hangt af van de verlangde werking. Wanneer in het preparaat een geneesmiddel is verwerkt dat de huid moet binnendringen (bijvoorbeeld een corticosteroïd of antischimmelmiddel), is een- tot tweemaal daags dun aanbrengen voldoende. Dik insmeren is in zo’n geval alleen verspilling. Is juist een afdekkende of verkoelende werking gewenst, dan zo dik insmeren als ‘een dikbesmeerde boterham’. De patiënt kan deze middelen meestal gebruiken zo lang hij dat prettig vindt of als de arts heeft voorgeschreven. Een handig hulpmiddel bij het smeren van een crème of een zalf is de finger tip unit. Deze vingertopeenheid of FTU is een hoeveelheid die overeenkomt met een streepje crème of zalf dat net zo lang is als het vingertopje van een volwassenen. Eén zo’n FTU is ongeveer 0,5 gram crème of zalf. Om een lichaamsdeel in te smeren heb je één of meer FTU’s nodig. Door het juiste aantal FTU’s te smeren, wordt onder- en overdosering voorkomen. In onderstaande tabel vind je een handig overzicht hoeveel crème of zalf gesmeerd moet worden.

 

Aantal FTU per keer op een lichaamsdeel, aangegeven per leeftijdscategorie
Aantal FTU per keer op een lichaamsdeel, aangegeven per leeftijdscategorie

 

 

 

 

 

 

Open bestand Aantal FTU's - document KNMP

 

 

 

Handige links:

H15 CVRM

= Cardiovasculair Risicomanagement

In Nederland zijn hart- en vaatziekten de belangrijkste oorzaak van sterfte bij vrouwen en de tweede oorzaak van sterfte bij mannen. In 2013 stierven er ruim 39.000 Nederlanders aan hart- en vaatziekten. Dit is 30% van alle sterfte.

Bij veel Nederlanders is sprake van risicofactoren voor het ontstaan van hart- en vaatziekten. Van de Nederlandse bevolking van 35 tot 70 jaar heeft ongeveer een kwart een verhoogd cholesterolgehalte en de helft een verhoogde bloeddruk. Eén op de vier Nederlanders van 15 jaar en ouder rookt, en bijna de helft (45%) van de Nederlanders boven de 20 jaar heeft overgewicht.

Leerdoelen

Aan het eind van dit hoofdstuk kun je uitleggen:

  • Wat de risicofactoren zijn voor het krijgen van hart- en vaatziekten;
  • Wat bloeddruk is en hoe de bloeddruk in het lichaam wordt geregeld;
  • Hoe het meten van de bloeddruk verloopt;
  • Wat verhoogde bloeddruk is en ken je de overwegingen om die te behandelen;
  • Wat de rol is die cholesterol speelt bij het ontstaan van hart- en vaatziekten;
  • Welke cholesterolverlagende middelen er zijn;
  • Hoe je patiënten kunt motiveren om antihypertensiva te gebruiken;
  • Welke adviezen je volgens de Farmaceutische Patiëntenzorg (FPZ-)standaardcardiovasculair risicomanagement moet geven.

Anatomie hart:

Vul het onderstaande schema in -

 

Open bestand RAS-Systeem

Open bestand Cholesterol (vetstofwisseling)

H16 Diabetes Mellitus

Diabetes is een ziekte waarbij het lichaam de bloedsuiker niet meer in evenwicht kan houden. Dat komt doordat het lichaam te weinig van het hormoon insuline heeft. En ook reageert het lichaam vaak niet meer goed op insuline. Of het maakt helemaal geen insuline meer aan. Insuline reguleert de bloedsuikerspiegel.

Leerdoelen

Aan het eind van dit hoofdstuk weet je:

  • wat de ziekte diabetes mellitus inhoudt;
  • het verschil tussen type-1- en type-2-diabetus;
  • wat de rol is van insuline bij de (glucose)stofwisseling;
  • welke geneesmiddelen worden gebruikt om de glucosestofwisseling te regelen;
  • op welke wijze in de apotheek extra aandacht kan worden besteed aan diabetespatiënten.
Verschil tussen een Hypo en een Hyper
Verschil tussen een Hypo en een Hyper

 

Vragen:

1. Wat is suikerziekte? Geef de Latijnse naam.

2. Welke twee typen suikerziekte worden onderscheiden? Geef de kenmerken.

3. Wat zijn de korte termijn effecten bij diabetes mellitus?

4. Wat zijn de lange termijn effecten bij suikerziekte?

5. Wat is de basis bij de behandeling van suikerziekte en wat betekent dat voor de patiënt?

Instructievideos en andere informatie:

Open bestand Wetenswaardigheden insuline spuiten PW

Open bestand Novopen 5 instructiekaart (kort)

Stappenkaarten insulinepennen

Alles over diabetes

Apotheek.nl Instructie insulinepen

H17 Hart- en vaatziekten

Uur na uur, dag na dag, week in week uit en jaar na jaar, zonder het werk ook maar een ogenblik te onderbreken, stuwt het hart het bloed door het vaatstelsel. De cellen in het lichaam halen zuurstof en energie uit het bloed en geven er de stofwisselingsproducten weer aan af. Dat betekent dat een goede werking van het hart letterlijk van levensbelang is.

De behoefte aan zuurstof is niet voor alle weefsels even groot. Spier- en hersenweefsel zijn zeer gevoelig voor een tekort aan zuurstof. Het hart bestaat uit zeer sterk doorbloed spierweefsel en is dan ook buitengewoon gevoelig voor een tekort aan zuurstof. Een falend hart is een belangrijke oorzaak van een verminderde bloedcirculatie. Maar ook een goed werkend hart krijgt het moeilijk als de bloedvaten buiten het hart een grotere weerstand hebben dan normaal. Het hart moet dan zo hard werken, dat er na korte of langere tijd problemen ontstaan. Deze situatie doet zich onder andere voor bij een verhoogde bloeddruk.
In dit hoofdstuk worden de middelen die invloed hebben op de werking van het hart en op de bloedvaten rond het hart besproken.

Leerdoelen

Aan het eind van dit hoofdstuk kun je uitleggen:

  • Hoe de werking van het hart is en hoe de aansturing van het hart gaat vanuit het zenuwstelsel;
  • Welke aandoeningen van het hart met geneesmiddelen behandeld worden;
  • Wat de werking is van de geneesmiddelen die gebruikt worden bij hartfalen, bij hartritmestoornissen en bij angina pectoris.

Hart- en vaatziekten

Aandoeningen van het hart die met geneesmiddelen behandeld worden, zijn:

  • Hartfalen (decompensatio cordis), een aandoening waarbij de hartspier verzwakt is.
  • Hartritmestoornissen, waarbij sprake is van een versneld hartritme van meer dan 100 slagen per minuut (tachycardie) of een traag hartritme van minder dan 50 slagen per minuut (bradycardie). Ook een onregelmatig hartritme kan veel oorzaken en verschijningsvormen hebben, zoals extra slagen tussendoor (extrasystolen) of een heel onregelmatig ritme door atriumfibrilleren.
  • Angina pectoris, een aandoening waarbij de bloedvaten die de hartspier van zuurstof voorzien, vernauwd zijn. De patiënt krijgt bij inspanning, kou of emoties last van pijn op de borst.
Hartfalen Angina Pectoris Hartritmestoornis

 

H18 Bloedstolling

Bloedstolling is nodig om een wond snel te dichten en voorkomt overmatig bloedverlies. Het hele bloedstollingsproces wordt ook wel hemostase genoemd. Falen van de bloedstolling leidt tot een verhoogde bloedingsneiging, terwijl het bij een verhoogde activiteit trombose kan veroorzaken.

 

Leerdoelen

  • Wat is bloedstolling en hoe werkt het?

  • Hoe wordt de bloedstolling beïnvloedt?

  • Aandoeningen die te maken hebben met bloedstolling

  • Welke geneesmiddelen worden hierbij toegepast?

Antistollingsmiddelen:

Dit zijn de verschillende groepen antistollingmiddelen:

  • Anticoagulantia
  • Heparines
  • Cumarines
  • Trombocytaggregatie remmers
  • Nieuwe orale anticoagulantia (NOAC’s)
  • Trombolytica

Opdrachten:

Trombose

H19 Weerstand en afweer

Het menselijk lichaam is in staat onderscheid te maken tussen een lichaamseigen stof en een lichaamsvreemde stof. Dit hoofdstuk behandelt de wijze waarop het lichaam door de aanmaak van antilichamen in het bloed zich tegen lichaamvreemde indringers beschermt.

Het lichaam beschermt zich op drie maieren tegen stoffen van buitenaf:

- Mechanische bescherming (huid, trilhaarepitheel, longen)

- Bescherming door (witte) bloedcellen

- Bescherming door het aanmaken van antilichamen die de antigenen

  onschadelijk kunnen maken

 

Leerdoelen

Aan het einde van het hoofdstuk kun je vertellen:

  • - Met welke methoden het lichaam zich tegen indringers van buitenaf beschermt
  • - Wat de begrippen antigeen, antilichaam, immuniteit, actieve en passieve immunisatie inhouden
  • - Op welke manier de immuniteit beïnvloed kan worden
  • - Wat een vaccin is en welke toepassingen er zijn
  • - Wat immunoglobulines zijn en ken je enkele toepassingen daarvan
 
Uitleg: antigeen - antilichaam reactie

 

Uitleg bloedgroepen en rhesusfactor:

Handige links:

http://www.rijksvaccinatieprogramma.nl/

 

H20 Infecties

De mens wordt belaagd door talloze micro-organismen. Sommige daarvan kunnen een infectieziekte veroorzaken. Op een infectie volgt een ontstekingsreactie die het lichaam helpt om de infectie te bestrijden, maar soms is die ontstekingsreactie onvoldoende. In dat geval zijn er geneesmiddelen nodig om de infectie te behandelen.

In dit hoofdstuk worden de veroorzakers van infectieziekten, zoals bacteriën, schimmels, virussen, protozoa en wormen, luizen en mijten besproken. Voor elke ziekteverwekker worden ook de geneesmiddelen besproken die bij de behandeling gebruikt kunnen worden.

Leerdoelen

Aan het eind van dit hoofdstuk kun je uitleggen:

  • Welke verschillende ziekteverwekkers infectieziekten kunnen veroorzaken;
  • Welke geneesmiddelen worden gebruikt bij de behandeling van infectieziekten;
  • Welk gevolg onoordeelkundig gebruik van deze geneesmiddelen kan hebben;
  • Welke gebruiksadviezen je moet geven bij de verschillende middelen tegen infectieziekten.

Opdrachten

Opdracht 1:
 
Opdracht 2:

 

Opdracht 3:

 

H21 Luchtwegen

Astma en COPD hebben allebei met ontstekingen aan de onderste luchtwegen te maken. Het verschil tussen astma en COPD zit in de oorzaak van de ontstekingen. Deze is bij astma anders dan bij COPD. Ook de behandeling is anders en daarom wordt onderscheid gemaakt tussen astma en COPD. COPD is een verzamelnaam voor longemfyseem en chronische bronchitis.

Bij aandoeningen van de onderste luchtwegen kenmerken de klachten zich bijna allemaal door het optreden van benauwdheid, kortademigheid, slijmvorming en/of hoesten.

Astma en COPD zijn serieuze problemen. Ongeveer één op de tien Nederlanders heeft luchtwegklachten (ongeveer 1,6 miljoen mensen). 1 op de 50 Nederlands heeft ernstige beperkingen door luchtwegklachten. Dat zijn meer dan 300.000 mensen. Twintig tot veertig procent van het ziekteverzuim in Nederland komt door luchtwegklachten.

Leerdoelen

Aan het eind van dit hoofdstuk kun je uitleggen:

  • Wat de meest voorkomende aandoeningen van de bovenste en onderste luchtwegen zijn;
  • Wat de werking en toepassing is van de verschillende geneesmiddelgroepen die bij luchtwegaandoeningen worden gebruikt;
  • Welke patiënteninstructies van belang zijn bij de geneesmiddelen bij luchtwegaandoeningen.

Astma

Open bestand Behandel stappenplan astma

COPD

Open bestand Behandel stappenplan COPD

Handige links

www.longfonds.nl

www.inhalatorgebruik.nl

 

H23 Oogaandoeningen

Open bestand Goede oogdruppelinstructie kan verlies visus voorkomen

H24 Vitamines en mineralen

H28 Urinewegen

In dit hoofdstuk komen de volgende onderwerpen aan de orde die een relatie hebben met de urinewegen.

  • Incontinentie
  • Enuresis nocturna
  • Prostaatklachten
  • Erectiestoornissen
Al deze aandoeningen/klachten komen in de apotheek geregeld aan de orde, maar geneesmiddelen spelen er een ondergeschikte en ondersteunende rol bij.
 
Het is belangrijk dat de apothekersassistent zich realiseert dat incontinentie, prostaatklachten en erectiestoornissen omgeven zijn met gevoelens van schaamte en taboes. Juist daarom is het belangrijk op de hoogte te zijn van de achtergronden, om beter uitleg en toelichting te kunnen geven bij vragen.

Leerdoelen:

Aan het einde van het hoofdstuk kun je vertellen:

  • Hoe de nieren zijn opgebouwd en wat hun functie is
  • Welke vormen van incontinentie er zijn
  • Welke rol geneesmiddelen spelen bij incontinentie
  • Wat enuresis noctura is
  • Welke geneesmiddelen worden toegepast bij een goedaardige vergroting van de prostaat

H29 Neurologische aandoeningen

Wat is een neurologische aandoening

Epilepsie, de ziekte van Parkinson, migraine, dementie, een herseninfarct. Dat zijn een paar voorbeelden van problemen met het zenuwstelsel, oftewel neurologische aandoeningen.

Wat zijn de verschijnselen

Neurologische aandoeningen kunnen een grote impact hebben op het dagelijks leven. Iedere neurologische aandoening heeft weer eigen, kenmerkende verschijnselen. Moeite met bewegen, redeneren of dingen uit het verleden herinneren, pijn, vermoeidheid of psychische problemen zijn voorbeelden daarvan. Ook kunnen er problemen met eten ontstaan zoals een verminderde eetlust, kauw- en slikproblemen of brandend maagzuur.

Wat is Epilepsie

Open bestand Soorten Epilepsie en behandeling

Open bestand Soorten behandeling bij Migraine

H30 Psychiatrische aandoeningen

De groep psychofarmaca bestaat uit stoffen die worden gebruikt bij de behandeling van stoornissen in het psychisch functioneren. De uitingsvormen daarvan zijn afwijkingen in denken en gedrag. Dit worden ook wel psychiatrische aandoeningen genoemd. De geneesmiddelen die gebruikt worden bij de behandeling van psychiatrische aandoeningen worden psychofarmaca genoemd.

Psychofarmaca hebben in de behandeling van psychiatrische patienten een revolutie teweeggebracht. Tot 1950 waren veel patienten veroordeeld tot een langdurig verblijf in een psychiatrische inrichting. Na de komst van de psychofarmaca kon een deel van die patienten een menswaardig bestaan buiten de inrichting opbouwen.

Leerdoelen

Aan het eind van het hoofdstuk kun je uitleggen:

  • Wat zijn de symptomen van de psychische aandoeningen en hoe kom je er achter of je een psychische aandoening hebt.
  • Wat de verschillen zijn tussen de psychisch aandoeningen (depressies, angststoornissen, psychoses en aandachtsstoornissen).
  • Welke behandelmethodes er zijn (zowel medicamenteus als niet-medicamenteus).
  • Bij welke indicatie er welke groep geneesmiddelen (psychofarmaca) worden gebruikt.
  • Hoe de geneesmiddelen/ psychofarmaca werken?
  • Wat is de rol van de apotheek bij het begeleiden van deze patienten.

Filmpjes:

Omgaan met de verschillende psychische aandoeningen

 Depressie  Bipolaire stoornis  Vanaf ca 7:35 min begint het verhaal van Meike over: Psychose en Bipolaire stoornis

Depressie:

Depressie komt van alle psychische aandoeningen het meest voor. Het zijn vaker vrouwen dan mannen die eraan lijden. Maar iedereen kan er last van hebben, ongeacht leeftijd, opleiding of etnische afkomst. Zo’n vijf procent van de mensen in Nederland heeft jaarlijks een depressie. Maar het percentage dat ooit in het leven een depressie heeft, ligt vele malen hoger (bijna 19%).
Een depressie gaat soms voorbij, maar meestal niet vanzelf. Ongeveer de helft van de mensen met een depressie herstelt binnen drie maanden. Een ander deel, ongeveer één vijfde, kan er jarenlang last van hebben.
 

Depressieve klachten zijn soms niet goed te herkennen. Veel van de klachten kunnen ook op iets anders duiden. Toch zijn er wel duidelijke aanwijzingen. Als je aan een depressie lijdt, heb je altijd last van

  • een sombere stemming
  • vermindering van interesse of plezier.

 

Opdrachten:

Opdracht 1: Welk recept past bij de bovenstaande filmpjes?

Opdracht 2: Maak een lijst van symptomen die bij depressie voorkomen?

Opdracht 3: Wat zijn de oorzaken van een depressie?

Opdracht 4: Zoek een 'zelftest' op internet, waar je kunt kijken of je last hebt van depressieve klachten. Vul je test in om te kijken welke vragen er worden gesteld.

 

Handige websites:

http://www.depressievereniging.nl

https://www.thuisarts.nl

http://www.apotheek.nl

 

Bronnen