HAVO 4 - 2016

HAVO 4 - 2016

PERIODE 3

¤ GRAMMATICA

Het naamvallenschema

Het ontleden van een Duitse zin

Gebruik dit stappenplan om erachter te komen of je te maken hebt met een 1ste, 2e, 3e of 4e naamval. LET OP: Dit is slechts een hulpmiddel! Heb je zelf een andere (juiste) manier om een zin te ontleden, dan is dat natuurlijk ook prima!

 

  1. Lees de hele zin door en kijk of er voorzetsels in staan. Ja? Ga door naar stap 2. Nee? Ga door naar stap 6!
     
  2. Zo ja, is het een voorzetsel van de 3e of van de 4e naamval?
     
  3. Bepaal het woordgeslacht (m, v. o. mv/m, w, s, Mz)
     
  4. Bepaal of het der- of ein-groep is.
     
  5. Zoek de vorm op in het schema.
     
  6. Als er geen voorzetsel in de zin staat, moet je de zin ontleden om de functie van de zinsdelen (dus de naamval) te bepalen.
  7. Zoek de persoonsvorm/gezegde (dit kan bijv. door de zin vragend  te maken). Bijv. Die Frau sieht das Kind. Sieht die Frau das Kind?Het onderstreepte woord is de PV.
     
  8. Stel de vraag: wie of wat + persoonsvorm/gezegde? Bijv. Wie of wat sieht? Antwoord: die Frau. Je hebt nu het onderwerp gevonden. Het onderwerp staat in de 1e naamval.Hierna komen de stappen 3 t/m 5.
     
  9. Om het lijdend voorwerp te vinden stel je de vraag: wie of wat + onderwerp + gezegde. Bijv. Wie of wat sieht die Frau? Antwoord: das Kind. Het lijdend voorwerp staat in de 4e naamval.Daarna zet je weer stap 3 t/m 5.
     
  10. Om het meewerkend voorwerp te kunnen vinden stel je de vraag: aan wie of  voor wie of wat + PV/gezegde + onderwerp + lijdend voorwerp.Bijv. Die Frau gibt dem Kind einen Ball. Aan wie geeft de vrouw een bal?Antwoord: aan het kind. Het meewerkend voorwerp staat in de 3e naamval. Ook hierna komen de stappen 3 t/m 5 weer.

Korte uitleg over de 'der'- en 'ein'-Gruppe

LET OP! ONDERAAN DE PAGINA VIND JE HET VERKORTE NAAMVALLENSCHEMA, ZOALS JE HET IN MOET VULLEN OP DE TOETS!

Net als in het Nederlands zijn er ook in de Duitse taal lidwoorden en bezittelijk voornaamwoorden. We zijn ons er bij het Nederlands niet zo van bewust, maar ook wij kennen een naamvallenschema. In onze taal veranderen deze woorden echter zelden als het woord van naamval verandert. Een voorbeeldje:

Mijn oma loopt daar. ⇒ 'Mijn oma' is hier onderwerp.

Dat boek is voor mijn oma. ⇒ 'Mijn oma' is hier meewerkend voorwerp.

Ik bezoek mijn oma. ⇒ 'Mijn oma' is hier lijdend voorwerp.

Je ziet dus dat het bezittelijk voornaamwoord 'mijn' in alle naamvallen hetzelfde blijft. In het Duits is dit echter niet zo. Kijk maar eens naar de volgende zinnen:

Meine Großmutter läuft dort. ⇒ 'Meine Großmutter' is hier onderwerp.

Das Buch gebe ich an meiner Großmutter. ⇒ 'meiner Großmutter' is hier meewerkend voorwerp.

Ich besuche meine Großmutter. ⇒ 'meine Großmutter' is hier lijdend voorwerp.

Als je goed kijkt, dan zie je dus dat een vrouwelijk woord een -er als uitgang krijgt als het meewerkend voorwerp is in de zin. Zo geldt dit voor alle geslachten uit de Duitse taal (mannelijk, vrouwelijk, onzijdig en meervoud) en voor alle verschillende naamvallen (onderwerp, bezit, meewerkend voorwerp en lijdend voorwerp).
Verder kent het Duits twee groepen, waarvoor twee verschillende schema's gelden: de 'der'-Gruppe en de 'ein'-Gruppe. Bij iedere groep horen bepaalde woorden. Gelukkig verschillen de schema's niet heel veel van elkaar! In onderstaande Powerpoints wordt het nog eens duidelijk uitgelegd. Lees ze aandachtig door en maak de bijbehorende opdrachten om te kijken of je het begrijpt.

 

 

Het verkorte naamvallenschema

 

Een aantal opmerkingen:

  1. De cirkeltjes hebben twee betekenissen
    1. voor een woord uit de ein-Gruppe: achter deze woorden komt dan geen uitgang
    2. voor het bijvoeglijk naamwoord van de ein-Gruppe: in plaats van een ‘–e’ krijgt het bijvoeglijk naamwoord de letter uit de cirkel als uitgang

LET OP: DE CIRKEL HEEFT DUS ALLEEN BETREKKING OP WOORDEN UIT DE EIN-GRUPPE EN HET BIJVOEGLIJK NAAMWOORD UIT DE EIN-GRUPPE.

Voorzetsels en keuzevoorzetsels

Uitleg over de (keuze)voorzetsels in de Duitse taal

Om een juiste vervoeging in de zin in te kunnen vullen, moet je een zin gaan ontleden, zodat je erachter komt tot  welke naamval de woordgroep behoort. Dit ontleden is soms lastig. Een groot voordeel is dan ook als er een voorzetsel in de zin staat. Er zijn in het Duitse twee soorten voorzetsels: de vaste voorzetsels en de keuzevoorzetsels.

De vaste voorzetsels

De naam zegt het al een beetje: een vast voorzetsel krijgt altijd een vaste naamval. Dit kan een 2e, 3e of 4e zijn maar we focussen ons nu op de voorzetsels die altijd  een 3e of altijd een 4e naamval krijgen. Groot voordeel: je hoeft geen zinnen meer te ontleden! Een paar voorbeelden:

Ich gehe mit meiner Mutter in die Stadt.
Sie lebt bei ihrem Vater.
Ich komme aus dem Kino.

Zoals je ziet, komt er na deze voorzetsels altijd een 3e naamval. Er zijn ook voorzetsels die altijd een 4e naamval krijgen:

Das ist für meinen Vater.
Er wohnt um die Ecke.

Der Tafel steht gegen die Wand.

Er zijn nog veel meer voorzetsels die altijd een 3e of altijd een 4e naamval krijgen. Deze vindt je in de Powerpoint over de vaste voorzetsels. Maak daarna de bijbehorende opdracht.

De keuzevoorzetsels

De keuzevoorzetsels zijn iets lastiger dan de vaste voorzetsels. Je hebt hier namelijk de keus tussen een 3e of 4e naamval. Dit zijn in  totaal slechts 9 voorzetsels en om je op weg te helpen, is er een stappenplan gemaaakt. Als je dit stappenplan helemaal volgt, krijg je uiteindelijk antwoord of je een 3e of 4e naamval toe moet passen. Lees de Powerpoint over keuzevoorzetsels goed door en maak daarna de bijbehorende opdracht.
 

Betrekkelijk voornaamwoorden

Wat zijn betrekkelijk voornaamwoorden?

Een betrekkelijk voornaamwoord is een voornaamwoord dat naar een woord of zinsdeel terugverwijst. In het Nederlands noemen we zo'n zinsdeel ook wel het antecedent. De belangrijkste betrekkelijk voornaamwoorden in het Nederlands zijn 'die' en 'dat':

Het boek, dat ik van jou gekregen heb, ben ik kwijtgeraakt. ⇒ dat verwijst hier terug naar 'het boek'
De verhalen, die ik voor Nederlands moest schrijven, zijn onleesbaar. ⇒ die verwijst hier terug naar 'de verhalen'

In het Duits werkt een betrekkelijk voornaamwoord precies hetzelfde. De Duitse betrekkelijk voornaamwoorden zijn hetzelfde als de bepalende lidwoorden: der, die, das en die (meervoud) of één van hun afgeleiden vormen. Deze staan een stukje verder op deze pagina in een duidelijk schema. Om je een duidelijker idee te geven van de betrekkelijk voornaamwoorden in het Duits, zijn hier eerst een aantal voorbeelden:

Du meinst den Wagen, der dort steht? ⇒ 'der' verwijst terug naar 'den Wagen'
Der Kugelschreiber, den ich gestern gekauft habe, ist jetzt schon kaputt. ⇒ 'den' verwijst hier terug naar 'Der Kugelschreiber'

Zoals je in deze twee voorbeeldzinnen kunt zien, heeft het betrekkelijk voornaamwoord niet altijd dezelfde vorm als waarin het antecedent staat. Dit komt omdat het betrekkelijk voornaamwoord niet altijd in dezelfde naamval staat als het anecedent. We nemen even de laatste zin om dit wat te verduidelijken:

Der Kugelschreiber, den ich gestern gekauft habe, ist jetzt schon kaputt. 

'Der Kugelschreiber' is onderwerp van de hoofdzin en staat daarom in een 1ste naamval. Als we gaan kijken naar de bijzin, dan zie je dat 'ich' het onderwerp is (wie/wat heeft gekocht?). Als de zin verder ontleed wordt, dan zul je zien dat 'den' een lijdend voorwerp (4e naamvaal) in de zin is. Het mannelijk voornaamwoord 'der' verandert dan in 'den'.

In onderstaand schema staan alle vormen van de betrekkelijk voornaamwoorden. Als je goed kijkt, zie je dat dit schema bijna exact hetzelfde is als het schema van de bepalende lidwoorden (de 'der'-Gruppe).

Schema van de betrekkelijk voornaamwoorden

Naamval Mannelijk Vrouwelijk Onzijdig Meervoud
1ste(=OW) der die das die
2e (=bezit) dessen deren dessen deren
3e (=MW) dem der dem denen
4e (=LV) den die das die

 

Er zijn dus een vijftal uitzonderingen, ten opzichte van het bepalende lidwoordenschema. Deze uitzonderingen zijn onderstreept. Ze wijken niet heel veel af van de vorm van het bepalend lidwoord: ze krijgen alleen een extra '-en' erachter, met uitzondering van de 2e naamval mannelijk en vrouwelijk. Zij krijgen ook nog een extra 's' (dit heeft te maken met de uitspraak van het woord). Bovenstaand schema gebruik je dus alleen voor de betrekkelijk voornaamwoorden!

Je vindt de juiste vorm uit bovenstaand schema dus door de volgende twee zaken te vinden:
1) het geslacht van het woord, waarnaar het terugverwijst
2) de naamval van het betrekkelijk voornaamwoord in de bijzin

 

Het verschil tussen betrekkelijke en vragende voornaamwoorden

Er zijn in het Nederlands een aantal woorden die je zowel als betrekkelijk als ook als vragend voornaamwoorden kunt gebruiken. Een aantal voorbeelden zijn 'waarvoor', 'waaraan', 'waarmee' en 'waarop'. Als je deze woorden als vragend voornaamwoord gebruikt, vertaal je ze gewoon met 'wofür', 'woran', 'womit' en 'worauf'. Een aantal voorbeeldzinnen:

Worauf stellst du die Vase?
Womit fährst du zur Schule?
Woran siehst du das?
Wofür macht er das?

Als je ze dus als vragend voornaamwoord gebruikt, kun je het vertalen door 'wo+voorzetsel'. Je moet echter goed opletten als je deze woorden gaat gebruiken als betrekkelijk voornaamwoord. Je hebt dan namelijk altijd een vorm uit bovenstaand schema nodig! Je vertaalt het woord dan niet letterlijk (net als bij een vragend voornaamwoord), maar met een betrekkelijk voornaamwoord in combinatie met (soms) een los voorzetsel. Kijk maar eens naar de volgende voorbeeldzinnen, dan wordt het wat duidelijker:

waarop:
Die Antwort, auf die ich hoffte, kam nicht. ⇒ 'auf' is een keuzevoorzetsel. Je moet hier de 7/2 regel gebruiken, waarbij 'auf' een 4e naamval krijgt. Het verwijst terug naar een vrouwelijk antecedent, en dus blijft 'die' gewoon 'die'.
waarmee:
Der Freund, mit dem ich in die Schule ging, hat heute Geburtstag.⇒'mit' krijgt altijd een 3e naamval. Het verwijst terug naar een mannelijk antecedent, en dus verandert 'der' in 'dem'.
woran:
Mein Vater, dem ich das Geschenk gegegen habe, fand es sehr schön. ⇒ je gebruikt hier géén voorzetsel. Het betrekkelijk voornaamwoord staat in de 3e naamval, wat automatisch betekent dat je het 'aan' iemand of iets geeft.
wofür:
Die Klassenarbeit, für die ich sehr hart gearbeitet habe, ist verschwunden!
'für' krijgt altijd een 4e naamval. Het verwijst terug naar een vrouwelijke antecedent, en dus blijft 'die' hetzelfde.

Zorg er dus voor dat je de betrekkelijk en vragend voornaamwoorden niet door elkaar haalt!


 

Tegenwoordige en verleden tijd zwakke werkwoorden

Zwakke werkwoorden: wat zijn het?

Een zwak werkwoord herken je aan het feit dat de stam van het werkwoord nooit verandert: niet in de tegenwoordige tijd en niet in de verleden tijd. De stam van een Duits werkwoord vind je door '(e)n' van het hele werkwoord af te halen. De juiste vorm van het zwakke werkwoord vind je vervolgens door er de juiste uitgang achter te plakken. We kijken eerst nog even naar de vervoegingen van een zwak werkwoord in de tegenwoordige tijd:

ich stam + e
du stam + st
er/sie/es stam + t
wir stam + en
ihr stam + t
sie/Sie stam + en

Ezelsbruggetje: (fe)esttenten

Als de stam eindigt op een -d of -t:

ich stam+ e
du stam+ est
er/sie/es stam+ et
wir stam+ en
ihr stam+ et
sie/Sie stam+ en

Ezelsbruggetje: overal waar een -t in de uitgang zit, komt een extra 'e' bij.

Als de stam eindigt op een -s, -z of -ß:

ich stam+ e
du

stam+ t

er/sie/es stam+ t
wir stam+ en
ihr stam+ t
sie/Sie stam+ en

Ezelsbruggetje: bij de uitgang met een 's', valt deze weg en blijft de 't'  over.

Dit is dus een herhaling van uit de onderbouw en van periode 2. Nu schrijf je werkwoorden natuurlijk niet alleen maar in de tegenwoordige tijd, maar gebruik je ook de verleden tijd. Voor de zwakke werkwoorden staat hieronder beschreven hoe deze dan in elkaar zitten.

De verleden tijd van de zwakke werkwoorden

De uitgang van de verleden tijd verschilt niet heel veel van de tegenwoordige tijd. Het ezelsbruggetje 'feesttenten' zit er nog steeds in verstopt, maar per uitgang worden er één of twee extra letters toegevoegd. Dit zijn de 't' of de 'e' (of beide):

 

ich stam+ te
du stam+ test
er/sie/es stam+ te
wir stam+ ten
ihr

stam+ tet

sie/Sie stam+ ten

 

Als je stam eindigt op een -d of -t:

ich

stam+ete
du stam+etest
er/sie/es

stam+ete

wir stam+eten
ihr stam+etet
sie/Sie stam+eten

Ezelsbruggetje: er komt overal eerst een 'e' en dan de uitgang van de verleden tijd

Wanneer gebruik je welke vorm?

Soms staat de vorm die je moet gebruiken letterlijk in de zin:

Er geht einkaufen machen.
Ich wohne in Oss.
Sie gehen spazieren.

Er zijn echter ook zinnen dat de vorm niet letterlijk erin staat:

Mein Vater geht einkaufen machen.
Die Lampe steht auf dem Tisch.
Seine Großmutter und Großvater gehen spazieren.

Als de vorm niet letterlijk in de zin staat, geldt de volgende regel:

- Is de vorm enkelvoud? Dan gebruik je de uitgang van 'er/sie/es'.
- Is de vorm meervoud? Dan gebruik je de uitgang van 'sie/Sie'

 

Oefening: Zwakke werkwoorden: tegenwoordige en verleden tijd

Start

Sterke werkwoorden

Werkwoorden (Verben): Hoe zat het ook alweer?

Sterke werkwoorden zijn de lastigste werkwoorden die er zijn om te vervoegen. In de onderbouw hebben jullie al regelmatig gewerkt met zwakke werkwoorden en heb je het ezelsbruggetje 'feesttenten' misschien wel eens voorbij horen komen. Om je geheugen even op te frissen, staat hieronder de tabel met de uitgangen van de zwakke werkwoorden!

Zwakke werkwoorden, tegenwoordige tijd

Pers. voornaamwoord: Vervoeging:
ich stam+      e
du stam+    st
er/sie/es stam+     t
wir stam+    en
ihr

stam+     t

sie/Sie stam+     en

 

Het kenmerk van zwakke werkwoorden is dat hun stam (hele werkwoord min en) in zowel de tegenwoordige als verleden tijd hetzelfde is. In de verleden tijd veranderen alleen de uitgangen die je achter de stamvorm plakt.

Het sterke werkwoord in de Duitse taal

Sterke werkwoorden wijken af van zwakke werkwoorden in het feit dat er hier wél een klankverandering in de stam plaatsvindt. Dit kan zowel zijn in de tegenwoordige tijd (de stam verandert dan vaak bij de enkelvoudsvormen) of in de verleden tijd. Het kan ook in beide gevallen! Gelukkig zijn er voor de tegenwoordige tijd wel een aantal regels, die het voor jou makkelijker maken om te weten hoe die stam nou precies verandert.

Sterk werkwoord zonder klankverandering in de tegenwoordige tijd

Sterke werkwoorden met een 'a' in de stam in de tegenwoordige tijd

 

De stam van het werkwoord eindigt op een -d of -t in de tegenwoordige tijd

Er zit een 'e' in de stam van de tegenwoordige tijd en deze wordt lang uitgesproken

 

Er zit een 'e' in de stam in de tegenwoordige tijd en deze wordt kort uitgesproken

 

Er zijn dus behoorlijk wat regels die je in de jungle van werkwoorden een beetje de weg wijzen!

Om ze nog beter te leren kennen, ga je er nu zelf even mee oefenen. Viel Erfolg!

Sterke werkwoorden

Je vindt hier de lijst sterke werkwoorden. Je leert voor deze toets de werkwoorden 31 tot en met 45!

¤ LEZEN

PERIODE 4

¤ GRAMMATICA

De Imperativ: de gebiedende wijs

De Imperativ kennen we in het Nederlands als de gebiedende wijs. Je gebruikt dit als je een opdracht of bevel geeft. Kijk maar even naar de volgende voorbeelden:

Pak je boek! → Nimm dein Buch!
Kom eens hier! → Komm mal her!

Voor het maken van de Imperativ gelden een aantal simpele regels met vormen die al eens behandeld zijn. Deze regels worden hieronder behandeld.

De Imperativ van een zwak werkwoord

De Imperativ kent 3 vormen:

1) Enkelvoud (als je tegen één persoon praat)
    Je gebruikt de ich-vorm van het werkwoord

2) Meervoud (als je tegen meerdere personen praat)
    Je gebruikt de ihr-vorm van het werkwoord

3) Beleefdheidsvorm (als je de persoon met 'u' aanspreekt)
   Je gebruikt de Sie-vorm van het werkwoord

De Imperativ van een sterk werkwoord

De Imperativ van een sterk werkwoord wordt bijna op dezelfde manier gebruikt als bij een zwak werkwoord. Er zijn echter twee uitzonderingen:

1) Bij de werkwoorden kommen en lassen valt de '-e' weg bij de ich-vorm (enkelvoud)
    Lass das!

2) De '-e' valt ook weg als het werkwoord een 'e/i(e)'-Wechsel krijgt. Deze 'e/i(e)-Wechsel' vindt bovendien ook plaats in de gebiedende wijs, maar alleen bij de ich-vorm!

Om punt 2 iets duidelijker te maken, staan hieronder twee voorbeelden van werkwoorden die een 'e/i(e)'-Wechsel krijgen:

geben: gib - gebt - geben
nehmen: nimm - nehmt - nehmen

Je ziet dat dus alleen bij de ich-vorm de uitzonderingen in werking treden. De meervouds- en beleefdheidsvorm zijn identiek als de Imperativ bij een zwak werkwoord!

¤ Lezen

¤ Spreken

Auf diese Seite findest du drei Dokumenten. Das erste Dokument brauchst du, um zu wissen, wie die Laute im deutschen Alphabet ausgesprochen werden. Die Laute werden, während der Stunde, zusammen mal laut gesprochen!

Das zweite Dokument brauchst du, um deine Mitschuler(in) zu helfen, die Aussprache zu verbesseren. Es ist also Sache, dass du dies seriös machst!

Letztens gibt es das Dokument Schneewittchen. Der Text enthält den Anfang des Märchens und das Ziel ist, dass du am Ende der Unterrichtsstunde dieser Text fast perfekt aussprechen kannst!

Für diese Sprechübung brauchst du den Text 'Die Liebe zur Currywurst', wozu du gerade eine Aufgabe erledigt hast. Beantworte jetzt folgenden Fragen. Du darfst die Antworten notieren, aber im Gespräch sollst du alles sprechen können!

  • Wie findet der Autor des Artikels Roger Boyes die Currywurst?
  • Wie finden Sie jetzt die Begeisterung für die Currywurst?
  • Gibt es etwas, was Sie an dem Video und/oder Text überrascht hat?
  • Gibt es in Ihrem Heimatland ein Fastfood-Gericht, das ähnlich viele Fans hat?
  • Würden Sie selbst eine Currywurst probieren? Warum/warum nicht?

 

¤ Schrijven

¤ KIJK- EN LUISTEREN

Wir werden uns ein Video anschauen über Fußball. Die nächsten Vokabeln werden in dem Video verwendet, aber was bedeuten die? Versuch die Übersetzung zu finden von:

spielerisch
sich absprechen
der Erzieherbereich
einbinden
die Gruppengemeinschaft
erforderlich
ausweichen
bestimmt

 

 

Oefening: Fußball in einem Verein

Start