Betrekkelijk voornaamwoorden

Wat zijn betrekkelijk voornaamwoorden?

Een betrekkelijk voornaamwoord is een voornaamwoord dat naar een woord of zinsdeel terugverwijst. In het Nederlands noemen we zo'n zinsdeel ook wel het antecedent. De belangrijkste betrekkelijk voornaamwoorden in het Nederlands zijn 'die' en 'dat':

Het boek, dat ik van jou gekregen heb, ben ik kwijtgeraakt. ⇒ dat verwijst hier terug naar 'het boek'
De verhalen, die ik voor Nederlands moest schrijven, zijn onleesbaar. ⇒ die verwijst hier terug naar 'de verhalen'

In het Duits werkt een betrekkelijk voornaamwoord precies hetzelfde. De Duitse betrekkelijk voornaamwoorden zijn hetzelfde als de bepalende lidwoorden: der, die, das en die (meervoud) of één van hun afgeleiden vormen. Deze staan een stukje verder op deze pagina in een duidelijk schema. Om je een duidelijker idee te geven van de betrekkelijk voornaamwoorden in het Duits, zijn hier eerst een aantal voorbeelden:

Du meinst den Wagen, der dort steht? ⇒ 'der' verwijst terug naar 'den Wagen'
Der Kugelschreiber, den ich gestern gekauft habe, ist jetzt schon kaputt. ⇒ 'den' verwijst hier terug naar 'Der Kugelschreiber'

Zoals je in deze twee voorbeeldzinnen kunt zien, heeft het betrekkelijk voornaamwoord niet altijd dezelfde vorm als waarin het antecedent staat. Dit komt omdat het betrekkelijk voornaamwoord niet altijd in dezelfde naamval staat als het anecedent. We nemen even de laatste zin om dit wat te verduidelijken:

Der Kugelschreiber, den ich gestern gekauft habe, ist jetzt schon kaputt. 

'Der Kugelschreiber' is onderwerp van de hoofdzin en staat daarom in een 1ste naamval. Als we gaan kijken naar de bijzin, dan zie je dat 'ich' het onderwerp is (wie/wat heeft gekocht?). Als de zin verder ontleed wordt, dan zul je zien dat 'den' een lijdend voorwerp (4e naamvaal) in de zin is. Het mannelijk voornaamwoord 'der' verandert dan in 'den'.

In onderstaand schema staan alle vormen van de betrekkelijk voornaamwoorden. Als je goed kijkt, zie je dat dit schema bijna exact hetzelfde is als het schema van de bepalende lidwoorden (de 'der'-Gruppe).

Schema van de betrekkelijk voornaamwoorden

Naamval Mannelijk Vrouwelijk Onzijdig Meervoud
1ste(=OW) der die das die
2e (=bezit) dessen deren dessen deren
3e (=MW) dem der dem denen
4e (=LV) den die das die

 

Er zijn dus een vijftal uitzonderingen, ten opzichte van het bepalende lidwoordenschema. Deze uitzonderingen zijn onderstreept. Ze wijken niet heel veel af van de vorm van het bepalend lidwoord: ze krijgen alleen een extra '-en' erachter, met uitzondering van de 2e naamval mannelijk en vrouwelijk. Zij krijgen ook nog een extra 's' (dit heeft te maken met de uitspraak van het woord). Bovenstaand schema gebruik je dus alleen voor de betrekkelijk voornaamwoorden!

Je vindt de juiste vorm uit bovenstaand schema dus door de volgende twee zaken te vinden:
1) het geslacht van het woord, waarnaar het terugverwijst
2) de naamval van het betrekkelijk voornaamwoord in de bijzin

 

Het verschil tussen betrekkelijke en vragende voornaamwoorden

Er zijn in het Nederlands een aantal woorden die je zowel als betrekkelijk als ook als vragend voornaamwoorden kunt gebruiken. Een aantal voorbeelden zijn 'waarvoor', 'waaraan', 'waarmee' en 'waarop'. Als je deze woorden als vragend voornaamwoord gebruikt, vertaal je ze gewoon met 'wofür', 'woran', 'womit' en 'worauf'. Een aantal voorbeeldzinnen:

Worauf stellst du die Vase?
Womit fährst du zur Schule?
Woran siehst du das?
Wofür macht er das?

Als je ze dus als vragend voornaamwoord gebruikt, kun je het vertalen door 'wo+voorzetsel'. Je moet echter goed opletten als je deze woorden gaat gebruiken als betrekkelijk voornaamwoord. Je hebt dan namelijk altijd een vorm uit bovenstaand schema nodig! Je vertaalt het woord dan niet letterlijk (net als bij een vragend voornaamwoord), maar met een betrekkelijk voornaamwoord in combinatie met (soms) een los voorzetsel. Kijk maar eens naar de volgende voorbeeldzinnen, dan wordt het wat duidelijker:

waarop:
Die Antwort, auf die ich hoffte, kam nicht. ⇒ 'auf' is een keuzevoorzetsel. Je moet hier de 7/2 regel gebruiken, waarbij 'auf' een 4e naamval krijgt. Het verwijst terug naar een vrouwelijk antecedent, en dus blijft 'die' gewoon 'die'.
waarmee:
Der Freund, mit dem ich in die Schule ging, hat heute Geburtstag.⇒'mit' krijgt altijd een 3e naamval. Het verwijst terug naar een mannelijk antecedent, en dus verandert 'der' in 'dem'.
woran:
Mein Vater, dem ich das Geschenk gegegen habe, fand es sehr schön. ⇒ je gebruikt hier géén voorzetsel. Het betrekkelijk voornaamwoord staat in de 3e naamval, wat automatisch betekent dat je het 'aan' iemand of iets geeft.
wofür:
Die Klassenarbeit, für die ich sehr hart gearbeitet habe, ist verschwunden!
'für' krijgt altijd een 4e naamval. Het verwijst terug naar een vrouwelijke antecedent, en dus blijft 'die' hetzelfde.

Zorg er dus voor dat je de betrekkelijk en vragend voornaamwoorden niet door elkaar haalt!


 

Extra oefening