Tegenwoordige en verleden tijd zwakke werkwoorden

Zwakke werkwoorden: wat zijn het?

Een zwak werkwoord herken je aan het feit dat de stam van het werkwoord nooit verandert: niet in de tegenwoordige tijd en niet in de verleden tijd. De stam van een Duits werkwoord vind je door '(e)n' van het hele werkwoord af te halen. De juiste vorm van het zwakke werkwoord vind je vervolgens door er de juiste uitgang achter te plakken. We kijken eerst nog even naar de vervoegingen van een zwak werkwoord in de tegenwoordige tijd:

ich stam + e
du stam + st
er/sie/es stam + t
wir stam + en
ihr stam + t
sie/Sie stam + en

Ezelsbruggetje: (fe)esttenten

Als de stam eindigt op een -d of -t:

ich stam+ e
du stam+ est
er/sie/es stam+ et
wir stam+ en
ihr stam+ et
sie/Sie stam+ en

Ezelsbruggetje: overal waar een -t in de uitgang zit, komt een extra 'e' bij.

Als de stam eindigt op een -s, -z of -ß:

ich stam+ e
du

stam+ t

er/sie/es stam+ t
wir stam+ en
ihr stam+ t
sie/Sie stam+ en

Ezelsbruggetje: bij de uitgang met een 's', valt deze weg en blijft de 't'  over.

Dit is dus een herhaling van uit de onderbouw en van periode 2. Nu schrijf je werkwoorden natuurlijk niet alleen maar in de tegenwoordige tijd, maar gebruik je ook de verleden tijd. Voor de zwakke werkwoorden staat hieronder beschreven hoe deze dan in elkaar zitten.

De verleden tijd van de zwakke werkwoorden

De uitgang van de verleden tijd verschilt niet heel veel van de tegenwoordige tijd. Het ezelsbruggetje 'feesttenten' zit er nog steeds in verstopt, maar per uitgang worden er één of twee extra letters toegevoegd. Dit zijn de 't' of de 'e' (of beide):

 

ich stam+ te
du stam+ test
er/sie/es stam+ te
wir stam+ ten
ihr

stam+ tet

sie/Sie stam+ ten

 

Als je stam eindigt op een -d of -t:

ich

stam+ete
du stam+etest
er/sie/es

stam+ete

wir stam+eten
ihr stam+etet
sie/Sie stam+eten

Ezelsbruggetje: er komt overal eerst een 'e' en dan de uitgang van de verleden tijd

Wanneer gebruik je welke vorm?

Soms staat de vorm die je moet gebruiken letterlijk in de zin:

Er geht einkaufen machen.
Ich wohne in Oss.
Sie gehen spazieren.

Er zijn echter ook zinnen dat de vorm niet letterlijk erin staat:

Mein Vater geht einkaufen machen.
Die Lampe steht auf dem Tisch.
Seine Großmutter und Großvater gehen spazieren.

Als de vorm niet letterlijk in de zin staat, geldt de volgende regel:

- Is de vorm enkelvoud? Dan gebruik je de uitgang van 'er/sie/es'.
- Is de vorm meervoud? Dan gebruik je de uitgang van 'sie/Sie'

 

Schwache Verben: Gegenwart

Schwache Verben: Präteritum