Het naamvallenschema

Het ontleden van een Duitse zin

Gebruik dit stappenplan om erachter te komen of je te maken hebt met een 1ste, 2e, 3e of 4e naamval. LET OP: Dit is slechts een hulpmiddel! Heb je zelf een andere (juiste) manier om een zin te ontleden, dan is dat natuurlijk ook prima!

 

  1. Lees de hele zin door en kijk of er voorzetsels in staan. Ja? Ga door naar stap 2. Nee? Ga door naar stap 6!
     
  2. Zo ja, is het een voorzetsel van de 3e of van de 4e naamval?
     
  3. Bepaal het woordgeslacht (m, v. o. mv/m, w, s, Mz)
     
  4. Bepaal of het der- of ein-groep is.
     
  5. Zoek de vorm op in het schema.
     
  6. Als er geen voorzetsel in de zin staat, moet je de zin ontleden om de functie van de zinsdelen (dus de naamval) te bepalen.
  7. Zoek de persoonsvorm/gezegde (dit kan bijv. door de zin vragend  te maken). Bijv. Die Frau sieht das Kind. Sieht die Frau das Kind?Het onderstreepte woord is de PV.
     
  8. Stel de vraag: wie of wat + persoonsvorm/gezegde? Bijv. Wie of wat sieht? Antwoord: die Frau. Je hebt nu het onderwerp gevonden. Het onderwerp staat in de 1e naamval.Hierna komen de stappen 3 t/m 5.
     
  9. Om het lijdend voorwerp te vinden stel je de vraag: wie of wat + onderwerp + gezegde. Bijv. Wie of wat sieht die Frau? Antwoord: das Kind. Het lijdend voorwerp staat in de 4e naamval.Daarna zet je weer stap 3 t/m 5.
     
  10. Om het meewerkend voorwerp te kunnen vinden stel je de vraag: aan wie of  voor wie of wat + PV/gezegde + onderwerp + lijdend voorwerp.Bijv. Die Frau gibt dem Kind einen Ball. Aan wie geeft de vrouw een bal?Antwoord: aan het kind. Het meewerkend voorwerp staat in de 3e naamval. Ook hierna komen de stappen 3 t/m 5 weer.

Korte uitleg over de 'der'- en 'ein'-Gruppe

LET OP! ONDERAAN DE PAGINA VIND JE HET VERKORTE NAAMVALLENSCHEMA, ZOALS JE HET IN MOET VULLEN OP DE TOETS!

Net als in het Nederlands zijn er ook in de Duitse taal lidwoorden en bezittelijk voornaamwoorden. We zijn ons er bij het Nederlands niet zo van bewust, maar ook wij kennen een naamvallenschema. In onze taal veranderen deze woorden echter zelden als het woord van naamval verandert. Een voorbeeldje:

Mijn oma loopt daar. ⇒ 'Mijn oma' is hier onderwerp.

Dat boek is voor mijn oma. ⇒ 'Mijn oma' is hier meewerkend voorwerp.

Ik bezoek mijn oma. ⇒ 'Mijn oma' is hier lijdend voorwerp.

Je ziet dus dat het bezittelijk voornaamwoord 'mijn' in alle naamvallen hetzelfde blijft. In het Duits is dit echter niet zo. Kijk maar eens naar de volgende zinnen:

Meine Großmutter läuft dort. ⇒ 'Meine Großmutter' is hier onderwerp.

Das Buch gebe ich an meiner Großmutter. ⇒ 'meiner Großmutter' is hier meewerkend voorwerp.

Ich besuche meine Großmutter. ⇒ 'meine Großmutter' is hier lijdend voorwerp.

Als je goed kijkt, dan zie je dus dat een vrouwelijk woord een -er als uitgang krijgt als het meewerkend voorwerp is in de zin. Zo geldt dit voor alle geslachten uit de Duitse taal (mannelijk, vrouwelijk, onzijdig en meervoud) en voor alle verschillende naamvallen (onderwerp, bezit, meewerkend voorwerp en lijdend voorwerp).
Verder kent het Duits twee groepen, waarvoor twee verschillende schema's gelden: de 'der'-Gruppe en de 'ein'-Gruppe. Bij iedere groep horen bepaalde woorden. Gelukkig verschillen de schema's niet heel veel van elkaar! In onderstaande Powerpoints wordt het nog eens duidelijk uitgelegd. Lees ze aandachtig door en maak de bijbehorende opdrachten om te kijken of je het begrijpt.

 

 

Uitleg 'der'-Gruppe

Uitleg 'ein'-Gruppe

Het verkorte naamvallenschema

 

Een aantal opmerkingen:

  1. De cirkeltjes hebben twee betekenissen
    1. voor een woord uit de ein-Gruppe: achter deze woorden komt dan geen uitgang
    2. voor het bijvoeglijk naamwoord van de ein-Gruppe: in plaats van een ‘–e’ krijgt het bijvoeglijk naamwoord de letter uit de cirkel als uitgang

LET OP: DE CIRKEL HEEFT DUS ALLEEN BETREKKING OP WOORDEN UIT DE EIN-GRUPPE EN HET BIJVOEGLIJK NAAMWOORD UIT DE EIN-GRUPPE.