Veel mensen houden van sporten. Sommige mensen worden topsporter. Een topsporter oefent elke dag. Een topsporter heeft talent.
Per sport heb je andere kwaliteiten nodig. Voor turnen moet je lenig zijn. Voor gewichtheffen heb je veel kracht nodig. De Tour de France fietsen lukt alleen als je een groot uithoudingvermogen hebt. Ook je bouw speelt een belangrijke rol. Een jockey is klein en licht. Basketballers en volleyballers zijn meestal lang. een sumoworstelaar is moddervet.
In deze module bekijk je jouw sportieve eigenschappen. Je onderzoekt vier lichaamlijke basiseigenschappen bij jezelf. Die basiseigenschappen zijn lenigheid, lenigheid, kracht en uithoudingsvermogen.
Sporten is gezond voorje. Maar het kan misgaan, bijvoorbeeld door een blessure. Je leert hoe je de kans op een blessure kleiner kunt maken.
1. Een beroep in de sport
Een beroep dat met sport te maken heeft
Lees blz 4 en 5 van de module ‘sporten’
Beantwoord per beroep; (Voetbaltrainer, wielrenner, fitnesstrainer) de volgende vragen;
Schrijf een werkzaamheid op die in het beroep wordt uitgevoerd.
Schrijf twee capaciteiten op die je nodig hebt voor dit beroep.
Welke voordelen en welke nadelen heeft volgens jou dit beroep?
Uitwerken op papier.
2. Een sport kiezen
Bij deze opdracht ga je een presentatie geven over jouw sport.
Neem onderstaande punten mee in je presentatie.
1. Ontstaan van deze sport
2. Wat zijn de spelregels?
(plaatje van het veld/plek)
3. Wat kost het om deze sport te beoefenen? Contributie? Aanschaf spullen.
4. Wat zijn de voor- en nadelen van deze sport? (wat als je ouder wordt?, Blessures/risico's)
Bij hardlopen gaat het om snelheid. Je wint als je het eerst over de finish bent. Of als je de kortste tijd hebt gelopen. Je hebt dan het snelste gelopen. Maar hoe weet je nou wat je snelheid was?
Snelheid
Hoe snel ben jij?
Deze opdracht doe je met vieren.
Wat is het doel?
Je leert hoe je een wedstrijdbaan uitzet.
Je leert tijd te meten.
Je leert je snelheid berekenen.
Je onderzoekt het verschil tussen een gewone start en een vliegende start.
Wat heb je nodig?
Een plek om te rennen.
Een meetwiel of een meetlint.
plakband of krijt.
een stopwatch of een mobiele telefoon.
Wat moet je doen?
Een wedtrijdbaan uitzetten.
Gebruik plakband of krijt om de start aan te geven.
Meet met je meetwiel of meetlint een afstand van 50 meter.
Gebruik je plakband of krijt om de finish aan te geven.
De tijd meten met een stilstaande start.
Leerling 1 gaat bij de start staan. leerling 2 gaat met de stopwatch bij de finish staan.
Leerling 2 telt af 3-2-1- start! Bij start drukt hij de stopwatch in.
Leerling 1 rent de afstand zo snel mogelijk. Als hij de finish passeert, drukt leerling 2 de stopwatch weer in. Hij leest de stopwatch af en vult de tijd in in de tabel.
Wissel van rol. Leerling 2 rent en leerling 1 meet de tijd. Schrijf de tijd in de tabel.
Leerling 3 en 4 doen daarna hetzelfde als leerling 1 en 2. Iedereen rent dus 1 keer.
De tijd meten met een vliegende start.
Leerling 1 gaat 10 of 15 meter voor de start staan. Leerling 2 gaat met de stopwatch bij de finish staan. Leerling 3 gaat precies bij de start staan.
Leerling 1 begint zo hard mogelijk te rennen. Als hij de start passeert, roept leerling 3 hard! JA. Op dat moment drukt leerling 2 de stopwatch in. Hij leest de stopwatch af en noteert de tijd in de tabel.
Wissel van rol. Zorg dat iedereen een keer een vliegende start loopt. Zorg er ook voor dat iedereen minstens 1 keer de tijd waarneemt.
De snelheid berekenen
Bereken jullie snelheid in m/s. Schrijf deze in kolom 3 en 6 van de tabel.
Bereken jullie snelheid in km/h. Schrijf deze in kolom 4 en 7 van de tabel.
Om snelheden om te rekenen van km/h naar m/s bestaat een eenvoudige methode:
De omrekenfactor van m/s naar km/h is dus 3,6. Bij het omrekenen van km/h naar m/s moet men delen door 3,6. Als een auto bijvoorbeeld 120 km/h rijdt, dan rijdt hij?
In de afbeelding zie je een turnster die een oefening doet. Zij heeft veel getraind. Hierdoor is zij erg lenig geworden. Het lichaam van een turner moet ook heel veel kracht hebben. Door trainen krijgt een turner meer lichaamskracht. Bij lichaamskracht werken je spieren samen met je skelet. In basisstof 6 leer je meer over de spieren.
Bekijk onderstaande aflevering van BioBits en maak het vragenblad dat er bij hoort.
In de afbeelding zie je Toin aan het werk. Hij heeft zijn fiets uit elkaar gehaald. Nu zit hij met allerlei onderdelen. Straks moet hij alles weer in elkaar zetten. Hij moet de onderdelen aan elkaar vastmaken. Ook het skelet bestaat uit onderdelen die aan elkaar vastzitten. Deze basisstof gaat over de manier waarop onderdelen aan elkaar vastzitten.
Constructies
OPDRACHT IJZERSTERKE KUBUS
Maak een ijzersterke papieren kubus
· Papierstroken 25 x 4 cm
· Schaar
· Lijm
· Stukje stevig karton
· Gewichtjes
· Stevig papier, vouwblaadjes of iets dergelijks.
Maak de kubus als op de tekening.
Verstevig de hoeken met driehoeken.
Leg een stuk karton op de gedroogde kubus.
Leg er net zo lang een gewichtje op tot de kubus inzakt.
Mijn kubus kon …….gram dragen.
De beste kubus kon …… gram dragen.
Het verschil tussen mijn kubus en de beste kubus was dat ……….
Maak een betere kubus.
Deze kon ….. gram dragen.
Dat kwam omdat ………...
Maak kubussen met kortere of langere ribben.
Zijn deze sterker of zwakker?
Verzin andere manieren van vouwen (profielen)
Verzin een manier om snel stroken in een L-profiel te vouwen.
Stuur je oplossing(en) naar de Ontdekplek.
De vakantie is voorbij. Je hebt de eerste gymles gehad. Au, wat een spierpijn. Je voelt dat je je spieren gebruikt hebt. Je gebruikt je spieren om kracht uit te oefenen. Bijvoorbeeld om hard te lopen. Of om een bal weg te slaan. In deze basisstof leer je hoe je spieren werken. Je leert ook hoe je kracht kunt meten. En je leert wat kracht , gewicht en massa met elkaar te maken hebben.
Spieren
Spieren
Bestudeer nu uit de de Kennisbank Biologie het onderdeel Spieren:
De onderstaande antwoorden moet je zelf nakijken; vergelijk jouw antwoorden met de goede
antwoorden, en geef aan in welke mate jouw antwoorden correct zijn.
De onderstaande antwoorden moet je zelf nakijken; vergelijk jouw antwoorden met de goede
antwoorden, en geef aan in welke mate jouw antwoorden correct zijn.
Maak een verslag voor dit practicum. Je krijgt er een cijfer voor.
Practicum Armbuigspier
Doelen van het onderzoek
1. Wat verandert er aan de dikte van de buigspier van je arm als je deze samentrekt?
2. Is er en verschil tussen je linker en je rechter arm?
3. Is de verandering bij iedereen even groot?
Werkwijze
Materiaal:
een meetlint
Methode:
Werk met z’n tweeën. De een is proefpersoon, de ander meet.
Laat een arm slap langs het lichaam hangen. De buigspier is dan ontspannen.
Meet de omtrek van de bovenarm op het dikste gedeelte. Geef met een klein streepje de plaats aan waar je meet.
Zet het resultaat in de tabel.
Maak een stevige vuist en buig je arm. De buigspier is dan samengetrokken.
Probeer de spierballen zo dik mogelijk te maken.
Meet dan op dezelfde plaats opnieuw de omtrek van de bovenarm.
Zet het resultaat in een tabel.
Om nauwkeurige resultaten te krijgen, kun je het beste meerdere keren meten, bijvoorbeeld 3 keer.
Noteer alle metingen in een tabel en bereken het gemiddelde
Herhaal de proef met de andere arm.
Herhaal de hele proef nu met de ander als proefpersoon
Resultaten
Toestand van de buigspier
Omtrek van de bovenarm in cm
Proefpersoon 1
Proefpersoon 2
Ontspannen
Linkerarm
rechterarm
linkerarm
rechterarm
1e meting
cm
cm
cm
cm
2e meting
cm
cm
cm
cm
3e meting
cm
cm
cm
cm
Gemiddelde
cm
cm
cm
cm
Samengetrokken
1e meting
cm
cm
cm
cm
2e meting
cm
cm
cm
cm
3e meting
cm
cm
cm
cm
Gemiddelde
cm
cm
cm
cm
Verschil in cm
cm
cm
cm
cm
Berekeningen (zie tabel vorige pagina)
Bereken het verschil tussen de dikte van de ontspannen en de samengetrokken spier. Zet dit ook in de tabel .
Als je meerdere metingen gedaan hebt, gebruik je voor het berekenen van het verschil de gemiddelde waardes.
Nabespreking:
Conclusie:
Kijk naar je berekeningen: Wat kun je daaruit concluderen over de verandering in de spier bij het samentrekken?
De spier wordt bij samentrekken
Kijk naar je berekeningen: Was er een verschil tussen de linker en de rechterarm?
Zo ja, hoe groot was dat verschil?
Er was wel/geen verschil nl.
Kijk naar je berekeningen: Was er een verschil tussen de proefpersonen? Zo ja wat was dan het verschil?
Er was wel/geen verschil nl.
Verklaring
· Geef een verklaring voor het veranderen van de dikte van de buigspier bij het samentrekken.
Armspieren
Armspieren
In het item van de Kennisbank over Spieren ging een deel over de armspieren.
Bekijk de volgende videoclip over bodybuilding en beantwoord daarna de vragen.
Welke spier toont een bodybuilder als zij haar arm buigt?
En welke spier als zij haar arm strekt?
Vaak is het voor vrouwen (maar ook voor mannen) onmogelijk om zonder doping aan zulke grote spieren te komen.
Welke vorm van doping wordt vaak gebruikt?
Vergelijk je antwoorden met de antwoorden van een klasgenoot.
De robothand
DE ROBOTHAND
Ik maak een robothand
prikkarton (12,5 x 17,5 cm)
Artstraws
schaar
lijm
draad
potlood
satéprikker
Leg je hand op het kartonnetje.
Trek je hand om.
Knip de hand uit.
Bekijk waar je hand buigt.
Rits de vouwen in.
Plak de stukjes Artstraw vast.
Schuif er een satéprikker door zodat ze recht
achter elkaar zitten.
Let op dat ze niet te dicht tegen elkaar zitten.
Laat goed drogen en knip de vinger in.
Knip stukken draad.
Leg aan het eind een losse knoop.
Prik de knoop op de satéprikker.
Schuif de draad door de Artstraws.
Haak het knoopje in het spleetje.
Lijm de draad vast op de plek van de nagel.
Knoop de draden samen.
Toets spieren
Eindtoets
Je sluit deze opdracht af met het maken van een toets.
De toets bestaat uit een aantal gesloten vragen.
Probeer alle punten te halen.
De onderstaande antwoorden moet je zelf nakijken; vergelijk jouw antwoorden met de goede
antwoorden, en geef aan in welke mate jouw antwoorden correct zijn.
Myoglobine
Deze stof vind je in rode spiervezels. Kenmerkend is het feit dat deze stof zuurstof opslaat in de spieren en relatief lang kan samentrekken.
Gasuitwisseling
Elke keer dat je inademt, komt er een halve liter lucht in je longen.
De zuurstof uit de ingeademde lucht wordt openomen door het bloed. Bloed en lucht komen dicht bij elkaar in de longblaasjes.
Longblaasjes hebben een groot oppervlak en een dunne wand.
Daardoor kan er voldoende zuurstof van lucht naar bloed gaan.
In het bloed vervoeren rode bloedcellen de zuurstof.
Bij de verbranding in alle cellen van je lichaam komt koolstofdioxide vrij.
Het bloed brengt de koolstofdioxide weer naar de longblaasjes.
De koolstofdioxide adem je dan weer uit.
Wat denk je veel of weinig zuurstof, veel of weinig koolstofdioxide?
ingeademde lucht
uitgeademde lucht
bloed dat van de longblaasjes wegstroomt
bloed dat naar de longblaasjes gaat.
Eindtoets
Eindtoets
Je sluit deze opdracht af met het maken van een toets.
De toets bestaat uit een aantal gesloten vragen. Aan het eind van de toets zie je welke vragen je goed hebt gedaan. Van de vragen die je fout hebt gedaan, kun je het goede antwoord zien.
De onderstaande antwoorden moet je zelf nakijken; vergelijk jouw antwoorden met de goede
antwoorden, en geef aan in welke mate jouw antwoorden correct zijn.
Zuurstof
Molecuul bestaat uit twee zuurstof atomen; gas dat ontstaat bij fotosynthese in planten en nodig is voor verbranding.
Ademen
Opnemen van zuurstof en uitscheiden van koolstofdioxide (koolzuurgas ), inademen en uitademen, met behulp van longen, kieuwen of tracheeën. Vorm van gaswisseling.
Inademen
Middenrif trek samen, borstkas wordt groter, longen zuigen lucht aan.
Uitademen
Middenrif ontspant, borstkas wordt kleiner, longen geleiden lucht naar buiten.
Longen
Organen die betrokken zijn bij het in- en uitademen en het opnemen van zuurstof en afgeven van koolstofdioxide. Onderdeel van het ademhalingsstelsel. Uitwisseling van zuurstof en koolstofdioxide vindt plaats in de longen tussen longblaasjes en bloed.
Longvlies
Vlies dat samen met het borstvlies de longen met de ribbenkast verbindt, doordat de vliezen vacuüm aanelkaar zitten gezogen.
Borstvlies
Vlies dat samen met het longvlies de longen met de ribbenkast verbindt, doordat de vliezen vacuüm aanelkaar zitten gezogen.
Luchtpijp
Buis met kraakbeenringen die de mondholte verbindt met de bronchiën, waardoor lucht naar binnen en buiten stroomt.
Afvalstof
Niet-bruikbaar deel in het voedsel of een stof die ontstaat in het lichaam bijvoorbeeld door verbranding (koolstofdioxide) en die het lichaam verlaat.
Longblaasje
Deel van de longen waar uitwisseling van zuurstof en koolstofdioxide plaatsvindt tussen lucht en bloed.
8. Gezond sporten
Door sporten krijg je een betere conditie. Je spieren, botten en gewrichten worden er sterker van. Soms heb je spierpijn na het sporten. Je kunt tijdens het sporten ook blessures oplopen. Je kunt zelf veel doen om spierpijn en blessures te voorkomen.
Het arrangement Sporten 3. Vita BK is gemaakt met
Wikiwijs van
Kennisnet. Wikiwijs is hét onderwijsplatform waar je leermiddelen zoekt,
maakt en deelt.
Auteur
Peter Jordaan
Je moet eerst inloggen om feedback aan de auteur te kunnen geven.
Laatst gewijzigd
2020-12-03 12:27:26
Licentie
Dit lesmateriaal is gepubliceerd onder de Creative Commons Naamsvermelding 3.0 Nederlands licentie. Dit houdt in dat je onder de voorwaarde van naamsvermelding vrij bent om:
het werk te delen - te kopiëren, te verspreiden en door te geven via elk medium of bestandsformaat
het werk te bewerken - te remixen, te veranderen en afgeleide werken te maken
voor alle doeleinden, inclusief commerciële doeleinden.
Leeromgevingen die gebruik maken van LTI kunnen Wikiwijs arrangementen en toetsen afspelen en resultaten
terugkoppelen. Hiervoor moet de leeromgeving wel bij Wikiwijs aangemeld zijn. Wil je gebruik maken van de LTI
koppeling? Meld je aan via info@wikiwijs.nl met het verzoek om een LTI
koppeling aan te gaan.
Maak je al gebruik van LTI? Gebruik dan de onderstaande Launch URL’s.
Arrangement
Oefeningen en toetsen
Bouw van een spier
Spieren van een hond
Bewegen
Ademhaling
IMSCC package
Wil je de Launch URL’s niet los kopiëren, maar in één keer downloaden? Download dan de IMSCC package.
Oefeningen en toetsen van dit arrangement kun je ook downloaden als QTI. Dit bestaat uit een ZIP bestand dat
alle
informatie bevat over de specifieke oefening of toets; volgorde van de vragen, afbeeldingen, te behalen
punten,
etc. Omgevingen met een QTI player kunnen QTI afspelen.
Wikiwijs lesmateriaal kan worden gebruikt in een externe leeromgeving. Er kunnen koppelingen worden gemaakt en
het lesmateriaal kan op verschillende manieren worden geëxporteerd. Meer informatie hierover kun je vinden op
onze Developers Wiki.