Grammatica klas 1

Grammatica klas 1

Bienvenue!

 

Op deze pagina kun je alle grammaticaonderwerpen van jaar 1 nog eens herhalen.

In het linkermenu kun je een onderdeel uitkiezen.

Vervolgens klik je op 'uitleg' of op 'oefenen' en kan je aan de slag.

De meeste oefeningen lopen op van een makkelijk naar een moeilijker niveau. 

Het allerlaatste onderdeel is een mix van allerlei werkwoorden, zodat je ze ook goed door elkaar kunt oefenen.

 

Bonne chance!

Être (Chapitre 1, bron D)

Uitleg

 

In het Nederlands vertaal je être met zijn.
Het werkwoord être is een onregelmatig werkwoord.
Dat betekent dat er niet echt een logica in zit.

Je moet alle werkwoordsvormen daarom uit je hoofd kennen.
De vormen zijn:

je suis
tu es
il/elle/on est
nous sommes
vous êtes
ils/elles sont

 

Hieronder zie je een bestandje. Als je dit opent, zie je een filmpje. Met dit filmpje kun je het werkwoord ritmisch oefenen.
Misschien werkt dat voor jou wel heel goed om de vormen (en de uitgangen) te leren.
Onder het filmpje zie je een bestandje met de powerpoint die tijdens de les is gebruikt. 

 

Open bestand Filmpje om être ritmisch te leren

Open bestand Bekijk hier de PPT

Oefenen

 

Oefening 1
Kies de juiste vorm van het werkwoord être.

Oefening 2
Kies de juiste vorm van het werkwoord être.

Oefening 3
Vul de juiste vorm in van het werkwoord être. Klik eerst in het vakje bovenaan een werkwoordsvorm aan. Vervolgens ga je met de muis naar het tekstje. Klik de plaats aan waar de werkwoordsvorm moet komen. Om na te kijken klik je op corriger.

Lidwoorden (Chapitre 1, bron J)

Uitleg

 

Het lidwoord hoort bij het zelfstandig naamwoord.
In het Frans geeft het lidwoord het geslacht (mannelijk of vrouwelijk) en getal (enkelvoud of meervoud) aan.

Bepaald lidwoord
Nederlands: de, het

In het Frans zijn er vier vormen. Drie voor enkelvoud, één voor meervoud.

mannelijk enkelvoud - le
vrouwelijk enkelvoud - la
enkelvoud klinkerbotsing - l'
meervoud - les

Klinkerbotsing gebeurt wanneer het ene woord eindigt op een klinker en het volgende woord begint met een klinker of een stomme h.

Le, la en l' vertaal je met de of het, dat hangt af van het zelfstandig naamwoord waar het bij hoort.
Les vertaal je altijd met de.


Onbepaald lidwoord
Nederlands: een

In het Nederlands komt dit alleen voor in het enkelvoud. In het Frans bestaat het ook in het meervoud.
Er zijn twee vormen voor het enkelvoud en één vorm voor het meervoud in het Frans.

mannelijk enkelvoud - un
vrouwelijk enkelvoud - une
meervoud - des 

Un en une vertaal je met een.
Des vertaal je niet. In het Nederlands hebben wij daar geen woord voor. 

In het Frans staat er dus altijd een lidwoord!


Zelfstandig naamwoord + meervoud
Je weet nu hoe je het lidwoord in het meervoud zet (les of des), maar ook het zelfstandig naamwoord moet je in het meervoud kunnen zetten. In principe maak je het meervoud door een s achter het zelfstandig naamwoord te zetten.

Uitzonderingen
Als het zelfstandig naamwoord al eindigt op een s, z of x komt er geen s bij in het meervoud.

Als het zelfstandig naamwoord eindigt op (e)au, krijg je in het meervoud een x in plaats van een s.

Als het zelfstandig naamwoord eindigt op al, verandert dat in het meervoud naar aux.

 

Tot slot een schema met alle lidwoorden:

  bepaald lidwoord       onbepaald lidwoord     
mannelijk enkelvoud       le (l') un
vrouwelijk enkelvoud       la (l') une
meervoud les des

 

 

Open bestand Bekijk hier de PPT

Oefenen

 

Oefening 1
Sleep de lidwoorden naar de bijbehorende zelfstandig naamwoorden.

Oefening 2
Kies het juiste onbepaalde lidwoord.

Oefening 3
Vul het juiste bepaalde lidwoord in.

Oefening 4
Zet de lidwoorden en zelfstandig naamwoorden in het meervoud.

Regelmatige werkwoorden op -er (Chapitre 2, bron D)

Uitleg

 

De meeste werkwoorden die op -er eindigen zijn regelmatig.
Regelmatig wil zeggen dat er een bepaalde logica in de vervoegingen zit en dat er meer werkwoorden zijn die op deze manier worden vervoegd.

Om de werkwoorden te vervoegen, moet je een aantal stappen volgen.

1. Haal er van het hele werkwoord af. Je houdt nu de stam over. 

2. Kijk welk onderwerp je moet gebruiken en welke uitgang daarbij hoort.

3. Plak de uitgang achter de stam en je hebt de vervoeging.

 

Hieronder zie je de uitgangen. 

je e
tu es
il/elle/on           e
nous ons
vous ez
ils/elles ent

 

 

Open bestand Bekijk hier de PPT

Oefenen

 

Oefening 1
Kies de juiste vorm.

Oefening 2
Zet de persoonlijke voornaamwoorden in de goede zin. Klik eerst op een persoonlijk voornaamwoord in het bovenste kader. Klik vervolgens op de plek waar je deze wilt plaatsen. Als je klaar bent met alle vormen, klik je op corriger.

Oefening 3
Vul de juiste vormen in van de regelmatige werkwoord. Let op: bij zin 8 vragen ze in het tweede vakje naar de gebiedende wijs. Vul hier in: arrête.

Kloktijden (Chapitre 2, bron F)

Uitleg

 

Vragen/zeggen hoe laat het is.
Om te vragen hoe laat het is zeg je: Quelle heure-est il?
Om te zeggen hoe laat het is, zeg je: Il est ... heure(s). 

Hele uren
1 uur = une heure
2 uur = deux heures
3 uur = trois heures

Dus: alleen bij 1 uur vertaal je uur met heure. Bij ieder ander getal vertaal je uur met heures. 

Let op
12.00 ('s middags) = midi
0.00 ('s nachts) = minuit 


Halve uren
half 2 = une heure et demie
half 3 = deux heures et demie
half 4 = trois heures et demie

Dus: in het Frans maak je de rekensom heel uur + half uur, terwijl we in het Nederlands eigenlijk zeggen heel uur - half uur

Let op
12.30 ('s middags) = midi et demi
0.30 ('s nachts) = minuit? et demi


Kwartieren
kwart over 1 = une heure et quart
kwart over 2 = deux heures et quart
12.15 uur = midi et quart
0.15 uur = minuit et quart

kwart voor 1 = une heure moins le quart
kwart voor 2 = deux heures moins le quart
11.45 uur = midi moins le quart
23.45 uur = minuit moins le quart 

Dus: kwart over is et quart, kwart voor is moins le quart.


Minuten
Het aantal minuten wordt aan het aantal uren vastgeplakt. Dus ze gebruiken geen woorden als 'over' of 'en'.
Tot het halve uur tellen ze het aantal minuten bij het hele uur op (bijvoorbeeld: 10 over 8 en 20 over 8).
Vanaf het halve uur trekken ze het aantal minuten van het hele uur af  (bijvoorbeeld: 10 voor 8 en 20 voor 8).
In dat geval gebruiken ze het woordje moins. 

8.05 = huit heures cinq
8.25 = huit heures vingt-cinq
8.35 = neuf heures moins vingt-cinq 
8.55 = neuf heures moins cinq


Dagdelen
's morgens = le matin
's middags =
l'après-midi 
's avonds = le soir
's nachts = la nuit 

 

Open bestand Bekijk hier de PPT

Oefenen

 

Oefening 1
Klik de juiste tijd aan. Let op: er wordt hier geteld van 13 t/m 23 uur om het extra moeilijk te maken.

Oefening 2
Oefen met de kwartieren en halve uren.

Oefening 3
Oefen met de minuten.

Oefening 4
Op deze site kun je eerst nog oefenen. Klik op vocabulaire onder les minutes/les heures om te oefenen. Als je de opdracht wilt doen, klik je op exercice. Bij deel 1 sleep je de klokken naar de tijden die erbij horen. Bij de delen erna moet je eerst luisteren naar de tijd die wordt gezegd (klik op de koptelefoon). Daarna sleep je de klok naar het juiste vakje.

Ontkenning (Chapitre 2, bron J)

Uitleg


In het Nederlands gebruiken wij voor de ontkenning vaak de wooden 'niet' of 'geen'.

Vorm
In het Frans bestaat de ontkenning uit twee delen.

1. Ne, dit verandert bij klinkerbotsing in n'

2. Pas


Plaats
Ne (n') staat direct voor de persoonsvorm.
Pas staat direct achter de persoonsvorm.

Persoonsvorm: het vervoegde werkwoord in de zin. Staat meestal achter het onderwerp. 

 

Let op
ik heb = j'ai
ik heb niet/geen = je n'ai pas 

er is, er zijn = il y a
er is, er zijn niet/geen = il n'y a pas

het/dat is = c'est
het/dat is niet/geen = ce n'est pas 

 


Open bestand Bekijk hier de PPT

Oefenen

 

Oefening 1
Vul de lege vakjes in. Kies uit ne, n\' en pas.

Oefening 2
Maak de zinnen ontkennend.

Oefening 3
Maak de zinnen ontkennend.

Avoir (Chapitre 3, bron D)

Uitleg

 

In het Nederlands vertaal je avoir met hebben.

Het werkwoord avoir is een onregelmatig werkwoord.
Dat betekent dat er niet echt een logica in zit.

Je moet alle werkwoordsvormen daarom uit je hoofd kennen.
De vormen zijn:

j'ai
tu as
il/elle/on a
nous avons
vous avez
ils/elles ont

 

Hieronder zie je een bestandje. Als je dit opent, zie je een filmpje. Met dit filmpje kun je het werkwoord ritmisch oefenen.
Misschien werkt dat voor jou wel heel goed om de vormen (en de uitgangen) te leren.
Onder het filmpje zie je een bestandje met de powerpoint die tijdens de les is gebruikt. 

Open bestand Filmpje om avoir ritmisch te leren

Open bestand Bekijk hier de PPT

Oefenen

 

Oefening 1
Oefen hier met het spellen van de werkwoordsvormen. Klik het juiste antwoord aan.

Oefening 2
Kies de juiste vorm van het werkwoord avoir.

Oefening 3
Vul de juiste vorm in van het werkwoord avoir.

Bezittelijk voornaamwoord (Chapitre 3, bron J)

Uitleg

 

Het bezittelijk voornaamwoord geeft aan van wie iets is.

Om het juiste bezittelijk voornaamwoord te bepalen, moet je kijken naar het zelfstandig naamwoord waar het bij hoort.

Je bepaalt het geslacht en het getal van het zelfstandig naamwoord en leest vervolgens in de tabel het juiste bezittelijk voornaamwoor af.

 

      mannelijk enkevoud          vrouwelijk enkelvoud                meervoud        
mijn           mon ma mes
jouw ton ta tes
zijn son sa ses
haar son sa ses
ons, onze         notre notre nos
jullie, uw votre votre vos
hun   leur leur leurs
       


Let op
Als het zelfstandig naamwoord vrouwelijk enkelvoud is en het begint met een klinker, dan neem je de vorm die hoort bij het mannelijk enkelvoud. Dit in verband met de uitspraak. 

 

 

Open bestand Bekijk hier de PPT

Oefenen

 

Oefening 1
Kies de juiste vertaling. Er verschijnt een smiley als je het goede antwoord geeft.

Oefening 2
Vul het juiste bezittelijk voornaamwoord in.

Oefening 3
Vul de juiste vorm in van het bezittelijk voornaamwoord.

Aller (Chapitre 4, bron D)

Uitleg

 

In het Nederlands vertaal je aller met gaan.

Het werkwoord aller is een onregelmatig werkwoord.
Dat betekent dat er niet echt een logica in zit.

Je moet alle werkwoordsvormen daarom uit je hoofd kennen.
De vormen zijn:

je vais
tu vas
il/elle/on va
nous allons
vous allez
ils/elles vont

 

Hieronder zie je een bestandje. Als je dit opent, zie je een filmpje. Met dit filmpje kun je het werkwoord ritmisch oefenen.
Misschien werkt dat voor jou wel heel goed om de vormen (en de uitgangen) te leren.
Onder het filmpje zie je een bestandje met de powerpoint die tijdens de les is gebruikt. ??


Open bestand Filmpje om aller ritmisch te leren

Open bestand Bekijk hier de PPT

Oefenen

 

Oefening 1
Kies de juiste vorm van het werkwoord aller.

Oefening 2
Vul de juiste vorm in van het werkwoord aller.

Oefening 3
Vul de juiste vorm in van het werkwoord aller.

À/de + bepaald lidwoord (Chapitre 4, bron J)

Uitleg

 

De voorzetsels à en de worden vaak gevolgd door een lidwoord.
Fransen houden ervan om woorden samen te voegen. 
 

À + bepaald lidwoord
Als achter het voorzetsel à een bepaald lidwoord (le, la, l', les) komt, worden het voorzetsel en het lidwoord soms samengevoegd. 

à + le = au
à + la = à la
à + l' = à l'
à + les = aux 


De
 + bepaald lidwoord
Als achter het voorzetsel de een bepaald lidwoord komt, worden het voorzetsel en het lidwoord soms samengevoegd.

de + le = du
de + la = de la
de + l'= de l'
de + les = des
 


Let op
Dit gebeurt niet als er na à of de een naam van een persoon of een stad komt! Bij steden en eigennamen heb je namelijk alleen maar à of de en helemaal geen lidwoord.

Open bestand Bekijk hier de PPT

Oefenen

 

Oefening 1
Kies het juiste voorzetsel + lidwoord.

Oefening 2
Vul de juiste vorm in van à + lidwoord.

Oefening 3
Kies de juiste vorm van de + bepaald lidwoord.

Oefening 4
Plaats de woorden uit de ballonnen op de juiste plaats in het verhaal.

Bijvoeglijk naamwoord (Chapitre 5, bron D)

Uitleg

 

Het bijvoeglijk naamwoord zegt iets over het zelfstandig naamwoord.

In het Frans past het bijvoeglijk naamwoord zich aan het zelfstandig naamwoord aan.
Er zijn per bijvoeglijk naamwoord vier varianten.

Welke variant je nodig hebt, hangt af van het zelfstandig naamwoord.
Kijk daarom naar het geslacht (mannelijk/vrouwelijk) en het getal (enkelvoud/meervoud) van het zelfstandig naamwoord.

In het schema zie je de uitgangen die er zijn. Het mannelijk enkelvoud is de uitgangsvorm, de basisvorm. 

        enkelvoud              meervoud         
mannelijk        - s
vrouwelijk e es

 

Let op
Als het mannelijk enkelvoud eindigt op een s, krijgt het mannelijk meervoud niet nog een extra s.
Als  het mannelijk enkelvoud eindigt op een e, krijgt de vrouwelijke vorm niet nog een extra e.


Onregelmatige vormen
Sommige bijvoeglijke naamwoorden zijn anders in de vrouwelijke variant. 

  mannelijk enkelvoud      vrouwelijk enkelvoud      mannelijk meervoud      vrouwelijk meervoud     
mooi       beau belle beaux belles
nieuw nouveau nouvelle nouveaux nouvelles
wit blanc blanche blancs blanches
aardig       gentil gentille gentils gentilles

 

 

Open bestand Bekijk hier de PPT

Oefenen

 

Oefening 1
Vul de juiste vorm in van het bijvoeglijk naamwoord.

Oefening 2
Vul het bijvoeglijk naamwoord in de goede vorm in.

Oefening 3
Vul het bijvoeglijk naamwoord in de juiste vorm in.

Getallen t/m 1000 (Chapitre 5, bron F)

Uitleg

 

Getallen t/m 20

0 = zéro 7 = sept 14 = quatorze
1 = un 8 = huit 15 = quinze
2 = deux 9 = neuf 16 = seize
3 = trois 10 = dix 17 = dix-sept
4 = quatre          11 = onze 18 = dix-huit
5 = cinq 12 = douze           19 = dix-neuf
6 = six 13 = treize 20 = vingt

 

Tientallen

10 = dix 60 = soixante
20 = vingt 70 = soixante-dix
30 = trente 80 = quatre-vingts
40 = quarante 90 = quatre-vingt-dix
50 = cinquante          100 = cent

 

21, 31, 41, 51, 61
Als je een getal hebt dat eindigt op 1, vertaal je dat als et un.

21 = vingt et un
31 = trente et un


22, 23, 24, 25, enz.
Als je een getal hebt dat eindigt op een ander getal dan 1, vertaal je dat met een koppelstreepje en dan de eenheid.

22 = vingt-deux
23 = vingt-trois
24 = vingt-quatre


71, 72, 81, 82, 91, 92
71 = soixante et onze
72 = soixante-douze
 
81 = quatre-vingt-un
82 = quatre-vingt-deux

91 = quatre-vingt-onze
92 = quatre-vingt-douze 


Getallen boven de 100
101 = cent un
102 = cent deux

200 = deux cents
201 = deux cent un

1000 = mille
1001 = mille un

2000 = deux mille
2001 = deux mille un 

 

Open bestand Bekijk hier de PPT (t/m 60)

Open bestand Bekijk hier de PPT (t/m 1000)

Oefenen

 

Oefening 1
Schrijf de getallen uit in cijfers.

Oefening 2
Schrijf de getallen uit in woorden (0 t/m 20).

Oefening 3
Schrijf de getallen uit in woorden (21 t/m 50).

Oefening 4
Schrijf de getallen uit in woorden (51 t/m 100).

Oefening 5
Schrijf de getallen uit in woorden (101 t/m 1000).

Oefening 6
Maak de sommen en schrijf de uitkomst uit in woorden.

Futur proche (Chapitre 5, bron J)

Uitleg


De futur proche is de toekomende tijd in het Frans.

Je vertaalt deze tijd met het werkwoord gaan + het hele werkwoord.?


Vorm
De futur proche bestaat uit een vorm van aller + heel werkwoord.

Om een werkwoord in de futur proche te zetten, moet je het volgende doen:

- vervoeg het werkwoord aller met het onderwerp van de zin

- zet het hele werkwoord erachter

 

Zinsvolgorde
Onderwerp - persoonsvorm - hele werkwoord - rest van de zin. 

 

Open bestand Bekijk hier de PPT

Oefenen

 

Oefening 1
Vul de werkwoorden in de futur proche in.

Oefening 2
Vul de werkwoorden in de futur proche in.

Faire (Chapitre 6, bron D)

Uitleg

 

In het Nederlands vertaal je faire met doen of maken.

Het werkwoord faire is een onregelmatig werkwoord.
Dat betekent dat er niet echt een logica in zit.

Je moet alle werkwoordsvormen daarom uit je hoofd kennen.
De vormen zijn:

je fais
tu fais
il/elle/on fait
nous faisons
vous faites
ils/elles font


In combinatie met sportnamen
Als je wilt zeggen dat iemand aan een sport doet, gebruik je het werkwoord faire.
Normaal gesproken heeft een sportnaam een lidwoord, zoals le foot.
Als je faire gebruikt, verandert dat lidwoord in du, de la of de l'.

Wanneer je welke vorm krijgt, zie je hieronder.

mannelijk (le) - du
vrouwelijk (la) - de la 
klinker (l') - de l'


Let op!
Als je iets wilt zeggen over een sport, bijvoorbeeld dat je het leuk vindt, gebruik je niet het werkwoord faire.
Je gebruikt dan aimer (houden van, leuk vinden), préférer (leuker/het leukst vinden), adorer (dol zijn op) of détester (een hekel hebben aan).  

Als je een van die werkwoorden gebruikt, krijg je het normale lidwoord voor de sportnaam en dus niet du/de la/de l'.

 


Open bestand Bekijk hier de PPT

Oefenen

 

Oefening 1
Kies de juiste vorm van faire.

Oefening 2
Vul de juiste vorm in van het werkwoord faire.

Allerlei werkwoorden

Oefenen

 

Être/avoir
Kies uit: être of avoir.

Être/avoir
Sleep de juiste Franse vertaling naar de Nederlandse vervoeging.

Faire/Avoir
Vul de goede vormen in van faire en avoir.

Être/werkwoorden op -er
Vul de juiste vorm in van être en de regelmatige werkwoorden op -er.

Alle werkwoorden
Hier kun je oefenen met alle verschillende tijden en werkwoorden. In de linkerkolom kies je de tijden (présent, futur proche). In de middelste kolom kies je onregelmatige werkwoorden (aller, avoir, être, faire). In de rechterkolom kies je regelmatige werkwoorden (aimer, arriver, chercher, donner, parler, regarder, rester). Vervolgens klik je op confirmer. Je ziet vervolgens het hele werkwoord en de werkwoordstijd. Links van het invulvakje zie je welke persoon er wordt gevraagd. Vul de werkwoordsvorm in en klik op suivant voor de volgende vraag.