Hoe overleven dieren in hun omgeving?

Hoe overleven dieren in hun omgeving?

Inleiding

Wat vind je van 'm? Nee, knap is hij niet. In 2006 werd dit harige beest ontdekt. Hij woont in de Stille Oceaan, op 2200 meter diepte, waar de waterdruk heel hoog is, en het pikdonker is. Hij ziet er misschien eng uit, maar is slechts 15 cm lang.
 
Hoe hij heet? Officieel Kiwa hirsuta, maar hij wordt voor het gemak 'yeti crab' genoemd. 'Yeti' betekent in het Engels 'verschrikkelijke sneeuwman'. En dat vonden de onderzoekers wel een mooie bijnaam voor zo'n beest met harige poten.

 
Bron: http://www.mbari.org/news/homepage/2006/yeti-crab.html

 

Weet jij hoeveel verschillende soorten dieren er op aarde zijn? Vijftigduizend, honderdduizend, of een miljoen misschien?
Experts schatten dat er op aarde misschien wel 2 miljoen soorten dieren zijn maar niemand weet het helemaal precies. Er zijn namelijk zo ontzettend veel verschillende soorten dat ze nog steeds niet allemaal ontdekt zijn.

In tropische bossen vinden expedities steeds weer nieuwe insecten. Soms worden daar zelfs onbekende vogels of kleine zoogdieren gevonden. In de diepzee worden ook veel nieuwe soorten ontdekt, zoals vissen, kwallen en garnalen. Vaak zien ze er heel anders uit dan we gewend zijn, zoals de 'yeti crab' op de foto hierboven.

Waarom zijn er eigenlijk zoveel verschillende soorten? Zou één soort vogel, één soort vis of één soort knaagdier niet gewoon genoeg zijn?

Wat ga je doen?

In de 10 opdrachten binnen deze module ontdek je dat alle dieren hun eigen oplossingen hebben om juist in hun eigen omgeving te kunnen overleven. De opdrachten zijn allemaal verschillend, en ze helpen je om uiteindelijk zelf een dier te bedenken dat kan overleven in een bepaalde omgeving.

Met hoeveel personen?

Deze opdrachten doe je met z'n tweeën. Nadat je elke opdracht zelf hebt doorgewerkt bespreek je de antwoorden met je maatje.

Wat ga je leren?

Je gaat leren ...

  • wat het begrip 'biodiversiteit' betekent
  • welke categorieën van problemen dieren tegenkomen bij het overleven in het wild
  • dat dieren een vorm hebben (zoals het aantal poten of de kleur van de huid) en dat die vorm een functie heeft (het dier kan daar iets mee)
  • dat ook het gedrag van dieren een functie heeft
  • de vorm (bouw en gedrag) en de functie voor verschillende dieren te beschrijven en te vergelijken
  • dat verschillende vormen dezelfde functie kunnen hebben
  • dat aan een bepaalde vorm ook nadelen kunnen zitten
  • een dier te ontwerpen dat goed past in een bepaalde omgeving en hier kan overleven
  • hoe je onderzoekend en ontwerpend kunt werken

Wat heb je nodig?

Materiaal

- computer met internet en koptelefoon of luidsprekerboxjes
   (mits je een ander er niet mee stoort)

- kladpapier en pen/potlood
- tekenpapier en potloden
- wasknijper
- scanner of fotocamera (om tekeningen te digitaliseren)

Benodigde tijd

ongeveer 6 uur voor alle 10 opdrachten.
De opdrachten verschillen: sommige opdrachten kosten je weinig tijd, andere opdrachten kosten je meer tijd.
ongeveer 6 uur als je alle keuzeopdrachten doet.
Ook de keuzeopdrachten verschillen: sommige kosten weinig tijd, andere meer.

Aanpak

Hoe ga je te werk?

Er zijn 10 gewone opdrachten. Bij alle opdrachten is het goed bekijken en bespreken van je resultaten erg belangrijk. Daarom:

  1. Werk samen met een studiemaatje.
    Spreek samen af:
    óf bij het maken van de opdrachten eerst apart werken en daarna samen bekijken wat je hebt bedacht;
    óf bij het maken van de opdrachten meteen samenwerken en daarna samen bekijken wat jullie hebben bedacht.
  2. Maak een werkdocument in Word en noteer hierin van alle opdrachten de vragen met de antwoorden. Maak een scan of foto van opdrachten die je op papier doet en voeg deze ook hieraan toe.
  3. Bekijk na iedere opdracht de feedback bij die opdracht en vergelijk het met wat jullie hadden bedacht.
    Bespreek de overeenkomsten en verschillen, daag elkaar uit om het goed uit te leggen en help elkaar om het te snappen.
  4. Doe de opdrachten in de juiste volgorde. Zo snap je (en leer je) er het meeste van.

Er zijn ook nog 3 keuzeopdrachten. Daarvoor geldt ook dat het goed bekijken van je resultaten heel belangrijk is. Werk daarom op dezelfde manier aan de keuzeopdrachten als aan de gewone opdrachten.

Welke opdrachten doe je?

Gewone opdrachten (deze doe je allemaal, in deze volgorde):

  1. Bijzondere dieren
  2. Veel verschillende soorten dieren
  3. Dieren in het wild hebben ook problemen
  4. Hoe lost een dier in het wild die problemen op?
  5. Waarom zit dat zo?
  6. Ontwerp zelf een dier: globale schets
  7. Hetzelfde probleem, een net iets andere oplossing
  8. Hoe werkt het?
  9. Alle oplossingen hebben voor- en nadelen
  10. Ontwerp zelf een dier: gedetailleerde tekening

Keuzeopdrachten (kies welke je doet):

  1. Een informatiebord over mijn dier
  2. Onderzoek vorm en functie in technische ontwerpen
  3. Maak het ecosysteem af

Wat is het eindresultaat?

Een document met een verslag van je werkzaamheden bij deze leeractiviteit.
Hierin heb je alle opdrachten uitgewerkt en de vragen beantwoord. Verder heb je hierin afbeeldingen toegevoegd van de tekeningen en ontwerpschetsen die je hebt gemaakt.

1. Bijzondere dieren

Bijzondere dieren

In deze eerste opdracht ga je kijken naar bijzondere dieren en hoe zij leven in hun omgeving.

1.1 - Bekijk de videofragmenten (filmpjes)

De eerste twee filmpjes gaan over verschillende diersoorten die in een heel lastige omgeving kunnen overleven:

Over leven in de woestijn

Over leven in een compleet donkere grot

En deze filmpjes gaan over specifieke diersoorten:

Over de groene kikker die door de huid kan ademen

Over de dolfijn die hard kan zwemmen

Over de veenmol (een insect) die goed kan graven

Over de zeekat (een inktvis) die een meester is in camouflage

Over de kameleon met draaiogen en een staart die als extra handje dient

In de eerste twee filmpjes zag je meerdere dieren uit een bepaalde omgeving, in de andere vijf filmpjes zag je steeds één dier. Valt je op dat al deze dieren iets bijzonders kunnen? Ze wonen in ieder geval allemaal op nogal extreme plekken op aarde, waar maar weinig dieren kunnen overleven.

1.2 - Leg uit welk dier jij bijzonder vindt

  • Welk dier uit de filmpjes vindt jij het meest bijzonder? En waarom?
  • Welke problemen geeft de omgeving voor het dier?
  • Waar zou het dier aan dood kunnen gaan?
  • Wat zou je zelf moeten doen om in die omgeving te kunnen overleven?

Evalueren - Bespreek je antwoorden

Bespreek je antwoorden met je studiemaatje.

  • Heeft hij/zij hetzelfde dier gekozen als meest bijzondere dier?
  • Snap je waarom hij/zij juist dat dier bijzonder vindt?

Bekijk de informatie bij de feedback.

Feedback

bij: 1. Bijzondere dieren

Een bioloog

Wetenschappers die ervoor gestudeerd hebben om de natuur te onderzoeken heten biologen. Zij vinden een diersoort meestal erg bijzonder als het dier kan overleven op een plek waar bijna geen andere dieren of planten dat kunnen. Vaak gaat het dan om plekken waar ook mensen niet kunnen komen, of alleen met hulpmiddelen kunnen rondkijken. Denk bijvoorbeeld aan een hele warme of een hele koude plek op aarde, zoals middenin de woestijn of op de zuidpool.

Biologen vinden het ook heel bijzonder hoe een dier dat dan precies doet, overleven op zo'n moeilijke plek. Daarom gaat veel biologisch onderzoek over de vraag hoe bepaalde dieren gebouwd zijn, wat hun gedrag is, en hoe dat bijdraagt aan hun overleving in die omgeving.

2. Soorten dieren

Veel verschillende soorten dieren

(http://www.theguardian.com/environment/series/biodiversity-100)
(http://www.theguardian.com/environment/series/biodiversity-100)

2.1 - Beschrijf wat biodiversiteit is

  • Hoeveel diersoorten zijn er naar schatting op aarde?
    Geef een antwoord uit je hoofd.

Er zijn heel veel soorten dieren op aarde. Kijk maar om je heen, op de grond, onder de grond, in de zee, in de sloot, in de lucht, overal zijn wel dieren te vinden.

  • Heb je wel eens gehoord van de term 'biodiversiteit'?
  • Wat betekent biodiversiteit?
    Weet je het niet precies? Waag dan een gokje en beschrijf wat je denkt dat het is.

Tip: maak gebruik van het schema hieronder.

Evalueren - Bespreek je antwoord

Bespreek je antwoord met je studiemaatje.

  • Wat heeft hij/zij ingevuld?
  • Kun je samen tot één beschrijving van biodiversiteit komen?

Bekijk de informatie bij de feedback.

 

Feedback

bij: 2. Veel verschillende soorten dieren

Biodiversiteit

Er zijn heel veel soorten op aarde. Experts schatten dat er op aarde misschien wel 2 miljoen soorten dieren zijn maar niemand weet het helemaal precies. Er zijn namelijk zo ontzettend veel verschillende soorten dat ze nog steeds niet allemaal ontdekt zijn.

Er zijn veel verschillende definities van biodiversiteit. Sommige mensen noemen het gewoon 'alle soorten op aarde'. Biologen noemen niet alleen de diversiteit in het aantal soorten op aarde (dus dat er veel soorten zijn), maar ook de diversiteit van alle individuen (dus dat er binnen een soort ook nog verschillen zijn tussen organismen) en de diversiteit van alle ecosystemen op aarde.

Let op: de term biodiversiteit gaat dus niet alleen over diversiteit van dieren, maar om diversiteit van alles wat leeft! Dus ook planten, bacteriën en schimmels horen erbij.

Leuk om te weten:
Als er veel diversiteit is in een bepaald gebied, wordt gezegd dat de biodiversiteit hoog is. Als er weinig diversiteit is in een bepaald gebied wordt gezegd dat de biodiversiteit laag is.

3. Dierenproblemen

Dieren in het wild hebben ook problemen

(http://en.wikipedia.org/wiki/Animal_communication)
(http://en.wikipedia.org/wiki/Animal_communication)

3.1 - Inventariseer en groepeer de problemen van dieren in het wild

Denk nog even terug aan de filmpjes in opdracht 1. De dieren in de filmpjes zijn bezig met overleven in een bepaalde omgeving. Daarbij komen ze verschillende problemen tegen. Deze problemen kun je in categorieën verdelen.

Het kan in een omgeving waar het dier woont bijvoorbeeld heel koud zijn, of juist heel warm. Of misschien is het wel alleen overdag extreem warm, en 's avonds juist enorm koud. Het kan in een omgeving ook heel droog, of heel vochtig zijn. Deze problemen kun je samenvatten als: dieren moeten zich verdedigen tegen omgeving en omstandigheden.

Maak een indeling van de problemen die deze dieren tegenkomen.
Tip: als je gestructureerd werkt, heb je sneller een overzicht.
Bekijk hiervoor eerst de filmpjes nog een keer. Maak tijdens de filmpjes korte aantekeningen.

Neem de tabel hieronder over en kijk of je de problemen van dieren kunt groeperen in enkele categorieën.

Beschrijf iedere categorie in een paar woorden of in een korte zin. (De eerste is alvast ingevuld.)

Evalueren - Bespreek je antwoord

Bespreek je antwoord met je studiemaatje.

  • Wat heeft hij/zij ingevuld?
  • Kun je samen tot dezelfde categorieën komen?

Bekijk de informatie bij de feedback.

Feedback

bij: 3. Dieren in het wild hebben ook problemen

Dieren in het wild moeten allerlei problemen oplossen om te kunnen overleven. Hieronder vind je 4 categorieën van verschillende problemen. De termen zijn zo gekozen dat iedere categorie begint met een 'V'. De vier categorieën samen heten daarom 'de 4 V's'.

V - VERDEDIGING TEGEN OMGEVING EN OMSTANDIGHEDEN

Hoe zorgt het dier dat hij het niet te warm, koud of droog heeft?

In een heel warme en droge omgeving is het ‘s nachts meestal koeler en vochtiger. Daarom zijn dieren in droge hete streken vaak nachtdieren. Een andere manier om om te gaan met hitte is onder de grond leven. In een heel koude omgeving kan het handig zijn om in de winter weg te trekken of een winterslaap te houden. Andere dieren zorgen ervoor dat ze een dikke vacht krijgen of kruipen met zijn allen bij elkaar.

V - VOEDING

Hoe vindt het dier zijn voedsel?

Sommige dieren vinden hun voedsel door de vorm of kleur te herkennen. Bijen vinden bijvoorbeeld de juiste bloem doordat ze kleuren kunnen zien, zelfs meer dan wij. Andere dieren vinden hun voedsel op de geur of door te voelen. Varkens en mollen hebben bijvoorbeeld een gevoelige snuit waarmee ze voelen en ruiken tegelijk.
Als er niet zoveel voedsel is, moeten dieren soms van de ene plek naar de andere trekken. Dat betekent dat er ook geen nest kan zijn en dat jonge dieren meteen mee moeten lopen.

Hoe pakt het dier zijn voedsel?

Als het dier het voedsel heeft herkend moet hij het ook nog kunnen pakken. Plantenwortels bijvoorbeeld, zitten stevig vast, dus daar moet hard aan getrokken worden. Dat kan met de bek of snavel, maar ook met de poten.

Hoe eet het dier zijn voedsel?

Als een dier het voedsel in de bek heeft, kan hij het niet zomaar doorslikken. Bijvoorbeeld plantenwortels, die zijn taai en daar moet stevig op gekauwd worden. Het dier heeft dan een sterk gebit nodig met kiezen die niet snijden, maar malen. Vogels die geen gebit hebben gebruiken soms steentjes in hun maag om mee te malen.

V - VERDEDIGING TEGEN VIJANDEN

Hoe merkt het dier zijn vijanden op?

Vaak gaat dat met ogen, oren of neus. Sommige dieren voelen ook aan de trillingen van de grond als er iets zwaars aankomt. Dieren waarop gejaagd wordt hebben vaak de ogen opzij van de kop. Dieren die in groepen leven waarschuwen elkaar.

Hoe zorgt het dier dat het niet wordt opgegeten?

Er zijn veel manieren om te ontsnappen. Wegsprinten, in de grond of onder stenen kruipen, stevig schild of pantser, stekels, afschrikken door geuren, kleuren of geluiden, schutkleur, vies smaken, in het water springen, enzovoort. Dieren die in groepen leven kunnen elkaar beschermen: roofdieren vinden het moeilijker een groep aan te vallen.

V - VOORTPLANTING

Hoe vindt het dier een partner?

Dieren moeten elkaar ergens aan herkennen. Dat kan geluid zijn of een geur, een bepaalde kleur of een verschil in bouw tussen mannetjes en wijfjes. Meestal is er een bepaalde tijd in het jaar dat er paringen plaatsvinden. Bij sommige dieren is er een territorium. Daarmee zorgt een dier ervoor dat er genoeg voedsel is voor zijn jongen.

Hoe beschermt het dier zijn jongen?

Sommige dieren leggen veel eieren en beschermen ze daarna niet of weinig. Andere dieren krijgen minder eieren of jongen en beschermen ze dan. Als er een nest op de grond is moet het moederdier en de jongen een goede schutkleur hebben. Als ze in een hol zitten is dat niet zo nodig. Bij sommige dieren is het jong al vrij groot als het geboren wordt of uit het ei komt. Het kan dan al snel meelopen met de ouders. Dat is vooral belangrijk bij dieren die van de ene plek naar de andere trekken.

4. Problemen oplossen

Hoe lost een dier in het wild die problemen op?

In de vorige opdrachten heb je al heel wat voorbeelden gezien van hoe dieren problemen oplossen, zodat ze kunnen overleven. In opdracht 1 zag je filmpjes, in de feedback bij opdracht 3 las je allerlei voorbeelden. Nu ga je het voor één diersoort eens goed uitzoeken.

4.1 - Zoek voor één diersoort uit hoe dat dier overleeft in het wild

Bedenk zelf voor welk dier je gaat analyseren hoe het omgaat met de verschillende categorieën problemen.

Bekijk eerst de vragen in het schema hieronder. Zoek informatie, foto's en filmpjes over het dier op internet en in boeken.
Tip: je kunt veel goede informatie vinden op www.natuurinformatie.nl.

Maak een leeg schema in je worddocument om jouw antwoorden op de vragen te verzamelen.

Hieronder zie je hoe het schema ingevuld kan worden voor ijsberen.

Evalueren - Bespreek je antwoord

Wissel uit met je studiemaatje: bekijk elkaars schema's en bespreek of alle onderdelen voldoende compleet zijn.

Let op:
Bij deze opdracht gaat het niet alleen over de antwoorden, maar vooral om of je goed gekeken hebt naar het dier en hebt nagedacht over hoe het dier de problemen in het wild oplost. Praat daar dus over met elkaar. Het geeft niet als je niet meteen alle mogelijke antwoorden hebt.

Bekijk de informatie bij de feedback.

Feedback

bij: 4. Hoe lost een dier in het wild die problemen op?

Onderzoekende houding is belangrijker dan alle antwoorden vinden

Ook biologen ontdekken nog regelmatig nieuwe dingen aan diersoorten die al bekend zijn! Biologen houden altijd een onderzoekende houding ten opzichte van dieren, want er is altijd meer te leren over hoe dieren bepaalde problemen kunnen oplossen via hun bouw en hun gedrag.

5. Waarom zit dat zo?

Waarom zit dat zo?

In de vorige opdracht kon je zien dat een dier verschillende manieren kan hebben om te zorgen dat hij overleeft. Sommige van die manieren hebben te maken met de bouw van het dier, andere manieren hebben te maken met het gedrag van het dier.
In deze opdracht moet je andersom redeneren: je gaat nadenken over waar een bepaalde bouw of een bepaald gedrag van het dier aan bijdraagt.

5.1 - Geef aan waarvoor de bouw en het gedrag van een dier dient

  • Kun jij van een bepaalde bouw of gedrag van een dier, zeggen waar dat voor dient?

Neem het schema over en zet een kruisje waar het voor dient. Er is alvast een voorbeeld ingevuld.

Let op: soms dient iets als oplossing voor meerdere problemen. Je kunt dan achter één woord dus meer kruisjes zetten!

5.2 - Geef ook zelf een voorbeeld van iets dat dieren doen

Geef bij nummer 9 zelf een voorbeeld van iets wat dieren hebben of doen om een probleem op te lossen. Bedenk bijvoorbeeld iets wat een dier kan doen om niet opgegeten te worden. Of bedenk iets wat een dier kan doen om te zorgen dat hij een wijfje vindt.

5.3 - Verklaar wat goed past bij een dier dat onder de grond leeft

  • Welke nummers passen goed bij een dier dat onder de grond leeft? En waarom?
  • Welke passen daar juist niet goed bij? En waarom?

Evalueren - Bespreek je antwoord

Wissel uit met je studiemaatje: bekijk elkaars schema's en bespreek of alle onderdelen voldoende compleet zijn.

  • Heb je alle voor- en nadelen voor het leven on der de grond genoemd?

6. Ontwerp een dier (1)

Ontwerp zelf een dier: globale schets

Je weet nu dat dieren passen bij hun omgeving. Nu draaien we het om: wat voor dier past er bij een bepaalde omgeving?

Let op:

  1. Je voert deze opdracht zelfstandig uit. Je werkt dus eerst alleen, en vergelijkt dan je resultaten met je studiemaatje.
  2. Je werkt twee keer aan het ontwerp: eerst in deze opdracht en straks in opdracht 10. Maak het nu dus niet te gedetailleerd! Je maakt in deze opdracht alleen een globale schets.

6.1 - Bekijk de omgeving

De omgeving is een droge steppe, met weinig bomen en struiken. Het klimaat heeft strenge winters en hete zomers. Het voedsel bestaat uit de wortels van koolplanten. De vijanden zijn slangen die eieren en jongen opeten. Er zijn ook beren die volwassen dieren opeten.

6.2 - Bepaal de problemen die je dier tegenkomt

  • Welke problemen komt jouw dier tegen in deze omgeving?
    Tip: denk aan de 4 V's!

6.3 - Geef oplossingen voor de problemen

  • Hoe gaat jouw dier dat oplossen?

Begin bij een van de 4 V's.

Tip: denk eerst na over wat het dier moet kunnen (bijvoorbeeld: het dier moet zich kunnen verstoppen). Denk dan pas na over de bouw en het gedrag (bijvoorbeeld: het dier heeft stevige poten waarmee het heel snel kan graven, of het dier heeft een schutkleur, of….).

Doe dit voor alle 4 V's.

Bekijk of alle gekozen oplossingen goed bij elkaar passen!

6.4 - Schets hoe jouw dier eruit ziet

Maak op papier een tekening/tekeningen van jouw dier.

Tip: maak meerdere schetsen van je dier zodat je verschillende dingen kunt uitproberen. Maak dan pas een definitieve schets. Let op: je werkt er straks in opdracht 10 nog aan verder, dus wees niet te precies.

Evalueren - Bespreek je schetsen

Wissel uit met je studiemaatje: bekijk elkaars schetsen en geef goede feedback.

Bekijk de informatie over feedback geven in de 'feedback' bij deze opdracht.

Feedback

bij: 6. Ontwerp zelf een dier: globale schets

Feedback vragen en feedback geven

In deze opdracht heb je bedacht wat voor dier in een bepaalde omgeving zou passen, en daarvan een globale schets gemaakt. In opdracht 10 ga je die schets verder uit werken. Om dat straks goed te kunnen doen moet je goed gaan nadenken over verschillende mogelijkheden.

De beste manier om dat te doen is om feedback te krijgen op jouw schets.

Vraag om feedback

Laat je schets zien aan je studiemaatje. Leg uit hoe het door jou bedachte dier via bouw en/of gedrag omgaat met de problemen van de omgeving.

Vertel ook over de keuzes die je gemaakt hebt. Zijn er bijvoorbeeld oplossingen die ook nadelen met zich meebrengen? Wat heb je daarop bedacht?

Vraag aan je studiemaatje om kritische vragen te stellen. Kan het dier alle mogelijke problemen op lossen? Wat zijn nadelen waar jij nog niet aan gedacht had? Wat zijn voordelen waar jij nog niet aan gedacht had?

Geef zelf feedback

Draai het om: nu bekijk jij de schets van je studiemaatje. Wees kritisch, maar wel positief. Denk met elkaar mee: klopt de uitleg? Past het allemaal bij elkaar? Zijn alle mogelijke problemen opgelost? Wat zijn nadelen, wat zijn voordelen?

Blijf goed kijken

Praat met elkaar over de verschillende oplossingen die jullie gekozen hebben. Er zijn immers verschillende manieren om een probleem op te lossen. Je studiemaatje heeft misschien bedacht dat het dier kan graven, terwijl jij hebt bedacht dat het dier kan vliegen. Dat zijn in principe beide goede oplossingen. In deze opdracht gaat het namelijk niet om een goed of fout antwoord, maar om de uitleg waarom je voor het een of het ander kiest.

De volgende opdrachten (7 tot en met 9) helpen je om verder na te denken over verschillende mogelijke oplossingen.

7. Eigen oplossingen

Hetzelfde probleem, een net iets andere oplossing

In opdracht 5 heb je nagedacht over waarvoor bijvoorbeeld een schutkleur dient, of nestbouw. Je hebt daarbij ook al even gezien dat een bepaalde bouw of een bepaald gedrag meerdere functies kan vervullen.

In deze opdracht draaien we het om: nu ga je goed kijken naar verschillende oplossingen voor een bepaald probleem. Dus: dat verschillende functies op verschillende manieren tot stand kunnen komen. Je gaat dat onderzoeken door te bekijken hoe verschillende dieren zich voortplanten.

7.1 - Bedenk vijf manieren van voortplanting

  • Kun jij 5 verschillende aanpakken bedenken voor een dier om zich voor te planten?
  • Welke dieren zullen de meeste eitjes maken? En waarom doen ze dat?

7.2 - Bekijk de videofragmenten (filmpjes)

Deze drie filmpjes gaan over hoe drie verschillende soorten amfibieën ervoor zorgen dat ze zich voortplanten.

Over de vroedmeesterpad

Over de buidelboomkikker

Over de groene kikker

7.3 - Schrijf op wat je opvalt aan deze dieren

Bekijk de filmpjes nog een keer. Maak tijdens de filmpjes korte aantekeningen.
Schrijf per soort op wat je opvalt.

  • Waarin lijken de dieren uit de filmpjes op elkaar? En waarin niet?

Tip: als je gestructureerd werkt, heb je sneller een overzicht.

7.4 - Beoordeel de oplossingen van deze dieren

  • Wat vind je de beste oplossing? En waarom?
  • Is er eigenlijk één beste oplossing?
  • Waarom zouden niet alle soorten gewoon hetzelfde doen?

Evalueren - Bespreek de aantekeningen bij de videofragmenten

Bekijk het ingevulde schema van elkaar.

  • Hebben jullie hetzelfde gevonden?

Bekijk de informatie in de feedback bij deze opdracht.

Feedback

bij: 7. Hetzelfde probleem, een net iets andere oplossing

Voorbeelden van verschillende aanpakken:

  • Er zijn dieren die eieren leggen. Sommige van die dieren zorgen voor die eieren (bijvoorbeeld kippen), andere dieren laten de eieren achter en kijken er niet meer naar om (dit doen veel vissen).
  • Bij de dieren die hun eieren achterlaten zijn er dieren die de eieren nog wel ingraven, zodat het zand ze warmte biedt (schildpadden). Andere dieren broeden de eieren niet uit, maar laten ze ook niet achter: ze verdedigen het legsel (stekelbaarsjes).
  • Er zijn dieren die de bevruchte eieren meenemen, bij sommige door het vrouwtje, bij andere door het mannetje (zeepaardjes).
  • Er zijn dieren die helemaal geen eieren leggen, maar jongen krijgen. Sommige van hen krijgen veel jongen (varkens), sommige vaak maar 1 (apen).
  • De dieren die jongen krijgen zorgen daar vaak nog een poos voor (honden) of dragen het jong in een buidel (kangoeroe), maar er zijn ook dieren die ze meteen loslaten (bepaalde haaien).

Kortom, er zijn heel veel manieren waarop dieren zich voortplanten. De hoeveelheid eieren hangt daarmee samen. Bij dieren die veel eieren leggen zie je over het algemeen minder zorg (zoals broeden, verdedigen, meedragen). In dat geval worden niet alle eieren uiteindelijk volwassen, maar doordat er zoveel eieren zijn is dat niet direct een probleem: er komen er altijd wel een paar groot. Bij dieren die weinig eieren leggen of weinig jongen krijgen zie je meer zorg, waardoor de kans dat dat ene ei of jong volwassen wordt veel groter is. Veel of weinig eieren, veel of weinig zorg, het zijn verschillende strategieën om hetzelfde probleem op te lossen, namelijk nakomelingen produceren.

Verschillende strategieën

Wat vinden jullie van de verschillende oplossingen? Zit er een beste oplossing tussen? Stel dat die er zou zijn, dan zouden alle soorten dezelfde strategie gebruiken, toch?

Maar in de natuur zien we juist veel verschillende strategieën. Biologen gaan er vanuit dat iedere oplossing voordelen en nadelen heeft. Bijvoorbeeld: zorg voor broedsel of jongen kost een dier energie, en maakt het kwetsbaar voor predatoren. Dat is een nadeel. Maar een voordeel is dat het nakomelingen een goede kans op overleven geeft. Zo weegt alles tegen elkaar af. Uiteindelijk zal het vooral van de omstandigheden in de omgeving afhangen welke strategie op een bepaald moment het beste werkt.

8. Hoe werkt het?

Hoe werkt het?

Je hebt in de vorige opdracht weer gezien dat voor ieder probleem verschillende oplossingen mogelijk zijn. In deze opdracht ga je bekijken hoe een bepaalde oplossing precies in elkaar zit.

8.1 - Analyseer hoe een ooglid in elkaar zit

Kijk eens heel goed naar een ooglid. Gebruik hiervoor een spiegel, een foto op de computer of bekijk het ooglid van je studiemaatje.

  • Hoe zit het precies in elkaar?
  • Waarom zou dat zo zitten?
  • Kun je bedenken waarvoor ieder onderdeel dient?

In het schema hieronder vind je deze en nog andere hulpvragen, om je te helpen bij je analyse. Vul het schema in. Als je er niet precies uitkomt, vul dan in wat je denkt dat het zou kunnen zijn.

Evaluatie - Bespreek je antwoorden

Kijk het schema van je studiemaatje na, en laat hem/haar jouw schema nakijken.

Overleg met elkaar over de antwoorden die jullie hebben opgeschreven.

  • Zijn er dingen waar jullie niet aangedacht hadden?
  • Of dingen die je misschien niet verwacht had?

Denk nog even terug aan het dier dat je bedacht hebt in opdracht 6.

  • Kun je zien dat er voor ieder probleem verschillende oplossingen mogelijk zijn?
  • En andersom, dat iedere oplossing (een bepaalde bouw of gedrag) een functie heeft?
  • Zijn er inmiddels dingen die je aan het dier zou willen veranderen?
  • Zou jouw dier ook zulke oogleden moeten hebben, of juist niet?
  • En met welk van de 4 V's heeft dat te maken?

De hulpvragen in het schema geven je een manier om goed te kijken naar hoe dingen heel precies in elkaar zitten. De hulpvragen zijn dus eigenlijk een soort onderzoeksvragen, ze helpen je om je onderzoek te structureren.

Feedback

bij: 8. Hoe werkt het?

Biologen die dieren onderzoeken kijken altijd heel goed naar de bouw en het gedrag van dieren. Ze bekijken hoe dieren bepaalde problemen kunnen oplossen, waarvoor een bepaalde bouw of gedrag dient, en hoe dat dan precies werkt.

In deze opdracht heb jij eigenlijk hetzelfde gedaan: je hebt uitgezocht hoe een ooglid werkt en waar alles voor dient. In de volgende opdracht ga je daarmee verder. Je gaat dan uitzoeken wat de voor- en nadelen zijn van een bepaalde bouw of gedrag.

9. Voor- en nadelen

Alle oplossingen hebben voor- en nadelen

In de vorige opdrachten heb je gezien dat de bouw en het gedrag van dieren een functie hebben voor hun overleven in het wild. Je kunt ze zien als oplossingen voor de problemen die dieren tegenkomen. Maar natuurlijk is geen enkele oplossing perfect.

In deze opdracht ga je bekijken wat voor- en nadelen kunnen zijn van een bepaald gedrag of van een bepaalde vorm. Je doet dat door het zingen van vogels (gedrag) te onderzoeken, en door de structuur van schedels (bouw) te onderzoeken.

9.1 - Onderzoek het zingen van vogels

Een radioprogramma over de natuur heeft ooit een verkiezing georganiseerd waarin luisteraars konden stemmen op de mooist zingende vogel in Nederland.

Kijk op de website van 'Vroege vogels: http://vroegevogels.vara.nl/Vogel-Top-100.575.0.html

Zoek en beluister de geluidsfragmenten van de winterkoning, de koolmees en de roodborst.

  • Hoe klinken de geluiden van winterkoning, koolmees en roodborst?
    Probeer de geluiden van deze drie vogels in woorden te beschrijven.

Laat je studiemaatje willekeurig een van de fragmenten afdraaien.

  • Kun jij raden welke vogel het is?

"Ieder vogeltje zingt zoals het gebekt is." is een uitdrukking die nog wel eens gebruikt wordt.

  • Wat betekent deze uitdrukking?
  • Wat denk je: geldt dit zowel letterlijk als figuurlijk?
  • Waarom zouden de geluiden van vogels van elkaar verschillen?
  • Waar zouden de geluiden van vogels voor kunnen dienen?

Tip: denk aan de vier V's!

  • Heeft het zingen ook nadelen voor de vogel? Met welke 'V' heeft dat te maken?

Vaak kan één vogel meerdere soorten geluiden maken.

  • Wat voor geluid lijkt jou het beste om andere vogels te waarschuwen dat er een roofvogel aankomt? En waarom?
    Beschrijf dit in termen van 'lang of kort', 'hoog of laag', 'hard of zacht', 'elke soort een eigen geluid of allemaal op elkaar lijkend'.

9.2 - Onderzoek de structuur van schedels

Hieronder zie je twee plaatjes, één van een schedel van een haas, en één van een hond.

  • Welke schedel is van de hond?
  • Waar kun je dat aan zien?

In de plaatjes hieronder staan nog geen gaten ingetekend voor de ogen.

  • Waar moeten de gaten voor de ogen zitten?
    Teken de gaten voor de ogen erbij in de plaatjes.
  • Zitten de ogen van de hond hetzelfde in de schedel als de ogen van de haas?

Op de website van natuurinformatie.nl kun je op foto's van schedels kijken hoe waar de ooggaten van een hond en van een haas zitten:
http://www.natuurinformatie.nl/get?site=nnm.dossiers&view=natuurdatabase.nl&id=i004607&searchString=schedel hond&q=schedel+hond
en
http://www.natuurinformatie.nl/asp/page.asp?alias=nnm.dossiers&id=i004796

  • Wat is een voordeel van ogen die meer opzij staan?
  • Wat is een nadeel van ogen die meer opzij staan?

Ogen heb je nodig om voedsel te vinden en te pakken.

Ogen heb je ook nodig om je vijanden te zien aankomen.

  • Kun je uitleggen waarom ogen van de hond anders in de schedel staan dan die van de haas?

Evalueren - Bespreek je antwoorden

Bekijk van elkaar wat je hebt geantwoord op de vragen.

  • Hebben jullie de ogen ongeveer op dezelfde plaats getekend?

Bekijk de informatie in de feedback bij deze opdracht.

Feedback

bij: 9. Alle oplossingen hebben voor- en nadelen

Eerst heb je de zang van vogels onderzocht

  • De geluiden van vogels kunnen verschillende functies hebben. Een vogel kan zo waarschuwen voor vijanden, en andere vogels een noodkreet laten horen. Maar een vogel kan ook zingen om zich voor te planten: om een wijfje te verleiden, of om een ander mannetje te verjagen.
  • In eerste instantie hoor je het misschien niet echt, maar als je goed luistert en dan nog een keer luistert, valt het je op eens op: de geluiden van vogels verschillen allemaal van elkaar. Iedere vogeltje zingt anders, roept iets anders, tsjilpt net even anders. Dankzij die verschillen kunnen vogels van dezelfde soort elkaar vinden. Dankzij de verschillen in de geluiden van vogels kunnen vogels van dezelfde soort elkaar snel vinden. Zelfs als het buiten een enorme drukte is, herkennen ze elkaar.
  • Maar er zitten voor een vogel ook nadelen aan het zingen. Want niet alleen andere vogels horen dat mooie gezang. Ook katten en andere vijanden horen het. En die kunnen zo makkelijker uitvinden waar dat vogeltje dan wel precies verborgen zit, en een poging doen om hem te pakken.
  • Er zijn verschillende geluiden mogelijk voor vogels om andere vogels te waarschuwen dat er een roofvogel aankomt. Een kort geluid heeft als voordeel dat de vogel die roept zelf niet te snel opgemerkt wordt door de roofvogel, maar het nadeel is dat de andere vogels het geluid misschien niet horen. Datzelfde geldt voor een laag geluid of een zacht geluid: het valt minder op maar is daardoor misschien niet zo effectief als een hoog of een hard geluid.
  • Stel dat iedere soort een eigen geluid maakt, dan moet van iedere soort minimaal 1 vogel de roofvogel gezien hebben en alarm slaan. Als alle soorten hetzelfde geluid maken, dan gaat het alarmeren sneller. Maar zouden vogels elkaar zo goed kunnen verstaan? Of zouden ook daaraan nadelen zitten? Misschien zorgt het wel voor verwarring onderling, of misschien krijgen ze dan ruzie, of misschien gaat andere dieren dat geluid wel nadoen om vogels uit elkaar te jagen en zo alsnog een vogeltje te kunnen pakken, of…
Leuk trouwens om te weten: de winnaar van de verkiezing voor de mooist zingende vogel van Nederland was de… merel! Die mocht dus op de voorkant van de cd met alle 100 zingende vogels: http://vroegevogels.vara.nl/nieuws-item.167.0.html?&tx_ttnews[tt_news]=351874&tx_ttnews[backPid]=131&cHash=1bc88484182d19838e926560be9698bf.

 

Daarna heb je de structuur van schedels onderzocht

  • De schedel op het linkerplaatje iss van een hond, en de schedel op het rechterplaatje iss van een haas. Dat kun je zien aan de tanden voor in de bek: een hond heeft scherpe hoektanden, een haas heeft vooral snijtanden. Ook bij de kiezen zie je verschil: die van de hond zijn puntiger waardoor voedsel er makkelijker mee verscheurd kan worden, die van de haas zijn meer geribbeld waardoor voedsel er meer mee vermalen kan worden.
  • De gaten voor de ogen zitten bij de hond meer aan de voorkant, en bij de haas meer aan de zijkant.
  • Een voordeel van ogen die opzij staan, zoals de haas die heeft, is dat je er meer mee om je heen kunt kijken. Zo kun je alle kanten op kijken. Een nadeel van ogen die meer opzij staan, is dat je er niet goed mee recht vooruit kunt kijken. Daardoor kun je niet goed diepte zien, en dus niet goed een afstand inschatten.
  • Voor het vinden en pakken van voedsel zijn ogen aan de voorkant heel handig, want daarmee is goed diepte te zien. Zeker als dat voedsel een ander dier is, is het belangrijk om goed diepte te kunnen zien, zodat je goed kunt inschatten waar je prooi zich bevindt.
  • Voor het aan zien komen van vijanden zijn ogen aan de zijkant juist weer heel handig, want daarmee is goed naar alle kanten te kijken. Zeker als je vijand een snel dier is, moet je continu weten waar die vijand zich bevindt.
  • Een haas heeft ogen aan de zijkant van zijn kop. Er zijn veel vijanden die graag een haasje lusten. Dankzij zijn ogen aan de zijkant van zijn kop ziet hij die vijanden snel aankomen, en kan hij proberen te ontsnappen. Voor het pakken van voedsel hoeft de haas geen diepte te zien, want hij eet planten, en die lopen immers niet weg. Een haas hoeft daarom geen ogen aan de voorkant van zijn kop te hebben.
  • Een hond heeft ogen aan de voorkant van zijn kop. In het wild eten honden andere dieren, zoals konijnen en hazen. Die willen natuurlijk niet opgegeten worden, en rennen snel weg. Om zo’n prooi te kunnen pakken moet een hond dus goed afstand kunnen inschatten en er gericht achteraan kunnen rennen. Voor het verdedigen tegen vijanden hoeven honden niet alle kanten op te kijken, want ze leven samen in een roedel en waarschuwen elkaar als het nodig is. Een hond hoeft daarom geen ogen aan de zijkant van zijn kop te hebben.

In deze opdracht ging het om de voordelen en de nadelen van een bepaald gedrag of van een bepaalde bouw. Ieder voordeel brengt ook weer een nadeel met zich mee: zingen betekent niet alleen partners aantrekken maar ook vijanden, en goed vijanden aan kunnen zien komen betekent minder goed diepte zien. Nu je weet dat elke bouw en elk gedrag voor- en nadelen heeft kun je des te beter het door jou bedachte dier gaan uitwerken.

(http://sibar.wordpress.com/)
(http://sibar.wordpress.com/)
(http://www.cpr-savers.com/Hare-Skull_p_1710.html)
(http://www.cpr-savers.com/Hare-Skull_p_1710.html)

10. Ontwerp een dier (2)

Ontwerp zelf een dier: gedetailleerde tekening

In deze opdracht ga je jouw globale schets van een dier uitwerken tot een definitieve versie. Na deze opdracht heb je de module alweer bijna klaar, dus maak er wat moois van.

10.1 - Rond je schets af

Bekijk je eigen schets van opdracht 6 nog eens goed.

  • Ben je er nog steeds tevreden over?

Je hebt 'm al besproken met je studiemaatje en je hebt in de afgelopen opdrachten gezien dat ieder probleem met verschillende oplossingen aangepakt kan worden, en dat iedere oplossing voor- en nadelen heeft.

  • Zijn er nu dingen die je nog wilt veranderen aan het door jou bedachte dier?
    Pas de schets dan nog aan.

10.2 - Maak een gedetailleerde tekening van je dier

Als je helemaal tevreden bent over wat je bedacht en geschetst hebt, wordt het nu tijd voor een gedetailleerde tekening.

Probeer het dier voor je te zien, en maak een zo goed mogelijke weergave. Het hoeft niet zo precies alsof je er een foto van neemt, zorg gewoon dat het zo goed mogelijk lijkt op wat jij in gedachten hebt.

Tip: een slimme manier om dit te doen is door niet alle details te willen tekenen op het dier, maar aan de zijkant bepaalde details uit te vergroten (bijvoorbeeld een paar stekels, een bijzondere snavelvorm, het patroon van een schutkleur, enzovoort).

Zoek je inspiratie? Op de site natuurinformatie.nl kun je voorbeelden zien van wetenschappelijke tekeningen van echte dieren: http://www.natuurinformatie.nl/nnm.dossiers/natuurdatabase.nl/i002294.html.

Evaluatie - Bespreek je tekening

Bespreek met je studiemaatje jullie gedetailleerde tekeningen.

  • Waarin verschillen de dieren?
  • Waarin lijken ze op elkaar?

Bespreek ook waarom jullie uiteindelijk voor bepaalde oplossingen hebben gekozen.

A. Een informatiebord

Een informatiebord over mijn dier

Keuzeopdracht - Maak een inhoud voor een informatiebord

In de dierentuin staan altijd borden met informatie over de dieren. Die staan er zodat de bezoekers wat meer kunnen lezen en leren over het dier. In deze keuzeopdracht ga je zelf zo’n tekst maken.

Maak de inhoud voor een informatiebord over jouw dier. Schrijf de tekst en maak er afbeeldingen bij.

De inhoud van het bord moet aan een aantal eisen voldoen: je moet in ieder geval vertellen over het dier en zijn leefomgeving, wat voor problemen het dier in die leefomgeving tegenkomt, en hoe de bouw en het gedrag van het dier eraan bijdragen dat het dier in die leefomgeving kan overleven.

Zorg ervoor dat de tekst goed leesbaar is.

Let er ook op dat je de tekst ook een beetje leuk maakt om te lezen.

Tenslotte kun je er nog een echt informatiebord van maken, door de weergave van de informatie op je bord fraai vorm te geven.

Evaluatie - Geef feedback op elkaars bord

Vraag aan je studiemaatje of hij/zij jouw tekst wil lezen en feedback wil geven.

Let daarbij op de volgende 3 punten:

  1. Heb je aan de eisen voldaan? Dat houdt in: heb je over alle V's geschreven? Vertel je hoe het dier via bouw en / of gedrag hiermee omgaat?
  2. Is de tekst goed leesbaar geworden? Dat wil zeggen: is de tekst goed te begrijpen voor een lezer die het dier nog niet kent? Kan hij of zij na het lezen van jouw tekst veel vertellen over het dier?
  3. Is de tekst aantrekkelijk geworden? Bezoekers aan een dierentuin zijn een dagje uit. Dat betekent dat ze wel wat willen leren, maar dat ze het ook leuk willen vinden.

Draai de rollen ook om: jij geeft ook feedback op zijn of haar tekst!

B. Vorm/functie techniek

Onderzoek vorm en functie in een technisch ontwerp

Keuzeopdracht - Analyseer een waskknijper

In de opdrachten van deze leeractiviteit heb je goed leren kijken naar dieren, en hoe zij via hun bouw of gedrag in staat zijn om te overleven. Maar ook alledaagse voorwerpen zou je kunnen bekijken met het oog op hun vorm en hun functie. In deze keuzeopdracht ga je een heel gewoon voorwerp analyseren, namelijk… een wasknijper.

Analyseer hoe een wasknijper in elkaar zit. Bekijk het eerst eens goed.

  • Hoe zit het precies in elkaar? Hoe werkt de knijper?
  • Waarom zou dat zo zitten?
  • Kun je bedenken waarvoor ieder onderdeel dient?

In het schema hieronder vind je deze en nog andere hulpvragen, om je te helpen bij je analyse.

Vul het schema in. Als je er niet precies uitkomt, vul dan in wat je denkt dat het zou kunnen zijn.

Evaluatie - Bekijk elkaars notities

Bekijk van elkaar wat je hebt ingevuld in het onderzoeksschema.

Overleg met elkaar over de antwoorden die jullie hebben opgeschreven.

  • Zijn er dingen waar jullie niet aangedacht hadden?
  • Of dingen die je misschien niet verwacht had?

C. Een ecosysteem

Maak het ecosysteem af

(http://tierradeculturas.blogspot.nl/2012/11/ecosystems.html)
(http://tierradeculturas.blogspot.nl/2012/11/ecosystems.html)

Keuzeopdracht - Ontwerp zelf een ecosysteem

In de gewone opdrachten heb je een eigen dier bedacht dat past in een bepaalde leefomgeving. Maar in een bepaalde omgeving leven natuurlijk verschillende dieren. En hoe zit dat met planten? In deze keuzeopdracht maak je het ecosysteem rondom het door jou bedachte dier af door er nog meer soorten bij te bedenken.

Ontwerp dieren en planten die samen met het door jou bedachte dier een ecosysteem vormen.

  • Wat voor dieren en planten leven er in de omgeving waar het door jou bedachte dier leeft?
    Een paar waren in de opdracht al genoemd, maar er zijn er vast nog meer te verzinnen.

Analyseer welke problemen die soorten tegenkomen (denk vanuit de 4 V's!) en bedenk hoe die soorten die problemen oplossen.

Tip: maak net als de vorige keer eerst een globale schets, en dan pas een gedetailleerde tekening.

Evaluatie 1 - Bespreek en optimaliseer je schetsen

Laat je schetsen zien aan je studiemaatje. Leg uit hoe de door jou bedachte dieren of planten via bouw en / of gedrag omgaan met de problemen van de omgeving.

Vertel ook over de keuzes die je gemaakt hebt.

  • Zijn er bijvoorbeeld oplossingen die ook nadelen met zich meebrengen?
  • Wat heb je daarop bedacht?

Vraag aan je studiemaatje om kritische vragen te stellen.

  • Kunnen de dieren of planten alle mogelijke problemen op lossen?
  • Wat zijn nadelen waar jij nog niet aan gedacht had?
  • Wat zijn voordelen waar jij nog niet aan gedacht had?

Draai het om: nu bekijk jij de schets van je studiemaatje. Wees kritisch, maar wel positief. Denk met elkaar mee.

  1. Klopt de uitleg?
  2. Past het allemaal bij elkaar?
  3. Zijn alle mogelijke problemen opgelost?
  4. Wat zijn nadelen, wat zijn voordelen?

Praat met elkaar over de verschillende oplossingen die jullie gekozen hebben. Er zijn immers verschillende manieren om een probleem op te lossen.

Bekijk je eigen schetsen nog eens goed.

  • Ben je er nog steeds tevreden over?

Je hebt 'm al besproken met je studiemaatje en je hebt in de afgelopen opdrachten gezien dat ieder probleem met verschillende oplossingen aangepakt kan worden, en dat iedere oplossing voor- en nadelen heeft.

  • Zijn er nu dingen die je nog wilt veranderen aan de door jou bedachte dieren of planten?

Pas de schets dan nog aan.

Maak gedetailleerde tekeningen

Als je helemaal tevreden bent over wat je bedacht en geschetst hebt, dan wordt het tijd voor een gedetailleerde tekening. Probeer het dier of de plant voor je te zien, en maak een zo goed mogelijke weergave. Het hoeft niet zo precies alsof je er een foto van neemt, zorg gewoon dat het zo goed mogelijk lijkt op wat jij in gedachten hebt.

Tip: een slimme manier om dit te doen is door niet alle details te willen tekenen op het dier, maar aan de zijkant bepaalde details uit te vergroten (bijvoorbeeld een paar stekels, een bijzondere snavelvorm, het patroon van een schutkleur, enzovoort).

Evaluatie 2 - Bespreek de gedetailleerde tekening

Bespreek met je studiemaatje jullie gedetailleerde tekeningen.

  • Waarin verschillen de dieren?
  • Waarin lijken ze op elkaar?

Bespreek ook waarom jullie uiteindelijk voor bepaalde oplossingen hebben gekozen.

Informatiebronnen

Bij de opdrachten staan verwijzingen naar de bronnen die je daarbij kunt gebruiken.

Wil je nu of later extra informatie lezen of bekijken? Kijk dan eens naar onderstaande boeken en websites.

  • Zeitoun, C. (2009)
    De meest bijzondere dieren van onze planeet. Deltas Centrale uitgeverij.
  • Van der Meer, R. (2002)
    Wat kan een dier wat jij niet kan – een informatief pop-up boek over zintuigen. Uitgeverij Ploegsma.
  • Merle, D. (2010)
    IJsberen en andere draaikonten in de dierentuin. Uitgeverij The House of Books.
  • Tip voor gevorderde lezers: ken je de boeken van Midas Dekkers al? Hij heeft veel columns geschreven over dieren. Bijvoorbeeld deze:
    Dekkers, M. (2007)
    De walrus en andere beesten. Uitgeverij Contact.
  • Informatie over alle 35.000 soorten in Nederland (niet alleen over dieren dus!):
    http://www.nederlandsesoorten.nl/get?site=nlsr
  • Meer dan 5000 artikelen over natuur, biologie en geologie:
    http://www.natuurinformatie.nl/asp/page.asp?alias=natuurdatabase.nl
  • Ieder jaar gaan onderzoekers van Naturalis op expeditie en houden een weblog bij:
    www.naturalis.nl/expedities
  • Enkele jaren geleden was er op tv een grote expeditie te zien met een zeilschip. Onderzoekers en journalisten deden de reis van Charles Darwin na:
    http://beagle.vpro.nl/

Voor de leraar

Informatie ter ondersteuning van de leraar

De leerdoelen van de leeractiviteit:

  • De leerling leert dat er veel verschillende soorten dieren zijn. (opdr 1, 2)
  • De leerling leert welke typen problemen dieren tegenkomen bij hun overleven in het wild: voeding, verdediging tegen omgeving en omstandigheden, verdediging tegen vijanden en voortplanting (de 4 V’s). (opdr 3)
  • De leerling is in staat om biologische verschijnselen te koppelen aan een of meer van 4 V’s. (opdr 4, 5)
  • De leerling kan vanuit deze 4 functies verschijnselen bij organismen opsporen en gebruikmakend van deze functies verschillende overlevingsstrategieën met elkaar vergelijken. (opdr 4, 5, 7)
  • De leerling kan voorbeelden geven van biologische functies die op verschillende wijze worden vervuld in verschillende organismen (opdr 5, 7)
  • De leerling kan aangeven dat geen enkele vorm in ale opzichten ideaal is doordat
    • Vormen ook altijd nadelen hebben. (opdr 7,8)
    • Niet elke vorm combineerbaar is met een andere vorm binnen 1 organisme. (opdr 7,8)
  • De leerling kan aangeven dat de ene vorm beter past bij een bepaalde leefwijze dan een andere. (opdr 3, 5, 9)
  • De leerling kan een gegeven biologisch verschijnsel analyseren mbv het vorm-functieperspectief (vorm -in de zin van bouw of gedrag van een dier- en functie -voor het overleven in het wild- hangen samen. (opdr 9)
  • De leerling kan op basis van een gegeven omgeving een dier ontwerpen dat kan overleven in een gegeven omgeving. (opdr 6, 10)
  • De leerling ontwikkelt een onderzoekende houding. (alle opdr)

Deze module sluit aan bij kerndoel 41, domein Natuur en Techniek, leergebied Oriëntatie op jezelf en de wereld. Ook schoolmethoden behandelen de samenhang tussen vorm en functie, maar meestal vanuit classificatie (indelen van soorten). Deze module biedt een verdieping in het perspectief vorm – functie. De insteek is vooral vanuit de biologie, maar biedt ook aspecten van techniek.

De module is verdeeld in 10 opdrachten en een eindopdracht. De keuzeopdrachten zijn extra en bieden ruimte voor verdieping (opdr C), verbreding (opdr B) en / of vakkenintegratie (opdr A, B).

Tijdsindicatie

Zie materiaal voor de leerling

Benodigde materialen

Zie materiaal voor de leerling

Suggesties voor begeleiding

Bij de opdrachten:

  • Gebruik naar leerlingen toe niet direct de term vorm-functieperspectief. In de opdrachten wordt dit perspectief stap voor stap verkend. De termen vorm en functie komen daarbij wel aan bod, maar hoeven niet als aparte terminologie aangeleerd te worden. Het is belangrijker dat leerlingen kunnen redeneren vanuit het perspectief, dan dat ze kunnen uitleggen wat het perspectief zelf inhoudt.
  • Let erop dat de leerling bij alle opdrachten lang genoeg stil staan bij de samenhang tussen vorm en functie (meerdere voorbeelden bekijken, kunnen uitleggen wat het is, en kunnen redeneren vanuit dit perspectief). Het is niet echt moeilijk, maar vergt wel even aandacht om het goed te laten doordringen.
  • Praat eventueel met de leerling over de opdrachten. Een gesprek over hoe diverse dieren passen in hun omgeving kan hem of haar doen inzien dat het perspectief van vorm-functie en het principe van de typen problemen die dieren moeten oplossen (de 4 V’s) bij alle dieren voorkomt, groot en klein, levend of uitgestorven (overigens spelen vorm-functie en de 4 V’s bij alle andere organismen op aarde).
  • Help de leerling zo nodig als ze in de war raken over bouw en gedrag. Zowel bouw als gedrag tellen mee als ‘vorm’. Het zijn beide kenmerken van het dier die bijdragen aan de overleving van het dier (oftewel het zijn onderdelen die functies hebben in het kader van overleving).

Bij de eindopdracht:

  • Stimuleer de leerling om creatief te zijn bij het ontwerpen van een dier. Hoewel sommige onderdelen van het dier vast al bij bestaande dieren zullen voorkomen, is het niet de bedoeling dat lukraak onderdelen van bestaande dieren gecombineerd worden. De bedoeling is dat leerlingen nadenken vanuit de problemen die het dier moet oplossen – dit zijn als het ware de ontwerpeisen. Daarna moeten ze oplossingen formuleren voor die problemen – dit wordt de bouw van het dier.
  • Houd in de gaten dat de opdracht gebaseerd is op een fictieve omgeving, en dus ook om een fictief dier gaat. De leerling hoeft geen bestaand dier te herontwerpen (liever niet zelfs, zie hierboven). Het gaat om een gedachte-experiment; het bedenken wat voor dier in die omgeving zou kunnen overleven.
  • Gebruik zelf liever geen redeneringen zoals 'het dier is aangepast aan zijn omgeving (…)'. Het lastige van de term 'aangepast' is dat het suggereert dat het dier tijdens zijn leven is veranderd. Ook kan het aanleiding geven tot discussies over evolutietheorie versus schepping (wie of wat heeft het dier aangepast). Hanteer de samenhang tussen vorm en functie liever als een kijkwijzer om dieren goed te kunnen observeren. Of een bepaald dier een evolutie heeft doorgemaakt (doormaakt) of een schepper heeft, is voor het gebruik van vorm-functie redeneringen dan minder van belang.

Afsluiting

Beschrijving van opbrengst:

  • Startopdrachten: antwoorden op de vragen
  • Kernopdracht: ontwerp voor een dier
  • Kernopdracht: schriftelijke of mondelinge toelichting over overleving van het bedachte dier in zijn omgeving

Beoordeling:

  • Pak de beschrijving van de V’s en de omgevingbeschrijving erbij. Bekijk (of vraag aan de leerling) of voor alle problemen (voor alle V’s) een bevredigende oplossing wordt gegeven. Deze opdracht draait immers niet om het bedenken van zomaar een leuk of dier, maar om het ontwerpen van een dier dat zou kunnen overleven in die (fictieve) omgeving.
  • Bekijk of beluister of de leerling redeneert in termen van de samenhang tussen vorm en functie. Dit kan zowel beginnen bij vorm (mijn dier heeft deze vorm en daarmee kan hij …) als vanuit functie (mijn dier moet dit of dat kunnen, en dus ….). Een geheugensteuntje kan zijn dat functie gaat over hoe het dier omgaat met de omgeving, en dat vorm gaat over de bouw en / of het gedrag van het dier. In deze module moet de leerling zijn gaan zien dat functie en vorm samenhangen en dit perspectief (eventueel desgevraagd) gebruiken om het bedachte dier toe te lichten.
  • Ook in de keuzeopdrachten komen bovenstaande beoordelingspunten naar voren.

Cijfermatige beoordeling:

Wordt op een schaal van 1 tot 10 beoordeeld, dan zou dat bijvoorbeeld als volgt kunnen:

  • De leerling heeft alle opdrachten compleet en correct doorlopen: maximaal 1 punt.
  • De leerling geeft met (de toelichting bij) het ontwerp voor het dier een oplossing voor ieder type probleem (iedere V): per type probleem (V) 1 punt, dus maximaal 4 punten.
  • De leerling redeneert vanuit de samenhang tussen vorm en functie (mondeling of schriftelijk): maximaal 2 punten.
  • De leerling heeft tijdens het werken aan deze module een onderzoekende houding laten zien: maximaal 2 punten.
  • De leerling heeft minimaal 2 keuzeopdrachten compleet en correct doorlopen: maximaal 1 punt.

Antwoorden

Voor een aantal opdrachten vindt u hieronder een antwoordmodel. Bij het merendeel van de opdrachten draait het echter niet om 'scores', maar om de redenering achter de gegeven antwoorden. Ook dat wordt aangegeven bij de feedback die leerlingen lezen. Leerlingen worden uitgedaagd om met een studiemaatje de antwoorden te bespreken. De leerlingen leren het meeste van de kritische vragen die ze krijgen naar aanleiding van hun antwoorden, van het studiemaatje of van u als begeleidend leraar. U hoeft geen expert te zijn om die vragen te stellen. De feedback bij iedere opdracht en de suggesties voor begeleiding (zie boven) geven voldoende aanknopingspunten.

Antwoordmodel bij: 5.1 Geef aan waarvoor de bouw en het gedrag van een dier dient
Antwoordmodel bij: 5.1 Geef aan waarvoor de bouw en het gedrag van een dier dient
Antwoordmodel bij: 7.3 - Schrijf op wat je opvalt aan deze dieren
Antwoordmodel bij: 7.3 - Schrijf op wat je opvalt aan deze dieren
Antwoordmodel bij: 8.1 - Analyseer hoe een ooglid in elkaar zit
Antwoordmodel bij: 8.1 - Analyseer hoe een ooglid in elkaar zit
Antwoordmodel bij: Keuzeopdracht - Analyseer een waskknijper
Antwoordmodel bij: Keuzeopdracht - Analyseer een waskknijper
  • Het arrangement Hoe overleven dieren in hun omgeving? is gemaakt met Wikiwijs van Kennisnet. Wikiwijs is hét onderwijsplatform waar je leermiddelen zoekt, maakt en deelt.

    Laatst gewijzigd
    2014-01-30 19:31:09
    Licentie
    CC Naamsvermelding 3.0 Nederland licentie

    Dit lesmateriaal is gepubliceerd onder de Creative Commons Naamsvermelding 3.0 Nederlands licentie. Dit houdt in dat je onder de voorwaarde van naamsvermelding vrij bent om:

    • het werk te delen - te kopiëren, te verspreiden en door te geven via elk medium of bestandsformaat
    • het werk te bewerken - te remixen, te veranderen en afgeleide werken te maken
    • voor alle doeleinden, inclusief commerciële doeleinden.

    Meer informatie over de CC Naamsvermelding 3.0 Nederland licentie.

    De opdrachten bij deze leeractiviteit zijn speciaal voor Acadin ontwikkeld door:

    - Dirk-Jan Boerwinkel, Freudenthal Instituut voor Didactiek van Wiskunde en Natuurwetenschappen, Universiteit Utrecht - Sonja Verheijen, SLO

    Deze module is gebaseerd op het promotieonderzoek van dr. D.J. Boerwinkel, aan de Universiteit Utrecht. Dit onderzoek is beschreven in:

    Boerwinkel, D.J. (2003) Het vormfunctieperspectief als leerdoel van natuuronderwijs. Leren kijken door de ontwerpersbril. Utrecht: Cd-β Press, Centrum voor Didactiek van Wiskunde en Natuurwetenschappen, Universiteit Utrecht. Jaar van verschijnen: 2010

    Specificatie creative commons: CC-BY-NC–ND

    BY: Attribution of Naamsvermelding: het kopiëren, distribueren, vertonen en uitvoeren van het werk en afgeleide werken is toegestaan op voorwaarde van het vermelden van de oorspronkelijke auteur. NC: Non-commercial of niet-commercieel: het kopiëren, distribueren, vertonen en uitvoeren van het werk en afgeleide werken mag niet voor commerciële doeleinden. ND: No Derivative Works of geen afgeleiden: het kopiëren, distribueren, vertonen en uitvoeren van het werk is toegestaan, maar niet het veranderen van het werk.

    Aanvullende informatie over dit lesmateriaal

    Van dit lesmateriaal is de volgende aanvullende informatie beschikbaar:

    Toelichting
    Onderzoek de problemen die dieren in hun omgeving tegenkomen, bekijk hoe dieren die problemen via hun bouw of gedrag oplossen en bedenk een dier dat goed in een bepaalde omgeving past.
    Eindgebruiker
    leerling/student
    Moeilijkheidsgraad
    gemiddeld