De leerling leert dat er veel verschillende soorten dieren zijn. (opdr 1, 2)
De leerling leert welke typen problemen dieren tegenkomen bij hun overleven in het wild: voeding, verdediging tegen omgeving en omstandigheden, verdediging tegen vijanden en voortplanting (de 4 V’s). (opdr 3)
De leerling is in staat om biologische verschijnselen te koppelen aan een of meer van 4 V’s. (opdr 4, 5)
De leerling kan vanuit deze 4 functies verschijnselen bij organismen opsporen en gebruikmakend van deze functies verschillende overlevingsstrategieën met elkaar vergelijken. (opdr 4, 5, 7)
De leerling kan voorbeelden geven van biologische functies die op verschillende wijze worden vervuld in verschillende organismen (opdr 5, 7)
De leerling kan aangeven dat geen enkele vorm in ale opzichten ideaal is doordat
Vormen ook altijd nadelen hebben. (opdr 7,8)
Niet elke vorm combineerbaar is met een andere vorm binnen 1 organisme. (opdr 7,8)
De leerling kan aangeven dat de ene vorm beter past bij een bepaalde leefwijze dan een andere. (opdr 3, 5, 9)
De leerling kan een gegeven biologisch verschijnsel analyseren mbv het vorm-functieperspectief (vorm -in de zin van bouw of gedrag van een dier- en functie -voor het overleven in het wild- hangen samen. (opdr 9)
De leerling kan op basis van een gegeven omgeving een dier ontwerpen dat kan overleven in een gegeven omgeving. (opdr 6, 10)
De leerling ontwikkelt een onderzoekende houding. (alle opdr)
Deze module sluit aan bij kerndoel 41, domein Natuur en Techniek, leergebied Oriëntatie op jezelf en de wereld. Ook schoolmethoden behandelen de samenhang tussen vorm en functie, maar meestal vanuit classificatie (indelen van soorten). Deze module biedt een verdieping in het perspectief vorm – functie. De insteek is vooral vanuit de biologie, maar biedt ook aspecten van techniek.
De module is verdeeld in 10 opdrachten en een eindopdracht. De keuzeopdrachten zijn extra en bieden ruimte voor verdieping (opdr C), verbreding (opdr B) en / of vakkenintegratie (opdr A, B).
Tijdsindicatie
Zie materiaal voor de leerling
Benodigde materialen
Zie materiaal voor de leerling
Suggesties voor begeleiding
Bij de opdrachten:
Gebruik naar leerlingen toe niet direct de term vorm-functieperspectief. In de opdrachten wordt dit perspectief stap voor stap verkend. De termen vorm en functie komen daarbij wel aan bod, maar hoeven niet als aparte terminologie aangeleerd te worden. Het is belangrijker dat leerlingen kunnen redeneren vanuit het perspectief, dan dat ze kunnen uitleggen wat het perspectief zelf inhoudt.
Let erop dat de leerling bij alle opdrachten lang genoeg stil staan bij de samenhang tussen vorm en functie (meerdere voorbeelden bekijken, kunnen uitleggen wat het is, en kunnen redeneren vanuit dit perspectief). Het is niet echt moeilijk, maar vergt wel even aandacht om het goed te laten doordringen.
Praat eventueel met de leerling over de opdrachten. Een gesprek over hoe diverse dieren passen in hun omgeving kan hem of haar doen inzien dat het perspectief van vorm-functie en het principe van de typen problemen die dieren moeten oplossen (de 4 V’s) bij alle dieren voorkomt, groot en klein, levend of uitgestorven (overigens spelen vorm-functie en de 4 V’s bij alle andere organismen op aarde).
Help de leerling zo nodig als ze in de war raken over bouw en gedrag. Zowel bouw als gedrag tellen mee als ‘vorm’. Het zijn beide kenmerken van het dier die bijdragen aan de overleving van het dier (oftewel het zijn onderdelen die functies hebben in het kader van overleving).
Bij de eindopdracht:
Stimuleer de leerling om creatief te zijn bij het ontwerpen van een dier. Hoewel sommige onderdelen van het dier vast al bij bestaande dieren zullen voorkomen, is het niet de bedoeling dat lukraak onderdelen van bestaande dieren gecombineerd worden. De bedoeling is dat leerlingen nadenken vanuit de problemen die het dier moet oplossen – dit zijn als het ware de ontwerpeisen. Daarna moeten ze oplossingen formuleren voor die problemen – dit wordt de bouw van het dier.
Houd in de gaten dat de opdracht gebaseerd is op een fictieve omgeving, en dus ook om een fictief dier gaat. De leerling hoeft geen bestaand dier te herontwerpen (liever niet zelfs, zie hierboven). Het gaat om een gedachte-experiment; het bedenken wat voor dier in die omgeving zou kunnen overleven.
Gebruik zelf liever geen redeneringen zoals 'het dier is aangepast aan zijn omgeving (…)'. Het lastige van de term 'aangepast' is dat het suggereert dat het dier tijdens zijn leven is veranderd. Ook kan het aanleiding geven tot discussies over evolutietheorie versus schepping (wie of wat heeft het dier aangepast). Hanteer de samenhang tussen vorm en functie liever als een kijkwijzer om dieren goed te kunnen observeren. Of een bepaald dier een evolutie heeft doorgemaakt (doormaakt) of een schepper heeft, is voor het gebruik van vorm-functie redeneringen dan minder van belang.
Afsluiting
Beschrijving van opbrengst:
Startopdrachten: antwoorden op de vragen
Kernopdracht: ontwerp voor een dier
Kernopdracht: schriftelijke of mondelinge toelichting over overleving van het bedachte dier in zijn omgeving
Beoordeling:
Pak de beschrijving van de V’s en de omgevingbeschrijving erbij. Bekijk (of vraag aan de leerling) of voor alle problemen (voor alle V’s) een bevredigende oplossing wordt gegeven. Deze opdracht draait immers niet om het bedenken van zomaar een leuk of dier, maar om het ontwerpen van een dier dat zou kunnen overleven in die (fictieve) omgeving.
Bekijk of beluister of de leerling redeneert in termen van de samenhang tussen vorm en functie. Dit kan zowel beginnen bij vorm (mijn dier heeft deze vorm en daarmee kan hij …) als vanuit functie (mijn dier moet dit of dat kunnen, en dus ….). Een geheugensteuntje kan zijn dat functie gaat over hoe het dier omgaat met de omgeving, en dat vorm gaat over de bouw en / of het gedrag van het dier. In deze module moet de leerling zijn gaan zien dat functie en vorm samenhangen en dit perspectief (eventueel desgevraagd) gebruiken om het bedachte dier toe te lichten.
Ook in de keuzeopdrachten komen bovenstaande beoordelingspunten naar voren.
Cijfermatige beoordeling:
Wordt op een schaal van 1 tot 10 beoordeeld, dan zou dat bijvoorbeeld als volgt kunnen:
De leerling heeft alle opdrachten compleet en correct doorlopen: maximaal 1 punt.
De leerling geeft met (de toelichting bij) het ontwerp voor het dier een oplossing voor ieder type probleem (iedere V): per type probleem (V) 1 punt, dus maximaal 4 punten.
De leerling redeneert vanuit de samenhang tussen vorm en functie (mondeling of schriftelijk): maximaal 2 punten.
De leerling heeft tijdens het werken aan deze module een onderzoekende houding laten zien: maximaal 2 punten.
De leerling heeft minimaal 2 keuzeopdrachten compleet en correct doorlopen: maximaal 1 punt.
Antwoorden
Voor een aantal opdrachten vindt u hieronder een antwoordmodel. Bij het merendeel van de opdrachten draait het echter niet om 'scores', maar om de redenering achter de gegeven antwoorden. Ook dat wordt aangegeven bij de feedback die leerlingen lezen. Leerlingen worden uitgedaagd om met een studiemaatje de antwoorden te bespreken. De leerlingen leren het meeste van de kritische vragen die ze krijgen naar aanleiding van hun antwoorden, van het studiemaatje of van u als begeleidend leraar.U hoeft geen expert te zijn om die vragen te stellen. De feedback bij iedere opdracht en de suggesties voor begeleiding (zie boven) geven voldoende aanknopingspunten.