Inleiding, doel en benodigdheden
Inleiding
Bij deze opdracht gaan we verschillende soorten verbrandingsmotoren bekijken en waar we deze voor gebruiken. Met de werkvoorbereiding gaan jullie zelf in groepjes van 2 leerlingen een verbrandingsmotor onderzoeken.
Doel
Na deze introductie kun je:
– uitleggen welke brandstoffen er zijn.
- verschillende typen verbrandingsmotoren noemen.
Benodigdheden
Bij deze opdracht heb je nodig:
- informatie en vragen uit deze opdracht
Oriënteren
Introductie
Oriëntatie
We kijken nog even kort terug op de vorige opdracht en breiden onze kennis van de verbrandingsmotor verder uit.
Verbrandingsmotoren
De meeste voertuigen en machines hebben een verbrandingsmotor. Je vindt verbrandingsmotoren in auto’s, trekkers en brommers, maar ook in kettingzagen, grasmaaiers en andere machines. Een verbrandingsmotor zet brandstof om in kracht en beweging. Hoe dat precies in zijn werk ging hebben jullie bij de eerste opdracht gezien in de film.
Brandstoffen
Er bestaan verschillende soorten brandstof voor een verbrandingsmotor. Er is benzine, gas (LPG), diesel, kerosine, alcohol en methanol. Bedenk samen eens welke van deze je allemaal bij een tankstation kunt tanken.
De brandstof wordt in de cilinder verbrandt. Bij de verbranding komt warmte vrij. Omdat warmte uitzet, neemt de druk in de cilinder explosief toe. Hierdoor wordt de zuiger in de cilinder naar buiten geduwd. Een drijfstang en een krukas zet de op- en neergaande beweging van de zuiger om in een ronddraaiende beweging. Deze beweging kan weer worden overgebracht op bijvoorbeeld een tandwiel, een versnellingsbak of een pomp.
De slag
De beweging van de zuiger noem je de slag. Eén slag komt overeen met 180 graden verdraaiing van de krukas. Dus om de krukas één keer volledig rond te laten draaien (360 graden) zijn twee slagen van de zuiger nodig.

De afstand tussen het bovenste punt van de zuiger (1) en het onderste punt van de zuiger (2) heet de slag en wordt wel afgekort met de letter S. De slaglengte is de afstand die de zuiger aflegt tussen die twee punten.
Dode punten
Als een zuiger helemaal boven in de cilinder staat, is de snelheid van de zuiger 0 (nul). Dit punt noem je ‘een dood punt’. Om naar beneden te gaan, moet de zuiger gaan bewegen. Een ontploffing zet de zuiger in beweging.
Helemaal onder in de cilinder is er nog een dood punt. Ook daar staat de zuiger even stil voordat hij weer naar boven gaat.
Als de zuiger zich bovenin de cilinder bevindt, heet dit het Bovenste Dode Punt.
Als de zuiger zich onderin de cilinder bevindt, heet dit het Onderste Dode Punt.

In de techniek worden deze dode punten afgekort tot:
• B.D.P. (Bovenste Dode Punt);
• O.D.P. (Onderste Dode Punt).
Een ontploffing zet de zuiger in beweging als deze in het B.D.P. staat. In het O.D.P. moet de zuiger ook opnieuw gaan bewegen. Maar dat valt niet mee. De zuiger beweegt niet vanzelf omhoog. En een ontploffing helpt niet, want de kracht van de ontploffing kan de zuiger alleen naar beneden drukken.
Om dit probleem op te lossen is het vliegwiel bedacht.
Een vliegwiel is een zwaar wiel (ronde stalen schijf). Het zit vast op de krukas. Het vliegwiel is zo zwaar dat het vanzelf een stukje doordraait. Als je het voorwiel van je fiets optilt en het wiel draait, blijft dit ook een tijdje doordraaien. Bij het vliegwiel gebeurt precies hetzelfde. Daardoor draait de krukas ook mee. Hierdoor wordt de zuiger in de cilinder weer omhoog gedrukt. Het vliegwiel slingert de zuiger dus weer omhoog.

Het vliegwiel helpt de motor over de dode punten heen.
Type verbrandingsmotoren
Typen verbrandingsmotoren
Je kunt twee typen verbrandingsmotoren van elkaar onderscheiden. Verbrandingsmotoren verdelen we in twee groepen:
• dieselmotoren;
• mengselmotoren.
Beide groepen motoren werken dankzij de verbranding van een brandstof. Een dieselmotor gebruikt diesel als brandstof.
Een mengselmotor gebruikt een gasvormig mengsel van benzine en lucht. Een automotor is een mengselmotor.
In beide motoren wordt de brandstof tot ontploffing gebracht. En in beide motoren verplaatst de explosie een zuiger. Toch werken de motoren niet helemaal op dezelfde manier. De dieselmotor bespreken we een aantal lessen verder als we de mengselmotor helemaal behandeld hebben.
Kenmerken van een mengselmotor
Bij een mengselmotor wordt eerst benzine met lucht gemengd. Dat gebeurt meestal in de carburateur. Dat mengsel wordt in de motor ‘gepompt’. Daar wordt het tot ontploffing gebracht.
Een mengselmotor heeft een bougie. De bougie zorgt voor een vonkje. Door het vonkje ontploft het mengsel van benzine en lucht. In de afbeelding hieronder zie je hoe het werkt.

Mengselmotor met bougie
Beantwoord de vragen van bijlage 1
4-slag motor kleppen en slagen
De 4-slagmotor

In de afbeelding hierboven zie je het motorblok van een mengselmotor.
Een motorblok bestaat uit een carter, een cilinderblok, en een cilinderkop.
Tussen het carter en het cilinderblok zit een pakking. Dat is een dun laagje dat ervoor zorgt dat er geen olie uit het motorblok kan. Tussen de cilinderkop en het cilinderblok zit ook een pakking.

Deze motor is een viercilindermotor. Dat zie je aan het aantal bougiekabels. Elke bougie krijgt stroom door een eigen bougiekabel. In elke cilinder van de motor zit een bougie. Je ziet vier bougiekabels. Er zitten dus vier cilinders met vier bougies in deze motor.
Kleppen
In een 4-slagmotor maakt elke cilinder vier verschillende slagen. Daarom heet de motor een 4-slagmotor. Een auto en een tractor hebben meestal een 4-slagmotor.
Elke cilinder van 4-slagmotor heeft twee kleppen:
• een inlaatklep;
• een uitlaatklep.
Dankzij de inlaatkleppen kan het brandstofmengsel in de cilinder komen. En dankzij de uitlaatklep kunnen de afvalstoffen uit de cilinder weg. De kleppen zijn nooit tegelijk open. In de afbeelding rechts zie je de kleppen zitten. Aan deze kleppen herken je de 4-slagmotor. Een 2-slagmotor heeft zulke kleppen niet.
Let op: Een 4-slagmotor heeft niet persé vier cilinders.
Zo werkt een 4-slagmotor
Een zuiger van een 4-slagmotor maakt vier slagen:
- inlaatslag;
- compressieslag;
- arbeidsslag
- uitlaatslag
Door deze vier slagen draait de krukas van de motor 2 keer rond (720°).
1. de Inlaatslag.
Bij de inlaatslag beweegt de zuiger naar beneden. Dat komt doordat de krukas de zuiger naar beneden trekt. Zo ontstaat er een onderdruk in de cilinder. Doordat de inlaatklep open staat, stroomt er een brandstofmengsel in de cilinder.
De uitlaatklep is gesloten. Zie afbeelding hieronder.

2. de Compressieslag
De krukas draait verder en drukt de zuiger weer omhoog. De inlaatklep en de uitlaatklep zijn dicht en het mengsel kan dus niet weg. Doordat de zuiger naar boven gaat, wordt het brandstofmengsel samengeperst.
Dit noem je de compressieslag. Compressie betekent ‘samenpersing’. In de afbeelding hieronder zie je de compressieslag.

Ezelsbruggetje: een compressor gebruik je om de banden van een auto op te pompen. Daar heb je veel druk voor nodig. De lucht in de autoband wordt dan samengeperst.
3. de Werkslag of Arbeidsslag
Als de zuiger weer boven in de cilinder is, geeft de bougie een vonk af. Hierdoor explodeert het brandstofmengsel.
Door de explosie neemt de druk boven de zuiger explosief toe en drukt de zuiger krachtig naar beneden. De krukas krijgt daardoor een extra zetje. Tijdens deze slag doet de zuiger zijn echte werk: het aandrijven van de krukas. Daarom noem je deze slag de werkslag of de arbeidsslag. Zie afbeelding hieronder.

Ezelsbruggetje: Als je op de pedaal van je fiets duwt, verricht je arbeid om vooruit te komen. De zuiger doet dus hetzelfde als jouw voet op de trapper.
4. de Uitlaatslag
Omdat de krukas draait, gaat de zuiger daarna weer omhoog. De uitlaatklep van de cilinder gaat open en de inlaatklep blijft dicht. De zuiger duwt de afvalstoffen van de explosie nu uit de cilinder. De verbrande gassen gaan nu naar door de uitlaat naar buiten. Deze slag heet de uitlaatslag.

Na de uitlaatslag begint weer een nieuwe inlaatslag, enz.
Een 4-slagmotor maakt dus vier hele slagen om zijn werk te doen: het aandrijven van de krukas. Dit blijft zich herhalen totdat de motor uitgezet wordt.
Bij die vier slagen draait de krukas twee keer rond. Eén keer dankzij de explosie van het brandstofmengsel. En één keer op eigen kracht (door het vliegwiel).
Extra informatie
Als je nog twijfelt over jouw kennis van de viertaktmotor, kun je dit ook op diverse websites bekijken. Enkele goede sites zijn:
Viertaktmotor: http://nl.wikipedia.org/wiki/Viertaktmotor
(in het Engels) http://www.keveney.com/otto.html
Verbrandingsmotor: http://nl.wikipedia.org/wiki/Verbrandingsmotor
Tweetaktmotor: http://nl.wikipedia.org/wiki/Tweetaktmotor
Dieselmotor: http://www.autoweetjes.com/werking-dieselmotoren.html
Motoronderdelen benoemen ( je kunt in de linker kolom op onderwerp zoeken): http://teaching4u.nl/paginas/technieksite/AT-blad.htm
Bij de meeste sites kun je de afbeeldingen vergroten om ze beter te bekijken. Je zou de afbeeldingen ook kunnen gebruiken voor jullie presentatie. Eventueel de animaties of filmpjes in een PowerPoint presentatie verwerken.
Leerlingmateriaal
Opdracht verbrandingsmotoren
Onderzoek motor
Onderzoek jullie motorblok
Jullie hebben de voorgaande bladzijden bestudeerd over de werking van een viertaktmotor. Nu gaan jullie samen met de docent een motor uitzoeken in lokaal V6. Van deze motor gaan jullie de onderdelen en de werking bestuderen. Dat kunnen jullie doen door informatie op te zoeken in een handleiding of op internet.
Enkele voorbeelden wat jullie kunnen onderzoeken zijn:
- Maak aantekeningen en eventueel foto’s over de werking van het motorblok.
- Op welke plaats zitten de onderdelen en waar dienen ze voor.
Zoek bijvoorbeeld zoveel mogelijk van de volgende onderdelen op: aftapplug − bougie − carter − cilinderblok − cilinderkop − drijfstang − inlaatklep − klepstoter − klepveer − krukas − nokkenas − olie − pakking − peilstok − uitlaatklep − zuiger – vliegwiel.
- Bekijk welke kant de motor op moet draaien met behulp van de volgorde van de vier slagen (met de klok mee of tegen de wijzers van de klok in).
- Hoeveel toeren mag de motor maken? Hoeveel vermogen heeft de motor (Pk/Kw)?
- Welke brandstof gebruikt jullie motor?
- Waar wordt de motor voor gebruikt?
- Hoeveel cilinders heeft de motor?
- Meet de slaglengte op en de diameter van de zuiger. Misschien kun je wel de cilinderinhoud berekenen?
- Welke onderdelen bewegen er allemaal als je de krukas draait?
- Hoeveel kleppen en bougies heeft de motor?
- enzovoorts………………….
Voorbereiden presentatie
Werkvoorbereiding
Doel
Na deze opdracht kun je:
- de eigenschappen en kenmerken van een verbrandingsmotor beschrijven.
- onderdelen kennen en herkennen.
- vertellen waar de onderdelen voor dienen.
Benodigdheden
Bij deze opdracht heb je nodig:
Planning
Planning
- Hoeveel minuten hebben jullie voor dit gedeelte van de opdracht? . . . . . . . . . . . . . min.
- Welke materialen en/of gereedschappen hebben jullie nodig?
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
- Gebruik de tabel om een stappenplan te maken. Laat duidelijk zien wie wat gaat doen.
Opdracht
|
Naam:
|
Naam:
|
Tijd min.
|
Werkvoorbereiding maken
|
|
|
|
Bestuderen 4-slagmotor
|
|
|
|
Extra informatie internet
|
|
|
|
Onderzoeken motorblok
|
|
|
|
Presentatie maken
|
|
|
|
Welke materialen reserveren
|
|
|
|
- Welke eisen stellen jullie aan jullie werk?
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
- Is jullie werkvoorbereiding goedgekeurd? Zo ja, voer dan de opdracht uit.
Presentatie maken
Werkwijze presentatie maken
Presentatie maken
Verwerk de door jullie gevonden informatie in een presentatie. Dit mag een collage op een groot vel papier zijn maar ook een powerpointpresentatie. Bedenk bij de laatste dat jullie ook een computer, een beamer en een scherm nodig hebben. Overleg met de docent waar en hoe jullie gaan presenteren. Houd rekening met de tijd die jullie hebben!!!
Tips pps: https://livelink.groenkennisnet.nl/livelink/factsheet.do?request=download.factsheet&id=74310377&format=html
Tips voor collage:
- Verdeel met een potlood een groot vel tekenpapier in een aantal vakken. Elk vak gaat over een bepaald onderwerp.
- Schrijf de namen van de onderwerpen in de vakken. De onderwerpen zouden bijvoorbeeld kunnen zijn: Het principe van de motor, de slag, de onderdelen, enz.
- Plak de plaatjes in het deel waar ze bij horen. Laat genoeg ruimte tussen de plaatjes om er iets bij te kunnen schrijven.
- Noteer bij de plaatjes met korte zinnen wat erop te zien is en hoe de onderdelen werken. Gebruik pijltjes om alles goed duidelijk te maken.
Presenteren
Uitvoering
Overleg met de docent waar en hoe jullie presenteren.
Geef met de collage of powerpointpresentatie een presentatie voor jullie klasgenoten over de verbrandingsmotor. Hierin moeten jullie iets vertellen over de door jullie onderzochte motor. De presentatie mag maximaal 8 minuten duren. Na afloop mogen de klasgenoten vragen stellen.
We hebben het motorblok van . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . gebruikt.
Vertel eventueel aan de hand van het door jullie gekozen motorblok, wat jullie onderzocht hebben. Waar de moeilijkheden zaten en wat jullie gemakkelijk vonden.
Wees stil tijdens de presentatie van anderen en luister aandachtig. Je zou zelf ook graag willen dat het stil was als je zelf aan de beurt bent met presenteren.
Let met de presentatie onder andere op de volgende zaken:
prestentatie
|
|
|
|
Inhoud
|
G
|
V
|
O
|
Titel
|
|
|
|
Goede opbouw van het verhaal
|
|
|
|
Is het verhaal goed onderbouwd met theoretische kennis?
|
|
|
|
Wordt er een samenvatting gegeven?
|
|
|
|
Worden juiste conclusies getrokken?
|
|
|
|
|
|
|
|
Presentatie
|
G
|
V
|
O
|
Er is contact met het publiek
|
|
|
|
Het is goed te verstaan wat er gezegd wordt.
|
|
|
|
De uitleg is helder.
|
|
|
|
Het tempo is niet te hoog.
|
|
|
|
Er wordt niet voorgelezen.
|
|
|
|
Houding tijdens de presentatie.
|
|
|
|
De beoordeling staat in de laatste kolommen:
G = goed, V = voldoende en O = onvoldoende.
Evalueren & reflecteren
Zelfbeoordeling
Beantwoord de volgende vragen voor de evaluatie.
- Heb je de planning helemaal opgevolgd? Waarom wel/niet?
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
- Wat zou je nog aan je planning kunnen verbeteren?
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
- Noem één ding dat je gemakkelijk vond aan de opdracht.
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
- Noem één ding dat je moeilijk vond aan de opdracht.
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
- Wat zou je de volgende keer anders doen?
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
- Vind je het onderdeel motoren leuk? Waarom wel/niet?
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Competenties leerling / medeleerling
Leerling zelf
2. Hoe neem ik initiatief en beslissingen?
|
Beginner
|
Geoefend
|
Gevorderd
|
Expert
|
Ik breng ideeën in
|
|
|
|
|
Ik kom op voor zichzelf
|
|
|
|
|
Ik kan besluiten nemen
|
|
|
|
|
Ik kan mogelijkheden afwegen
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
6. Hoe presenteer ik voor een groep?
|
Beginner
|
Geoefend
|
Gevorderd
|
Expert
|
Ik kan de presentatie opbouwen
|
|
|
|
|
Ik kan oogcontact houden en zijn stem gebruiken
|
|
|
|
|
Ik kan materialen en hulpmiddelen gebruiken
|
|
|
|
|
Ik kan afstemmen op de groep
|
|
|
|
|
Medeleerling
2. Hoe neemt de leerling initiatief en beslissingen?
|
Beginner
|
Geoefend
|
Gevorderd
|
Expert
|
De leerling brengt ideeën in
|
|
|
|
|
De leerling komt op voor zichzelf
|
|
|
|
|
De leerling kan besluiten nemen
|
|
|
|
|
De leerling kan mogelijkheden afwegen
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
6. Hoe presenteert de leerling voor een groep?
|
Beginner
|
Geoefend
|
Gevorderd
|
Expert
|
De leerling kan de presentatie opbouwen
|
|
|
|
|
De leerling kan oogcontact houden en zijnstem gebruiken
|
|
|
|
|
De leerling kan materialen en hulpmiddelen gebruiken
|
|
|
|
|
De leerling kan afstemmen op de groep
|
|
|
|
|
Terugblik door medeleerling of docent
Beantwoord deze vraag als jullie de competenties ingevuld hebben.
Wat zijn volgens de medeleerling of docent aandachtpunten voor een volgende keer?
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Orientatie / verantwoording
Algemeen Doel:
Code eindterm
|
Omschrijving eindtermen:
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
Gerelateerde competenties:
|
Beslissen en activiteiten initiëren
|
|
Onderzoeken
|
|
Samenwerken en overleggen
|
|
Leren
|
|
Ethisch en integer handelen
|
|
Plannen en organiseren
|
|
Relatie bouwen en netwerken
|
|
Klantgerichtheid
|
|
Presenteren
|
|
Kwaliteit leveren
|
|
Formuleren en rapporteren
|
|
Instructies en procedures opvolgen
|
|
Vakdeskundigheid toepassen
|
|
Omgaan met veranderingen
|
|
Materialen en middelen inzetten
|
|
Met druk en tegenslag omgaan
|
|
Analyseren
|
|
Bedrijfsmatig handelen
|
Voorbereiding:
Start:
Opdrachten:
Afronding:
Evaluatiesuggesties:
Antwoorden leerlingenblad 1.
Taak 1
Taak 2
Taak 3 etc
Kern
|
Een kandidaat kan gebruik maken van de in de ‘kern’ genoemde kennis en vaardigheden in een
(gesimuleerde) uitvoerende beroepssituatie of een daarop voorbereidende scholing. De kennis en vaardigheden zijn gerangschikt in algemene kennis en vaardigheden en professionele vaardigheden. Kennis en vaardigheden worden samen met de persoonlijke eigenschappen ook wel aangeduid als ‘beroepscompetenties’. De kern omvat ook kennis en vaardigheden rond loopbaanoriëntatie en – ontwikkeling.
Kern
- Algemene kennis en vaardigheden
- de Nederlandse taal in opleidings- en beroepssituaties gebruiken;
- informatie op allerlei manieren overzichtelijk en efficiënt verzamelen, ordenen en weergeven;
- voor opleiding en beroep relevante berekeningen uitvoeren;
- offerte, calculatie en rekening opstellen en lezen;
- plannen en organiseren in een beroeps(opleiding)gerelateerde situatie;
- mondeling en schriftelijk rapporteren over de uitgevoerde werkzaamheden; onder meer over de planning, voorbereiding, proces en product;
- reflecteren op de eigen werkwijze en op de kwaliteit van het eigen werk;
- samenwerken en overleggen bij het uitvoeren van werkzaamheden;
- werkzaamheden volgens de voorschriften en op een veilige wijze uitvoeren;
- economisch bewust omgaan met materialen en middelen;
- professionele hulpmiddelen gebruiken en hun werking uitleggen;
- hygiënisch werken;
- milieubewust handelen;
- zich aan- en inpassen in een bedrijfscultuur;
- voldoen aan de algemene gedrags- en houdingseisen die gesteld worden aan werknemers in de branche;
- in een (gesimuleerde) beroepssituatie en stage in een bedrijf omgaan met verschillen op basis van culturele gebondenheid en geslacht.
|
- Professionele kennis en vaardigheden
- probleemoplossingsvaardigheden hanteren en op grond daarvan conclusies trekken en keuzes maken;
- eenvoudige onderzoeksactiviteiten verrichten en op grond daarvan beargumenteerde keuzes maken;
- mediawijs handelen: kritisch en bewust omgaan met (digitale) media;
- het begrip duurzaamheid (her)kennen, benoemen en toepassen. Op basis daarvan komen tot bewuste afwegingen en relaties leggen tussen milieu, mensen en werkprocessen in arbeid en beroep (people, planet en profit);
- ondernemende vaardigheden tonen: initiatief tonen, innoveren;
- de begrippen maatschappelijk verantwoord en maatschappelijk betrokken ondernemen (her)kennen, benoemen en toepassen bij producten en diensten;
- verschillen en overeenkomsten benoemen tussen profit en non/profit;
|
Docenten materiaal
Begrippen
LOB
Loopbaanoriëntatie en –ontwikkeling
De kandidaat is in staat zijn eigen loopbaanontwikkeling vorm te geven. Hij doet dat door middel van reflectie op het eigen handelen en reflectie op ervaringen met een oriëntatie op een toekomstige opleiding en (loop)baan.
De kandidaat heeft de vaardigheid de eigen loopbaan vorm te geven door op systematische wijze om te gaan met ‘loopbaancompetenties’:
Wat kan ik het best en hoe weet ik dat? [kwaliteitenreflectie]
Waar ga en sta ik voor en waarom dan? [motievenreflectie]
Waar ben ik het meest op mijn plek en waarom daar? [werkexploratie]
Hoe bereik ik mijn doel en waarom zo? [loopbaansturing]
Wie kan mij helpen mijn doel te bereiken en waarom die mensen? [netwerken]
De kandidaat maakt zijn eigen loopbaanontwikkeling inzichtelijk voor zichzelf en voor anderen doormiddel van een ‘loopbaandossier’.
In een loopbaandossier is opgenomen welke activiteiten zijn uitgevoerd die hebben bijgedragen tot het
ontwikkelen van de ‘loopbaancompetenties’. In het loopbaandossier wordt beschreven bij een aantal uitgevoerde activiteiten:
de beoogde doelen;
de resultaten;
de evaluatie en een conclusie;
welke vervolgactiviteiten gepland zijn op basis van de opgedane ervaringen en de daarbij horende conclusies.
Leerjaar 1 en 2
Leerjaar 3 en 4
Eindtermen