Grensoverschrijdend Biologieonderwijs

Inleiding
Het biologieonderwijs in de bovenbouw heeft niet alleen een vernieuwend kennisaspect, maar kenmerkt zicht ook door een sterk maatschappelijk karakter met beroepsmogelijkheden in de fysieke en geestelijke gezondheidszorg. Dit komt tot uiting in de kritisch overdenken van ethische dillema´s rondom erfelijkheid, voedselzekerheid, gezondheid en duurzaamheid. Deze steeds relevanter wordende kwesties worden op verschillende manieren benaderd door docenten en leerlingen, waarbij bijvoorbeeld de benadering in het noorden van het land verschilt met dat van het zuiden van het land.
Het Nederlandse biologieonderwijs bestaat uit een onder- en bovenbouw. Leerlingen ervaren biologie in de onderbouw vaal als een eenvoudig vak (Nijdenken, 2009 ). Enkele verschillen tussen onder- en bovenbouw zijn de diepgang van de leerstof, het tempo en het groeiende belang van inzicht. Het vermogen om verbanden te leggen en het grotere geheel te zien, spelen hierbij een cruciale rol. In de bovenbouw nemen leerlingen de stap naar zelfverantwoordelijk leren, waarbij de docent fungeert als een coach of adviseur (SLO, 2019). Biologieonderwijs in de bovenbouw wordt in Nederland primair beschouwd als een bètawetenschap, waarbij exacte berekeningen en logisch redeneren vanuit een natuurwetenschappelijke positie centraal staan. Deze vaardigheden zijn ook relevant voor andere bètawetenschappen, zoals scheikunde, natuurkunde en Natuur, Leven en Techniek (NLT), wat leidt tot een sterke overlap en keuze van deze vakken in één vakkenpakket door leerlingen.
Desondanks kan biologieonderwijs in de bovenbouw niet alleen een bètawetenschap genoemd worden. Taalbegrip en geletterdheid spelen een cruciale rol in het succesvol afleggen van het eindexamen biologie, met name bij het lezen en begrijpen van diagrammen in bijvoorbeeld de BINAS (Kragten, Admiraal & Rijlaarsdam, 2013). Naast de band met het taalonderwijs heeft biologie ook een sterke verbinding met maatschappelijke vakken zoals maatschappijleer en burgerschapsvormend onderwijs. Leerlingen ontwikkelen hun vaardigheden, kennis en houding ten opzichte van politieke, sociale, culturele en economische aspecten. Veel van deze onderwerpen overlappen met het biologieonderwijs, waarbij kritisch denkvermogen essentieel is bij onderwerpen als orgaandonatie, genderfluïditeit en de farmaceutische industrie. Zoals Eidhof, 2019 beschrijft moeten Havisten en vwo’ers leren dat ze kritisch moeten reflecteren op hun maatschappij, zodat ze hun eigen mening leren vormen en deze maatschappij kunnen veranderen.
Vakdidactiek en pedagogiek in het Nederlandse biologieonderwijs
Biologie in de bovenbouw is een vak dat door leerlingen gekozen kan worden en maakt standaard deel uit van het vakkenpakket Natuur en Gezondheid voor zowel HAVO als VWO, terwijl het ook in andere profielen kan worden opgenomen als keuzevak. Binnen het Nederlands Instituut voor Biologie (NIBI, z.d.) worden zes speerpunten voor biologieonderwijs benadrukt. Bijvoorbeeld, docenten dienen het belang van biologie duidelijk te maken en zich in te zetten voor betekenisvol onderwijs. De concept-context methode en thematische vakoverstijgende benaderingen worden veel toegepast om het inzicht van leerlingen te bevorderen. In de bovenbouw ligt de focus meer op samenhangende contexten en inzicht dan op het memoriseren van feiten. Leerlingen kunnen voor gedetailleerde feiten gebruik maken van de BINAS. Digitale leermiddelen worden ingezet om complexe concepten te verhelderen, waardoor differentiatie mogelijk is.
Naast het vakdidactische perspectief vervult de docent ook een cruciale pedagogische rol, zowel binnen als buiten de lessen. In de bovenbouw hebben docenten te maken met oudere leerlingen in ontwikkeling naar volwassenheid. Hierbij is aandacht, contact, (sociale) veiligheid en duidelijkheid van de docent essentieel. Er is een groeiende behoefte aan een rolmodel met nuance en meer diepgang. In Nederland bestaat er een bepaalde mate van hiërarchie in de docent-leerling relatie, waarbij de docent vaak naast de leerling staat en er een informele sfeer heerst. Leerlingen voelen zich doorgaans op hun gemak om hun mening te uiten, persoonlijke informatie te delen met de docent en vragen te stellen.
Biologieonderwijs over de grens
Het biolgieonderwijs in het buitenland varieert sterk en wordt beïnvloed door culturele, sociale, economische en onderwijskundige factoren. In vergelijking met het biologieonderwijs in Nederland kunnen er aanzienlijke verschillen en overeenkomsten zijn.
Curriculum en inhoud:
Biologiecurricula in het buitenland kunnen variëren in de nadruk op verschillende onderwerpen, afhankelijk van lokale behoeften en prioriteiten. Sommige landen leggen mogelijk meer nadruk op biodiversiteit, terwijl andere meer aandacht besteden aan gezondheid en milieukwesties. Het Nederlandse biologieonderwijs omvat zowel fundamentele biologische concepten als actuele maatschappelijke vraagstukken. Het gebruik van de concept-context methode en vakoverstijgende benaderingen benadrukken het begrip van biologische principes in diverse contexten.
Didactische benadering:
Didactische methoden kunnen variëren, met sommige landen die meer nadruk leggen op memorisatie en andere op praktische toepassingen en onderzoek. In Nederland wordt vaak de nadruk gelegd op actief leren, waarbij leerlingen betrokken worden bij onderzoek en probleemoplossend denken. Digitale leermiddelen en moderne technologie worden regelmatig ingezet.
Docentenrol en leerlingparticipatie:
De relatie tussen docenten en leerlingen kan in het buiteland variëren in mate van hiërarchie en informele interactie, afhankelijk van de onderwijsfilosofieën van elk land. De docent-leerling relatie is in Nederland vaak minder formeel, waarbij docenten naast leerlingen staan en er een sfeer van openheid is. Leerlingen worden aangemoedigd om vragen te stellen en actief deel te nemen aan discussies.
Toetsing en evaluatie:
Beoordelingsmethoden kunnen per land verschillen, met sommige landen die meer de nadruk leggen op gestandaardiseerd tests en andere op continue beoordeling en projectwerk. Het Nederlandse systeem waardeert vaak zowel theoretische kennis als praktische toepassing, waarbij het eindexamen een combinatie is van schriftelijke en praktische componenten.
Maatschappelijke relevantie:
Ook de mate waarin het biologieonderwijs is gericht op maatschappelijke vraagstukken en ethische overwegingen kan per land variëren. De een besteedt er meer aandacht aan dan de ander. Als we kijken naar het Nederlandse biologieonderwijs, dan wordt er regelmatig actuele maatschappelijke vraagstukken geïntegreerd in het curriculum. Denk hierbij aan gezondheid, duurzaamheid en ethische kwesties.
Kortom, hoewel er variaties zijn in biologieonderwijs wereldwijd heeft Nederland een benadering waarbij de nadruk ligt op begrip, participatie en het verbinden van biologie met de maatschappij. Het Nederlandse systeem bevordert actief leren en betrokkenheid van leerlingen, waardoor ze niet alleen biologische feiten leren, maar ook in staat zijn om deze kennis toe te passen op relevante maatschappelijke kwesties.
Biologieonderwijs in de toekomst
In de toekomst zullen leerlingen de concepten die zij leren in biologielessen ook in hun dagelijks leven tegenkomen. Het biologieonderwijs dient zicht te richten op moderne biologie en relevant te zijn voor zowel persoonlijke als maatschappelijke vorming. Het is van essentieel belang om leerlingen te inspireren over de complexiteit van de aarde en alle levende organismen. Inspiratie wekt nieuwsgierigheid op, wat de meest effectieve motivator is voor het verwerven van nieuwe kennis. Zoals eerder aangegeven, neemt biologieonderwijs een steeds prominentere rol in bij matschappelijke vraagstukken. Actuele kwesties zoals duurzaamheid, gezondheid en technologische ontwikkelingen krijgen tegenwoordig meer aandacht (SLO vaksectie Natuur&Techniek, 2017). Deze ontwikkeling is positief en onvermijdelijk. In de toekomst wordt het belangrijker om vakken met elkaar te verbinden via interdisciplinair onderwijs, waardoor het onderwijs beter aansluit op de belevingswereld van de leerlingen. Het zou verstandig zijn om dit als een afzonderlijk vak te introduceren en niet langer te vermengen met alleen biologieonderwijs.
Momentele omvatten te veel subonderwerpen het vak biologie, zoals duurzaamheid, genderfluïditeit en ethiek rond genetische modificatie. Hierdoor verliest het vak zijn focus en is er te weinig aandacht voor essentiële onderwerpen zoals plantfysiologie, moleculaire biologie en ecologie. Bovendien moet het vak evolueren naar een bètawetenschap, met een grotere nadruk op reproductie en toepassingsvragen in het centraal eindexamen. Toepassing- en inzichtvragen blijven cruciaal. Dit komt voort uit het besef dat in de huidige kenniscultuur informatie overal beschikbaar is en met een eenvoudige zoekterm op het internet kunnen alle feiten worden gevonden.
Hierdoor ben ik van mening dat kritisch denken, creativiteit en analytisch vermogen van groot belang (Titsworth et al., 2015). Hoewel taalvaardigheid een belangrijk aspect van het vak biologie blijft, kan dit ook op een minder intensieve manier worden benadrukt. Hetzelfde geldt voor het inzichtelijke vermogen. Het is een belangrijk onderdeel van het toetsbeleid, maar het kan minder prominent zijn.
Het zou wenselijk zijn als practica vaker een open-einde practica zou zijn i.p.v. een practica met een “kookboekmethode”. De kookboekmethode resulteert namelijk in dat veel leerlingen stoppen met zelf nadenken over het doel van het experiment (Schauble 1996; Schauble et al., 1995). Door het stimuleren van eigen denkprocessen leert een leerling meer over natuurwetenschappelijk onderzoek (Duveen et al., 1993), wat ook een verandering teweegbrengt in de houding ten opzichte van gestructureerd onderzoek (Millar, Lubben, Got & Duggan, 1994). Op pedagogisch gebied is het essentieel dat docenten handelen vanuit hun eigen kernkwaliteit (Korthagen & Nuijten, 2016), met respect voor hun unieke eigenschappen. Docenten moeten bekend zijn met het brein en brain-based learning (Jensen, 2008). Hierbij moet rekening worden gehouden met de ontwikkeling van het jonge breinen beoordeeld worden wanneer bepaalde onderwerpen het best kunnen worden aangeleerd binnen de zone van naaste ontwikkeling (Marie-Jeanne Meijer, 2006). Momenteel presteren sommige jongens onder hun niveau, wat deels wordt toegeschreven aan een onderwijsbenadering die te veel gericht is op de manier waarop meisjes leren (Gastel-Firet, 2019). De belangrijkste is dat de docent passie draagt voor zijn of haar vak. Een enthousiaste docent maakt de lessen boeiender en interessanter, wat leidt tot een langere aandacht bij de leerlingen en uiteindelijk tot bevordering van de leerprestaties (Ebbens & Ettekoven, 2013). Als de docent in staat is de leerling op een passende manier kennis te laten maken met belangrijke thema’s, zoals deze vervolgens met deze kennis zelfverantwoordelijke stappen kan zetten in de maatschappij, dan is de kringloop van goed onderwijs compleet.