Competenties en handelingsindicatoren

Zoals eerder vermeld vallen de leerresultaten van de opleiding BMT uiteen in inhoudelijke en gedragscomponenten. De gedragscomponent is vertaald naar concrete handelingsindicatoren gekoppeld aan de domeincompetenties van het hbo-domein Applied Science (DAS). Het landelijke competentieprofiel van het domein Applied Science bestaat uit acht domeincompetenties:

  1. Onderzoeken
  2. Experimenteren
  3. Ontwikkelen
  4. Beheren
  5. Adviseren
  6. Instrueren
  7. Leidinggeven
  8. Zelfsturing

Een opleiding binnen het DAS positioneert zich door bewuste keuzes te maken over het gewenste niveau van vaardigheden per competentie en door aangepaste beschrijvingen van de handelingsindicatoren die specifiek zijn voor de opleiding. Het niveau van de competenties wordt bepaald door de mate van zelfstandigheid en de complexiteit van de taken. Het gewenste niveau van de competenties is in overleg met het werkveld vastgesteld en de handelingsindicatoren zijn in samenwerking met het werkveld herzien en afgestemd op de opleiding BMT. Op basis hiervan zijn de gewenste niveaus van de competenties voor de opleiding vastgesteld.

Tabel 1: Eindniveau van de competenties

Onderzoeken

Experimenteren

Ontwikkelen

Beheren

Adviseren

Instrueren

Leidinggeven

Zelfsturing

II

III

III

I

II

II

I

II

 

In dit hoofdstuk zijn de handelingsindicatoren voor de opleiding per competentie in tabelvorm beschreven voor het eindniveau en de onderliggende niveaus. Deze handelingsindicatoren worden gebruikt bij het opstellen van leerdoelen en het ontwikkelen van toetsen binnen het onderwijsprogramma. De handelingsindicatoren die bij het eindniveau van de opleiding horen, zijn leidend voor de samenstelling van het afstudeerprogramma (geheel jaar 4).

Tabel 2: Relatie tussen de Dublin-descriptoren en eindniveau van de competenties

 

Competenties op eindniveau

Onderzoeken

De student voert praktijkgericht onderzoek uit dat het oplossen van een probleem bevordert of de ontwikkeling van een methode ondersteunt voor de verbetering, validatie en/of ontwikkeling van een biomedisch-technologisch product. Deze vaardigheid wordt verwacht op niveau II.

Typische beroepsproducten: functieanalyse, betrouwbaarheidsanalyse, statistische analyse, risicoanalyse, haalbaarheidsonderzoek, evaluatie-onderzoek, testrapport

Niveau I

Niveau II

Niveau III

De student voert een eenvoudig onderzoek uit n.a.v. een aangereikte vraagstelling en opzet.

De student levert een belangrijke bijdrage aan een door een opdrachtgever aangereikt probleem en vertaalt deze in samenspraak met die opdrachtgever naar een onderzoeksstrategie en voert het onderzoek uit.

De student vertaalt een aangereikt probleem naar een onderzoeksstrategie en voert het onderzoek uit.

 

Handelingsindicatoren voor competentie op niveau II:

  1. Samen met de opdrachtgever een probleem analyseren en vertalen naar onderzoeksdoelen.
  2. Zelfstandig relevantie (wetenschappelijke) literatuur en bronnen selecteren en gebruiken om het probleem te begrijpen, met aandacht voor betrouwbaarheid.
  3. In overleg met de opdrachtgever deelvragen en onderzoeksactiviteiten formuleren.
  4. Een werkplan opstellen, rekening houdend met randvoorwaarden, wet- en regelgeving en standaarden in biomedische context.
  5. Een werkplan effectief en efficiënt uitvoeren en indien nodig aanpassen op basis van tussenresultaten.
  6. De (deel)resultaten samenvatten, interpreteren en analyseren op betrouwbaarheid (bijvoorbeeld met statistiek)
  7. Conclusies trekken uit de onderzoeksresultaten en voorstellen doen voor vervolgstappen.
  8. Rapporteren over het onderzoek volgens geldende standaarden in de biomedische technologie.
  9. Effectief samenwerken in multidisciplinaire teams en feedback en reflectie gebruiken voor beteren resultaten en afstemming in het onderzoek.

Experimenteren

De student voert experimente uit om te testen of geselecteerde concepten daadwerkelijk werken en hij doet dit op een manier die leidt tot betrouwbare resultaten. Ook heeft de student de vaardigheid om methodologieën, denkwijzen en visies van experimenten om te zetten naar modellen en vice versa. Ze hebben een goed begrip van veilidgheids- en regelgevingsaspecten, met speciefieke kennis van (Europese) wet- en regelgeving met betrekking tot medische apparaten. Hierdoor zullen zij in staat zin om professiobeel te werken binnen de juridische en ethische kaders die relevant zijn voor dit vakgebied. Het aantonen van deze vaardigheden wordt verwacht op niveau III.

Typische beroepsproducten: plan van aanpak, testprotocol, labjournaal, betrouwbaarheidsanalyse, testrapport, documentatie.

Niveau I

Niveau II

Niveau III

De student voert een experiment uit volgens aangereikt(e) aanpak/voorschrift en verkrijgt dupliceerbare resultaten.

 

De student kiest een aanpak/voorschrift, past het zo nodig aan, voert het uit en verkrijgt reproduceerbare en betrouwbare resultaten.

 

De student zet met begeleiding experimenten op, voert deze zelfstandig en systematisch uit en verkrijgt reproduceerbare en betrouwbare resultaten.

 


Handelingsindicatoren voor competentie op niveau III:

  1. Zelfstandig een plan opstellen om het doel van het experiment te bereiken voor de ontwikkeling, testen of verbetering van biomedische producten.
  2. Geschikte methoden en technieken selecteren of ontwikkelen en anticiperen op mogelijke experimentele uitdagingen.
  3. Zelfstandig vertrouwd raken met de mogelijkheden en beperkingen van de gebruikte (laboratorium)apparatuur om problemen te herkennen en hierop te reageren.
  4. Een planning maken voor meerdere experimenten, deze uitvoeren binnen de gestelde tijdslimiet, reproduceerbare resultaten behalen en nauwkeurige documentatie bijhouden volgens de geldende normen in de biomedische technologie.
  5. De aanpak beoordelen en indien nodig aanpassen volgens relevante regelgeving, veiligheids-, ethische en duurzaamheidsnormen.
  6. Een passende (statistische) analyse kiezen om de betrouwbaarheid en geldigheid van de verkregen resultaten te beoordelen.
  7. Indien nodig verbeteringen voorstellen voor de aanpak en suggesties doen voor aanvullende experimenten.

 

Ontwikkelen

De student kan producten op het gebied van biomedische technologie ontwikkelen of verbeteren, rekening houdend met zowel de eisen van opdrachtgevers als de normen van medische kwaliteitssystemen. Hij kan de impact overwegen van zijn ontwerp op welzijn, veiligheid, privacy, milieu, duurzaamheid en kosten. Afgestudeerden kunnen op een verantwoorde manier de ontwerp-testcyclus effectief doorlopen in samenwerking met andere disciplines, waardoor ze bijdragen aan het benutten van wetenschappelijke kennis in de biomedische technologie. Deze bekwaamheid wordt op niveau III verwacht van de student.

Typische beroepsproducten: programma van eisen (PvE), ontwerp, technische tekening, prototype, testrapport, (technische) documentatie

Niveau I

Niveau II

Niveau III

De student ontwikkelt of verbetert volgens een aangereikte aanpak.

 

De student ontwikkelt of verbetert door een aanpak te selecteren of aan te passen.

 

De student ontwikkelt of verbetert door zelfstandig een aanpak op te stellen.

 

 


Handelingsindicatoren voor competentie op niveau III:

  1. Criteria opstellen op basis van eisen of wensen van de opdrachtgever en/of andere belanghebbenden om een (deel van een) programma van eisen (PvW) te vormen.
  2. Zelfstandig relevante concepten binnen het vakgebied van de biomedische technolgie identificeren in het PvE.
  3. Geschikte vakspecifieke concepten zelfstandig kiezen, controleren op overeenstemming met het PvE, toepassen en valideren.
  4. De meeste geschikte ontwerpparameters selecteren om het product te optimaliseren.
  5. De haalbaarheid en duurzaamheid van het resultaat onderzoeken met betrekking tot verschillende concepten of parameters of fysisch, chemisch, biologisch of technisch gebied.
  6. Zelfstandig de meest geschikte elementen selecteren voor productontwikkeling, zowel kwalitatief als kwantitatief (hoeveelheid, dimensies).
  7. De documentatie van de ontwikkeling en het resultaat opstellen volgens de geldende standaarden in het werkveld van de biomedische technologie.

 

Beheren

De student moet zich bewust zijn van zijn omgeving, ethisch handelen en de juiste naleving van wet- en regelgeving bij het ontwikkelen van biomedische producten. Echter hoeft de student niet in staat te zijn zelfstandig beheersystemen te implementeren of te onderhouden. Hierdoor dient de student deze competentie aan te tonen op niveau I.

Typische beroepsproducten: programma van eisen (PvE), risicoanalyse, QA/QC-rapportage

Niveau I

Niveau II

Niveau III

De student toetst het werk aan de eisen van verschillende beheersystemen.

 

De student levert een bijdrage aan een of meer beheersystemen binnen de organisatie.

 

De student implementeert en onderhoudt een beheersysteem.

 


Handelingsindicatoren voor competentie op niveau I:

  1. Eventuele problemen bij de toepassing van een beheersysteem opmerken en benoemen.
  2. Mogelijkheden tot verbetering van de toepassing van een beheersysteem inventariseren.
  3. Kennis hebben van relevantie wet- en regelgeving en deze toepassen.
  4. Werkzaamheden uitvoeren volgens de gehanteerde beheersystemen op de werkplek.
  5. Rapporteren over de naleving van de richtlijnen van de gehanteerde beheersystemen.
  6. Relevante betrokkenen informeren over het toepassen van de gehanteerde beheersystemen.

 

Adviseren

De student is in staat om goed onderbouwde adviezen te geven met betrekking tot het ontwerpen, verbeteren of toepassen van producten. Ze kunnen de resultaten van experimenten en onderzoeken omzetten in concrete adviezen en belanghebbenden adviseren over vervolgstappen. Deze vaardigheid wordt op niveau II van de student verwacht. Er wordt van de studenten verwacht dat ze een actieve rol spelen in het oplossen van biomedisch-technische problemen voor belanghebbenden.

Typische beroepsproducten: ontwerpvoorstel, pitch, proof of concept, mondeling advies / presentatie, adviesrapport

Niveau I

Niveau II

Niveau III

De student verdiept zich in de problemen en/of wensen van gebruikers.

 

De student draagt bij aan het opstellen van een advies over een biomedisch-technisch probleem van een opdrachtgever.

 

De student geeft een concreet advies op een specifieke vraag.

 


Handelingsindicatoren voor competentie op niveau II:

  1. Het toepassen van gesprekstechnieken om vragen nauwkeurig te begrijpen.
  2. Het identificeren van de vragen van de opdrachtgever en deze omzetten naar een relevant (biomedisch-technisch) probleem.
  3. Het helder en duidelijk beschrijven van het probleem van de opdrachtgever en hierover rapporteren of presenteren.
  4. Het rekening houden met de omgeving van de opdrachtgever.
  5. Oplossing voorstellen voor het probleem van de opdrachtgever op basis van wetenschappelijke expertise of resultaten van (eigen) experimenten.

Instrueren

Het is essentieel dat de student zijn opgedane kennis en informatie duidelijk kan communiceren om effectief samen te werken met collega’s van andere disciplines. Deze vaardigheid wordt op niveau II verwacht van de student. Hiermee wordt verwacht dat de student zijn eigen kennis en vaardigheden kan overdragen aan vakgenoten, klanten of opdrachtgevers door middel van demonstraties en uitleg.

Typische beroepsproducten: pitch, demonstratie, instructie

Niveau I

Niveau II

Niveau III

De student geeft op verzoek eigen kennis en vaardigheden door aan medewerkers (door demonstreren en toelichten).

 

De student neemt initiatief tot instructie van medewerkers met een tekort aan kennis en vaardigheden.

 

De student brengt kennis en vaardigheden op didactisch verantwoorde wijze over aan medewerkers.

 


Handelingsindicatoren voor competentie op niveau II:

  1. Het geven van instructies/demonstraties aan een opdrachtgever of collega’s op het gebied van de eigen expertise.
  2. Bijdragen aan het begeleiden van opdrachtgevers, eindgebruikers en collega’s bij het gebruik van methoden, (laboratorium)apparatuur etc.
  3. Informatie overbrengen op een manier die afgestemd is op de doelgroep.
  4. Actief bezig zijn met de eigen deskundigheidsontwikkeling en die van anderen ondersteunen.
  5. Beoordelen of de gegeven instructie/demonstratie effectief was.

 

Leidinggeven

Een beginnende professional zal doorgaans niet direct in een leidinggevende rol beginnen. Voor een startklare BMT’er is het cruciaal om effectief te kunnen werken binnen een (multidisciplinair) team en bij te dragen aan taken binnen dit team. Deze bekwaamheid wordt op niveau I van de student verwacht. Hierbij wordt veracht dat hij of zij assistentie biedt en richting geeft aan collega’s wanneer daar behoefte aan is.

Typische beroepsproducten: teamcontract, notulen, peerbeoordelingen, procesverslag

Niveau I

Niveau II

Niveau III

De student verleent assistentie en geeft richting aan medewerkers wanneer daar om wordt gevraagd.

 

De student verleent assistentie en geeft richting aan medewerkers om prestaties te verbeteren.

 

De student zorgt dat doelen en rollen van leden van een team gedefinieerd zijn en ondersteunt het functioneren van de leden in het realiseren van de teamdoelen.

 


Handelingsindicatoren voor competentie op niveau I:

  1. Begrijpen van de rol en positie binnen de organisatie.
  2. Bijdragen aan de taak- en werkverdeling binnen een (multidisciplinair) team op basis van eigen kennis en expertise.
  3. Beschikbaar zijn en openstaan voor communicatie met (collega-)medewerkers (of als student met medestudenten en docenten).
  4. Handelen met eerlijkheid en betrouwbaarheid jegens (collega-)medewerkers (of als student met medestudenten en docenten).
  5. Ondersteuning bieden aan andere bij hun initiatieven.
  6. Bijdragen aan vergaderingen en werkoverleggen vanuit eigen werkzaamheden, kwaliteiten en expertise.
  7. Samenwerken met andere medewerkers om gemeenschappelijke doelen te bereiken.
  8. Verduidelijken van het belang van projectrandvoorwaarden voor medewerkers met verschillende professionele achtergronden.

 

Zelfsturing

De afgestudeerde neemt de regie over zijn functioneren en ontwikkeling en zorgt ervoor dat hij up-to-date blijft met de nieuwste ontwikkelingen, inclusief ethische en maatschappelijke vraagstukken. Deze bekwaamheid wordt op niveau II van de student verwacht. Hierbij wordt ook verwacht dat de afgestudeerde in staat is zijn of haar functioneren en ontwikkeling te reflecteren.

Typische beroepsproducten: reflectieverslag, portfolio, ethisch betoog

 

Niveau I

Niveau II

Niveau III

De student reflecteert op eigen functioneren.

 

De student reflecteert op eigen functioneren en ontwikkeling.

 

De student stuurt zichzelf in eigen functioneren.

 


Handelingsindicatoren voor competentie op niveau II:

  1. Zelfstandig  of in overleg met anderen leerdoelen en een leerstrategie bepalen en reflecteren op behaalde resultaten.
  2. Feedback over eigen functioneren gebruiken om aanpassingen te maken in de wekomgeving. 
  3. Beroepsmatig en ethische dillema’s herkennen en een mening hierover vormen.
  4. Kritiek op geleverd werk verwerken en bespreken met collega’s.
  5. Conclusies trekken over het eigen handelen en deze indien nodig communiceren naar anderen.