Welzijn en gezondheid zijn niet hetzelfde. Een gezond dier is niet ziek. Dat is belangrijk, maar niet genoeg voor een fijn en gelukkig leven. Voor het welzijn van het dier zijn bijvoorbeeld ook aandacht en ruimte nodig. Als er iets mis is met het welzijn, heeft dat invloed op de gezondheid en andersom.
Soms zie je snel dat er iets mis is met een dier. Kale plekken op de vacht, verkleuringen, wondjes en een onregelmatige gang zijn duidelijke signalen. Maar soms is het ook lastiger. Als een dier traag en suffig is, bijvoorbeeld. Je weet niet altijd hoe een dier normaal is, dus is er iets aan de hand of niet? Hoe je dat ziet, leer je in deze les.
Gezondheid en welzijn
In deze module kijken we naar de gezondheid van dieren. Gezondheid is belangrijk, maar niet voldoende voor een goed leven van een dier. Er zijn vier welzijnsindicatoren die we gebruiken om de situatie van dieren te beoordelen:
Gezondheid: een gezond dier heeft geen ziektes, verwondingen of infecties.
Natuurlijk gedrag: een dier moet zich kunnen gedragen op een manier die bij de soort past. Er moet ruimte zijn om te rennen, vliegen of spelen. Sociaal gedrag met soortgenoten en mensen is belangrijk. Dieren raken gestrest als de omgeving niet voorspelbaar is of als ze geen controle hebben over de omgeving.
Goede voeding: het juiste voer, niet te veel, niet te weinig, op de juiste manier en op de juiste tijdstippen aangeboden. Dit is natuurlijk allemaal afhankelijk van de soort en het individuele dier.
Goede huisvesting: de juiste huisvesting is comfortabel. Er is genoeg ruimte, er is een goed klimaat en het dier kan er lekker liggen en rusten. Speeltjes en andere verrijking zijn ook goed voor het dier.
Observeren op afstand
Als je een dier vastpakt, er tegen praat of er iets anders mee doet, dan reageert het dier op jou. Dat is niet altijd goed: soms wil je weten hoe het dier zich uit zichzelf gedraagt. Je observeert dan op afstand. Dat betekent dat je het normale gedrag van het dier zo min mogelijk verstoort. Je bent zelf rustig en op de achtergrond en je kijkt wat het dier doet in zijn eigen omgeving.
Om goed te beoordelen of een dier zich vreemd gedraagt, moet je weten wat normaal is voor een dier. Dat is natuurlijk voor elke diersoort en zelfs voor elk dier verschillend. Zorg daarom dat je weet wat bij de soort hoort en dat je weet hoe dit dier zich normaal gedraagt.
Als je het gedrag van een dier goed wilt observeren, kun je een ethogram gebruiken. Dat is een schema met alle gedragingen waar je op kunt letten.
Observatie dichtbij
De dingen die je niet op afstand kunt observeren, kun je van dichtbij bekijken. Daarbij maak je contact met het dier, raak je het aan en pak je het soms vast. Het is dan belangrijk dat je het dier op het gemak stelt. Benader het dier daarom op de juiste manier. Dat is bij elke diersoort anders, maar sommige dingen zijn altijd belangrijk: blijf zelf altijd rustig, hoe het dier ook reageert. Als je een dier aait, strijk dan altijd met de haren mee.
Om de resultaten van het onderzoek later te kunnen gebruiken, moet je ze noteren. Dat doe je in een schema of checklist. Deze verschillen per diersoort: sommige dieren hebben bijvoorbeeld een gebit of nagels waar je naar kunt kijken, andere niet. Sommige dieren maken geluiden, andere niet.