De Opdracht
Ieder kind is uniek en ieder kind heeft zijn eigen mogelijkheden, talenten en onderwijsbehoeften. Als onderwijsassistent is het belangrijk dat je inzicht hebt in die verschillen en daar op de juiste manier mee om kunt gaan. In deze IBO ga je je verdiepen in verschillende gedragsproblemen, de begeleiding van kinderen met deze gedragsproblemen, de zorgstructuur op jouw stageschool en een veilig pedagogisch klimaat. De IBO bestaat uit vijfopdrachten, iedere opdracht bestaat uit drie delen:
1.Oriënteren en onderzoeken–je doet kennis op van het onderwerp en gaat op onderzoek uit, wat hoort hier allemaal bij? Wat vind ik daar van?
2.Verwerken–je verwerkt de kennis die je in het eerste deel hebt opgedaan, bijvoorbeeld door deze toe te passen in de praktijk of door een creatieve verwerking.
3.Reflecteren–je reflecteert op je eigen handelen en op de resultaten van de opdracht.
Wat je uiteindelijk inlevert is één verslag met daarin de volgende onderdelen verwerkt:
-De uitwerking van de vijf opdrachten zoals vermeld in deze IBO
-De ingevulde Rubrics Leerstrategieën en de ingevulde Rubrics Profieldeel werkprocessen
-De reflectie
Kerntaken Werkprocessen
Kerntaak
|
P3-K1 Uitvoeren van lesactiviteiten in overleg met de leraar
|
Werkproces
|
P3-K1-W3 Voert leeractiviteiten uit
P3-K1-W4 Biedt (specifieke) ontwikkelingsgerichte leeractiviteiten aan
P3-K1-W6 Voert praktische werkzaamheden uit
|
Aanpak
Opdracht 1 (individueel) Inventariseren op je stageschool welke gedragsproblemen er voorkomen en hoe de zorgstructuur van je stageschool is opgebouwd
Opdracht 2 (individueel) Verdieping in de gedragsproblemen van een leerlingen, vervolgens deze leerling observeren en begeleiden.
Opdracht 3 (groep) Presentatie geven over een instantie op het gebied van jeugdhulpverlening
Opdracht 4 (individueel) Informatie verzamelen over de meldcode en ervaringen met meldcode op je stageschool
Opdracht 5 (individueel) Uitvoeren van een sociogram
Reflectie
Opdracht 1 – Gedragsproblemen en Zorgstructuur op je stageschool
Als je werkt met kinderen is het belangrijk dat je goed kunt omgaan met de verschillen tussen kinderen. Ieder kind is uniek en heeft andere dingen van jou nodig. In deze opdracht verdiep je je in de gedragsproblemen op jouw stageschool. Jouw stageschool biedt op verschillende manieren ondersteuning aan leerlingen die extra zorg nodig hebben. Het is als onderwijsassistent belangrijk dat je weet wat die ondersteuning inhoudt en wat de stappen zijn die gevolgd moeten worden voor de ondersteuning bij de begeleiding van deze leerlingen. In het tweede deel van deze opdracht ga je dan ook uitzoeken hoe de zorgstructuur op jouw stageschool is opgebouwd.
Oriënterenen onderzoeken
Ga in gesprek met je BPV-praktijkbegeleider en/of de Intern Begeleider van jouw stageschool.
1.Bespreek welke gedragsproblemen er voorkomen. Bereid van tevoren een aantal vragen voor over gedragsproblemen. Wat wil je graag weten?
2.Bespreek welke ondersteuning de stageschool te bieden heeft voor leerlingen die extra zorg nodig hebben. Wat is de zorgstructuur op jouw stageschool en welk stappenplan wordt gebruikt om leerlingen met extra zorg te begeleiden binnen de school?
Verwerken
Kies twee gedragsproblemen waar je je verder in gaat verdiepen. Zoek naar informatie over de gedragsproblemen uit tenminste tweeverschillende bronnen. Ga op zoek naar kenmerken van het gedragsprobleem en tips voor de begeleider. Noteer ook de bronnen die je ervoor gebruikt hebt. De inhoud van het verslag bij deze opdracht bestaat uit drie hoofdstukken:
1. Beschrijving van gedragsproblemen op jouw stageschool
2. Beschrijving van kenmerken en tips bij twee gedragsproblemen.
3. Beschrijving van de zorgstructuur op jouw stageschool.
Reflecteren
Reflecteer op deze opdracht door de volgende drie vragen te beantwoorden:
1. Noem drie dingen die voor jou het meest leerzaam waren van deze opdracht.
2. Hoe heb je deze opdracht aangepakt? Wat was er positief aan deze aanpak?
3. Hoe zou je de volgende IBO's anders aanpakken? Wat zou je anders doen?
Opdracht 2 –Begeleiden van een kind met specifieke onderwijsbehoeften op gebied van gedrag.
Als onderwijsassistent begeleid je vaak leerlingen met een gedragsprobleem/specifieke onderwijsbehoeften op gebied van gedrag. Jouw ondersteuning kan het verschil maken voor deze leerlingen. Door aan te sluiten bij de specifieke onderwijsbehoeftenvan de leerling kun je de leerling op de juiste manier begeleiden. In deze opdracht verdiep je je in het gedragsprobleem van een leerling, ga je zelf een plan van aanpak schrijven en voer je dit ook uit.
Oriënteren en onderzoeken
1.Bespreek met je BPV-praktijkbegeleider welk kind met een specifieke onderwijsbehoefte op gebied van gedrag je gedurende drie weken mag begeleiden. Denk aan concentratieproblemen/ADHD, executieve functies, faalangst etc.Introduceer deze leerling en zijn/haar gedragsprobleem in het verslag.
2.Op welke manier wordt de leerling nu begeleid voor zijn/haar gedragsprobleem?
3.Bespreek en leg vast in het verslag wat de specifieke onderwijsbehoeften van de leerling zijn zodat je hier rekening mee kunt houden bij je begeleiding
4.Spreek een moment af met je begeleider waarop je de leerling kunt observeren
5.Leg de data vast voor de drie momenten waarop je gaat begeleiden
6.Verdiep je in de theorie rond het gedragsprobleem van de leerling.Wat kun je met deze informatie als je straks de leerling gaat begeleiden?
7.Bespreek met je medestudenten/BPV-praktijkbegeleider op welke manieren je deze leerling zou kunnen begeleiden
8.Formuleer een SMART doel voor je begeleiding van deze leerling en vraag om feedback van je docent/medestudentenen BPV-praktijkbegeleider
9.Bereid het doel, de vraagstelling en de beginsituatie van de kwalitatieve observatie voor en vraag om feedback van je docent vóórdat je de observatie uitvoert.
10.Bereid een plan van aanpak voor minimaal drie keer begeleiden voor en vraag je begeleider om feedback vóórdat je start met begeleiden. Let erop dat je aansluit bij de belevingswereld,beginsituatie, onderwijsbehoeftenen gedragsproblemen van de leerling.
11.Bereid je goed voor op de begeleiding watbetreft materiaal, ruimte en jouw begeleiding als onderwijsassistent. Noteer wat er nodig is.
Verwerken
1.Beschrijf in het verslag het gedragsprobleem/de situatie van het kind dat je gaat begeleiden. Geef achtergrondinformatie, natuurlijk anoniem.
2.Verwerk de punten 1 tot en met 11 in het verslag.
3.Voer de kwalitatieve observatie uit en verwerk deze ook in het verslag
4.Begeleid de gekozen leerling minimaal drie keeren houd een logboek bij van de begeleidingsmomenten(ook toevoegen aan het verslag)
Reflecteren
Reflecteer op de uitgevoerde opdracht. Je mag gebruik maken van één van de reflectiemodellen uit de bijlage, maar het mag ook een kort reflectieverslag zijn waarin in ieder geval aan bod komt wat je geleerd hebtbij deze opdracht en wat je de volgende keer anders zou aanpakken bij het begeleiden van een leerling(zie Bijlage Logboek).
Opdracht 3 –Presentatie op gebied van jeugdhulpverlening
Als er zorgen zijn rondom een kind, dan zijn er verschillende instanties die ondersteuning kunnen bieden. In het boek worden verschillende instantiesgenoemd. Bij deze opdracht verdiep je je met je groepje in één van de onderstaande instanties. De docent bepaalt de toewijzing van de instanties aan de groepjes. Ieder groepje zoekt op verschillende manieren naar informatie en voegt dit samen tot een duidelijke presentatie. Instanties jeugdhulpverlening:-Centrum voor jeugd en gezin (CJG)-Justitiële jeugdinrichting (JJI)-Jeugd GGZ-Ambulante jeugdhulp-Jeugdzorg-Jeugdreclassering-Raad voor de kinderbescherming-Veilig thuis (huiselijk geweld en kindermishandeling)
Oriënteren en voorbereiden
1.Lees hoofdstuk 3.3 van Profielboek Pedagogiek
2.Bespreek met je groep hoe je aan meer informatie kunt komen over de aan jouw groepje toegewezen instantie. Verdeel taken. Denk niet alleen aan theorie, maar ook aan ervaringen, interviews met deskundigen etc.
3.Bedenk met je groepje welke presentatievorm je gaat gebruiken
4.Bereid een feedbackformulier voor over de inhoud van de presentatie en de presentatie zelf
Verwerken
1.Maak met elkaar de presentatie waarbij een goede verdeling van tekst en beeld is te zien
2.Laat in de laatste dia van de presentatie terug komen wat jouw bijdrage is geweest aan deze opdracht
3.Geef de presentatieen laat per groepje een feedbackformulier invullen.
4.Voeg de presentatie toeals bijlage van het verslag
Reflectie
Beschrijf welke feedback jullie groepje heeft gekregen. Geef aan hoe jij deze feedback kunt gebruiken ter verbetering van je eigen ontwikkeling. Wat zou je een volgende keer anders aanpakken?
Opdracht 4 –Meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling
Als je met kinderen werkt kom je helaas ook wel eens situaties tegenkomen waarin je voelt dat er iets niet helemaal pluis is. Je maakt je zorgen om de veiligheid en het welzijn van het kind. Als onderwijsassistent speel je daarineen heel belangrijke signalerende rol. Het is belangrijk dat je weet hoe je moet handelen in die situaties.Bij deze opdracht verdiep je je in de meldcode en ervaringen die jouw stageschool heeft met deze meldcode.
Oriënteren en voorbereiden
1.Lees in jeboek de informatie over de meldcode. Daarna ga je met je BPV-praktijkbegeleider in gesprek over de meldcode, ervaringen en tips. Bereid dit gesprek voormet medestudenten.
2.Vraag je begeleider naar één of twee voorbeelden van ervaringen van de stageschool met de meldcode(anoniem natuurlijk!). Dit kan ook gevraagd worden aan de Intern Begeleider of directeur van de school.
Verwerken
1.Beschrijf de vijf stappen van de meldcode
2.Beschrijf de ervaringen van de stageschool met de meldcode
Reflecteren
Situaties waarin je als onderwijsassistent te maken krijgt met meldcode zijn vaak aangrijpend. Beantwoord de volgende vragen:
-Wat lijkt jou de meest lastige stap uit het stappenplan van de meldcode? Licht toe waarom.
-Wat zou je kunnen doen om de vorige stap voor jezelf makkelijker te maken?
-Wat is het belangrijkste dat je geleerd hebt van deze opdracht?
Opdracht 5 –Sociogram
Een groep bestaat uit leerlingen die dagelijks met elkaar te maken hebben. Het is niet vanzelfsprekend dat iedere leerling zich prettig voelt in de groep in relatie tot medeleerlingen. Als onderwijsassistent is het belangrijk hiervan op de hoogte te zijn. Een sociogram geeft inzicht in de onderlinge relaties en de plaats van het kind in de groep. Deze kennis kun je actief gebruiken bij je begeleiding van leerlingen in de dagelijkse praktijk.Bij deze opdracht ga je een sociogram maken van je groep.
Oriënterenen voorbereiden
1.Zoek informatie op over het maken van een sociogram
2.Spreek met je BPV-praktijkbegeleider een moment af om het sociogram af te nemen bij jouw groep
3.Bespreek met je BPV-praktijkbegeleider op welke manier je een sociogram gaat maken. Dit kan bijvoorbeeld viawww.sometics.com, maar mogelijk gebruikt je stageschool een ander programma. 4.Formuleer de vragen die je door de leerlingen van je stagegroep wilt laten beantwoorden
Verwerken
1.Maak een sociogram van je stagegroep. Omdat je de resultaten moet toevoegen aan dit verslag is het belangrijk dat je de gegevens anoniem gebruikt. Licht ook toe hoe je dat hebt gedaan
2.Bespreek de resultaten met je BPV-praktijkbegeleider. Schrijf daarna eenconclusie. Vragen die je kunt gebruiken zijn:Komen de uitkomsten overeen met het beeld van de leerkracht over de groep? Welke overeenkomsten en verschillen zijn er volgens jou? Welke overeenkomsten en verschillen zijn volgens de leerkracht? Wat ben je teweten gekomen over de groep?
3.Wat zouden jullie naar aanleiding van dit resultaat in jullie begeleiding van de groep/leerlingenveranderen?Noem twee of drie concrete acties die jullie zouden kunnen toepassen
4.Verwerk bovenstaande punten in het verslag (afgenomen sociogram, gesprek naar aanleiding van sociogram met de leerkracht van de groep/conclusies, actiepunten naar aanleiding van sociogram)
Reflecteren
Je hebt een sociogram uitgevoerd en besproken met je BPV-praktijkbegeleider.Beschrijf welke twee punten voor jou het meest belangrijk waren van wat je geleerd hebt bij deze opdracht.
Reflectie-opdracht IBO De Onderwijsassistent als Pedagoog
Gebruik het STARRT-model uit de bijlage om te reflecteren.
Rubrics
Bronnen
Profielboek OA Pedagogiek H2, 3 en 5
Methodisch werkplan
Reflectie
Feedbackformulier
Observatieformulier
Logboek
Plan van aanpak
Checklist voor inleveren
Checklist inhoud
Hoofdstuk/onderwerp
|
Inhoud
|
Gedaan?
|
Voorblad
|
Naam, klas, vakken, docent, datum van inleveren
|
|
Inhoudsopgave
|
Weergave van de hoofdstukken van de IBO mét paginanummers
|
|
Inleiding
|
Waarom schrijf je deze opdracht, voor welke vakken en opleiding, wat kan de lezer verwachten in dit verslag (leeswijzer).
|
|
Hoofdstuk 1: Rubrics begin van de periode
|
Je laat zien waar je je op dit moment (week 1) bevindt.
Je stelt bij elke rubric een SMART-doel op.
|
|
Hoofdstuk 2: Opdracht 1
|
|
|
Hoofdstuk 3: Opdracht 2
|
|
|
Hoofdstuk 4: Opdracht 3
|
|
|
Hoofdstuk 5: Opdracht 4
|
|
|
Hoofdstuk 6: Opdracht 5
|
|
|
Afsluiting
|
Algemene reflectie
|
|
Checklist vorm
Q&A
Wk1
Wk2
Wk3
Wk4
Wk5
Wk6