Optimalisatieplan

Optimalisatieplan

Inleiding

Als onderdeel van de Proeve van Bekwaamheid maken je een optimalisatieplan dat je tijdens het creterium gericht interview gaat verdedigen tegenover de assessoseren.

Hieronder de opdracht in de PvB

Opdracht 5: Opstellen optimalisatieplan
Je stelt een optimalisatieplan op voor je examenbedrijf. Je bespreekt het plan met je  opdrachtgever en assessor(en).

Voorbereiding:
- Bespreek de mogelijkheden en wensen van een optimalisatieplan met je opdrachtgever.

Dit optimalisatieplan bevat de volgende onderdelen:

o gezondheid, welzijn, kwaliteit en productie van de dieren;
o mestverwerking en mineralenverwaarding;
o Voerproducten
o kringloopdenken, mogelijkheden regionale teelten;
o bedrijfsvoering;
o arbeidsproces/productiviteit;
o bedrijfseconomische gegevens;
o keten en afzetmarkt;
o innovaties.
- Breng de productieresultaten van het bedrijf in beeld.
- Analyseer de productieresultaten.
- Maak een SWOT-analyse van het bedrijf.
- Breng ontwikkelingen en innovaties in de branche in kaart en geef aan welke kansen er zijn voor  het bedrijf.
- Maak een technische en economische prognose (voor het jaar waarvoor je het optimalisatieplan  maakt).
- Betrek hierin ook de afzetmarkt.
- Stel op basis van de SWOT-analyse en in overleg met de opdrachtgever vast welke innovatieve  investeringen je gaat uitwerken, passend bij de doelstellingen van de ondernemer.
- Stel het optimalisatieplan voor deze innovatieve investering op, onderbouwd met technische en  economische cijfers. Houd rekening met alle aspecten van de bedrijfsvoering waar de       investering invloed op heeft en houdt rekening met 'people, profit en planet'. Maak gebruik van de  expertise binnen je netwerk.
- Zorg dat het plan financieel en organisatorisch haalbaar en maatschappelijk acceptabel is.

Uitvoering:
- Bespreek het optimalisatieplan met de opdrachtgever.

Afronding:
- Lever het optimalisatieplan in bij de assessor(en).
- Bespreek het optimalisatieplan met de assessor(en).

Resultaat:
- De productie en/of het arbeidsproces verloopt optimaal.
- Er is een beeld gevormd van de toekomst van (delen van) de organisatie.
- De keten en de afzetmarkt zijn in beeld gebracht.
- De producten/diensten/werkwijzen van de onderneming/afdeling/het project sluiten aan bij          ontwikkelingen en innovaties.
- Een actueel netwerk.

SWOT analyse

Een SWOT analyse is een handig hulpmiddelen om te bepalen waar het bedrijf staat. Swot staat voor Strengths (sterke punten), Weakness (zwakke punten), Opportunities (kansen), Threats (bedreigingen). Werk de PowerPoint aandachtig door. 

Aan de hand van de SWOT analyse die je gemaakt hebt van jouw leer- werkbedrijf ga je een optimalisatieplan schrijven. 

Veel gemaakte fouten:

  • Interne en externe analyse door elkaar halen
  • Uitkomst van de SWOT analyse niet gebruiken als basis voor het optmalisatieplan.

Wikipedia; SWOT analyse

Opimalisatie

Aan de hand van de SWOT analyse ga je nu bepalen wat je gaat optimalseren van jouw leer- werkbedrijf. Dat kan zijn het aanpakken van een zwak punt, een bedreiging of een kans. Het verbeteren van een sterk punt van jouw leer- werkbedrijf kan ook, maar de kans dat dit een maximaal rendement geeft is niet zo groot.

Motiveer waarom je juist dit punt wilt optimaliseren!!

Als je hebt bepaald wat je wilt gaan optimaliseren ga je onderzoeken welke mogelijk is zijn voor deze optimalisatie. Als voorbeeld nemen wij het vervangen van de kraamhokken. Dan ga je onderzoeken welke kraamhokken er te koop zijn op de markt. Van deze opties ga je analyseren wat de voor en nadelen zijn van de betreffende kraamhokken en specifiek wat dit betekent voor jouw leer- werkbedrijf. Mogelijke kraanhokken kunnen zijn een traditioneel kraamhok, een kraamhok met balansvloer of een vrijloopkraamhok. Van deze mogelijkheden ga je (kort) de volgende zaken uitwerken.

  • omschrijving van het kraamhok
  • voordelen en nadelen van deze optie
  • globale inverstering/ kosten
  • toepasbaarheid op het leer- werkbedrijf​

Aan de hand van deze (korte) analyse maak je een keuze. Het is belangrijk dat de gemaakte keuze verantwoord en gemotiveerd kan worden!

 

 

Varkenshouderij & omgeving; technisch management

Opbrengsten, kosten en bedrijfsresultaat

De onderstaande PowerPoint’ s zijn gebaseerd op de bundel Bedrijfseconomie voor agrarische gezinsbedrijven “Opbrengsten, kosten en bedrijfsresultaat”. Het is belangrijk om tijdens de lessen deze bundel bij je te hebben.

 

Powerpoint's

Voerwinst en saldo vermeerdering

De doelstelling van het onderdeel Bedrijfseconomie van de Varkenshouderij is, dat de deelnemers na afloop beter in staat zijn om de economische begrippen van de varkenshouderij te begrijpen.

 

Een van de belangrijkste basisberekeningen is de saldoberekening.

Hierin staan de opbrengsten en de toegerekende kosten. Als je de opbrengsten iets kunt verhogen, bijvoorbeeld door meer biggen af te leveren per zeug, en de toegerekende kosten dalen, bijvoorbeeld de gezondheidskosten, dan valt het saldo hoger uit.

 

In dit onderdeel BEDRIJFSECONOMIE zullen aan bod komen:

  • Hoe is een saldoberekening opgebouwd is? Dus welke opbrengsten zijn er en welke kosten kun je de varkens toerekenen.
  • Hoe kun je met een rekenvel in Excel heel snel een saldoberekening voor verschillende situaties maken.
  • Op welke manier gebruikt je praktijkopleider een saldoberekening voor de zeugen of de vleesvarkens? En hoe bepaalt men waar er nog verbeteringen mogelijk zijn?
  • Zijn er grote verschillen tussen bedrijven en hoe kun je die verklaren?

De opbouw van het saldo

Het woord ‘saldo’ betekent eigenlijk:  verschil.

In het bedrijf gaat het om het verschil tussen opbrengsten en kosten.

Een bedrijf met de hoogste productie (biggen per zeug of groei/dag), hoeft nog niet altijd het hoogste saldo te hebben. Misschien heeft dat bedrijf wel zeer hoge voerkosten.

Bij het saldo gaat het om het verschil tussen opbrengsten en toegerekende kosten.

De kosten kun je indelen in toegerekende en niet-toegekende kosten

  • toegerekende kosten zijn rechtstreeks toe te rekenen aan het productieproces; zoals voer, energie, aankoop dieren, gezondheidszorg,
  • niet-toegerekende kosten zijn niet toe te rekenen aan het productieproces zelf, zoals kosten voor gebouwen, machines, loon voor personeel

Je kunt het ook als volgt omschrijven: als je op een bedrijf de productie tijdelijk stopt, heb je op dat moment géén toegerekende kosten. De niet-toegerekende kosten daarentegen gaan gewoon door. Denk bijv. aan de situatie dat door varkenspest een bedrijf tijdelijk “stil ligt”.

De niet-toegerekende kosten gaan gewoon door. In die periode hoeft hij echter geen voer e.d te kopen. Men heeft dan geen toegerekende kosten.

We onderscheiden de volgende toegerekende kosten:

  1. Dierkosten
  2. Voerkosten
  3. Kosten van uitval
  4. Rentekosten dieren
  5. Kosten gezondheidszorg
  6. Overige toegerekende kosten
    1. Elektriciteitskosten
    2. Brandstofkosten
    3. Kosten water
    4. Vervoer
    5. Aflevering
    6. Overige

We onderscheiden de volgende niet-toegerekende kosten, of vaste kosten :

  1. Huisvestingskosten:

De huisvestingskosten bestaan uit afschrijvingen, rente en onderhoud.

  1. Algemene kosten:

Dit zijn b.v. autokosten, telefoonkosten, abonnementen, contributies, heffingen, admini- stratiekosten, verzekering en onroerend zaak belasting. In begrotingen en eventueel in saldoberekeningen worden voor de algemene kosten vaak normen gehanteerd. Dit houdt niet in dat de algemene kosten voor alle bedrijven even hoog zullen zijn. Er zijn zeer vele factoren welke de hoogte van de algemene kosten op een bedrijf beïnvloeden.

  1. Arbeidskosten
  2. Mestkosten

Opmerking

De kosten van mestafzet worden dus meestal bij de vaste kosten ondergebracht terwijl het eigenlijk variabele kosten zijn.

Dit doet men omdat de ligging van het bedrijf een grote rol speelt. Voor een varkenshouderij- bedrijf in een concentratiegebied zijn deze kosten anders dan voor een veehouderijbedrijf in een akkerbouwgebied.

Je wilt met de saldobegroting de efficiëntie op het bedrijf beoordelen.

Opbrengsten

Op het bedrijf komt via de bank regelmatig geld binnen, bijvoorbeeld uit de verkoop van biggen of vleesvarkens.  Deze inkomsten zijn niet gelijk aan de opbrengsten over die periode.

Wat zijn precies opbrengsten?

Op een agrarisch bedrijf heb je te maken met 3 soorten opbrengsten:


1. De waarde van verkochte producten in een boekjaar (stel 2015); hiervan heb je het geld al ontvangen gedurende 2015. Dit is het totaal wat op je lopende rekening bijgeschreven is.

2. Vorderingen en voorraden:

Vorderingen op het einde van een boekjaar.

Je hebt bijvoorbeeld de vleesvarkens op 28 dec. 2014 afgeleverd (dus in 2014 geproduceerd), maar het geld daarvoor pas op 3 jan. 2015 ontvangen. Die ontvangsten zijn dus niet in 2015 bijgeschreven.

Daarnaast is er misschien op 2 jan. 2015 geld ontvangen van vleesvarkens, die je 29 dec. 2014 geleverd zijn. Die moet je dan weer niet als opbrengst voor 2015 tellen.

Voorraden aan begin en op het einde van het boekjaar.

Bijvoorbeeld slachtrijpe varkens liggen klaar om te leveren, maar je hebt ze nog niet verkocht (dus er ook nog niets voor ontvangen).


3. De aanwas: het verschil in waarde (van de dieren) tussen begin- en eindbalans. Dit   ontstaat bijvoorbeeld bij een bedrijf in uitbreiding. Het kan ook ontstaan doordat de varkens op de beginbalans hoger getaxeerd worden dan op de eindbalans, maar dit speelt bij varkensbedrijven niet zo’n grote rol.

Voor het berekenen van de waarde van de veestapel gebruikt men normen. Die worden regelmatig gepubliceerd. En soms veranderen die.

 

Schematisch weergave voor berekening “Opbrengsten

 

(netto) Opbrengst:

Ontvangen in 2015      270.000

Aanwas:                      +   8.000

Ontv. 2 jan. 15             -    4.000

Vordering 29 dec.       +     2.400   (op 3 jan. pas ontvangen)

(netto) opbrengst:         276.000

 

In dit lespakket zal verder geen aandacht besteed worden aan punt 2) en 3).

We gaan hierna uit dat het boekhoudprogramma dit goed berekend. Ofwel we nemen aan dat het bedrijf in een evenwichtssituatie zit: er is geen sprake van verschillen in vorderingen en voorraden. En het bedrijf is ook niet in uitbreiding.

We volstaan met de opmerking dat het in de praktijk wel ontzettend belangrijk is om bij het afsluiten van het boekjaar (op 31 dec.) alle tellingen correct uit te voeren.

 

Kosten

Bij het saldo gaat het om het verschil tussen opbrengsten en toegerekende kosten.

 

De kosten kun je indelen in toegerekende en niet-toegekende kosten

  • toegerekende kosten zijn rechtstreeks toe te rekenen aan het productieproces; zoals voer, energie, aankoop dieren, gezondheidszorg,
  • niet-toegerekende kosten zijn niet toe te rekenen aan het productieproces zelf, zoals kosten voor gebouwen, machines, loon voor personeel

 

Je kunt het ook als volgt omschrijven: als je op een bedrijf de productie tijdelijk stopt, heb je op dat moment géén toegerekende kosten. De niet-toegerekende kosten daarentegen gaan gewoon door. Denk bijv. aan de situatie dat door varkenspest een bedrijf tijdelijk “stil ligt”.

De niet-toegerekende kosten gaan gewoon door. In die periode hoeft hij echter geen voer e.d te kopen. Men heeft dan geen toegerekende kosten.

 

We onderscheiden de volgende toegerekende kosten:

  1. Dierkosten
  2. Voerkosten
  3. Kosten van uitval
  4. Rentekosten dieren
  5. Kosten gezondheidszorg
  6. Overige toegerekende kosten
    1. Elektriciteitskosten
    2. Brandstofkosten
    3. Kosten water
    4. Vervoer
    5. Aflevering
    6. Overige

 

We onderscheiden de volgende niet-toegerekende kosten, of vaste kosten :

  1. Huisvestingskosten:

De huisvestingskosten bestaan uit afschrijvingen, rente en onderhoud.

  1. Algemene kosten:

Dit zijn b.v. autokosten, telefoonkosten, abonnementen, contributies, heffingen, admini- stratiekosten, verzekering en onroerend zaak belasting. In begrotingen en eventueel in saldoberekeningen worden voor de algemene kosten vaak normen gehanteerd. Dit houdt niet in dat de algemene kosten voor alle bedrijven even hoog zullen zijn. Er zijn zeer vele factoren welke de hoogte van de algemene kosten op een bedrijf beïnvloeden.

  1. Arbeidskosten
  2. Mestkosten

 

Opmerking

De kosten van mestafzet worden dus meestal bij de vaste kosten ondergebracht terwijl het eigenlijk variabele kosten zijn.

Dit doet men omdat de ligging van het bedrijf een grote rol speelt. Voor een varkenshouderij- bedrijf in een concentratiegebied zijn deze kosten anders dan voor een veehouderijbedrijf in een akkerbouwgebied.

Je wilt met de saldobegroting de efficiëntie op het bedrijf beoordelen.

Saldo

Voor de saldoberekening gebruikt men een vaste structuur. Een voorbeeld staat in het boek Varkenssignalen. Let er wel op dat een aantal getallen (zoals voor “Afgeleverde biggen”) niet meer van deze tijd is.

Toelichting:

Opbrengsten

Alle posten (onderdelen) worden uitgedrukt per gemiddeld aanwezige zeug (g.a.z.).

Op een zeugenbedrijf wordt ieder jaar gemiddeld ongeveer 40 % van de zeugen vervangen.

In dit voorbeeld hanteren we de volgende uitgangspunten:

  • per 100 zeugen worden jaarlijks 44 zeugen vervangen: 39 vanwege verkoop en 5 vanwege sterfte of anderszins
  • om die zeugen te vervangen worden 46 opfokzeugen (dekrijp) aangekocht: daarvan worden er 44 uiteindelijk ingezet als zeug

(ter vervanging van die 44 uitgevallen zeugen)

en 2 daarvan worden voortijdig opgeruimd (uitgeselecteerd) als opfokzeug. Opmerking:

een uitval van 2 opfokzeugen op 46 komt overeen met: 2 / 46 (*100 %) = 5 % uitval

  • Er zijn in dit voorbeeld geen beren verkocht (en ook niet aangekocht).

 

Aankoop opfokzeugen

Niet elke opfokzeug kan gedekt/geïnsemineerd worden. Daarom is het aantal gekochte opfokzeugen groter dan aantal verkochte slachtzeugen.

Omdat in de saldo-begroting alles per gemiddeld aanwezige zeug (g.a.z.) wordt uitgedrukt, betekent het bovenstaande:

  • aantal verkoop zeugen = 0,39 per g.a.z. (39 op 100)
  • aantal verkoop opfokzeugen = 0,02 per g.a.z. (2 op 100)
  • aantal aankoop opfokzeugen = 0,46 per g.a.z. (46 op 100)

 

Voerkosten

De voerkosten per gemiddeld aanwezige zeug zijn voor een groot gedeelte bepalend voor de rentabiliteit in deze sector. De hoeveelheid voer en de prijs per kilogram voer bepalen de voerkosten. De vermeerderaar heeft voer nodig voor: de opfokzeugen, de zeugen en de biggen.

Een opfokzeug heeft vanaf 7 mnd ongeveer 2,6 kg voer nodig.

Het aantal dagen tussen selectie (of aankoop) en inzet op dit bedrijf is 242 - 210 = 32 dagen. Per opfokzeug is dan 2,6 x 32 = 83 kilogram voer verbruikt.

Per 100 gemiddeld aanwezige zeugen worden 46 opfokzeugjes aangekocht.

Voor de opfokzeugjes wordt dan omgerekend 46/100 x 83 = 38 kilogram voer per gemiddeld aanwezige zeug gebruikt.

De kosten aan voer voor opfokzeugen bedragen dan 38 kg x € 0,18 = € 6,84 (= € 7 afgerond).

Het voerverbruik van de zeug zelf is 1151 kg per jaar.  De kosten zijn dan € 207,-

De totale voerkosten aan zeugenvoer zijn nu 207 + 7 = € 214,-

Bij sommige bedrijven wordt het voer voor de zeugen en opfokzeugen niet opgesplitst. Je ziet dan niet wat de voerkosten voor de opfok zijn. Vooral als je opfokzeugen op jonge leeftijd aankoopt, kunnen de kosten best hoog zijn.

Biggenvoer is een heel stuk duurder dan zeugenvoer. Het bevat meer eiwit, onder andere in de vorm van melkeiwit. Het verbruik is 28,1 kg per big tot ze op een gewicht van 25 kg afgeleverd of opgelegd worden.

Het verbruik aan biggenvoer per g.a.z. is dan 23,8 x 28,1 = 669 kg biggenvoer per g.a.z. Bij een prijs van € 28,50 per 100 kg zijn de voerkosten: € 191 (afgerond).

De volgende punten hebben o.a. invloed op de voerprijs:

  • Notering per 100 kg.
  • Betalingstermijn/betalingskorting
  • Silokorting
  • Kwantumkorting
  • Bijkomende service

 

VOERWINST per g.a.z.

Een economisch kengetal wat in de praktijk vaak gebruikt wordt, is “voerwinst / g.a.z.” Dit wordt als volgt berekend:

            Opbrengsten (totaal: biggen + slachtzeugen + uitgeselecteerde opfokzeugen)

           - Kosten fokmateriaal

           - Voerkosten (zeugen + biggen)

          = Voerwinst

Het saldo is in feite een belangrijker kengetal dan voerwinst, maar het voordeel van het kengetal VOERWINST is:

  • Het is snel te berekenen omdat de gegevens direct beschikbaar zijn
  • De belangrijkste kostenposten zitten er toch in verwerkt
  • De noodzakelijk gegevens zijn betrouwbaar vast te stellen.

De hoogte van de voerwinst is sterk afhankelijk van:

  • biggenprijs
  • voerprijzen

Deze prijzen kunnen sterk variëren van jaar tot jaar door marktomstandigheden en om die reden kan de voerwinst ook sterk fluctueren. De varkenshouder kan daar misschien niets aan doen.

Om te beoordelen of een bedrijf economisch goed draait, kijkt men o.a. naar: % voerwinst t.o.v. gemiddelde

Voorbeeld:

  • Bedrijf Jansen :                     voerwinst € 700 / g.a.z.
  • Gemiddeld Nederland:          voerwinst € 650 / g.a.z
  • Gemidd 25 % beste bedr.:    voerwinst € 730 / g.a.z.

Het bedrijf Jansen scoort 8 % (50 op 650) beter dan gemiddelde in Nederland, maar toch ook nog 4 % (30 op 730) minder dan de 25 % beste bedrijven.

 

Kosten (kunstmatige) inseminatie

De kosten van natuurlijke dekkingen kunnen ondergebracht zijn in de rente levende have en nevenopbrengsten, maar kunnen ook tezamen met de KI-kosten als dekkosten vermeld staan. De kosten van kunstmatige inseminatie bestaan uit een tarief per eerste inseminatie en voorrijkosten per bezoek.

De kosten van KI bedragen in het voorbeeld gemiddeld € 20,-- per zeug per jaar

 

Gezondheidszorg

Hieronder vallen in ieder geval de betaalde kosten voor dierenarts en medicijnen.

Eventueel ook ontsmettingsmiddelen, maar dat kan per bedrijf verschillend zijn. Daarom is het belangrijk om de hoogte te zijn als je bedrijven onderling gaat vergelijken.

 

Tenslotte heb je nog kosten voor:

  • Heffingen
  • Elektriciteit
  • Verwarming (brandstoffen en strooisel)
  • Water,

In dit voorbeeld worden KI, gezondheid, heffingen enz samen de “Overige toegerekende kosten” genoemd. In sommige boekhoudprogramma’s noemen ze KI en gezondheid apart en de rest weer de “Overige variabele kosten”.

 

Rentekosten over de dieren:

In de varkenshouderij wordt de rente over de dieren als volgt berekend:

Op een zeugenhouderij heb je geld geïnvesteerd in:

  • Zeugen, incl. biggen
  • Opfokzeugen/beren
  • Voer en kasgeld

In totaal gaat men uit van ongeveer € 400,-

Bij een rente-% van 4,75 % zijn de rentekosten: € 19,- per g.a.z. (gemiddeld aanwezige zeug)

Opmerking: kosten van de productie van fokmateriaal

 

Hiervoor zijn de kosten van de productie van mestbiggen op het vermeerderingsbedrijf behandeld. Aan de productie van fokmateriaal zijn extra kosten verbonden n.l. zowel toegerekende kosten als vaste kosten. De extra kosten voor de productie van fokmateriaal zijn:

 

  1. Arbeid

Per zeug is ± 2 uur extra arbeid nodig per jaar voor dieren merken en keuren, administratie, afzet fokbiggen enzovoort.

  1. Stamboek en K.I.

De kosten voor foktechnische verrichtingen (contributies, registratie, nummeren) zijn hoger

  1. De voerkosten per zeug zijn wat lager door de lagere biggen productie (heterosisverlies).
  2. De rente levende have is wat hoger door de gemiddeld hogere waarde van de zeugen + biggen.
  3. Het bedrag voor aankoop fokmateriaal is ongunstiger dan bij mestbiggenproductie door het prijsverschil tussen basiszeugen en kruisingszeugen.
  4. Door de lagere biggenproductie zijn de vaste kosten en wat variabele kosten altijd wat hoger bij een (sub)fokbedrijf.

 

Alles bij elkaar is de kostprijs van een fokbig € 60 - € 70,-- hoger dan voor een big, die alas vleesvarken bestemd wordt.

Maak nu opdrachten 1, 2 en 3. Deze opdracht kan je vinden onder het kopje toepassen

Varkenshouderij & omgeving; financieel management

PowerPoints bedrijfseconomie

Opdrachten

Berijfseconomie

Voerwinst en saldo vleesvarkens

Belangrijke financiële kengetallen in de varkenshouderij zijn voerwinst en saldo. In deze kengetallen zijn alleen variabele kosten meegenomen waardoor ze goed onderling te vergelijken zijn. In de leereeheid behandelen wij de voerwinst en saldo vam de vermeerdering.

Opbrengsten en ontvangsten

Het productieproces is een continu proces. Net zomin als bij de kosten, kun je zomaar spreken over "de opbrengsten". Je spreekt altijd over de opbrengsten in een bepaalde periode, meestal een jaar. Ook spreek je over de opbrengsten per eenheid. De opbrengst per zeug per jaar. De opbrengst per vleesvarkens.

Je kunt de opbrengst van iets in euro’s weergeven, maar ook in eenheden product zoals biggen per zeug per jaar.

Vorderingen

Wil je tot een exacte berekening komen van de opbrengst per periode, dan moet je opletten dat je alles wat in een bepaalde periode geproduceerd wordt, ook meetelt. Zo zal er op het eind van een jaar biggen geleverd zijn die nog niet betaald is. Het geld dat men nog moet ontvangen, is de vordering. Dit houdt tevens in dat geld dat je in een bepaalde periode ontvangt, niet altijd van de productie van die periode hoeft te zijn. Dit kan een vordering uit de vorige periode zijn.

Interne opbrengsten

Op een veehouderijbedrijf heb je ook te maken met interne opbrengsten. Dit zijn opbrengsten die niet in geld worden uitgedrukt omdat ze weer op het bedrijf zelf gebruikt worden. Toch is het voor het beoordelen van de bedrijfsvoering zinvol om deze te berekenen. Als veehouder moet je weten wat het gemiddelde is om te kunnen beoordelen of je het goed of slecht doet.

Opbrengsten varkenshouderij

Prijzen van varkens en varkensvlees worden niet door subsidies beïnvloed. Zij zijn vrij! Daardoor is er in de varkenshouderij nog handel mogelijk. Valt er dan helemaal niets over te zeggen?

Omzet en aanwas

Varkensbedrijven verhandelen alleen maar dieren. Anders dan in de melkveehouderij en de pluimveehouderij produceren varkens naast vlees geen andere dierlijke producten die verkocht kunnen worden. We spreken hier voor wat opbrengsten betreft dus alleen over omzet en aanwas.

Die post wordt als volgt berekend: Omzet = veeverkopen - vee-aankopen

Aanwas = waarde vee einde periode - waarde vee begin periode

Vlees

De opbrengsten op een vleesvarkensbedrijf komen volledig voor rekening van de verkoop van vlees. De totale opbrengst per jaar kan berekend worden uit de aantallen kilo’s vlees die verkocht zijn maal de prijs per kg.

De aantallen kilo’s die verkocht kunnen worden, hangen voornamelijk af van:

  • de groei per dag van de dieren;
  • de bezettingsgraad in de hokken.

Naarmate de groei per dag hoger is, kan er per jaar per plaats vaker een varken worden vetgemest. Het aantal mestrondes neemt toe. Tevens is het belangrijk dat elke plaats bezet blijft. Dit kan niet altijd omdat men meestal all-in, all-out toepast. Daardoor wordt een afdeling vleesvarkens vaak in twee of drie keren afgeleverd. De plaatsen van afgeleverde dieren worden niet opgevuld. Daarnaast vallen er misschien dieren uit gedurende de mestperiode. Ook deze plaatsen worden niet opgevuld. Tenslotte zal een afdeling eerst schoongemaakt moeten worden voordat er nieuwe dieren in komen. Ook daardoor is er leegstand.De prijs die uitbetaald wordt per kg vlees, is afhankelijk van tal van factoren. De varkens worden op de slachterij geclassificeerd. Dit wil zeggen dat met een prikpistool (HGP-apparaat) het magervleespercentage van de varkens wordt vastgesteld. Naast het vleespercentage worden de karkassen beoordeeld op hun bespiering. Varkens met een uitzonderlijke bespiering krijgen de aanduiding AA. Een normale bespiering verdient de aanduiding A. De wat minder bespierde varkens classificeren B of nog minder, C.

 

De slachterijen maken elke week een zogenaamde basisprijs of roepprijs bekend. Dit is de prijs per kg vlees voor een varken met een magervleespercentage van 54 % en een type-aanduiding A. De uitbetaalde prijs (nettoprijs) komt uiteindelijk als volgt tot stand. nettoprijs = basisprijs + toeslagen - kortingen en inhoudingen

Toeslagen

De toeslagen bestaan uit:

  • Kwaliteitstoeslag mager vlees. Per procent mager vlees méér wordt een toeslag gegeven op de basisprijs.
  • Kwaliteitstoeslag type. Dieren die een typebeoordeling krijgen van AA krijgen een toeslag.
  • Kwantumtoeslag. Om leveranciers van vleesvarkens aan zich te binden geven slachterijen toeslagen wanneer men veel  varkens per jaar levert aan de slachterij.
  • Directe toeslag. Om wekelijks de slachthaken vol te krijgen zijn slachterijen soms genegen om boven de genoemde toeslagen nog een extra toeslag te geven. Door deze toeslagen wordt het vergelijken van de uitbetaalde prijs van verschillende slachterijen vrij ondoorzichtig.
  • Nabetaling. (Bij coöperatieve varkensslachterijen). Ook hier wordt eerst een zogenaamde voorschotprijs betaald. Op het eind van het jaar wordt bekeken of er winst is gemaakt. Is dit het geval, dan kan een deel van deze winst alsnog in de vorm van een nabetaling aan de varkenshouders worden  uitbetaald.
  • IKB-toeslag. Steeds meer wil de consument verzekerd zijn van een veilig stukje vlees. Om dat te garanderen kunnen varkenshouders meedoen in een zogenaamde keten. In deze keten zijn alle bedrijven die aan dat stukje vlees werken, vertegenwoordigd. Zij hebben afgesproken om hun inbreng in de keten op een bepaalde manier uit te voeren. Zo moet de varkenshouder voldoen aan bepaalde hygiënische maatregelen en de dieren huisvesten en behandelen volgens bepaalde regels. Wanneer aan de eisen voldaan wordt, leveren de geleverde varkens een toeslag op.

 

Inhoudingen

  • De inhoudingen bestaan uit:
  • Kwaliteitskorting mager vlees. Per procent mager vlees beneden de 54 % vindt een korting op de basisprijs plaats.
  • Kwaliteitskorting type. Voor de karkassen die een beoordeling B of C voor type krijgen, wordt een korting toegepast op de prijs per kg.
  • Korting op afwijkend gewicht. Slachterijen verwerken graag uniforme varkens van een gelijk gewicht. De slachtlijn is daarop ingesteld. De afzet van karkassen met een afwijkend gewicht verloopt moeilijker. Binnen bepaalde gewichtsgrenzen (bijvoorbeeld 79 kg tot en met 99 kg geslacht gewicht) worden geen kortingen berekend. Zwaardere of lichtere varkens worden gekort.
  • Inhoudingen PVE en dergelijke. Diverse organisaties regelen en begeleiden de afzet van het varkensvlees. Deze organisaties rekenen een bepaald bedrag per varken voor hun inspanningen.

Uitgaven en kosten

Kosten

Je kunt zomaar niet spreken over kosten. Als we over kosten spreken, dan moet daar altijd een eenheid bij. Je spreekt over, de kosten per zeug of de kosten per big. Zo ook wordt gesproken over de kosten per tijdseenheid. De kosten in een bepaalde periode. Meestal spreken we over de kosten per jaar.

Uitgaven

Niet alles wat je uitgeeft, hoeft direct een kostenpost te zijn. Je zult vast wel eens geld geleend hebben aan iemand. Dit geld geef je wel uit, maar dit zijn geen kosten voor jou. Zo ook op een varkensbedrijf. Er wordt bijvoorbeeld geld van een lening terugbetaald aan de bank (aflossen). Dit geld wordt uitgegeven, maar is geen kostenpost. Ook wanneer er in een bepaald jaar nieuwe kraamhokken gekocht worden voor bijvoorbeeld€80.000,-, geef je dat geld uit. Je kunt niet zeggen nu zijn dit jaar mijn kosten€80.000,- . De kraamhokken gaat veel langer mee dan alleen dit jaar. Het bedrag zal over meerdere jaren verdeeld moeten worden. Wanneer je rekent met kosten per tijdseenheid, dus per jaar, dan moet je goed in de gaten houden, dat wat je betaalt, je in datzelfde jaar ook verbruikt. Betaal je nu voor iets dat je volgend jaar pas verbruikt, dan moet je die kosten ook voor het volgend jaar rekenen. Het omgekeerde kan ook: goederen kunnen dit jaar aangevoerd en verbruikt zijn, terwijl je ze pas volgend jaar betaalt. De kosten tellen dan toch voor dit jaar, het jaar van verbruik. Dus om de kosten per jaar uit te kunnen rekenen, moet je dus bijhouden hoeveel voorraad er is.

Geldstroom

Constant is er een goederenstroom van en naar het bedrijf. Producten worden aangevoerd en afgevoerd. Daartegenover staat natuurlijk een geldstroom. Wat aangevoerd wordt, moet in de meeste gevallen betaald worden. Voordat er opbrengsten gemaakt kunnen worden, moeten er kosten gemaakt worden.

Vlottende productiemiddelen

Er moeten productiemiddelen worden aangeschaft. Sommige productiemiddelen, zoals kunstmest en veevoer, zijn spoedig verbruikt en geven tamelijk direct resultaat; men noemt ze de vlottende productiemiddelen. Zij worden verbruikt gedurende een productieproces. De kosten hiervan noemen we variabele kosten.

Hieronder een overzicht van vlottende productiemiddelen.

  • Aankoop dier (inc. Transport)
  • Voer
  • Gezondheid
  • Uitval
  • Mestafzet
  • Energie en water
  • Heffingen
  • Overig (strooisel,destructie)

Duurzame productiemiddelen

Andere productiemiddelen, zoals grond, gebouwen en werktuigen, kan men jarenlang gebruiken. Het zijn de duurzame of vaste productiemiddelen. De kosten moeten over meerdere jaren verdeeld worden. De kosten van deze middelen behoren tot de vaste kosten. Daarnaast moet op elk bedrijf arbeid worden verricht. De arbeidskosten nemen vanwege hun eigen aard een aparte plaats in. Zij worden meestal tot de vaste kosten gerekend. gewichten van de dieren schatten. Ook groei van dieren is een opbrengst, hoewel deze nog niet in geld is omgezet. In de varkenshouderij zijn verschillende bedrijfssystemen. We kennen topfokbedrijven, subfokbedrijven, vermeerderingsbedrijven en vleesvarkensbedrijven. Tot de laatste twee zullen we ons hier beperken.

  • Betaald loon
  • Pacht/huur
  • Onderhoud
  • Algemene kosten
  • Rentelasten
  • Aflossingen
  • Privé-uitgaven

Overige kosten

Tenslotte zijn er nog kosten die vaak van te geringe omvang zijn om afzonderlijk te worden genoemd als een kostensoort. Deze kosten worden samen aangeduid als overige kosten. Dit zijn b.v. autokosten, telefoonkosten, abonnementen, contributies, heffingen, admini­stratie­kosten, verzekering en onroerend zaak belasting. In begrotingen en eventueel in saldoberekenin­gen worden voor de algemene kosten vaak normen gehanteerd. Dit houdt niet in dat de algeme­ne kosten voor alle bedrijven even hoog zullen zijn. Er zijn zeer vele factoren welke de hoogte van de algemene kosten op een bedrijf beïnvloeden.

Kosten varkenshouderij

Rare jongens die varkenshouders! Ze betalen eerst geld voor het afval van anderen bedrijven. Voeren met dat afval hun varkens, die er mest van produceren. Vervolgens wordt er flink geld betaald om de mest kwijt te raken. Het kost wat om kosten te kunnen maken!

Voer

De voerkosten zijn in de varkenshouderij een nog belangrijker kostenpost dan in de melkveehouderij. De totale kostprijs van een big of een kg varkensvlees bestaat voor ongeveer de helft uit voerkosten. Het gaat hier over het algemeen om aangekochte mengvoeders. Eigen geteelde krachtvoeders worden in Nederland weinig gebruikt. In de ons omringende landen is dat anders: daar worden veel eigen geteelde granen aan de varkens gevoerd. De teelt van Corn Cob Mix (CCM) is echter interessant geworden de laatste jaren. Zeker nu dit, in combinatie met andere bijproducten, op het bedrijf gemengd kan worden tot brijvoer. Veel bedrijven zoeken een verlaging van de voerkosten door te investeren in een brijvoerinstallatie, in combinatie met het gebruik van  bijproducten.

Dieren

Op een veehouderijbedrijf werkt men met dieren die moeten produceren. Wanneer de dieren onvoldoende produceren, te oud zijn of ziek, worden ze vervangen. Daarvoor in de plaats komen jonge dieren, die of zelf gefokt of aangekocht worden. Een vleesvarkensbedrijf moet al de dieren waarmee het produceert aankopen. De aankoop van deze dieren is natuurlijk een kostenpost. In de economie tellen we deze toch vaak aan de opbrengsten kant. We spreken namelijk over de post omzet en aanwas. Met omzet bedoelen we dan de verkopen van dieren min de aankopen van dieren.

Mest

Varkenshouderijbedrijven zijn heel vaak bedrijven met geen of weinig grond. Men spreekt van de intensieve veehouderij of de niet-grondgebonden veehouderij. De mest die de dieren op de bedrijven produceren, moet afgezet worden.

Vroeger was mest een gewild product. Door mest te gebruiken werden gronden vruchtbaarder. De zandgronden profiteerden het meest van deze mest. Mest bracht geld op! Tegenwoordig worden er echter zoveel dieren gehouden, dat er een overproductie aan mest is. De overheid heeft de aanwending van organische mest aan regels gebonden. Dit om uitspoeling van mineralen tegen te gaan. De mest moet nu over grotere afstanden vervoerd worden, naar gebieden met weinig dieren en veel akkerbouwgronden. Zelfs moet er mest geëxporteerd worden. De afzet van mest kost geld. De mestkosten kunnen van bedrijf tot bedrijf zeer sterk verschillen afhanke­lijk van o.a.

-     mestafzetmogelijkheden op het eigen bedrijf

-     mestcontracten

-     de kwaliteit van de mest

-     evt. heffing

Overige kosten

Naast de hierboven genoemde kosten van voer en mest zijn er natuurlijk ook in de varkenshouderij tal van andere kostenposten die gemaakt moeten worden om biggen of varkensvlees te kunnen produceren. Ook hier is energie en water nodig. Ook hier leveren KI-vereniging en dierenarts diverse diensten. Dit zijn in verhouding tot de eerder genoemde posten, vrij kleine bedragen per dier. Dat wil niet zeggen dat zij daardoor minder belangrijk zijn. Zeker in de intensieve veehouderij, waar veel dieren gehouden worden, maken veel kleine een grote.

Voerwinst

 

 

 

De voerwinst is een cruciaal cijfer in de varkenshouderij. Met dit cijfer kunnen varkenshouders zich aan elkaar spiegelen. Een belangrijk kengetal dus. Banken en financiële instellingen leggen vaak een groet nadruk op dit kengetal. Banken en financiële adviseurs leggen een grote nadruk op de voerwinst van een bedrijf. Dit is begrijpelijk, omdat de voerwinst de basis is voor het rendement van een bedrijf. Natuurlijk moeten de gezondheidsen arbeidskosten die nog na de voerwinst komen, niet worden vergeten. Soms zijn de kengetallen niet goed vergelijkbaar, denk bijvoorbeeld aan het mesten van beren.

 

De voerwinst bij de vleesvarkens wordt bepaald door de omzet (verkoop van vleesvarkens en aankoop van biggen), de voerkosten en de aanwas. U kunt niet alle bedrijven met elkaar vergelijken. Zo wordt het gemiddelde gevormd door bedrijven die droogvoer en bedrijven die brijvoer verstrekken met bijproducten. Tot het gemiddelde behoren bedrijven die beren en gelten houden, evenals bedrijven die borgen en gelten houden. Bedrijven met beren en gelten scoren hogere groeicijfers en gunstigere voerkosten per kg groei. De bedrijfsomvang speelt ook een rol. In de kengetallenspiegel zijn tabellen opgenomen, waarin de bedrijven gesorteerd zijn naar bedrijfsomvang, voersysteem en dergelijke. Bij analyseren van voerwinstcijfers is het belangrijk ook naar deze tabellen te kijken. Dit geldt bijvoorbeeld voor welzijnsconcepten, waarbij u minder dieren per oppervlakte mag houden. Dit leidt tot een lagere stalbezetting en hogere vaste lasten per varken. Deelnemers aan deze concepten krijgen echter compensatie in de vorm van extra toeslagen. Zij realiseren een hogere opbrengstprijs per kg en betere technische resultaten.

In de resultaten van de vleesvarkenshouderij lopen de resultaten van de droogvoer- en brijvoerbedrijven met bijproducten door elkaar heen. Net als bij de zeugenbedrijven is het verschil tussen de meest- en de minstverdienende bedrijven groot. De technische resultaten bepalen vooral het verschil in voerkosten per kilogram groei. De bedrijfsomvang speelt een minder grote rol. In tabel 4 is de uitsplitsing naar bedrijfsomvang gemaakt. Naast het gemiddelde staat een categorie bedrijven met gemiddeld 803 vleesvarkens en een categorie met gemiddeld 4.004 vleesvarkens. In deze laatste categorie zitten met name vleesvarkensbedrijven die brijvoer met bijproducten voeren. Zij hebben lagere voerkosten die het verschil maken. De hogere prijs die zij ontvangen per kilogram geslacht gewicht wordt tenietgedaan door een hogere biggenprijs en een lagere groei.

Voerwinst bij vleesbarkens bij verschillende bedrijfsomvang (Bron: Agrovision)
Gevoeligheidsanalyse voerwinst vleesvarkens (Bron; Agrovision)

 

Voerwinst per vierkante meter

De voerwinst per gemiddeld aanwezig vleesvarken is: de som van omzet en aanwas minus de voerkosten en deze uitkomst gedeeld door het gemiddeld aantal aanwezige vleesvarkens. Deze voerwinst is een goede graadmeter voor de capaciteiten van de varkenshouder. Het koppelt de technische resultaten aan de handelskunst van de ondernemer. Bij financieringsaanvragen is de voerwinst een belangrijk kengetal waar banken naar kijken. In de voerwinst per gemiddeld aanwezig vleesvarken is echter de bezettingsgraad niet opgenomen. Daarom biedt dit kengetal onvoldoende informatie over het rendement van de stal.

Voerwinst is graadmeter voor capaciteiten varkenshouder

In de tabel is een vergelijking gemaakt tussen een vleesvarkensstal met brijvoer en voertroggen en een vleesvarkensstal op droogvoer en brijbakken. De omzet en aanwas is in beide situaties gelijk. De voerwinst per aanwezig vleesvarken is in de brijvoerstal veertien procent hoger. Dit voordeel wordt bijna geheel tenietgedaan, doordat er minder varkens worden afgeleverd. De voerwinst per vierkante meter is daardoor slechts een fractie hoger. Oorzaak is dat de troggen in de brijvoerstal ruimte innemen, waardoor er minder dieren worden gehouden.

https://roodbontpublishers.nl/pigs/pigsandenvironment/NL/2/page165479.html

Saldo

Saldo Vleesvarkens (per gemiddeld aanwezig vleesvarken

Toelichting:

Opbrengsten

Dit is het gemiddelde geslacht gewicht

Voerkosten

De voerkosten zijn een belangrijk onderdeel van de totale productiekosten in de varkenshouderij. De voerkosten worden berekend uit de voederconversie en uit de voerprijs. In dit voorbeeld is de voerprijs nog van enkele jaren terug.

De kosten van uitval

Deze kosten worden in de zeugenhouderij niet apart berekend. Bij de vleesvarkens worden ze wel apart berekend. Uitval kan de rentabiliteit flink omlaag brengen. Immers, een hoge uitval wijst op een slechte gezondheidstoestand van de varkensstapel.

Om de waarde van de uitval te berekenen, ga je uit van de waarde van een gemiddeld aanwezig dier.

De waarde van een gemiddeld aanwezig dier is:

  • de aankoopprijs van de big (incl transportkosten), vermeerderd met
  • de kosten van het opgenomen voer en reeds gemaakte overige kosten;

men gaat uit van: de helft van (voerkosten en de overige toegerekende kosten).

In het voorbeeld is dat:

big:                                                      € 40,- + € 1,00 = € 41,00

helft van voer+overige toeg.k.:           (€ 43,10 + € 4,90)/2 =  € 48,- / 2 = € 24,- Totaal:  41,00 + 24,- = € 65,- (dit is dus de gem. waarde van een uitgevallen varken)

Stel je hebt 100 biggen opgelegd; de uitval = 3; dus je kunt er 97 afleveren. Kosten van uitval zijn dan:  (3,0 x 65,-) / 97  = € 2,- per afgeleverd varken.

Rentekosten

In de vleesvarkenshouderij wordt de gemiddelde waarde van een vleesvarken bepaald door:

  • Aankoopprijs big (bijv. € 41,-)
  • Helft van (voerkosten + overige toegerekende kosten): 0,5 x € 48,- = € 24,- De rente kosten zijn dan 4 % van € 65 = € 2,56 als het voor 1 jaar zou zijn.

Een ronde voor een vleesvarken duurt ongeveer 4 maanden = 1/3 jaar. Rentekosten per vleesvarken zijn dan € 2,56 / 3 = € 0,85 per afgeleverd varken. Bij 3 rondes per jaar is dat weer € 2,56 per gemiddeld aanwezig varken.

Afgeleverd varken per jaar

Definities:

                                             gem. aantal aanwezige dieren

-     Gemiddelde bezetting =  ___________________________

                                                     aantal plaatsen

 

In rekenprogramma: (aantal dierdagen per jaar) / (aantal plaatsen * 365). Dit is ter kennisname; deze regel niet proberen te kennen.

 

-     Omzetsnelheid =  aantal afgeleverde varkens per gemiddeld bezette plaats per jaar. of:

                                aantal afgeleverd per gemiddeld aanwezig varken per jaar

 

-     Omrekening geslacht gewicht (g.g.) naar levend gewicht (l.g.): Gemiddelde factor 1,3 bij 83

      kg. geslacht gewicht.

 

Handboek varkenshouderij geeft als formule: lg.= 5,0 + (gg * 1,21) voor beren en zeugen

                                                                 lg = 5,0 + (gg * 1.20) voor borgen en zeugen

Voorb.: gg (geslacht gewicht) = 94,7 kg -> lg = 5,0 + 94,7 x 1,20 = 5,0 + 113,6 = 118,6 kg

Opdrachten

Bedrijfsbegroting

E-learning bedrijfsvoering (pluimvee)

Bedrijfseconomie

Hoofdstuk 1 Inleiding tot de bedrijfseconomie

Hoofdstuk 2 Saldoberekening

Hoofdstuk 3 Bedrijfsbegroting

Hoofdstuk 4 Arbeid en inkomen

Ondernemerschap

Hoofdstuk 1 Ondernemerschap

Hoofdstuk 2 Bedrijfsvoering

Hoofdstuk 3 Een bedrijf starten

Hoofdstuk 4 Bedrijfsovername

Bedrijfsbegroting

Opdrachten

Investering nieuwbouw

Bronnen

Kwin

Agrimatie

Sector ontwikkelingen

 

Technische en bedrijfseconomische ontwikkelingen

Standaardoverzicht zeugenhouderij

Standaardoverzicht vleesvarkenshouderij

Standaardoverzicht combi-varkensbedrijven

Ruimtelijke ordening

Boerenbunder