
Inleiding
In de aflevering van College Tour op 6 november 2022 stelde boerenzoon Sam de minister voor Natuur en Stikstof de vraag: "Gaat u binnenkort weg?" Sam liet zien wat veel mensen in de landbouw herkennen: het beleid lijkt vaak oneerlijk, en dat kan je boos en verontwaardigd maken.
Wanneer je erg boos en verontwaardigd bent, kan de stress soms te veel worden. Je kunt dan dingen doen waar je later spijt van hebt. Als woede en verontwaardiging de overhand krijgen, kan het lastig zijn om naar andere standpunten te luisteren. Toch is dialoog belangrijk om samen oplossingen te vinden voor vraagstukken in de landbouw en de omgeving.
In deze module beginnen we met terugkijken: Nederland heeft een sterke agrarische traditie waar we trots op kunnen zijn. Hoe is die ontwikkeling verlopen? En waar komen de problemen die we nu ervaren vandaan? Waarom begrijpen mensen buiten de sector ons soms niet?
Deze lesmodule biedt een handleiding om de Nederlandse landbouw beter te begrijpen. Sommige onderwerpen kunnen uitdagend zijn, terwijl andere juist inspirerend kunnen zijn. Door vanuit verschillende perspectieven naar de landbouw te kijken, worden sommige aspecten wellicht duidelijker.
In het tweede deel onderzoeken we mogelijke oplossingen voor de uitdagingen in de landbouw. Welke keuzes zijn er en waar baseer je jouw persoonlijke keuzes op? Je zult ongetwijfeld je eigen visie en mening ontwikkelen!
Deze module bevat achtergrondinformatie en opdrachten. Je docent zal uitleggen hoe deze informatie aansluit bij je opleiding.
Christianne van der Wal en boerenzoon Sam

De wortels van de landbouw: een terugblik op onze agrarische geschiedenis
We hopen dat dit gedeelte je zal helpen om beter te begrijpen waarom de situatie in de landbouw is zoals hij nu is. We hopen dat je zult begrijpen waarom de veeteelt in Nederland zo groot kon worden. We zullen kijken naar de verschillende soorten grond, de effecten van de invoering van kunstmest en krachtvoer in de landbouw, en we zullen praten over de uitdagingen waarmee de landbouw te maken heeft.
Geschiedenis van de landbouw 1920-1980
Aan het begin van de 20e eeuw was Nederland voornamelijk afhankelijk van de landbouw. De variatie in de soorten grond in verschillende delen van Nederland had een grote invloed op de landbouw- en tuinbouwactiviteiten die traditioneel in die gebieden werden uitgevoerd.
Bron: van Andel, S., 2016
Zoals in de figuur hierboven te zien is, is Nederland grofweg in te delen in 3 gebieden:
- klei (zeeklei en rivierklei)
- zand (zuiden, midden en oosten)
- veen (specifieke gebieden)
Nederland bevindt zich in een delta, waar verschillende rivieren samenkomen en naar de zee stromen. Dit heeft geleid tot de vorming van verschillende soorten grond. Er zijn gebieden met rivier- en zeeklei, moerasgebieden waar veen ontstond, en zandafzettingen. Nederland is uniek vanwege de grote verschillen in grondsoorten op korte afstand van elkaar. Boeren zijn actief in alle regio's, en de grondsoort had aanzienlijke invloed op hun mogelijkheden. Kleigrond is vruchtbaar en zeer geschikt voor akkerbouw, terwijl zandgrond veel armer en droger is. Veenbodems zijn nat en geschikt voor gras, mits goed ontwaterd. Een deel van de veengebieden is afgegraven tot op de zandlaag, zoals in de Veenkoloniën, waar het veen werd verkocht als brandstof in de vorm van turf. De grondsoort had veel invloed op de welvaart van de boer, boeren konden geluk of pech hebben, afhankelijk van de locatie van hun boerderij.
Kleigronden
Kleigronden zijn van nature erg vruchtbaar en werden vooral gebruikt voor akkerbouw, zoals in Groningen, en fruitteelt, bijvoorbeeld in de Betuwe.
Vóór de Tweede Wereldoorlog waren de kleigronden, vooral in Noord-Nederland, in handen van welvarende boeren die bekendstonden als 'herenboeren'. Deze herenboeren waren meestal rijke landeigenaren met grote stukken kleigrond in hun bezit. Ze bewerkten het land niet zelf, maar lieten dat doen door laaggeschoolde landarbeiders en knechten, die weinig betaald kregen. Veel herenboeren beschikten over geavanceerde landbouwmachines voor die tijd.
De herenboeren hadden een dominante rol in de landbouwsector en speelden een belangrijke economische rol in hun regio. Ze verbouwden gewassen zoals tarwe, gerst en suikerbieten op hun vruchtbare kleigronden en hielden vooral melkkoeien. Hun landbouwactiviteiten brachten aanzienlijke opbrengsten met zich mee en zorgden voor een goede levensstandaard voor henzelf en hun gezinnen.
De herenboeren leidden over het algemeen een comfortabel leven en waren actief betrokken bij hun lokale gemeenschappen, zowel op economisch als sociaal vlak. Ze investeerden in de modernisering van hun boerderijen en droegen bij aan de vooruitgang van de landbouwsector in Noord-Nederland.
Veen
In gebieden met veel veen, een grondsoort die ideaal was voor het winnen van turf en landbouw, waren de zogenaamde veenboeren actief. Zowel in hoogveengebieden, zoals in Oost-Nederland, Noord-Brabant en het zuidoosten van Drenthe en Groningen, als in laagveenregio's, zoals Zeeland, Utrecht, Friesland, Groningen, Overijssel, en Noord- en Zuid-Holland, werd veen ontwaterd om turf te produceren. Turf was in die tijd een belangrijke brandstof en werd veel gebruikt voor verwarming en verlichting.
Naast de turfwinning waren veenboeren ook betrokken bij landbouw op de ontwaterde veengronden. Ze verbouwden gewassen zoals aardappelen, graan en haver. De grond was vruchtbaar, maar vereiste intensief onderhoud vanwege het hoge waterpeil. Veel veenboeren hielden ook vee, zoals koeien en schapen, voor vlees en zuivelproducten.
Veenboeren leefden vaak in afgelegen dorpen en boerderijen, ver weg van stedelijke centra. Ze werkten hard om turf af te graven en leidden een eenvoudig leven.
Zand
Arme zandgronden komen voornamelijk voor in de provincies Drenthe, Gelderland, Brabant, en delen van Overijssel en Limburg. In tegenstelling tot vruchtbare kleigronden boden deze arme zandgronden voor de Tweede Wereldoorlog minder gunstige omstandigheden voor landbouw.
Boeren op deze arme zandgronden stonden voor de uitdaging om gewassen te verbouwen met beperkte voedingsstoffen in de bodem. De grond was droger en minder vruchtbaar, waardoor de opbrengsten lager waren dan op de kleigronden. Het was moeilijk om genoeg voedsel te produceren voor henzelf en hun gemeenschappen.
Deze boeren teelden vaak gewassen zoals rogge, haver en boekweit, die beter gedijden op de arme bodem. Ze hielden vaak schapen en geiten, omdat deze dieren beter pasten bij de schrale graslanden. Het was hard werken, waarbij traditionele landbouwmethoden en handarbeid van groot belang waren.
De boeren op de arme zandgronden hadden over het algemeen kleinere boerderijen en minder financiële middelen dan boeren op vruchtbare kleigronden. Ze moesten creatief zijn en zuinig met hun middelen omgaan om te overleven. Vaak maakten ze gebruik van eenvoudige landbouwtechnieken en werkten ze nauw samen met hun families en dorpsgenoten om de uitdagingen van het land aan te pakken.
Na de Tweede Wereldoorlog
Aan het einde van de oorlog was er in Nederland een tekort aan voedsel. Tijdens de hongerwinter van 1944-1945 stierven ongeveer 20.000 mensen (vooral in het westen van het land) als gevolg van honger en kou. Na de bevrijding werd het zorgen voor voldoende voedselproductie van groot belang.
Bron: van Meerendonk, B. / collectie IISG
Het Marshallplan, dat in 1947 werd opgezet door de Amerikaanse minister van Buitenlandse Zaken met dezelfde naam, heeft Europa geholpen bij de wederopbouw. Dit hulpplan omvatte financiële steun en leveringen van landbouwmachines, wat bijdroeg aan de verbetering van de landbouw.
Een effectievere bewerking van de grond leidde tot een grotere oogst en productiecapaciteit. Door meer mechanisatie en de introductie van tractoren en moderne landbouwmachines kon er op grotere schaal worden gewerkt, wat de productiviteit verhoogde.
Op de foto linkonder zijn oogstwerkzaamheden met een machine te zien, getrokken door een trekker in plaats van een paard. Op de foto rechtsonder is een voederlorry op rails te zien, deze uitvinding werd in 1960 geïntroduceerd als manier om de kippen niet meer met de hand, maar mechanisch te voeren. Hiermee werd de tijd die nodig was om een stal met kippen te voeren tot de helft terug gebracht.
Bron: Bruhèze, de la, A.A.A., Lintsen, H.W., Rip, A. Schot, J.W., 2000
Mansholt
Sicco Mansholt, die eerst Minister van Landbouw in Nederland was en later landbouwcommissaris van de Europese Economische Gemeenschap (EEG), de voorloper van de Europese Unie (EU), bracht belangrijke veranderingen teweeg in de landbouwsector na de Tweede Wereldoorlog.
Mansholt moedigde boeren aan om efficiënter te produceren en te investeren in moderne landbouwtechnologieën, zoals mechanisatie en kunstmest. Zijn beleid staat bekend als het "Mansholtplan".
Als onderdeel van zijn inspanningen om de Nederlandse landbouw te moderniseren en efficiënter te maken, bevorderde Mansholt ruilverkaveling. Ruilverkaveling, dat al in beperkte mate werd toegepast vóór de Tweede Wereldoorlog, hield in dat verspreide en onregelmatig gelegen landbouwgronden werden samengevoegd tot grotere, aaneengesloten percelen. Hierdoor konden boeren gemakkelijker moderne landbouwtechnologieën zoals mechanisatie en irrigatie toepassen. De ruilverkaveling had echter aanzienlijke gevolgen voor het landschap, aangezien kenmerkende elementen zoals sloten, greppels, houtwallen, bossages en gewelfde akkers verdwenen.
Een belangrijk onderdeel van het Mansholtplan was het beschermen van Europese boeren tegen concurrentie van goedkopere buitenlandse landbouwproducten. Dit gebeurde door invoerheffingen en beperkingen in te voeren om de Europese markt te af te schermen. Hoewel dit de Europese boeren ten goede kwam door hogere prijzen voor hun producten, leidde het ook tot kritiek vanwege de hogere kosten voor consumenten en de moeilijke toegang voor ontwikkelingslanden tot de Europese markt. Een manier waarop de Europese markt werd beschermd, was door in 1963 een regel in te voeren die graanproducten afschermde van wereldhandel door invoerheffingen op granen van buiten de EU.
Bron: Bügel, A. 2023
Veranderende inzichten
Bij de grote protesten in Brussel in 1971 eisten boeren betere prijzen voor hun producten en uitten ze hun bezwaren tegen bepaalde aspecten van het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid (GLB) van de EEG, dat eerder was mede-ontworpen door Mansholt.
Mansholt begon in te zien dat zijn eerdere benadering, die gericht was op het verhogen van de productie en het beschermen van de markt, had geleid tot overproductie, milieuproblemen en sociale ongelijkheid in de landbouwsector. Hij ging pleiten voor een meer duurzame en milieuvriendelijke landbouw, met een focus op het behoud van het platteland en de kwaliteit van voedselproductie.
Dit type landbouw, dat gebaseerd is op zowel ecologische inzichten als moderne technologie en dat bredere maatschappelijke doelen dient dan alleen voedselzekerheid, wordt soms aangeduid als "Mansholt 2.0".
Het mestverhaal; geschiedenis van de landbouw 1980 - nu
In de vroege geschiedenis van de landbouw, voordat kunstmest beschikbaar was, was dierlijke mest de belangrijkste bron van voedingsstoffen voor gewassen. Boeren brachten mest op hun land aan om de bodem te verrijken met stikstof, fosfor en kalium, evenals andere nuttige elementen en organisch materiaal. Dit was vooral essentieel op arme zandgronden, waar de natuurlijke bodemvruchtbaarheid beperkt was. De mest verbeterde de bodemstructuur en bevorderde de groei van gewassen.
Bron: Zuijlen, L. van, 2011
Dankzij het Marshallplan, dat vanaf 1947 beschikbaar werd, werden kunstmeststoffen betaalbaar en toegankelijk voor Europese boeren. Dit leidde tot aanzienlijke verbeteringen in de productiviteit van de landbouwsector. Boeren konden nu specifieke voedingsstoffen aan hun gewassen toevoegen, wat resulteerde in hogere opbrengsten en een betere voedselvoorziening. Doordat kunstmest nauwkeuriger kon worden gebruikt, was er minder afhankelijkheid van dierlijke mest. In bovenstaand plaatje is deze kringloop te zien; kunstmest en krachtvoer worden aan de kringloop toegevoegd en melk wordt afgevoerd.
Tegelijkertijd nam de hoeveelheid dierlijke mest toe vanwege de uitbreiding van de veehouderij in Nederland. Het Mansholtplan bevorderde grootschalige productieverhoging, wat soms leidde tot overmatig gebruik van zowel kunstmest als dierlijke mest.
In de jaren '70 en '80 zagen we de opkomst van grote stallen waarin grote aantallen dieren onder gecontroleerde omstandigheden werden gehouden. Dit leidde tot aanzienlijke verbeteringen in de efficiëntie van de veehouderij.
In de loop der tijd was de welvaart in de zandgebieden groter geworden dan in de kleigebieden. In Groningen en de Betuwe stonden aanzienlijke boerenhuizen, maar er was vaak onvoldoende geld voor onderhoud. Ondertussen werden villa's gebouwd in de zandgebieden (vooral door handelaren trouwens ...).
In de foto linksonder is een kippenschuur te zien uit ongeveer 1960. De kippenhouderij wordt steeds verder geïndustrialiseerd. Op de foto rechtsonder is een legbatterij te zien waarbij de kippen gevoerd worden met de 'Big Dutchman'.
Bron: cagnet.be, z.d. Bron: cagnet.be-1, z.d.
Mestoverschot
Door de groei van voornamelijk pluimvee- en varkensbedrijven zonder eigen landbouwgrond ontstonden in Nederland steeds meer situaties waarin er te veel mest werd geproduceerd. Een mestoverschot doet zich voor wanneer een bedrijf meer dierlijke mest produceert dan op zijn eigen grond of in de nabije omgeving verantwoord kan worden gebruikt.
In de loop der jaren werden mestoverschotten een aanzienlijk milieuprobleem vanwege overmatige bemesting, het uitspoelen van voedingsstoffen in het milieu en watervervuiling. Wanneer boeren te veel drijfmest op hun gewassen aanbrengen, kan dit leiden tot het uitspoelen van stikstof en fosfor in het grondwater, wat milieuproblemen veroorzaakt. Vooral bij het telen van maïs op zand- en lössgrond bestaat een aanzienlijk risico op het uitspoelen van vooral stikstof.
In de foto hieronder wordt vaste mest uitgereden op bouwland. Het verbeteren van de bodemgezondheid en de bemesting afstemmen op de behoefte van gewas en bodem zijn belangrijke punten voor toekomstig mestbeleid.
Bron: Buning, 2019
Als stikstof en fosfaat uitspoelen in het water, neemt de concentratie van voedingsstoffen in het water toe. Dit leidt tot de groei van algen en een gebrek aan zuurstof, wat schadelijk is voor vissen en andere organismen. Bovendien veroorzaakt het uitspoelen van meststoffen verstoring van ecosystemen en een afname van biodiversiteit. Biodiversiteit is echter belangrijk voor onze voedselzekerheid.
Bron: h2owaternetwerk.nl, 2020
Wet- en regelgeving
Vanaf de jaren 80 heeft de regering verschillende opeenvolgende en steeds strengere beleidsmaatregelen ingevoerd. Dit omvatte mestquota, regels voor het beheer van mest en de verplichting om vanggewassen te telen na de hoofdgewassen. Deze maatregelen waren bedoeld om zowel de landbouwproductie te ondersteunen als de schadelijke milieueffecten van mestoverschotten te verminderen. Het evenwicht tussen de aanvoer en afvoer van stikstof en fosfaat naar landbouwgronden is inmiddels verbeterd, maar op veel plaatsen in Nederland worden nog steeds niet alle doelstellingen voor nitraat- en stikstofniveaus in grond- en oppervlaktewater gehaald.
Onderstaande figuren geven weer waar de stikstof en fosfaataanvoer op landbouwgrond vanaan komt. Er is duidelijk een afname te zien van kunstmest en dierlijke mest sinds de jaren '90.
Het groene front
De overheidsmaatregelen werden niet door iedereen positief ontvangen. Boeren waren het er vaak niet mee eens dat er zoveel regels en beperkingen werden opgelegd aan hun agrarische activiteiten. Ze protesteerden tegen de mestwetgeving en eisten meer flexibiliteit in hoe ze hun bedrijf runden. De belangen waren groot. In het zogenoemde 'Groene Front' werkten ambtenaren van het Ministerie van Landbouw samen met leden van de Tweede Kamer die uit de agrarische sector afkomstig waren, evenals vertegenwoordigers van boerenorganisaties. Het Groene Front bestond niet daadwerkelijk, maar gaf de invloed aan die de landbouw had op het beleid.
Hieronder staan de logo's van organisaties die de belangen voor de landbouw verdedigden, achtereenvolgens de belangenbehartiger LTO Nederland, de productschappen (voormalige organisaties van bedrijven die hetzelfde product produceren, bijv. zuivel) en de politieke partij het CDA.
Bron: Foodlog, 2012; LTO Nederland, 2023, CDA, 2023
De protesten van het Groene Front laten zien dat het vinden van de juiste balans tussen het aanpakken van milieuproblemen en het behartigen van de belangen van de landbouwsector een complexe kwestie is. Dit conflict tussen landbouwbelangen en natuur en milieu is tot op de dag van vandaag nog steeds aanwezig en leidt tot voortdurende debatten en aanpassingen in het mestbeleid in Nederland.
In latere jaren werden er toch weer aanvullende maatregelen ingevoerd om mestproblemen aan te pakken. Dit omvatte onder andere regels voor het tijdstip waarop mest mag worden uitgereden om uitspoeling te voorkomen, evenals het bevorderen van precisiebemestingstechnieken. Deze maatregelen zijn blijven evolueren in een voortdurende poging om een evenwicht te vinden tussen landbouwproductie en milieubescherming. Ze laten de voortdurende inspanningen zien om de problemen rondom mest op te lossen.
Mest: van waardevol tot afvalproduct tot ...
Vóór de Tweede Wereldoorlog werd mest gezien als een essentiële bron van voedingsstoffen voor gewassen. Het speelde een cruciale rol bij het behouden van de bodemvruchtbaarheid. Maar in de loop der tijd is de manier waarop er naar mest gekeken wordt geleidelijk veranderd. Tegenwoordig wordt mest steeds vaker beschouwd als een afvalproduct in plaats van een waardevolle hulpbron.
In recente decennia groeit echter het besef van de waarde van mest als hernieuwbare hulpbron en het belang van duurzame mestbeheerpraktijken. Boeren en beleidsmakers zoeken nu naar manieren om mest efficiënter te benutten. Dit omvat bijvoorbeeld het omzetten van mest in biogas of het gebruik van mest als bodemverbeteraar. Deze benadering heeft tot doel om de waarde van mest in de moderne landbouw te herstellen en een evenwicht te vinden tussen landbouwproductie en natuur- en milieubescherming.
Is er nog toekomst voor varkens en kippen?
Jazeker, maar de stikstofcrisis heeft wél gevolgen.
De intensieve veehouderij heeft over het algemeen een lage milieu-impact per dier of per kilogram product, dankzij geavanceerde technologieën en beheersmaatregelen die zorgen voor efficiënt gebruik van voer, water en andere hulpbronnen. Bovendien heeft deze sector een goede concurrentiepositie. Echter, problemen kunnen ontstaan door omwonenden en gevoelige natuur in de buurt. De uitdaging is om duurzaamheidsprincipes verder te integreren in de intensieve veehouderij om negatieve milieueffecten te minimaliseren. De les die we uit het verleden kunnen trekken, is dat het belangrijk is om een balans te vinden en niet vast te houden aan slechts één benadering. Een voorbeeld is te zien in onderstaande foto's, links een zeug in een kraamstal en rechts biologische legkippen.
Bron: Avrotros, 2019 en Salland Boert en Eet Bewust, z.d.
De volgende leesboeken geven vanuit persoonlijke verhalen inzicht in de geschiedenis van de landbouw en het platteland. Aan te raden om eens te lezen!
- Hoe God verdween uit Jorwerd - Geert Mak
- De geur van hooi - Tialda Hoogeveen
- Perceel 18 - Een familieportret - Roelie Dröge-Bouwers
- Tussen gemeynte en landschapspark - zes generaties op Mortelshof - Jaak Slangen
- Boeren in Brabant - Een familieverhaal - Corry de Moor
- Ondankbare grond - Leo Salemink en Theo Salemink
GATT en het gat van Rotterdam
Het General Agreement on Tariffs and Trade (GATT), dat in 1947 werd ondertekend, was een internationaal verdrag dat tot doel had de handel tussen landen te bevorderen door het afschaffen van douanerechten en andere belemmeringen voor de handel. Dit verdrag had verschillende bepalingen, waaronder het principe van non-discriminatie. Dit betekende dat landen geen onderscheid mochten maken tussen binnenlandse en buitenlandse producten en dat buitenlandse producten op dezelfde manier behandeld moesten worden als binnenlandse producten.
Dit verdrag botste met de bescherming van de Europese graanmarkt. De World Trade Organization (WTO) streefde naar meer open handel en ging in gesprek met Mansholt over de bescherming van de graanmarkt. Het resulterende akkoord stond toe dat er nog steeds bescherming was voor granen, op voorwaarde dat er geen invoerheffing op graanvervangers zou worden geheven. Mansholt betoogde dat dit geen probleem zou zijn, aangezien er relatief weinig graanvervangende producten in Europa werden geteeld.
Rotterdam
Met zijn strategische ligging en moderne infrastructuur groeide Rotterdam snel uit tot een belangrijk centrum voor wereldwijde handel na de ondertekening van de GATT. Rotterdam fungeerde als een doorvoerhaven voor goederen die bestemd waren voor andere Europese landen. Dankzij de lagere tarieven en verminderde handelsbelemmeringen onder de GATT stroomden grote hoeveelheden goederen de haven binnen, om vervolgens over het hele continent te worden verspreid. Dit staat bekend als 'het gat van Rotterdam'.
Op de foto linksonder zie je cassave, een van oorsprong Zuid-Amerikaanse savanneplant waarvan de wortels eetbaar zijn. Dit kan worden vergeleken met de aardappel in Nederland. Op de foto rechtsonder zie je brok waarin de voedingsstoffen zijn verwerkt die via de haven van Rotterdam Nederland binnenkomen.
Bron: Wateren, 2012 Bron: Beekman, 2010
Deze ontwikkelingen waren een geweldige kans voor de voerindustrie. In plaats van duur graan, dat veel energie bevat, konden zij nu andere grondstoffen kopen, zoals tapioca, soja, palmschilfers enzovoort. Hierdoor daalden de kosten van veevoer en werden boeren minder afhankelijk van de directe opbrengst van hun land. Ze konden meer varkens, kippen en melkvee houden. Dit leidde tot een hogere opbrengst van het land, maar ook tot meer mestproductie.
Op de foto linksonder zie je een kippenstal uit ongeveer 1970, aan het eind van de jaren 80 werd dit bekend als scharrelkippenhouderij. De foto rechtsonder laat een groot boerengezin uit Brabant zien, de foto is genomen in 1950, grote gezinnen hadden veel monden te voeden, wat zorgde voor armoede.
Bron: Pluimveehouderij/Misset, 2020 Bron: Stuifbergen, 1950
Op de kleigronden en in veengebieden was er niet veel interesse om varkens en kippen te gaan houden: de mensen daar vonden deze dieren stinken en het ging goed genoeg zoals het ging. Maar in de zandgebieden zagen boerenbedrijven de kans om zich verder te ontwikkelen. De lokale voerfabrikant, de bank en de handel in varkens en eieren hadden snel een plan klaar. In die tijd waren er grote gezinnen met beperkte toekomstperspectieven. Veel jongeren kregen nu de kans om boer te worden. Ook gemeenten werkten mee, omdat ze blij waren met de economische activiteit en daarom gemakkelijk vergunningen verleenden.
Het aantal stallen groeide snel, mede doordat soms de bouw van een huis was toegestaan als je een stal met vee had. Vanwege de grote vraag naar vlees en eieren in Europa kregen boeren goede prijzen. De economie in de zandgebieden raakte steeds sterker verbonden met de markt voor varkens en pluimvee.
De foto hieronder laat de diversiteit aan eieren zien die in Nederland geproduceerd worden.
Bron: 24kitchen, z.d.
Alle elementen voor de snelle groei van de landbouw waren beschikbaar: geschikte locaties, arbeidskrachten, logistiek, ondernemerschap, markten en financiële middelen. De onderlinge samenwerking maakte het tot een sterk geheel van schakels.
Het gevolg was echter dat het groeiproces zijn eigen dynamiek kreeg: 'meer' en 'groter' waren nodig om het systeem draaiende te houden. Alles werkte samen om verdere groei te bevorderen, en alles wat de groei mogelijk maakte, werd als positief beschouwd. Hierdoor bestond het risico dat men de effecten van die groei uit het oog verloor.
(Wereldwijde) bijdrage van de Nederlandse landbouw
Nederland is wereldwijd bekend als een belangrijk land voor voedselproductie en -export. Dit komt door een lange geschiedenis van innovatie, efficiënt werken en een gunstig klimaat voor de landbouwsector.
De voedselproductie wordt gemeten aan de hand van verschillende onderdelen, waaronder de hoeveelheid geproduceerd voedsel, de economische waarde van de exprot en de productiviteit van de landbouw per hectare.
Een behoorlijk deel van wat in Nederland wordt geproduceerd, gaat de grens over. Dit is geen verrassing, omdat Nederland relatief klein is in omvang, maar een goed ontwikkelde agrarische sector heeft. Het land exporteert niet alleen landbouwproducten zoals groenten, fruit, zuivelproducten en vlees, maar ook producten zoals bloemen en planten. Deze export vindt plaats naar verschillende bestemmingen over de hele wereld, waaronder buurlanden in Europa, maar ook verder weg gelegen landen in Azië, Afrika en Amerika.
Naast de hoeveelheid voedsel die het exporteert, heeft Nederland ook veel kennis over de verwerking en handel van agrarische producten. Deze kennis wordt wereldwijd gedeeld. Nederland is ook de plek waar veel bedrijven te vinden zijn waarin voedsel verwerkt wordt en voedsel opgeslagen wordt. Ook zijn er veel logistieke bedrijven die zorgen voor het (internationale) transport van voedsel. Deze bedrijven spelen een belangrijke rol in de voedselketen.
Opdracht:
Hieronder vind je een aantal vragen over hoe de landbouwsector in Nederland zich heeft ontwikkeld in de afgelopen jaren. Daaronder vind je grafieken die je kunt gebruiken om de vragen te beantwoorden. Denk ook aan de informatie die je hebt gelezen over de geschiedenis van Nederlandse landbouw. Vertel wat je weet, en scheid feiten van meningen.
Je docent geeft aan om welke vragen het voor jou gaat.
1. Wat zijn de belangrijkste trends in de ontwikkeling van grondgebruik voor de landbouw (cultuurgrond) in Nederland in de afgelopen vijftig jaar?
2. Hoe hebben deze trends in het grondgebruik de landbouwsector beïnvloed? Kun je cijfers vinden over de huidige stand van zaken?
3. Wat is de trend in het aantal landbouwbedrijven in Nederland? Hoe verhoudt dit zich tot veranderingen in de beschikbare grond en het arbeidsvolume (hoeveelheid arbeid)?
4. Hoe is de omvang van de verschillende veestapels in Nederland veranderd?
Welke factoren hebben hiertoe geleid? Noem bij minimaal 3 jaartallen een reden waarom er verandering optrad.
5. Welke gevolgen hebben de veranderingen in de omvang van de veestapels gehad voor de mestproductie en fosfaatuitscheiding in de landbouw? Hoe ziet de huidige mestproductie en fosfaatuitscheiding in de landbouw eruit?
6. Hoe zijn de opbrengsten van belangrijke akkerbouwgewassen, zoals tarwe, aardappelen en suikerbieten, ontwikkeld sinds 1950? Noem een aantal redenen voor de verandering in opbrengsten van de gewassen.
7. Hoe is het inkomen van land- en tuinbouwers in Nederland verschoven van 1950 tot 2023? Zijn er opvallende verschillen tussen de jaren of decennia? Hoe verschilt dit inkomen van het gemiddelde inkomen in Nederland per arbeidsjaar?
8. Wat zijn de belangrijkste factoren die de inkomens van land- en tuinbouwers in Nederland beïnvloeden?
9. Beschrijf de ontwikkeling van de langlopende schulden in de Nederlandse land- en tuinbouwsector en in een deelsector naar keuze. Hoe verklaar je deze ontwikkeling? Welke maatregelen worden genomen om deze schulden te beheren?
10. Hoe zit de agrarische handelsbalans (het verschil tussen export en import) van Nederland eruit ten opzichte van 3 door jou gekozen andere landen? Geef een aantal voorbeelden van producten welke Nederland doorvoert; eerst importeert, eventueel verwerkt en dan weer exporteert.
11. Naar welke 3 landen exporteert Nederland de meeste van haar landbouwproducten en welke andere producten of productcategoriën worden daarnaast veel door Nederland geëxporteerd?
12. Hoe heeft het aandeel van de landbouwsector in de totale Nederlandse export zich ontwikkeld in de afgelopen zeventig jaar? Zijn er bepaalde decennia waarin dit aandeel aanzienlijk is veranderd? Wat kan daar een verklaring voor zijn?
13. Noem enkele mogelijke toekomstige ontwikkelingen en uitdagingen voor de Nederlandse landbouwsector, op basis van de beschikbare cijfers en trends in de sector.
14. Welke vraag of vragen roepen de cijfers en ontwikkelingen bij jou persoonlijk op? Noteer je vraag of vragen en bespreek de (mogelijke) antwoorden met 2 klasgenoten.
Figuur 1.Agrarisch oppervlakte naar grondgebruik
Bron: https://www.clo.nl/indicatoren/nl211913-land-en-tuinbouw-ruimtelijke-spreiding-grondgebruik-en-aantal-bedrijven-1980-2023
Figuur 2: Bodemgebruik in Nederland 1900 tot 2013
Bron: https://www.clo.nl/indicatoren/nl100107-bodemgebruik-1900-2008
Figuur 3. Ontwikkeling veestapel op landbouwbedrijven - 1950 - 2015.
Bron: https://www.cbs.nl/nl-nl/nieuws/2017/05/nederlandse-landbouwproductie-1950-2015
Figuur 4. Ontwikkeling veestapel op landbouwbedrijven - uitgebreid 1980 - 2015.
Bron: https://www.clo.nl/indicatoren/nl212413-ontwikkeling-veestapel-op-landbouwbedrijven-1980-2023
Figuur 5: Ontwikkeling mestproductie en fosfaatuitscheiding 1950-2016
Bron: https://www.cbs.nl/nl-nl/nieuws/2017/05/nederlandse-landbouwproductie-1950-2015
Figuur 6: Productie dierlijke mest vanaf 1986 - 2023
Bron: https://www.clo.nl/indicatoren/nl010430-mestproductie-door-de-veestapel-1986-2023
Figuur 7: Ontwikkeling opbrengst akkerbouwgewassen 1951-2015
Bron: https://www.cbs.nl/-/media/_pdf/2016/43/oogstraming-akkerbouw.pdf
Figuur 8: Ontwikkeling opbrengst glasgroenten 1951-2015
Bron: https://www.cbs.nl/nl-nl/nieuws/2017/05/nederlandse-landbouwproductie-1950-2015
Figuur 9: Ontwikkelingen in Land- en Tuinbouw m.b.t. productievolume en arbeidsvolume.
Bron: Wageningen Economic Research & CBS, 2018: Actuele ontwikkeling resultaten en inkomens in land- en tuinbouw 2018.
Figuur 10. Ontwikkelingen inkomens in land- en tuinbouw 1995 - 2016
Bron: https://floranews.com/nieuws/10596/Inkomen_land-_en_tuinbouw_stijgt_met_bijna_8.html
Figuur 11. Langlopende schulden in land- en tuinbouw 2001-2022
Bron: https://agrimatie.nl/PublicatiePage.aspx?subpubID=2525&themaID=2265§orID=3534
Figuur 12. Langlopende schulden melkveebedrijven 2001-2022
Bron: https://agrimatie.nl/publicatiePage.aspx?subpubID=2525§orID=2245&themaID=2265&indicatorID=2009
NB: Klik op de link bij de bron voor een specificatie naar andere sectoren.
Figuur 13. Ontwikkeling landbouwexport, aandeel landbouw in totale exportwaarde 2000-2016
Bron: https://www.cbs.nl/nl-nl/nieuws/2017/03/export-landbouw-stijgt-met-ruim-4-procent
Figuur 14: Meest geëxporteerde landbouwgoederen in 2024
Bron: https://www.nu.nl/economie/6342579/chocola-en-eieren-landbouwexport-levert-nederland-47-miljard-euro-op.html?referrer=https%3A%2F%2Fwww.google.com%2F
Figuur 15. Cijfers Nederlandse agrarische export, import en het verschil tussen die twee, de balans.
Bron: https://edepot.wur.nl/684406
Figuur 16. Top tien bestemmingen Nederlandse landbouwexport
Bron: https://edepot.wur.nl/684406
Figuur 17. Bedrijfstakken met de meeste toegevoegde waarde door de export
Bron: https://longreads.cbs.nl/nederland-handelsland-2023/nederlandse-verdiensten-aan-de-export/
Invloeden die effect hebben op de landbouw
Is er iets aan de hand in de landbouw?
Ja, er is iets aan de hand in de landbouw. We zijn ontzettend goed in het produceren van voedsel en hebben daarin grote stappen gemaakt sinds de Tweede Wereldoorlog. Maar tegelijkertijd zijn we ook wat belangrijke zaken uit het oog verloren; er zijn 'dingen van de wagen gevallen'. De voormalige landbouwvoorzitter van de Zuidelijke LTO (ZLTO), Hans Huijbers, zei het zo:
'Wij zijn de eerste generatie boeren die de grond die we kregen slechter achterlaten' |
en
'Toen we als boer ondernemer moesten worden, zijn we onze rol, de boer als verzorger kwijtgeraakt.' |
Bron: NRC, z.d.
Maar hoe zijn we hier gekomen als landbouw? Dat heeft onder andere te maken met een aantal krachten die effect hebben op de landbouw. Deze worden in de onderstaande modellen toegelicht.
De zandloper
Het huidige voedselsysteem geeft veel macht aan een kleine groep inkopers die voor supermarkten werken. Consumenten hebben daardoor maar een beperkte keuzevrijheid en producenten worden gedwongen lage prijzen voor hun producten te accepteren.
Bron: https://www.pbl.nl/sites/default/files/downloads/pbl-2012-balans-van-de-leefomgeving-539-1.pdf
Het voedselsysteem lijkt op een zandloper. De zandloper in de afbeelding hierboven is van onderen heel breed: in Nederland zijn er 65.000 boeren die voedsel produceren. Dit aantal is een onderschat cijfer, want er zijn miljoenen boeren en landarbeiders die allerlei tropische fruit- en groentesoorten kweken voor de export, terwijl ze buiten Nederland leven. Ook van boven is de zandloper heel breed, daar bevinden zich de 16 miljoen consumenten. In het midden vind je 25 supermarktbedrijven en 5 inkoopkantoren. Een paar bedrijven hebben op die manier veel invloed dat ze kunnen bepalen wat er wordt gegeten en tegen welke prijs dit wordt gemaakt. Deze bedrijven vormen het smalle deel van de zandloper in het wereldwijde voedselsysteem en hebben veel macht over zowel de mensen die voedsel verbouwen als de mensen die het eten. 85% van de voedselverkoop in Nederland, België, Frankrijk, Duitsland, Groot-Brittanië en Oostenrijk is op dit model gebaseerd. Het heeft dus ook een grote invloed op de landbouw in West-Europa.
De Technologische Tredmolen
De technologische tredmolen heeft te maken met schaalvergroting en lagere prijzen.
Soms vinden boeren nieuwe manieren om meer eten te maken en tegelijk minder kosten per product te hebbene. Maar dit werkt maar even, en alleen voor de boeren die als eerste de nieuwe manier proberen. Als zij dat doen, krijgen ze meer opbrengst en meer geld dan andere boeren. Maar als veel boeren de nieuwe manier gaan gebruiken, komt er veel eten op de markt en gaan de prijzen omlaag. Als de prijzen omlaag gaan, moeten boeren weer iets nieuws bedenken om meer eten te maken of minder geld uit te geven voor de productie. Dan begint het weer van voren af aan: de boeren die als eerste de nieuwe manier gebruiken, hebben een tijdje voordeel, maar dan worden ze weer ingehaald als de meeste boeren het ook doen. Dus, om in de landbouw goed te blijven, moeten boeren steeds met nieuwe dingen komen.
In deze technologische tredmolen moet je mee blijven rennen om opbrengsten te blijven houden. Dit zorgt ervoor dat boeren steeds groter worden.
De Tragedie van de Meent / the tragedy of the commons
De tragedie van de meent is een idee dat aangeeft dat als mensen een gedeelde natuurlijke bron mogen gebruiken zonder regels, ze meestel proberen er zoveel mogelijk van te krijgen voor henzelf, zelfs als dat slecht is voor iedereen op de lange termijn. Als mensen de gedeelde bron ('de Meent') te veel gebruiken, kan die uiteindelijk voor niemand meer nuttig zijn (de Tragedie).

In 1833 beschreef William Forster Lloyd dit idee, dat hij uitlegde aan de hand van koeien die grazen op een stuk land dat door de gemeenschap wordt gedeeld, dit noemen we de "meent." Een meent is een stuk land dat mensen uit een dorp samen gebruiken, vaak als een plek waar hun koeien kunnen grazen. Verschillende boeren hebben koeien op deze meent. Als de meent op een duurzame manier wordt gebruikt, betekent dit dat er een evenwicht is tussen wat er wordt geproduceerd en hoeveel ervan wordt gebruikt.

Ontstaan van de 'tragedie'
Elke boer wil zoveel mogelijk geld verdienen met zijn melkkoeien. Als hij een extra koe aan zijn kudde toevoegt, betekent dit dat hij meer melk kan produceren en dus meer geld kan verdienen. Maar voor de hele gemeenschap heeft het toevoegen van een extra koe een negatief effect, omdat deze extra koe meer gras eet, wat betekent dat er minder gras overblijft voor elke koe op de gemeenschappelijke weide.
Minder gras per koe betekent dat de melkopbrengst voor alle boeren daalt, wat resulteert in minder geld voor iedereen. Het nadeel geldt voor alle koeien en dus voor alle veehouders samen. Eén boer krijgt wel de volledige opbrengst van de extra koe, maar de kosten worden gedeeld door alle boeren. Het is dus voordelig voor een boer om een nieuwe koe toe te voegen zolang zijn deel van de kosten lager is dan de extra opbrengst die hij krijgt. Omdat de totale opbrengst alleen maar groter hoeft te zijn dan een deel van de kosten, komt er een punt waarop de toevoeging van een extra koe meer kost dan oplevert. Omdat alle boeren op dezelfde manier denken, blijven ze koeien toevoegen totdat de extra koe geen voordeel meer oplevert voor de eigenaar. Dit leidt tot overbegrazing.
De tragedie van de meent laat zien dat boeren meestal zullen kiezen om hun veestapel uit te breiden. Als boer A niet uitbreidt en boer B wel, zal boer A uiteindelijk minder geld verdienen omdat hij meebetaalt aan een deel van de kosten van de uitbreiding van boer B, terwijl hij er geen extra inkomsten voor krijgt.
Dit principe toont aan hoe in de landbouwsector belangen op korte termijn en op lange termijn met elkaar kunnen botsen. Een ander voorbeeld is de afschaffing van de derogatie: de mestregels niet zo nauw nemen leek op korte termijn weinig gevolgen te hebben, maar op lange termijn lijdt de hele landbouwsector hieronder door de afschaffing van de derogatie.
The Squeeze / de Tang
Aan het eind van de jaren tachtig wordt de landbouw als het ware in de tang genomen tussen opbrengsten die gelijk blijven en stijgende kosten, zoals in onderstaande figuur ook te zien is. Voor de stagnatie van de opbrengsten zijn verschillende oorzaken aan te wijzen: overvoerde markten, bereiken van milieukundige grenzen, de quotering van verschillende producten, etc. Tegelijkertijd zet wel de kostenstijging door (met een sprong in de lijn vanwege de inhaalslag op milieugebied). Zo ontstaat een 'tangbeweging' die op het niveau van een individueel bedrijf steeds lastiger kan worden ontlopen door de traditionele oplossing: het vergroten van het bedrijf. Vergroting van het bedrijf geeft zulke hoge kosten (aankoop van grond, quota, milieugebruiksruimte, evt. bedrijfsverplaatsing vanwege planologische beperkingen etc.) dat deze oplossingsrichting maar in een aantal gevallen nog voor de hand ligt. Daar komt bij dat vergroting van een individueel bedrijf effect heeft op de tangbeweging op landelijk niveau, omdat dit effect heeft op het aantal aangeboden producten, op de uitstoot op de omgeving etc.
Bron: Broekhuizen, R. van, Ploeg, J.D. van, 1997, over de kwaliteit van plattelandsontwikkeling
Deze modellen en principes zorgen ervoor dat boeren vaak in een moeilijke positie belanden. De kosten om producten te maken worden steeds hoger, terwijl de opbrengsten niet even snel stijgen. Hierdoor lijkt het alsof je vastzit, en dat kan heel lastig zijn.
Hoe kun je verder?
De invloed van externe krachten op de landbouw is duidelijk merkbaar, maar dat betekent niet dat je als boer helemaal geen controle hebt. Gelukkig komt ondernemerschap om de hoek kijken, en je kunt kiezen uit verschillende bedrijfsstrategieën om de uitdagingen aan te pakken. Vaak zijn er meer mogelijkheden dan je in eerste instantie denkt. De uitdaging ligt in het blijven herkennen van deze mogelijkheden.
Voorbeelden van bedrijfsstrategieën zijn:
- Specialisatie: Het richten op het vinden van meerwaarde in het productieproces of het eindproduct.
- Schaalvergroting: De nadruk leggen op het verlagen van kosten en het gebruik van geavanceerde technologie.
- Verbreding: Meerwaarde creëren door aanvullende diensten aan te bieden.
- Verdieping: Producten op de boerderij verwerken en een deel van de productieketen in eigen beheer nemen.
Een andere toekomststrategie is stoppen. Een strategie die misschien niet het eerst bij je opkomt of direct weerstand oproept. Het is echter absoluut geen foute keuze, als je erachter komt dat het boerenwerk en het boerenleven misschien toch minder goed bij je passen dan je eerder dacht.
Met de juiste strategieën kun je als boer inspelen op de veranderende omstandigheden en je bedrijf met succes ontwikkelen.
Welke mogelijkheden zie jij? En welke mogelijkheden wil je zien?
In het onderdeel 'wat is de toekomst?' gaan we hier verder op in.
Wil je verder lezen?
- Open Brief van Ron Methorst aan jonge boeren op 1 oktober 2019: https://www.ronmethorst.nl/2019/09/agractie-1-okt-2019-open-brief-aan.html
Trailer de Pijn op het Platteland
Perspectieven in conflict: begrijpen dat er verschillende visies en perspectieven zijn over landbouw
Spanning in de landbouw
Zoals hiervoor al aan de orde geweest, staat de Nederlandse landbouw staat voor een aanzienlijke reeks uitdagingen. Denk aan zaken als stikstof, klimaat, (grond)water, droogte, dierenwelzijn, etcetera. Deze uitdagingen kunnen tot spanning leiden bij boeren, bij boerengezinnen, bij mensen om de landbouw heen. Je niet begrepen voelen door de maatschappij, door de overheid en niet weten hoe de toekomst eruit gaat zien, kan tot boosheid leiden, zoals in het voorbeeld in de inleiding van dit leerarrangement.
Ook bij de boerenprotesten in Den Haag, op 1 oktober 2019, en bij de protesten die daarop volgden was er veel boosheid. Grote groepen boeren gingen met trekkers de snelweg op, overal hingen omgekeerde vlaggen in de weilanden, hooibalen werden in brand gestoken op de snelweg en distributiecentra van supermarkten werden geblokkeerd. Boeren stonden naast elkaar en voelden zich (opnieuw) verbonden en samen sterk. De spanning kwam eruit.

De spanning op een boerenerf kan zo heftig worden, dat een boer er zelf niet meer uitkomt. Er kunnen zoveel negatieve gedachten spelen, dat iemand in de put raakt. Soms met vreselijke gevolgen. Boeren voelen zich geregeld de zondebokken van een samenleving die volgens hen vooral lijkt te kijken naar milieuvervuiling en dierenwelzijn. Door de zware arbeid, die ook grotendeels alleen wordt uitgevoerd, is er eenzaamheid en isolement. En natuurlijk zijn er ook andere zaken: de financiële situatie, nieuwe milieunormen, lage prijzen en schuldenlast kunnen ontzettend veel spanning opleveren.
Als de spanning te groot wordt, is het dringende advies aan jou en aan je omgeving om te praten. Praat met elkaar over wat er in je hoofd speelt, zoek hulp. Bijvoorbeeld bij TABOER, een organisatie die er voor je is als je het zelf even niet meer ziet zitten.
Herken je bij iemand in je omgeving heftige negatieve gedachten? Probeer in gesprek te gaan of trek aan de bel, bijvoorbeeld bij TABOER of 113 zelfmoordpreventie!
Waarom begrijpen we elkaar niet?
Waarom begrijpen we elkaar niet? Of misschien een betere vraag: waarom begrijpen ze mij niet?
Als student in de agrarische sector kom je regelmatig verschillende meningen en visies over de landbouw tegen die je niet of maar gedeeltelijk kunt plaatsen. In dit onderdeel van het leerarrangement gaan we in op paradigma's of ook wel brillen die er zijn over de landbouw en hoe deze bepalen op welke manier iemand over de landbouw praat.
Frames of paradigma's
Gebeurt jou wel eens zoiets? De burger stelt van die aparte vragen… De krant kijkt alleen maar naar gedoe… Waarom snappen ze mij nu niet? …
Vaak denken we dat wat we waarnemen de absolute waarheid is, want onze ogen berdiegen ons toch niet? Maar we vergeten dat onze perceptie niet altijd overeenkomt met de werkelijkheid.
Onze waarneming van de wereld wordt gevormd door onze achtergrond, kennis, persoonlijke waarden en prioriteiten.
Zogenoemde individuele frames of paradigma's bepalen hoe we de wereld om ons heen zien en begrijpen, en ze spelen een cruciale rol in onze communicatie en begripsvorming.
Onderstaande foto laat dit duidelijk zien, zowel het kind als de poes kijkt op zijn eigen manier naar de vis in de vissenkom.
Bron: Edwards, 2016
Mensen zoeken vaak naar informatie en argumenten die hun bestaande frames versterken, en reageren op woorden en beelden die passen bij hun eigen frames. Iemand met hetzelfde frame wordt vaak meer of eerder vertrouwd dan een ander. Frames kunnen leiden tot misverstanden en het onvermogen om elkaar goed te begrijpen.
Onderstaand plaatje laat dit op een grappige manier zien. De neushoorn schildert steeds een 'berg' in het midden van zijn schilderij omdat hij zo naar de werkelijkheid kijkt. Een ander ziet deze 'berg' niet en vind het lastig om de neushoorn te begrijpen.
Bron: Krauss, 2016
Verschillende frames kunnen expliciet (bewust) of impliciet (onbewust) zijn en variëren sterk. We bespreken hieronder enkele veel voorkomende paradigma's die in gesprekken over landbouw een rol kunnen spelen.
Productiegericht frame
Vanuit een productiegericht frame of paradigma ligt de focus ligt op het maximaliseren van de opbrengst en efficiëntie van landbouwpraktijken om zo de voedselproductie te vergroten. Dit paradigma benadrukt de schaalvergroting, technologische vooruitgang en het gebruik van chemische inputs om een grotere oogst te realiseren. Dit paradigma omvat ook het gebruik van genetisch gemodificeerde zaden, kunstmeststoffen en bestrijdingsmiddelen om ongedierte en ziekten onder controle te houden. Het resultaat is een indrukwekkende stijging in productie, die de agrarische productiviteit heeft verhoogd.
Bron: Oosterbroek, 2019, https://www.duic.nl/algemeen/tientallen-boeren-protesteren-bij-provinciehuis-in-utrecht-geen-boeren-is-geen-eten/
Een van de belangrijkste bedreigingen voor dit productiegerichte paradigma is de volatiliteit van de landbouwmarkt: het beleid dat gericht is op het maximaliseren van de productie kan leiden tot schommelingen in de prijzen van landbouwproducten, wat de financiële stabiliteit van boeren in gevaar kan brengen. Bovendien is de EU in toenemende mate afhankelijk van de import van landbouwproducten, wat de voedselzekerheid kan ondermijnen, vooral als de toegang tot deze importproducten in gevaar komt.
Om deze uitdagingen aan te pakken, zijn er vanuit het productiegerichte paradigma enkele oplossingen overwogen. Inkomensondersteuning voor boeren kan helpen om financiële stabiliteit te bieden, zelfs in tijden van prijsschommelingen. Daarnaast kan het creëren van een gelijk speelveld voor importproducten, waarbij importeurs moeten voldoen aan dezelfde kwaliteits- en veiligheidsnormen als binnenlandse producenten, de concurrentie eerlijker maken en de afhankelijkheid van import verminderen.
Aarde-milieu-ecologie-frame
Het aarde-milieu-ecologie paradigma legt de nadruk op de effecten van intensieve landbouw op het milieu en de omgeving, met een focus op de lange termijn. In dit frame worden enkele centrale problemen geïdentificeerd, waaronder klimaatverandering en de afname van milieu- en natuurkwaliteit, zoals bodemgezondheid, biodiversiteit en luchtkwaliteit.
Om deze problemen aan te pakken, wordt voorgesteld om de economie en maatschappij te vergroenen. Dit houdt in dat er meer nadruk wordt gelegd op duurzaamheid, milieubescherming en het verminderen van de ecologische voetafdruk. Bovendien wordt voorgesteld om striktere voorwaarden te stellen aan EU-productieondersteuning, zoals subsidies, om ervoor te zorgen dat landbouwpraktijken in overeenstemming zijn met milieudoelstellingen.
Een andere voorgestelde oplossing vanuit het aarde-milieu-ecologie-paradigma is de bevordering van een dieet dat meer gebaseerd is op plantaardig voedsel. Dit kan helpen om de druk op natuurlijke hulpbronnen te verminderen en de uitstoot van broeikasgassen te beperken, aangezien plantaardige voeding vaak een lagere ecologische impact heeft dan dierlijke producten.
Het aarde-milieu-ecologie-paradigma benadrukt dus het belang van het ontwikkelen van een meer duurzame en evenwichtige benadering van landbouw, waarin niet alleen productie, maar ook natuurbehoud en sociale rechtvaardigheid centraal staan.
Bron: Natuurmonumenten, z.d., https://www.natuurmonumenten.nl/landbouw/wat-natuurinclusief-boeren
Ontwikkelingsframe ->
Het ontwikkelingsgerichte paradigma legt de nadruk op de impact van het EU-landbouwbeleid op voedselveiligheid in ontwikkelingslanden en stelt de kwestie van Europese voedselzekerheid in contrast met wereldwijde voedselzekerheid.
Een van de centrale punten van zorg binnen dit paradigma is de inkomensondersteuning voor Europese boeren. Hoewel inkomensondersteuning kan bijdragen aan de welvaart van boeren in de EU, kan dit tegelijkertijd leiden tot ongelijke concurrentievoorwaarden voor boeren in ontwikkelingslanden, die vaak niet kunnen concurreren met gesubsidieerde Europese landbouwproducten. Dit kan de economieën en voedselzekerheid van deze landen schaden.
Een ander probleem is de impact van de import van Europese landbouwproducten op de maatschappij en het milieu in herkomstlanden. Soms worden landen gedwongen om hun eigen voedselproductie op te geven ten gunste van goedkope importen, wat hun zelfvoorziening en landbouwsector aantast.
Om deze problemen aan te pakken, worden enkele oplossingen voorgesteld binnen het ontwikkelingsgerichte paradigma. Dit omvat het afschaffen van handelsbelemmerende maatregelen, zodat ontwikkelingslanden gelijke toegang tot Europese markten krijgen en hun eigen economieën kunnen beschermen. Daarnaast is er de oproep om het Europese beleid beter af te stemmen op de behoeften en belangen van ontwikkelingslanden, zodat zij hun voedselzekerheid kunnen waarborgen zonder afhankelijk te zijn van buitenlandse import.
Dit paradigma benadrukt de noodzaak van een meer rechtvaardige en duurzame benadering van landbouwbeleid, waarbij rekening wordt gehouden met de gevolgen voor ontwikkelingslanden en gestreefd wordt naar wereldwijde voedselzekerheid.
Bron: ISEAL, 2022, https://www.isealalliance.org/community-members/fair-trade-international
Vrije-handel-frame
Het vrije-handel paradigma draait om het idee van wereldwijde vrije handel, waarbij landen hun markten openstellen voor de import en export van goederen en diensten zonder belemmeringen in de vorm van handelsbeperkingen, zoals tarieven en importquota. Dit paradigma bevordert de overtuiging dat vrijhandel economische groei en welvaart kan stimuleren door het vergroten van markttoegang en het bevorderen van concurrentie.
Binnen dit paradigma wordt benadrukt dat door vrijhandel landen kunnen profiteren van specialisatie en comparatieve voordelen, wat kan leiden tot efficiëntere productieprocessen en een breder scala aan beschikbare goederen en diensten. Dit kan uiteindelijk leiden tot hogere levensstandaarden en economische groei.
Regionaal frame
Landbouwpraktijken en landbouwuitdagingen kunnen sterk kunnen variëren van de ene regio naar de andere. Dit paradigma streeft ernaar om landbouwbenaderingen te ontwikkelen die zijn afgestemd op de specifieke ecologische, culturele en economische kenmerken van elke regio.
Agrariërs in elke regio worden aangemoedigd om methoden te gebruiken die het meest geschikt zijn voor hun specifieke omstandigheden, terwijl ze tegelijkertijd duurzaamheid en milieubewustzijn behouden en lokale gemeenschappen versterken.
Voedselsoevereiniteitsframe
In dit paradigma wordt gepleit voor het recht van landen en gemeenschappen om hun eigen voedselproductie, distributie en consumptie te beheren op een manier die hun eigen behoeften en waarden weerspiegelt, in plaats van afhankelijk te zijn van externe actoren of marktkrachten.
Het paradigma benadrukt de wenselijkheid van lokaal en kleinschalig geproduceerd voedsel en het belang van gemeenschappelijke controle over natuurlijke hulpbronnen, zoals land en water. Voedselsoevereiniteit staat haaks op grootschalige industriële landbouw en monocultuur, en promoot in plaats daarvan diversificatie en ecologisch duurzame landbouwpraktijken.
Het voedselsoevereiniteitsparadigma benadrukt ook het belang van sociale rechtvaardigheid, inclusief eerlijke toegang tot land en middelen voor boeren, en respecteert de rechten van inheemse volkeren en lokale gemeenschappen.
Bewust zijn van frames
Het begrijpen van deze frames is van groot belang, omdat ze de manier waarop mensen problemen waarnemen, oplossingen zien en communiceren, sterk beïnvloeden. Bewustzijn van deze frames kan helpen bij het opbouwen van een effectieve communicatie en begrip tussen mensen met verschillende perspectieven. Het draait niet altijd om wie gelijk heeft, maar om het voorkomen van misverstanden en het bevorderen van constructieve dialogen tussen verschillende frameperspectieven.
Patronen doorbreken
Als je in contact komt met iemand die vanuit een ander paradgma naar de wereld kijkt dan jij, liggen misverstanden gauw op de loer. Het onderstaande lemniscaatfiguur laat zien hoe de interactie tussen twee gesprekspartners kan verlopen, waarbij er geen duidelijk begin of einde is. Een patroon van actie en reactie tussen gesprekspartners kan soms leiden tot misverstanden en conflict.
Bron: Mediation en scheiding, 2021, https://mediationenscheiding.nl/relatie/negatieve-patronen-in-relaties-doorbreken/
Stel je een situatie voor waarin jij je niet begrepen voelt door iemand in jouw omgeving. Je primaire reactie is dit gevoel (links onder in de figuur). Als je je niet begrepen voelt, komt het misschien niet in je op om dat direct te zeggen. Maar als secundaire reactie (gedrag) kan zo'n gevoel als verwijt naar voren komen (links boven). Een verwijt leidt bij je gesprekspartner al gauw tot een primaire reactie: een gevoel van afgewezen worden (rechts onder). Als secundaire reactie kan iemand dan bijvoorbeeld gaan uitleggen wat jij verkeerd doet (rechts boven).
Zo kan een patroon ontstaan waarbij je elkaar niet begrijpt en in een neerwaartse spiraal van conflict terechtkomt.
Wat kan je nou doen als zo'n situatie ontstaat? Je kan bijvoorbeeld proberen niet direct te reageren wanneer je voelt dat je ergens door geraakt wordt. Je zou kunnen vertellen dat een uitspraak je boos, verdrietig of bang maakt. Dat vraagt erom dat je leert emoties onder je primaire reactie te erkennen en begrip te hebben voor de gevoelens van de ander.
Het onderstaande model laat zien hoe je op een positieve manier het gesprek aan kunt gaan. Vanuit je nieuwsgierigheid echt luisteren naar de ander heeft als effect dat de ander zich gewaardeerd voelt doordat hij gehoord wordt.
Op de volgende pagina vind je een aantal voorwaarden om de dialoog te voeren.
Bron: Model voor Constructieve dialoog. Reina Kuiper (persoonlijke communicatie, 8 december 2023)
Succesfactoren dialoog
Een dialoog is iets anders dan een debat. Een dialoog is een constructief gesprek, waarin deelnemers hun wederzijdse begrip vergroten en inzichten verdiepen. het doel is om gezamenlijk wijzer te worden, in plaats van te winnen of te overtuigen.
Belangrijke principes hierbij zijn:
-
Wees respectvol en empathisch ten opzichte van elkaars standpunten en gevoelens.
-
Actief luisteren is cruciaal in een dialoog. Probeer goed te horen wat anderen zeggen en vat samen wat je denkt gehoord te hebben. Zo kan je checken of je de ander goed hebt begrepen.
-
Sta open voor nieuwe ideeën: wees bereid nieuwe perspectieven en ideeën te overwegen, zelfs als ze afwijken van je eigen overtuiging(en).
-
Duidelijke communicatie: breng je gedachten en standpunten duidelijk en respectvol naar voren, zonder gebruik te maken van aanvallende taal of toon.
-
Geduld: er is tijd nodig om complexe kwesties grondig te bespreken en oplossingen te vinden.
-
Geef constructieve feedback, gericht op het verbeteren van de dialoog en het begrip van het onderwerp. Wees ook bereid dergelijke feedback te ontvangen
En: een onpartijdige gespreksleider kan helpen de dialoog soepel te laten verlopen en ervoor te zorgen dat iedereen aan bod komt. Daarbij werkt het goed om momenten van reflectie in te bouwen om deelnemers de kans te geven hun gedachten te ordenen en opnieuw na te denken over hun standpunten.
Wil je handvaten om als agrariër de dialoog aan te gaan met je omgeving? Op de site Voer voor Dialoog zijn tools en tips verzameld, ook vind je er verhalen uit de praktijk.
Verschillende vooruitzichten op de toekomst van de landbouw
Wat is de toekomst van de (Nederlandse) landbouw? In welke richtingen kan de landbouw zich ontwikkelen?
De toekomst van de Nederlandse landbouw wordt beïnvloed door verschillende trends en uitdagingen. Waarschijnlijk weet je er zelf wel enkele te noemen, denk bijvoorbeeld aan duurzaamheid, klimaatverandering, digitalisering, voedselveiligheid, landgebruik, regelgeving, etc.
Om je een beeld te geven van de vraagstukken die er liggen, bespreken we een aantal dilemma's. We gaan in op het dilemma rondom extensiveren en intensiveren (het ecologie versus technologie-debat), we gaan kijken naar het eiwitvraagstuk (het feed versus food-debat) en we bespreken de vraag: van wie is het platteland eigenlijk?
Technologie / ecologie-dilemma
In 2050 zal de wereldbevolking ongeveer tien miljard mensen tellen. Die mensen moeten gevoed worden en moeten een leefbare toekomst hebben. De manier waarop men dit wil bereiken onderscheidt twee typen mensen volgens Charles C. Mann: de profeten en de tovenaars, oftewel de ecologen en de technologen. Charles C.Mann schreef een boek over de ideeën van tovenaars en profeten voor een leefbare toekomst op aarde, zie het plaatje hieronder.

De ecologen / de profeten
De profeten zijn te omschrijven als mensen die van mening zijn dat we meer consumeren dan de wereld kan produceren, zij vinden dat we daarom zouden moeten besparen. William Vogt is in het boek van Mann de vertegenwoordiger van de profeten. Je zou kunnen zeggen dat deze vanuit een aarde-milieu-ecologie-paradigma naar het werlevoedselvraagstuk kijken. Vogt had een holistische visie en stelde de vraag: hoe kunnen we zo goed mogelijk onze plek vinden in de wereld, zonder onze grenzen te buiten te gaan?
De technologen / de tovenaars
De technologen zijn te omschrijven als mensen die geloven dat de oplossing voor het voedselvraagstuk ligt in technische vooruitgang: door mensen meer en beter gereedschap te geven, kan er meer en beter geproduceerd worden en is daar minder land voor nodig. De grondlegger van dit gedachtegoed is Norman Borlaug.
De technologen staan voor technologische vernieuwing en kijken vooral vanuit een productiegericht frame.
Technologie versus ecologie-dilemma
Het technologie versus ecologie-dilemma gaat over het vinden van een evenwicht tussen de voordelen van technologie in de landbouw en het behoud van het milieu (ecologie) om een duurzame toekomst te waarborgen.
Technologische voortuitgang heeft de productiviteit in verschillende sectoren verhoogd. Dit heeft geleid tot een economische groei en een hogere levensstandaard. Sommige technologieën worden ook gezien als oplossing voor milieuproblemen, bijv. zonne- en windenergie, milieuvriendelijke transportmiddelen en technologieën voor recycling.
Tegelijkertijd hebben technologische activiteiten geleid tot lucht- en watervervuiling en ook tot een hogere uitstoot van broeikasgassen, die een bijdrage leveren aan klimaatverandering. Fossiele brandstoffen zijn eindig. Ook kan technologie tot ecologische verstoringen leiden, door ondermijning van natuurlijke ecosystemen door bijvoorbeeld infrastructuur of uitstoot.
Extensief en intensief, techniek en ecologie, het zijn twee uitersten van een spectrum. Staan de visies tegenover elkaar of hebben ze elkaar juist iets te vertellen? Hidde Boersma (tovenaar) en Joris Lohman (profeet) hebben tegenovergestelde visies op duurzaamheid van het voedselsysteem. Zij gaan in onderstaande TEDx Talk van Wageningen Universiteit met elkaar in gesprek over hun visie. Klik op de afbeelding voor de link!

Bron: YouTube
Land sparing of land sharing?
Ongeveer 40% van het wereldwijde land wordt gebruikt voor agrarische productie. Een vraag die naar voren komt uit de discussie met betrekking tot technologie versus ecologie is: Hoe zouden we met onze grond moeten omgaan om voedselzekerheid te hebben én de biodiversiteit te behouden?
Mogelijke oplossingsrichtingen zijn land sparen (intensiveren van de landbouw) of land delen (extensiveren van de landbouw).
Een systeem waarin je het land spaart, betekent dat je grote, afzonderlijke gebieden creëert: gebieden met geïntensiveerde landbouw en gebieden met wildernis. Door de landbouw te intensiveren, is er minder grond voor landbouw nodig en komt er grond beschikbaar die gebruikt kan worden voor natuur. Bij dit systeem kun je denken aan landbouw die gebruik maakt van kunstmest en bestijdingsmiddelen en openstaat voor moderne veredelingstechnieken als genetische modificatie. Deze visie sluit aan bij die van de technologen/tovenaars.
Een systeem waarin je land deelt, betekent dat je een lappendeken van laagintensieve landbouw creëert, waarin natuurlijke kenmerken zoals vijvers en hagen zijn opgenomen. Landbouw en natuur worden niet gescheiden, maar gaan samen. Je kunt hierbij denken aan bijv. biologische landbouw en het gebruik van natuurvriendelijke methoden. Deze laagintensieve landbouw gaat ten koste van de opbrengst per hectare, waardoor er meer land nodig is om dezelfde opbrengst te genereren. Er is dus minder plek voor losstaande stukken natuur, natuur en landbouw gaan hand in hand. Deze visie sluit het beste aan bij die van de profeten/ecologen.
Bron: Amaral - Rogers, 2020
Er is geen simpel antwoord wat beter zou zijn: land delen of land sparen. Beide benaderingen kennen voor- en nadelen. Het lijkt onmogelijk om zowel de natuur te behouden als meer voedsel te produceren.
In het artikel Kun je de wereld voeden en tegelijk de natuur redden? bespreekt Hidde Boersma (die hiervoor al in de TEDx Talk naar voren kwam) een aantal studies die beschrijven welke effecten land sparen en land delen hebben op de biodiversiteit.
Voor wie zijn de (positieve en negatieve) effecten van ons handelen in de landbouw?
Het handelen in de landbouw heeft effect op onze omgeving, dichtbij en ver weg. Voorbeelden van positieve effecten in de omgeving zijn voedselzekerheid, inkomsten en (economische) groei van de regio. Tegelijkertijd kan de landbouw ook negatieve effecten voor zijn omgeving hebben. Denk aan milieuschade door gebruik van gewasbeschermingsmiddelen of mest, waterverontreiniging en gezondheidsrisico's, voor zowel boeren als consumenten, door bijvoorbeeld gewasbeschermingsmiddelen of fijnstof.
Op grotere afstand heeft de Nederlandse landbouw ook effect. Wanneer grondstoffen voor veevoeding geïmporteerd worden kan dat gevolgen hebben voor de productie in andere landen, denk bijvoorbeeld aan de hoeveelheid soja die uit Zuid-Amerika gehaald wordt en de ontbossing die daarbij komt kijken. Wanneer de Nederlandse landbouw haar landbouwproducten exporteert, kan dit zorgen voor oneerlijke concurrentie voor boeren in andere regio's.
De benadering van de tovenaars heeft een andere invloed op de directe en indirecte omgeving van een landbouwbedrijf dan de benadering van de profeten. Waar technologen aan de ene kant van yet spectrum liever intensiveren en meer importeren en exporteren, willen profeten, aan de andere kant van het spectrum, liever extensiveren en lokaal voedsel produceren. Waar de technologische benadering ook effecten heeft op grote schaal, heeft de profetische benadering vooral lokale effecten.
Wil je meer weten over het gedachtegoed van William Vogt en Norman Borlaug? Op Historiek.net vind je een deel van het eerste hoofdstuk uit het boek van Charles C. Mann (De Tovenaar en de Profeet).
En in de opname hieronder zie je een weergave van De Landbouwtafel van 11 oktober 2023 in De Balie. Op deze avond stond de vraag centraal: ‘Kunnen we samenwerken aan een gedeelde visie op de toekomst van voedsel, voedselproductie, landschap en natuur in Nederland?’
Met medewerking van Charles C. Mann, het publiek en inzichten uit de denktank die Stop the Food Fight.
Aan de Landbouwtafel met Charles C. Mann. Bron: deBalie
Food / feed-dilemma
Het feed versus food-dilemma, of ook wel: het eiwitvraagstuk, stelt ons de vraag op welke manier we (landbouw)grond zouden moeten gebruiken om de wereldbevolking te voeden.
Mensen hebben een divers eetpatroon. Als mens kunnen we onder meer granen en peulvruchten verteren en de eiwitten hierin voor onszelf omzetten in bruikbare nutriënten. Tegelijkertijd wordt een deel van de wereldwijde graanproductie als veevoer gebruikt. Ook peulvruchten worden gevoerd aan dieren, omdat dat resulteert in een verhoogde productie van zuivel, eieren en vlees. De granen en peulvruchten die aan dieren worden gevoerd, zouden mensen ook zelf kunnen eten. Wanneer mensen plantaardige eiwitten uit granen en peulvruchten consumeren, kunnen ze rechtstreeks profiteren van de voedingsstoffen die deze gewassen bieden. Wanneer deze gewassen eerst aan dieren worden gevoerd en vervolgens worden omgezet in dierlijke producten, gaat een deel van de energie en voedingswaarde verloren in het omzettingsproces.
Daar komt dan ook het food (menselijke consumptie) versus feed (dierlijke consumptie)-dilemma vandaan. We gebruiken een deel van ons graan en onze peulvruchten als feed voor de dieren, ondanks het feit dat een heel aantal mensen in de wereld honger lijden en ondervoed zijn.
Professor Imke de Boer geeft in haar college over landgebruik een heldere uitleg over de efficiëntie van de inzet van dieren om voedsel te maken.
Eiwitten
Eiwitten zijn essentiële bestanddelen van de menselijke voeding. Eiwitten zijn beschikbaar in plantaardige en in dierlijke vorm.
De grafiek die professor de Boer gebruikt geeft weer hoeveel gram dierlijk eiwit er per persoon per dag gegeten zou kunnen worden om optimaal gebruik te maken van het land dat beschikbaar is in de wereld. Een volledig op planten gebaseerd dieet zou als gevolg hebben dat een deel van de beschikbare grond niet gebruikt wordt. Denk bijvoorbeeld aan veengebieden, waar alleen gras groeit of struikgewas dat mensen niet kunnen eten. Ook zijn er reststromen die dieren kunnen benutten, maar mensen niet. Gras, struikgewas en reststromen kunnen wél door dieren gegeten worden. Zij zetten de eiwitten daaruit om in eiwitten die mensen tot zich kunnen nemen in de vorm van dierlijke producten.
Eiwitconsumptie
Tegelijkertijd is 9-23 gram dierlijk eiwit per dag niet veel. In welvarende westerse landen bestaat een overconsumptie van dierlijke eiwitten. In Nederland is de gemiddelde dagelijkse consumptie van eiwit 109 gram, waarvan ongeveer 60 procent dierlijk eiwit. Dat is omgerekend ongeveer 65 gram per dag. De aarde heeft 20 gram dierlijk eiwit per persoon per dag beschikbaar.
In onderstaand schema zie je van een aantal producten hoeveel eiwit er in het product zit.
Omschrijving product | Hoeveelheid eiwit |
Ei, 65 gram | 10 gram |
Vlees, 100 gram | 25 gram |
Melk, 150 ml | 5 gram |
Bonen, 100 gram | 20 gram |
Noten, 100 gram | 20 gram |
Graan, 100 gram | 6 gram |
De aanbevolen hoeveelheid eiwit per dag voor gezonde volwassen is 0,83 gram eiwit per kilogram lichaamsgewicht. Voor vegetariërs en veganisten ligt de aanbevolen eiwit respectievelijk 20 en 30 procent hoger. Dit heeft ermee te maken dat plantaardig eiwit is opgebouwd uit andere aminozuren dan de eiwitten in dierlijke producten. In plantaardige eiwitten zitten soms minder essentiële aminozuren of hebben de aminozuren niet de optimale verhouding. Daarnaast is eiwit uit sommige plantaardige producten soms moeilijker te verteren.
Dieren hebben dus een rol in een duurzaam dieet. In onderstaande figuur is dit weergegeven.

Tegelijkertijd heeft de vervanging van een deel van het dierlijk eiwit in ons voedselpatroon door plantaardig eiwit nutritionele (bijv. andere hoeveelheden verzadigde vetten, cholesterol en calorieën) en ecologische voordelen (bijv. minder broeikasgasemmissies).
Nationale Eiwitstrategie
De Europese Unie wil minder afhankelijk worden van de import van eiwitrijke gewassen van buiten Europa om in de behoefte aan plantaardig eiwit te voorzien. Naar aanleiding van een oproep van de EU heeft Nederland in 2020 de Nationale Eiwitstrategie geschreven. Het doel van de Nationale Eiwitstrategie is om de zelfvoorzieningsgraad van nieuwe en plantaardige eiwitten te vergroten. Met de Nationale Eiwitstrategie wil Nederland de productie van plantaardige eiwitten en de benutting van eiwitten uit reststromen en andere bronnen binnen Nederland en de EU te vergroten.
Om een beeld te geven van de import en export van plantaardige eiwitten in Nederland, wordt soja als voorbeeld genomen. Nederland importeert veel soja. Na China is Nederland de grootste importeur van soja ter wereld. In 2019 werd er 6,6 miljoen ton soja geïmporteerd, voornamelijk uit Noord- en Zuid Amerika. 11% hiervan (ruim 700.000 ton) is voor gebruik in Nederland, voor de productie van voedsel of veevoer. Van de geïmporteerde plantaardige eiwitten is 93% bestemd voor veevoer. Een deel van het vee dat met deze soja gevoerd wordt is weer bestemd voor de export van vlees en zuivel. De onderstaande diagrammen geven een overzicht van deze informatie.
Soja is een voorbeeld. Natuurlijk worden er ook andere producten geïmporteerd en geëxporteerd. Nederland is een land dat veel handelt en het voedselpatroon van de meeste Nederlanders is gebaseerd op import en export. Meer plantaardig eiwit verbouwen en consumeren betekent dat er andere keuzes gemaakt moeten gaan worden door producent en consument.
Een belangrijke vraag die je jezelf kunt stellen om na te denken over het eiwitvraagstuk is:
Hoe ethisch is het om 'goede' grondstoffen aan dieren te geven?
Of ook wel: kun je het voor jezelf verantwoorden om goede grondstoffen aan dieren te geven en deze grondstoffen niet als humane voeding te gebruiken? Dat is de kern van het feed versus food-dilemma.
Efficiënt en effectief
De Nederlandse landbouw wordt geregeld aangeduid als een heel efficiënte vorm van landbouw. Ook de technologen pleiten voor een efficiënte landbouw, zodat je ook land kunt sparen voor natuur en biodiversiteit.
Hoe bereken je de efficiëntie?
De formule van efficiëntie is: gewenst uit / benodigd in *100%. In formulevorm:
Dat geldt voor verbrandingsmotoren, maar ook voor de landbouw. Je berekent met deze formule de omzetting van wat je erin stopt naar wat je eruit haalt. Wat niet benut wordt, is je verlies.
Als voorbeeld nemen we een melkveebedrijf. Een melkveebedrijf wil bijvoorbeeld mest omzetten in een gewas, via de bodem. Of een gewas omzetten in melk of vlees, via het dier. In onderstaande voorbeeld van een stikstofbalans zie je de input, de output en het verlies.

Als je je verliezen verkleint, kun je je efficiëntie verhogen, maar welke efficiëntie bedoel je dan? Is dat de efficiëntie per dier, per bedrijf, per hectare, per eenheid grondstof, per eenheid product?
En is een hoge efficiëntie altijd beter?
- wil je zo efficiënt mogelijk dierlijk eiwit produceren? Dan is intensieve vleeskippenhouderij fantastisch.
- wil je zo efficiënt mogelijk melk produceren? Dan is een hoge productie per koe en per hectare interessant.
Efficiënt of effectief?
Een hoog productief melkveebedrijf is heel effectief in het maken van veel melk, maar is het ook heel efficiënt?
Als een koe 1000 kg melk per jaar produceert, op basis van voedsel dat anders niet gegeten zou worden door dieren of door mensen, zou dat ook efficiënter zijn dan een koe die 12000 kg melk per jaar produceert op basis van voedsel dat ook rechtstreeks door mensen gegeten kan worden?
Ecologen en technologen kijken door een andere bril naar efficiëntie. Ecologen beoordelen efficiëntie van landbouwpraktijken op basis van hun vermogen om natuurlijke hulpbronnen zoals bodem, water en biodiversiteit te behouden en te beschermen.
Technologen kijken naar de efficiëntie van landbouw met een focus op het gebruik van technologieën en innovaties om de productiviteit te verhogen, kosten te verlagen en processen te optimaliseren.
De Nederlandse landbouw is vooral heel effectief, goed in het omzetten van goede grondstoffen in eindproducten, maar je zou kunnen zeggen dat de Afrikaanse landbouw efficiënter is. Zij is beter in het omzetten van grondstoffen die niet of nauwelijks benut kunnen worden door mensen naar hoogwaardige voeding.
Fiber en fuel
Naast gebruik van land voor voedsel voor dieren en voedsel voor mensen, wordt er ook steeds meer land gebruikt voor bouwmaterialen (fiber) en voor brandstof (fuel). Olifantsgras of hennep kunnen bijvoorbeeld worden gebruikt als bouwmaterialen (fiber) en bij fuel kan je denken aan bijvoorbeeld zonneparken of de productie van biobrandstoffen.
Een voordeel van zonneparken en windmolens is dat er op termijn minder fossiele brandstoffen gebruikt hoeven worden. De vraag is daarbij wel: is het verantwoord om hiervoor productieve landbouwgrond te gebruiken? Datzelfde geldt voor de productie van bouwmaterialen. Doen we dat op minder productieve gronden of gebruiken we daar de gronden voor die ook heel geschikt zouden zijn voor voedselproductie? Tegelijkertijd betekent voedsel energie en kost het ook energie om voedsel te maken.
De productiefactor grond is beperkt, dus de vraag is: hoe zetten we die grond in?
