Boer en omgeving: keuzes maken in een veranderende agrarische wereld

Boer en omgeving: keuzes maken in een veranderende agrarische wereld

Inleiding

In de aflevering van College Tour op 6 november 2022 stelde boerenzoon Sam de minister voor Natuur en Stikstof de vraag: "Gaat u binnenkort weg?" Sam liet zien wat veel mensen in de landbouw herkennen: het beleid lijkt vaak oneerlijk, en dat kan je boos en verontwaardigd maken.

Wanneer je erg boos en verontwaardigd bent, kan de stress soms te veel worden. Je kunt dan dingen doen waar je later spijt van hebt. Als woede en verontwaardiging de overhand krijgen, kan het lastig zijn om naar andere standpunten te luisteren. Toch is dialoog belangrijk om samen oplossingen te vinden voor vraagstukken in de landbouw en de omgeving.

In deze module beginnen we met terugkijken: Nederland heeft een sterke agrarische traditie waar we trots op kunnen zijn. Hoe is die ontwikkeling verlopen? En waar komen de problemen die we nu ervaren vandaan? Waarom begrijpen mensen buiten de sector ons soms niet?

Deze lesmodule biedt een handleiding om de Nederlandse landbouw beter te begrijpen. Sommige onderwerpen kunnen uitdagend zijn, terwijl andere juist inspirerend kunnen zijn. Door vanuit verschillende perspectieven naar de landbouw te kijken, worden sommige aspecten wellicht duidelijker.

In het tweede deel onderzoeken we mogelijke oplossingen voor de uitdagingen in de landbouw. Welke keuzes zijn er en waar baseer je jouw persoonlijke keuzes op? Je zult ongetwijfeld je eigen visie en mening ontwikkelen!

Deze module bevat achtergrondinformatie en opdrachten. Je docent zal uitleggen hoe deze informatie aansluit bij je opleiding.

 

Christianne van der Wal en boerenzoon Sam

afbeelding uit CollegeTour 2022
KRO-NCRV College Tour, 6 november ​2022, 24:39

 

 

 

 

 

 

 

 

 

De wortels van de landbouw: een terugblik op onze agrarische geschiedenis

We hopen dat dit gedeelte je zal helpen om beter te begrijpen waarom de situatie in de landbouw is zoals hij nu is. We hopen dat je zult begrijpen waarom de veeteelt in Nederland zo groot kon worden. We zullen kijken naar de verschillende soorten grond, de effecten van de invoering van kunstmest en krachtvoer in de landbouw, en we zullen praten over de uitdagingen waarmee de landbouw te maken heeft. 

Geschiedenis van de landbouw 1920-1980

Aan het begin van de 20e eeuw was Nederland voornamelijk afhankelijk van de landbouw. De variatie in de soorten grond in verschillende delen van Nederland had een grote invloed op de landbouw- en tuinbouwactiviteiten die traditioneel in die gebieden werden uitgevoerd.

Bron: van Andel, S., 2016

Zoals in de figuur hierboven te zien is, is Nederland  grofweg in te delen in 3 gebieden:

- klei (zeeklei en rivierklei)

- zand (zuiden, midden en oosten)

- veen (specifieke gebieden)

Nederland bevindt zich in een delta, waar verschillende rivieren samenkomen en naar de zee stromen. Dit heeft geleid tot de vorming van verschillende soorten grond. Er zijn gebieden met rivier- en zeeklei, moerasgebieden waar veen ontstond, en zandafzettingen. Nederland is uniek vanwege de grote verschillen in grondsoorten op korte afstand van elkaar. Boeren zijn actief in alle regio's, en de grondsoort had aanzienlijke invloed op hun mogelijkheden. Kleigrond is vruchtbaar en zeer geschikt voor akkerbouw, terwijl zandgrond veel armer en droger is. Veenbodems zijn nat en geschikt voor gras, mits goed ontwaterd. Een deel van de veengebieden is afgegraven tot op de zandlaag, zoals in de Veenkoloniën, waar het veen werd verkocht als brandstof in de vorm van turf. De grondsoort had veel invloed op de welvaart van de boer, boeren konden geluk of pech hebben, afhankelijk van de locatie van hun boerderij.

Kleigronden

Kleigronden zijn van nature erg vruchtbaar en werden vooral gebruikt voor akkerbouw, zoals in Groningen, en fruitteelt, bijvoorbeeld in de Betuwe.

Vóór de Tweede Wereldoorlog waren de kleigronden, vooral in Noord-Nederland, in handen van welvarende boeren die bekendstonden als 'herenboeren'. Deze herenboeren waren meestal rijke landeigenaren met grote stukken kleigrond in hun bezit. Ze bewerkten het land niet zelf, maar lieten dat doen door laaggeschoolde landarbeiders en knechten, die weinig betaald kregen. Veel herenboeren beschikten over geavanceerde landbouwmachines voor die tijd.

De herenboeren hadden een dominante rol in de landbouwsector en speelden een belangrijke economische rol in hun regio. Ze verbouwden gewassen zoals tarwe, gerst en suikerbieten op hun vruchtbare kleigronden en hielden vooral melkkoeien. Hun landbouwactiviteiten brachten aanzienlijke opbrengsten met zich mee en zorgden voor een goede levensstandaard voor henzelf en hun gezinnen.

De herenboeren leidden over het algemeen een comfortabel leven en waren actief betrokken bij hun lokale gemeenschappen, zowel op economisch als sociaal vlak. Ze investeerden in de modernisering van hun boerderijen en droegen bij aan de vooruitgang van de landbouwsector in Noord-Nederland.

Veen

In gebieden met veel veen, een grondsoort die ideaal was voor het winnen van turf en landbouw, waren de zogenaamde veenboeren actief. Zowel in hoogveengebieden, zoals in Oost-Nederland, Noord-Brabant en het zuidoosten van Drenthe en Groningen, als in laagveenregio's, zoals Zeeland, Utrecht, Friesland, Groningen, Overijssel, en Noord- en Zuid-Holland, werd veen ontwaterd om turf te produceren. Turf was in die tijd een belangrijke brandstof en werd veel gebruikt voor verwarming en verlichting.

Naast de turfwinning waren veenboeren ook betrokken bij landbouw op de ontwaterde veengronden. Ze verbouwden gewassen zoals aardappelen, graan en haver. De grond was vruchtbaar, maar vereiste intensief onderhoud vanwege het hoge waterpeil. Veel veenboeren hielden ook vee, zoals koeien en schapen, voor vlees en zuivelproducten.

Veenboeren leefden vaak in afgelegen dorpen en boerderijen, ver weg van stedelijke centra. Ze werkten hard om turf af te graven en leidden een eenvoudig leven.

Zand

Arme zandgronden komen voornamelijk voor in de provincies Drenthe, Gelderland, Brabant, en delen van Overijssel en Limburg. In tegenstelling tot vruchtbare kleigronden boden deze arme zandgronden voor de Tweede Wereldoorlog minder gunstige omstandigheden voor landbouw.

Boeren op deze arme zandgronden stonden voor de uitdaging om gewassen te verbouwen met beperkte voedingsstoffen in de bodem. De grond was droger en minder vruchtbaar, waardoor de opbrengsten lager waren dan op de kleigronden. Het was moeilijk om genoeg voedsel te produceren voor henzelf en hun gemeenschappen.

Deze boeren teelden vaak gewassen zoals rogge, haver en boekweit, die beter gedijden op de arme bodem. Ze hielden vaak schapen en geiten, omdat deze dieren beter pasten bij de schrale graslanden. Het was hard werken, waarbij traditionele landbouwmethoden en handarbeid van groot belang waren.

De boeren op de arme zandgronden hadden over het algemeen kleinere boerderijen en minder financiële middelen dan boeren op vruchtbare kleigronden. Ze moesten creatief zijn en zuinig met hun middelen omgaan om te overleven. Vaak maakten ze gebruik van eenvoudige landbouwtechnieken en werkten ze nauw samen met hun families en dorpsgenoten om de uitdagingen van het land aan te pakken.


Na de Tweede Wereldoorlog

Aan het einde van de oorlog was er in Nederland een tekort aan voedsel. Tijdens de hongerwinter van 1944-1945 stierven ongeveer 20.000 mensen (vooral in het westen van het land) als gevolg van honger en kou. Na de bevrijding werd het zorgen voor voldoende voedselproductie van groot belang.

Bron: van Meerendonk, B. / collectie IISG​

Het Marshallplan, dat in 1947 werd opgezet door de Amerikaanse minister van Buitenlandse Zaken met dezelfde naam, heeft Europa geholpen bij de wederopbouw. Dit hulpplan omvatte financiële steun en leveringen van landbouwmachines, wat bijdroeg aan de verbetering van de landbouw.

Een effectievere bewerking van de grond leidde tot een grotere oogst en productiecapaciteit. Door meer mechanisatie en de introductie van tractoren en moderne landbouwmachines kon er op grotere schaal worden gewerkt, wat de productiviteit verhoogde.

Op de foto linkonder zijn oogstwerkzaamheden met een machine te zien, getrokken door een trekker in plaats van een paard. Op de foto rechtsonder is een voederlorry op rails te zien, deze uitvinding werd in 1960 geïntroduceerd als manier om de kippen niet meer met de hand, maar mechanisch te voeren. Hiermee werd de tijd die nodig was om een stal met kippen te voeren tot de helft terug gebracht.

TrekkerStal

Bron: Bruhèze, de la, A.A.A., Lintsen, H.W., Rip, A. Schot, J.W., 2000

Mansholt

Sicco Mansholt, die eerst Minister van Landbouw in Nederland was en later landbouwcommissaris van de Europese Economische Gemeenschap (EEG), de voorloper van de Europese Unie (EU), bracht belangrijke veranderingen teweeg in de landbouwsector na de Tweede Wereldoorlog.

Mansholt moedigde boeren aan om efficiënter te produceren en te investeren in moderne landbouwtechnologieën, zoals mechanisatie en kunstmest. Zijn beleid staat bekend als het "Mansholtplan".

Als onderdeel van zijn inspanningen om de Nederlandse landbouw te moderniseren en efficiënter te maken, bevorderde Mansholt ruilverkaveling. Ruilverkaveling, dat al in beperkte mate werd toegepast vóór de Tweede Wereldoorlog, hield in dat verspreide en onregelmatig gelegen landbouwgronden werden samengevoegd tot grotere, aaneengesloten percelen. Hierdoor konden boeren gemakkelijker moderne landbouwtechnologieën zoals mechanisatie en irrigatie toepassen. De ruilverkaveling had echter aanzienlijke gevolgen voor het landschap, aangezien kenmerkende elementen zoals sloten, greppels, houtwallen, bossages en gewelfde akkers verdwenen.

Een belangrijk onderdeel van het Mansholtplan was het beschermen van Europese boeren tegen concurrentie van goedkopere buitenlandse landbouwproducten. Dit gebeurde door invoerheffingen en beperkingen in te voeren om de Europese markt te af te schermen. Hoewel dit de Europese boeren ten goede kwam door hogere prijzen voor hun producten, leidde het ook tot kritiek vanwege de hogere kosten voor consumenten en de moeilijke toegang voor ontwikkelingslanden tot de Europese markt. Een manier waarop de Europese markt werd beschermd, was door in 1963 een regel in te voeren die graanproducten afschermde van wereldhandel door invoerheffingen op granen van buiten de EU.

                                                                                                                                                                                                  Bron: Bügel, A. 2023
Veranderende inzichten

Bij de grote protesten in Brussel in 1971 eisten boeren betere prijzen voor hun producten en uitten ze hun bezwaren tegen bepaalde aspecten van het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid (GLB) van de EEG, dat eerder was mede-ontworpen door Mansholt.

Mansholt begon in te zien dat zijn eerdere benadering, die gericht was op het verhogen van de productie en het beschermen van de markt, had geleid tot overproductie, milieuproblemen en sociale ongelijkheid in de landbouwsector. Hij ging pleiten voor een meer duurzame en milieuvriendelijke landbouw, met een focus op het behoud van het platteland en de kwaliteit van voedselproductie.

Dit type landbouw, dat gebaseerd is op zowel ecologische inzichten als moderne technologie en dat bredere maatschappelijke doelen dient dan alleen voedselzekerheid, wordt soms aangeduid als "Mansholt 2.0".

Het mestverhaal; geschiedenis van de landbouw 1980 - nu

In de vroege geschiedenis van de landbouw, voordat kunstmest beschikbaar was, was dierlijke mest de belangrijkste bron van voedingsstoffen voor gewassen. Boeren brachten mest op hun land aan om de bodem te verrijken met stikstof, fosfor en kalium, evenals andere nuttige elementen en organisch materiaal. Dit was vooral essentieel op arme zandgronden, waar de natuurlijke bodemvruchtbaarheid beperkt was. De mest verbeterde de bodemstructuur en bevorderde de groei van gewassen.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Bron: Zuijlen, L. van, 2011

Dankzij het Marshallplan, dat vanaf 1947 beschikbaar werd, werden kunstmeststoffen betaalbaar en toegankelijk voor Europese boeren. Dit leidde tot aanzienlijke verbeteringen in de productiviteit van de landbouwsector. Boeren konden nu specifieke voedingsstoffen aan hun gewassen toevoegen, wat resulteerde in hogere opbrengsten en een betere voedselvoorziening. Doordat kunstmest nauwkeuriger kon worden gebruikt, was er minder afhankelijkheid van dierlijke mest. In bovenstaand plaatje is deze kringloop te zien; kunstmest en krachtvoer worden aan de kringloop toegevoegd en melk wordt afgevoerd.

Tegelijkertijd nam de hoeveelheid dierlijke mest toe vanwege de uitbreiding van de veehouderij in Nederland. Het Mansholtplan bevorderde grootschalige productieverhoging, wat soms leidde tot overmatig gebruik van zowel kunstmest als dierlijke mest.

In de jaren '70 en '80 zagen we de opkomst van grote stallen waarin grote aantallen dieren onder gecontroleerde omstandigheden werden gehouden. Dit leidde tot aanzienlijke verbeteringen in de efficiëntie van de veehouderij.

In de loop der tijd was de welvaart in de zandgebieden groter geworden dan in de kleigebieden. In Groningen en de Betuwe stonden aanzienlijke boerenhuizen, maar er was vaak onvoldoende geld voor onderhoud. Ondertussen werden villa's gebouwd in de zandgebieden (vooral door handelaren trouwens ...)​​.

In de foto linksonder is een kippenschuur te zien uit ongeveer 1960. De kippenhouderij wordt steeds verder geïndustrialiseerd. Op de foto rechtsonder is een legbatterij te zien waarbij de kippen gevoerd worden met de 'Big Dutchman'.

Bron: cagnet.be, z.d.                                                                                                                                                                  Bron:  cagnet.be-1, z.d.

Mestoverschot

Door de groei van voornamelijk pluimvee- en varkensbedrijven zonder eigen landbouwgrond ontstonden in Nederland steeds meer situaties waarin er te veel mest werd geproduceerd. Een mestoverschot doet zich voor wanneer een bedrijf meer dierlijke mest produceert dan op zijn eigen grond of in de nabije omgeving verantwoord kan worden gebruikt.

In de loop der jaren werden mestoverschotten een aanzienlijk milieuprobleem vanwege overmatige bemesting, het uitspoelen van voedingsstoffen in het milieu en watervervuiling. Wanneer boeren te veel drijfmest op hun gewassen aanbrengen, kan dit leiden tot het uitspoelen van stikstof en fosfor in het grondwater, wat milieuproblemen veroorzaakt. Vooral bij het telen van maïs op zand- en lössgrond bestaat een aanzienlijk risico op het uitspoelen van vooral stikstof.

In de foto hieronder wordt vaste mest uitgereden op bouwland. Het verbeteren van de bodemgezondheid en de bemesting afstemmen op de behoefte van gewas en bodem zijn belangrijke punten voor toekomstig mestbeleid.

 

 

 

 

 

 

Bron: Buning, 2019

Als stikstof en fosfaat uitspoelen in het water, neemt de concentratie van voedingsstoffen in het water toe. Dit leidt tot de groei van algen en een gebrek aan zuurstof, wat schadelijk is voor vissen en andere organismen. Bovendien veroorzaakt het uitspoelen van meststoffen verstoring van ecosystemen en een afname van biodiversiteit. Biodiversiteit is echter belangrijk voor onze voedselzekerheid.

Bron: h2owaternetwerk.nl, 2020

Wet- en regelgeving
Vanaf de jaren 80 heeft de regering verschillende opeenvolgende en steeds strengere beleidsmaatregelen ingevoerd. Dit omvatte mestquota, regels voor het beheer van mest en de verplichting om vanggewassen te telen na de hoofdgewassen. Deze maatregelen waren bedoeld om zowel de landbouwproductie te ondersteunen als de schadelijke milieueffecten van mestoverschotten te verminderen. Het evenwicht tussen de aanvoer en afvoer van stikstof en fosfaat naar landbouwgronden is inmiddels verbeterd, maar op veel plaatsen in Nederland worden nog steeds niet alle doelstellingen voor nitraat- en stikstofniveaus in grond- en oppervlaktewater gehaald.

Onderstaande figuren geven weer waar de stikstof en fosfaataanvoer op landbouwgrond vanaan komt. Er is duidelijk een afname te zien van kunstmest en dierlijke mest sinds de jaren '90.

 

Het groene front

De overheidsmaatregelen werden niet door iedereen positief ontvangen. Boeren waren het er vaak niet mee eens dat er zoveel regels en beperkingen werden opgelegd aan hun agrarische activiteiten. Ze protesteerden tegen de mestwetgeving en eisten meer flexibiliteit in hoe ze hun bedrijf runden. De belangen waren groot. In het zogenoemde 'Groene Front' werkten ambtenaren van het Ministerie van Landbouw samen met leden van de Tweede Kamer die uit de agrarische sector afkomstig waren, evenals vertegenwoordigers van boerenorganisaties. Het Groene Front bestond niet daadwerkelijk, maar gaf de invloed aan die de landbouw had op het beleid.

Hieronder staan de logo's van organisaties die de belangen voor de landbouw verdedigden, achtereenvolgens de belangenbehartiger LTO Nederland, de productschappen (voormalige organisaties van bedrijven die hetzelfde product produceren, bijv. zuivel) en de politieke partij het CDA.

 

Bron: Foodlog, 2012; LTO Nederland, 2023, CDA, 2023

De protesten van het Groene Front laten zien dat het vinden van de juiste balans tussen het aanpakken van milieuproblemen en het behartigen van de belangen van de landbouwsector een complexe kwestie is. Dit conflict tussen landbouwbelangen en natuur en milieu is tot op de dag van vandaag nog steeds aanwezig en leidt tot voortdurende debatten en aanpassingen in het mestbeleid in Nederland.

In latere jaren werden er toch weer aanvullende maatregelen ingevoerd om mestproblemen aan te pakken. Dit omvatte onder andere regels voor het tijdstip waarop mest mag worden uitgereden om uitspoeling te voorkomen, evenals het bevorderen van precisiebemestingstechnieken. Deze maatregelen zijn blijven evolueren in een voortdurende poging om een evenwicht te vinden tussen landbouwproductie en milieubescherming. Ze laten de voortdurende inspanningen zien om de problemen rondom mest op te lossen.


Mest: van waardevol tot afvalproduct tot ...

Vóór de Tweede Wereldoorlog werd mest gezien als een essentiële bron van voedingsstoffen voor gewassen. Het speelde een cruciale rol bij het behouden van de bodemvruchtbaarheid. Maar in de loop der tijd is de manier waarop er naar mest gekeken wordt geleidelijk veranderd. Tegenwoordig wordt mest steeds vaker beschouwd als een afvalproduct in plaats van een waardevolle hulpbron.

In recente decennia groeit echter het besef van de waarde van mest als hernieuwbare hulpbron en het belang van duurzame mestbeheerpraktijken. Boeren en beleidsmakers zoeken nu naar manieren om mest efficiënter te benutten. Dit omvat bijvoorbeeld het omzetten van mest in biogas of het gebruik van mest als bodemverbeteraar. Deze benadering heeft tot doel om de waarde van mest in de moderne landbouw te herstellen en een evenwicht te vinden tussen landbouwproductie en natuur- en milieubescherming.


Is er nog toekomst voor varkens en kippen?
Jazeker, maar de stikstofcrisis heeft wél gevolgen​.

De intensieve veehouderij heeft over het algemeen een lage milieu-impact per dier of per kilogram product, dankzij geavanceerde technologieën en beheersmaatregelen die zorgen voor efficiënt gebruik van voer, water en andere hulpbronnen. Bovendien heeft deze sector een goede concurrentiepositie. Echter, problemen kunnen ontstaan door omwonenden en gevoelige natuur in de buurt. De uitdaging is om duurzaamheidsprincipes verder te integreren in de intensieve veehouderij om negatieve milieueffecten te minimaliseren. De les die we uit het verleden kunnen trekken, is dat het belangrijk is om een balans te vinden en niet vast te houden aan slechts één benadering. Een voorbeeld is te zien in onderstaande foto's, links een zeug in een kraamstal en rechts biologische legkippen.

​Bron: Avrotros, 2019 en Salland Boert en Eet Bewust, z.d.

De volgende leesboeken geven vanuit persoonlijke verhalen inzicht in de geschiedenis van de landbouw en het platteland. Aan te raden om eens te lezen!

 

 

 

GATT en het gat van Rotterdam

Het General Agreement on Tariffs and Trade (GATT), dat in 1947 werd ondertekend, was een internationaal verdrag dat tot doel had de handel tussen landen te bevorderen door het afschaffen van douanerechten en andere belemmeringen voor de handel. Dit verdrag had verschillende bepalingen, waaronder het principe van non-discriminatie. Dit betekende dat landen geen onderscheid mochten maken tussen binnenlandse en buitenlandse producten en dat buitenlandse producten op dezelfde manier behandeld moesten worden als binnenlandse producten.

Dit verdrag botste met de bescherming van de Europese graanmarkt. De World Trade Organization (WTO) streefde naar meer open handel en ging in gesprek met Mansholt over de bescherming van de graanmarkt. Het resulterende akkoord stond toe dat er nog steeds bescherming was voor granen, op voorwaarde dat er geen invoerheffing op graanvervangers zou worden geheven. Mansholt betoogde dat dit geen probleem zou zijn, aangezien er relatief weinig graanvervangende producten in Europa werden geteeld.


Rotterdam

Met zijn strategische ligging en moderne infrastructuur groeide Rotterdam snel uit tot een belangrijk centrum voor wereldwijde handel na de ondertekening van de GATT. Rotterdam fungeerde als een doorvoerhaven voor goederen die bestemd waren voor andere Europese landen. Dankzij de lagere tarieven en verminderde handelsbelemmeringen onder de GATT stroomden grote hoeveelheden goederen de haven binnen, om vervolgens over het hele continent te worden verspreid. Dit staat bekend als 'het gat van Rotterdam'.

Op de foto linksonder zie je cassave, een van oorsprong Zuid-Amerikaanse savanneplant waarvan de wortels eetbaar zijn. Dit kan worden vergeleken met de aardappel in Nederland. Op de foto rechtsonder zie je brok waarin de voedingsstoffen zijn verwerkt die via de haven van Rotterdam Nederland binnenkomen.

 

 

 

 

 

 

Bron: Wateren, 2012                                                                                                                                                                                                                   Bron: Beekman, 2010


Deze ontwikkelingen waren een geweldige kans voor de voerindustrie. In plaats van duur graan, dat veel energie bevat, konden zij nu andere grondstoffen kopen, zoals tapioca, soja, palmschilfers enzovoort. Hierdoor daalden de kosten van veevoer en werden boeren minder afhankelijk van de directe opbrengst van hun land. Ze konden meer varkens, kippen en melkvee houden. Dit leidde tot een hogere opbrengst van het land, maar ook tot meer mestproductie.

Op de foto linksonder zie je een kippenstal uit ongeveer 1970, aan het eind van de jaren 80 werd dit bekend als scharrelkippenhouderij. De foto rechtsonder laat een groot boerengezin uit Brabant zien, de foto is genomen in 1950, grote gezinnen hadden veel monden te voeden, wat zorgde voor armoede.

Bron: Pluimveehouderij/Misset, 2020                                                                                     Bron: Stuifbergen, 1950


Op de kleigronden en in veengebieden was er niet veel interesse om varkens en kippen te gaan houden: de mensen daar vonden deze dieren stinken en het ging goed genoeg zoals het ging. Maar in de zandgebieden zagen boerenbedrijven de kans om zich verder te ontwikkelen. De lokale voerfabrikant, de bank en de handel in varkens en eieren hadden snel een plan klaar. In die tijd waren er grote gezinnen met beperkte toekomstperspectieven. Veel jongeren kregen nu de kans om boer te worden. Ook gemeenten werkten mee, omdat ze blij waren met de economische activiteit en daarom gemakkelijk vergunningen verleenden.

Het aantal stallen groeide snel, mede doordat soms de bouw van een huis was toegestaan als je een stal met vee had. Vanwege de grote vraag naar vlees en eieren in Europa kregen boeren goede prijzen. De economie in de zandgebieden raakte steeds sterker verbonden met de markt voor varkens en pluimvee.

De foto hieronder laat de diversiteit aan eieren zien die in Nederland geproduceerd worden. 
eieren

Bron: ​24kitchen, z.d. 

Alle elementen voor de snelle groei van de landbouw waren beschikbaar: geschikte locaties, arbeidskrachten, logistiek, ondernemerschap, markten en financiële middelen. De onderlinge samenwerking maakte het tot een sterk geheel van schakels.

Het gevolg was echter dat het groeiproces zijn eigen dynamiek kreeg: 'meer' en 'groter' waren nodig om het systeem draaiende te houden. Alles werkte samen om verdere groei te bevorderen, en alles wat de groei mogelijk maakte, werd als positief beschouwd. Hierdoor bestond het risico dat men de effecten van die groei uit het oog verloor.

(Wereldwijde) bijdrage van de Nederlandse landbouw

Nederland is wereldwijd bekend als een belangrijk land voor voedselproductie en -export. Dit komt door een lange geschiedenis van innovatie, efficiënt werken en een gunstig klimaat voor de landbouwsector.
De voedselproductie wordt gemeten aan de hand van verschillende onderdelen, waaronder de hoeveelheid geproduceerd voedsel, de economische waarde van de exprot en de productiviteit van de landbouw per hectare.

Een behoorlijk deel van wat in Nederland wordt geproduceerd, gaat de grens over. Dit is geen verrassing, omdat Nederland relatief klein is in omvang, maar een goed ontwikkelde agrarische sector heeft. Het land exporteert niet alleen landbouwproducten zoals groenten, fruit, zuivelproducten en vlees, maar ook  producten zoals bloemen en planten. Deze export vindt plaats naar verschillende bestemmingen over de hele wereld, waaronder buurlanden in Europa, maar ook verder weg gelegen landen in Azië, Afrika en Amerika.

Naast de hoeveelheid voedsel die het exporteert, heeft Nederland ook veel kennis over de verwerking en handel van agrarische producten. Deze kennis wordt wereldwijd gedeeld. Nederland is ook de plek waar veel bedrijven te vinden zijn waarin voedsel verwerkt wordt en voedsel opgeslagen wordt. Ook zijn er veel logistieke bedrijven die zorgen voor het (internationale) transport van voedsel. Deze bedrijven spelen een belangrijke rol in de voedselketen.

 

Opdracht:

Hieronder vind je een aantal vragen over hoe de landbouwsector in Nederland zich heeft ontwikkeld in de afgelopen jaren. Daaronder vind je grafieken die je kunt gebruiken om de vragen te beantwoorden. Denk ook aan de informatie die je hebt gelezen over de geschiedenis van Nederlandse landbouw. Vertel wat je weet, en scheid feiten van meningen.

Je docent geeft aan om welke vragen het voor jou gaat.

  1. Hoe zit de agrarische handelsbalans (het verschil tussen export en import) van Nederland eruit ten opzichte van 3 door jou gekozen andere landen? Geef een aantal voorbeelden van producten welke Nederland doorvoert; eerst importeert, eventueel verwerkt en dan weer exporteert.

  2. Naar welke 3 landen exporteert Nederland de meeste van haar landbouwproducten en welke andere producten of productcategoriën worden daarnaast veel door Nederland geëxporteerd?

  3. Wat zijn de belangrijkste trends in de ontwikkeling van grondgebruik voor de landbouw (cultuurgrond) in Nederland in de afgelopen vijftig jaar, en hoe hebben deze trends de landbouwsector beïnvloed?

  4. Hoe is de omvang van de verschillende veestapels in Nederland veranderd?
    Welke factoren hebben hiertoe geleid?

  5. Welke gevolgen hebben de veranderingen in de omvang van de veestapels gehad voor de mestproductie en fosfaatuitscheiding in de landbouw?

  6. Hoe zijn de opbrengsten van belangrijke akkerbouwgewassen, zoals tarwe, aardappelen en suikerbieten, ontwikkeld sinds 1950? Zijn er specifieke decennia waarin de opbrengsten aanzienlijk zijn gestegen of gedaald? Hoe verklaar je de verschillen?

  7. Welke verbanden zijn er tussen het aantal landbouwbedrijven, de beschikbare grond, en het arbeidsvolume (hoeveelheid arbeid) in de Nederlandse landbouwsector? Zijn er trends die hierbij opvallen?

  8. Wat zijn de belangrijkste factoren die de inkomens van land- en tuinbouwers in Nederland beïnvloeden, en hoe verschilt dit inkomen tussen verschillende sectoren binnen de landbouw?

  9. Wat zijn de belangrijkste oorzaken van langlopende schulden in de Nederlandse land- en tuinbouwsector, en welke maatregelen worden genomen om deze schulden te beheren?
    Kijk óf naar de land- en tuinbouwsector in het algemeen óf naar een van de sectoren daarbinnen waarin jij geïnteresseerd bent.

  10. Wat is de trend in het aantal landbouwbedrijven in Nederland? Hoe verhoudt dit zich tot veranderingen in de beschikbare grond en het arbeidsvolume?

  11. Hoe is het inkomen van land- en tuinbouwers in Nederland verschoven van 1950 tot 2023? Zijn er opvallende verschillen tussen de jaren of decennia? Hoe verschilt dit inkomen van het gemiddelde inkomen in Nederland per arbeidsjaar?

  12. Hoe heeft het aandeel van de landbouwsector in de totale Nederlandse export zich ontwikkeld in de afgelopen zeventig jaar? Zijn er bepaalde decennia waarin dit aandeel aanzienlijk is veranderd? Wat kan daar een verklaring voor zijn?

  13. Noem enkele mogelijke toekomstige ontwikkelingen en uitdagingen voor de Nederlandse landbouwsector, op basis van de beschikbare cijfers en trends in de sector.

  14. Welke vraag of vragen roepen de cijfers en ontwikkelingen bij jou persoonlijk op? Noteer je vraag of vragen en bespreek de (mogelijke) antwoorden met 2 klasgenoten.

grafiek Comtrade

Figuur 1. Cijfers wereldwijde agrarische export, import en het verschil tussen die twee, de balans.
Bron:
https://www.foodlog.nl/artikel/nederland-wel-2e-landbouwexporteur-ter-wereld/

Figuur 2. Export landbouwgoederen Nederland
Bron:
https://nos.nl/artikel/2318946-exportrecord-voor-nederlandse-landbouw-vooral-veel-bloemen-en-vlees


Figuur 3. Verdiensten aan de export van Nederlandse makelij.
Bron:
https://www.agroberichtenbuitenland.nl/actueel/nieuws/2019/11/06/export

Aantal land- en tuinbouwbedrijven naar oppervlakte cultuurgrond, 2000-2019

Figuur 4.Aantal land- en tuinbouwbedrijven naar oppervlakte cultuurgrond
Bron: https://www.clo.nl/indicatoren/nl212210-bedrijfsgrootte-en-economische-omvang-landbouwbedrijven-

Figuur 5. Ontwikkeling veestapel op landbouwbedrijven - 1950 - 2015.
Bron:
https://www.cbs.nl/nl-nl/nieuws/2017/05/nederlandse-landbouwproductie-1950-2015

 

Figuur 6. Ontwikkeling veestapel op landbouwbedrijven - uitgebreid 1980 - 2015.
Bron:
https://www.clo.nl/indicatoren/nl2124-ontwikkeling-veestapel-op-landbouwbedrijven-

Figuur 7: Ontwikkeling mestprductie en fosfaatuitscheiding 1950-2016
Bron:
https://www.cbs.nl/nl-nl/nieuws/2017/05/nederlandse-landbouwproductie-1950-2015

Figuur 8: Ontwikkeling opbrengst akkerbouwgewassen 1951-2015
Bron: https://www.cbs.nl/-/media/_pdf/2016/43/oogstraming-akkerbouw.pdf

Figuur 9: Ontwikkeling opbrengst glasgroenten 1951-2015
Bron:
https://www.cbs.nl/nl-nl/nieuws/2017/05/nederlandse-landbouwproductie-1950-2015

 

 

Figuur 10. Ontwikkelingen in Land- en Tuinbouw m.b.t. productievolume en arbeidsvolume.
Bron: Wageningen Economic Research & CBS, 2018: Actuele ontwikkeling resultaten en inkomens in land- en tuinbouw 2018.

Figuur 11. Ontwikkelingen inkomens in land- en tuinbouw 1995 - 2016
Bron:
https://floranews.com/nieuws/10596/Inkomen_land-_en_tuinbouw_stijgt_met_bijna_8.html

Figuur 12. Langlopende schulden in land- en tuinbouw 2001-2014
Bron:
https://agrimatie.nl/PublicatiePage.aspx?subpubID=2525&themaID=2265&sectorID=3534

 

Figuur 13. Langlopende schulden melkveebedrijven 2001-2021
Bron:
https://agrimatie.nl/publicatiePage.aspx?subpubID=2525&sectorID=2245&themaID=2265&indicatorID=2009

Figuur 14. Ontwikkeling landbouwexport, aandeel landbouw in totale exportwaarde 2000-2016

Bron: https://www.cbs.nl/nl-nl/nieuws/2017/03/export-landbouw-stijgt-met-ruim-4-procent

Invloeden die effect hebben op de landbouw

Is er iets aan de hand in de landbouw?

Ja, er is iets aan de hand in de landbouw. We zijn ontzettend goed in het produceren van voedsel