Het feed versus food-dilemma, of ook wel: het eiwitvraagstuk, stelt ons de vraag op welke manier we (landbouw)grond zouden moeten gebruiken om de wereldbevolking te voeden.
Mensen hebben een divers eetpatroon. Als mens kunnen we onder meer granen en peulvruchten verteren en de eiwitten hierin voor onszelf omzetten in bruikbare nutriënten. Tegelijkertijd wordt een deel van de wereldwijde graanproductie als veevoer gebruikt. Ook peulvruchten worden gevoerd aan dieren, omdat dat resulteert in een verhoogde productie van zuivel, eieren en vlees. De granen en peulvruchten die aan dieren worden gevoerd, zouden mensen ook zelf kunnen eten. Wanneer mensen plantaardige eiwitten uit granen en peulvruchten consumeren, kunnen ze rechtstreeks profiteren van de voedingsstoffen die deze gewassen bieden. Wanneer deze gewassen eerst aan dieren worden gevoerd en vervolgens worden omgezet in dierlijke producten, gaat een deel van de energie en voedingswaarde verloren in het omzettingsproces.
Daar komt dan ook het food (menselijke consumptie) versus feed (dierlijke consumptie)-dilemma vandaan. We gebruiken een deel van ons graan en onze peulvruchten als feed voor de dieren, ondanks het feit dat een heel aantal mensen in de wereld honger lijden en ondervoed zijn.
Professor Imke de Boer geeft in haar college over landgebruik een heldere uitleg over de efficiëntie van de inzet van dieren om voedsel te maken.
Eiwitten
Eiwitten zijn essentiële bestanddelen van de menselijke voeding. Eiwitten zijn beschikbaar in plantaardige en in dierlijke vorm.
De grafiek die professor de Boer gebruikt geeft weer hoeveel gram dierlijk eiwit er per persoon per dag gegeten zou kunnen worden om optimaal gebruik te maken van het land dat beschikbaar is in de wereld. Een volledig op planten gebaseerd dieet zou als gevolg hebben dat een deel van de beschikbare grond niet gebruikt wordt. Denk bijvoorbeeld aan veengebieden, waar alleen gras groeit of struikgewas dat mensen niet kunnen eten. Ook zijn er reststromen die dieren kunnen benutten, maar mensen niet. Gras, struikgewas en reststromen kunnen wél door dieren gegeten worden. Zij zetten de eiwitten daaruit om in eiwitten die mensen tot zich kunnen nemen in de vorm van dierlijke producten.
Eiwitconsumptie
Tegelijkertijd is 9-23 gram dierlijk eiwit per dag niet veel. In welvarende westerse landen bestaat een overconsumptie van dierlijke eiwitten. In Nederland is de gemiddelde dagelijkse consumptie van eiwit 109 gram, waarvan ongeveer 60 procent dierlijk eiwit. Dat is omgerekend ongeveer 65 gram per dag. De aarde heeft 20 gram dierlijk eiwit per persoon per dag beschikbaar.
In onderstaand schema zie je van een aantal producten hoeveel eiwit er in het product zit.
Omschrijving product | Hoeveelheid eiwit |
Ei, 65 gram | 10 gram |
Vlees, 100 gram | 25 gram |
Melk, 150 ml | 5 gram |
Bonen, 100 gram | 20 gram |
Noten, 100 gram | 20 gram |
Graan, 100 gram | 6 gram |
De aanbevolen hoeveelheid eiwit per dag voor gezonde volwassen is 0,83 gram eiwit per kilogram lichaamsgewicht. Voor vegetariërs en veganisten ligt de aanbevolen eiwit respectievelijk 20 en 30 procent hoger. Dit heeft ermee te maken dat plantaardig eiwit is opgebouwd uit andere aminozuren dan de eiwitten in dierlijke producten. In plantaardige eiwitten zitten soms minder essentiële aminozuren of hebben de aminozuren niet de optimale verhouding. Daarnaast is eiwit uit sommige plantaardige producten soms moeilijker te verteren.
Dieren hebben dus een rol in een duurzaam dieet. In onderstaande figuur is dit weergegeven.
Tegelijkertijd heeft de vervanging van een deel van het dierlijk eiwit in ons voedselpatroon door plantaardig eiwit nutritionele (bijv. andere hoeveelheden verzadigde vetten, cholesterol en calorieën) en ecologische voordelen (bijv. minder broeikasgasemmissies).
Nationale Eiwitstrategie
De Europese Unie wil minder afhankelijk worden van de import van eiwitrijke gewassen van buiten Europa om in de behoefte aan plantaardig eiwit te voorzien. Naar aanleiding van een oproep van de EU heeft Nederland in 2020 de Nationale Eiwitstrategie geschreven. Het doel van de Nationale Eiwitstrategie is om de zelfvoorzieningsgraad van nieuwe en plantaardige eiwitten te vergroten. Met de Nationale Eiwitstrategie wil Nederland de productie van plantaardige eiwitten en de benutting van eiwitten uit reststromen en andere bronnen binnen Nederland en de EU te vergroten.
Om een beeld te geven van de import en export van plantaardige eiwitten in Nederland, wordt soja als voorbeeld genomen. Nederland importeert veel soja. Na China is Nederland de grootste importeur van soja ter wereld. In 2019 werd er 6,6 miljoen ton soja geïmporteerd, voornamelijk uit Noord- en Zuid Amerika. 11% hiervan (ruim 700.000 ton) is voor gebruik in Nederland, voor de productie van voedsel of veevoer. Van de geïmporteerde plantaardige eiwitten is 93% bestemd voor veevoer. Een deel van het vee dat met deze soja gevoerd wordt is weer bestemd voor de export van vlees en zuivel. De onderstaande diagrammen geven een overzicht van deze informatie.
Soja is een voorbeeld. Natuurlijk worden er ook andere producten geïmporteerd en geëxporteerd. Nederland is een land dat veel handelt en het voedselpatroon van de meeste Nederlanders is gebaseerd op import en export. Meer plantaardig eiwit verbouwen en consumeren betekent dat er andere keuzes gemaakt moeten gaan worden door producent en consument.
Een belangrijke vraag die je jezelf kunt stellen om na te denken over het eiwitvraagstuk is:
Hoe ethisch is het om 'goede' grondstoffen aan dieren te geven?
Of ook wel: kun je het voor jezelf verantwoorden om goede grondstoffen aan dieren te geven en deze grondstoffen niet als humane voeding te gebruiken? Dat is de kern van het feed versus food-dilemma.
Efficiënt en effectief
De Nederlandse landbouw wordt geregeld aangeduid als een heel efficiënte vorm van landbouw. Ook de technologen pleiten voor een efficiënte landbouw, zodat je ook land kunt sparen voor natuur en biodiversiteit.
Hoe bereken je de efficiëntie?
De formule van efficiëntie is: gewenst uit / benodigd in *100%. In formulevorm:
Dat geldt voor verbrandingsmotoren, maar ook voor de landbouw. Je berekent met deze formule de omzetting van wat je erin stopt naar wat je eruit haalt. Wat niet benut wordt, is je verlies.
Als voorbeeld nemen we een melkveebedrijf. Een melkveebedrijf wil bijvoorbeeld mest omzetten in een gewas, via de bodem. Of een gewas omzetten in melk of vlees, via het dier. In onderstaande voorbeeld van een stikstofbalans zie je de input, de output en het verlies.
Als je je verliezen verkleint, kun je je efficiëntie verhogen, maar welke efficiëntie bedoel je dan? Is dat de efficiëntie per dier, per bedrijf, per hectare, per eenheid grondstof, per eenheid product?
En is een hoge efficiëntie altijd beter?
Efficiënt of effectief?
Een hoog productief melkveebedrijf is heel effectief in het maken van veel melk, maar is het ook heel efficiënt?
Als een koe 1000 kg melk per jaar produceert, op basis van voedsel dat anders niet gegeten zou worden door dieren of door mensen, zou dat ook efficiënter zijn dan een koe die 12000 kg melk per jaar produceert op basis van voedsel dat ook rechtstreeks door mensen gegeten kan worden?
Ecologen en technologen kijken door een andere bril naar efficiëntie. Ecologen beoordelen efficiëntie van landbouwpraktijken op basis van hun vermogen om natuurlijke hulpbronnen zoals bodem, water en biodiversiteit te behouden en te beschermen.
Technologen kijken naar de efficiëntie van landbouw met een focus op het gebruik van technologieën en innovaties om de productiviteit te verhogen, kosten te verlagen en processen te optimaliseren.
De Nederlandse landbouw is vooral heel effectief, goed in het omzetten van goede grondstoffen in eindproducten, maar je zou kunnen zeggen dat de Afrikaanse landbouw efficiënter is. Zij is beter in het omzetten van grondstoffen die niet of nauwelijks benut kunnen worden door mensen naar hoogwaardige voeding.
Fiber en fuel
Naast gebruik van land voor voedsel voor dieren en voedsel voor mensen, wordt er ook steeds meer land gebruikt voor bouwmaterialen (fiber) en voor brandstof (fuel). Olifantsgras of hennep kunnen bijvoorbeeld worden gebruikt als bouwmaterialen (fiber) en bij fuel kan je denken aan bijvoorbeeld zonneparken of de productie van biobrandstoffen.
Een voordeel van zonneparken en windmolens is dat er op termijn minder fossiele brandstoffen gebruikt hoeven worden. De vraag is daarbij wel: is het verantwoord om hiervoor productieve landbouwgrond te gebruiken? Datzelfde geldt voor de productie van bouwmaterialen. Doen we dat op minder productieve gronden of gebruiken we daar de gronden voor die ook heel geschikt zouden zijn voor voedselproductie? Tegelijkertijd betekent voedsel energie en kost het ook energie om voedsel te maken.
De productiefactor grond is beperkt, dus de vraag is: hoe zetten we die grond in?
Bron: Centrum voor Leiderschapsontwikkeling, 2014