Welkom
Welkom bij de praktijklessen verpleegkundige niveau 4.
Als voorbereiding en naslag werk de bijgaande lessen in de wikiwijs.
Homeostase
Homeostase
Het inwendig milieu van de mens is constant. Denk bijvoorbeeld aan je lichaams temperatuur. In de regel is deze altijd ongeveer 37 graden. Maar niet alleen de lichaamstemperatuur is iets wat door het lichaam constant wordt gehouden. Ook de koolstofdioxide concentratie, de bloeddruk en de hoeveelheid glucose in het bloed wordt door vele regelmachanismen in het lichaam constant gehouden. Het constant houden van het inwendig milieu door vele regelmechanismen noemen we homeostase.

Bron afbeelding: Homeostase (biologielessen.nl)
In de bovenstaande afbeelding zie je een centrale cirkel met (spier)cellen. Deze rode cirkel stelt het inwendig milieu van het lichaam voor. Bloedplasma, weefselvloeistof en lymfevloeistof behoren tot het inwendig milieu. Het inwendig milieu wordt constant gehouden. Het constant houden van het inwendig milieu noemen we homeostase. Om het inwendigmilieu constant te houden maakt het lichaam gebruik van vele ingewikkelde regelmechanismen waar veel organen bij betrokken zijn. Een deel van de organen en orgaanstelsels die betrokken zijn bij het constant houden van het inwendig milieu zie je in deze afbeelding afgebeeld. Ook laat de afbeelding zien welk orgaan of orgaanstelsel verantwoordelijk is voor welk homeostatisch proces.

Om het inwendig milieu constant te houden heeft het lichaam een aantal hulpmiddelen tot zijn beschikking. Deze hulpmiddelen zijn: zintuigcellen of receptoren, zenuwcellen en een regelcentrum waar alle gemeten waarden binnenkomen en worden vergeleken met "de norm". Als actiemiddel heeft het regelcentrum spieren of klieren tot zijn beschikking om afwijkingen in de norm weer te herstellen.
Opdracht
Maak nu eerst in groepjes een mindmap over het begrip Homeostase.
Wat weet je al.
Formuleer dan samen leervragen.
De leervragen ga je aan het einde van de lessen in deze wikiwijs proberen te beantwoorden.
De uitwerking van de mindmap en de leervragen maken deel uit van jouw portfolio onderdeel verpleegtechnische vaardigheden.2
Kennisbank
De volgende kennisbank items geven uitleg over de werking van een aantal processen rondom om de homeastase.
Zintuigen - Lesmateriaal - Wikiwijs
Spieren in beweging - Lesmateriaal - Wikiwijs
Het zenuwstelsel - Lesmateriaal - Wikiwijs
Het zenuwstelsel - Lesmateriaal - Wikiwijs
Hormonale regeling - Lesmateriaal - Wikiwijs
Regeling algemeen - Lesmateriaal - Wikiwijs
Regeling algemeen - Lesmateriaal - Wikiwijs
Hormonale regeling - Lesmateriaal - Wikiwijs
Hormonen en homeostase - Lesmateriaal - Wikiwijs
infuus
Doelen:
Begrijpt welke processen in het lichaam spelen om de homeostase te bewaken.
Bergijpt welke infuusvloeistoffen invloed hebben op de homeostase.
Begrijpt welke infuusvloeistof altijd toegediend kan worden.
Osmose
(bron Osmose (biologielessen.nl)
Osmose
Diffusie is het stromen van opgeloste stoffen van een gebied van een hoge concentratie opgeloste stoffen naar een gebied met een lage concentratie opgeloste stoffen. Osmose is diffusie van water (door een semi-permeabel membraan). Bij osmose stroomt het water van een gebied met een lage concentratie opgeloste stoffen naar een gebied met een hoge concentratie opgeloste stoffen. Door deze waterverplaatsing wordt de oplossing die water verliest geconcentreerder, dus stijgt de osmotische waarde en wordt de oplossing die water ontvangt verdunt en daalt de osmotische waarde. Door deze waterverplaatsing proberen beide oplossingen een evenwichtige stoffenconcentratie te verkrijgen.

Je kunt de waterverplaatsing vanuit twee perspectieven beredeneren. Vanuit de hoeveelheid opgeloste stoffen in de oplossing of vanuit de hoeveelheid vrije watermoleculen in de oplossing. Opgeloste stoffen hebben een lading. Watermoleculen binden aan de ladingen van een opgeloste stof. In een oplossing met veel opgeloste stoffen zijn dus veel watermoleculen gebonden aan deze opgeloste stoffen. In een oplossing met weinig opgeloste stoffen zijn dus relatief weinig watermoleculen gebonden aan de opgeloste stoffen. Oplossingen met veel opgeloste stoffen hebben dus relatief weinig vrije watermoleculen in relatie tot een oplossing met weinig opgeloste stoffen. Het water stroomt van een gebied met veel vrije watermoleculen naar een gebied met weinig vrije watermoleculen. Water stroomt van een hypotone oplossing naar een hypertone oplossing.

Hypotoon, hypertoon, isotoon.
De osmotische waarde van een cel moet je zien in relatie tot de omgeving van deze cel. Cellen kunnen zich bevinden in een omgeving met een lagere osmotische waarde. De cel is dan hypertonisch ten opzichte van zijn milieu. De cel zal dan water uit het milieu opnemen . Cellen kunnen zich ook bevinden in een milieu met een hogere osmotische waarde. De cel is dan hypotonisch ten opzichte van het milieu. Of het milieu is dan hypertonisch ten opzichte van de cel. In dat geval zal de cel per tijdseenheid meer water afgeven aan het milieu dan dat het opneemt. De concentratie opgeloste stoffen in de cel zal door deze waterafgifte stijgen. De osmotische waarde van de cel zal stijgen. Doordat het milieu water ontvangt van de cel zal in theorie de osmotische waarde van het milieu dalen. Als cel en milieu dezelfde concentratie opgeloste stoffen bevatten zijn cel en milieu isotoon ten opzichte van elkaar. Per tijdseenheid van de cel net zoveel water opnemen als afstaan. We zeggen dan dat er geen netto waterveplaatsing zal plaatsvinden.
De cel heeft een aantal manieren om stoffen door de membraan heen te transporteren. In onderstaande illustraties kan je zien hoe deze vormen van transport werken. Als stoffen stromen van een gebied van een hoge concentratie naar een gebied met een lage concentratie van deze stoffen dan zeggen we: de stof stroomt met het concentratieverval mee. Deze vorm van transport kost nooit energie. Maar het kan ook voorkomen dat een stof van een gebied met een lage concentratie van die stof wil naar een gebied met een hogere concentratie. De stof stroomt dan tegen het concentratieverval in. Voor deze stoffenstroom moet de cel betalen. Het kost de cel energie in de vorm van ATP. Voor meer relevante informatie: bekijk bioplek.org
Infusievloeistoffen
De infusievloeistoffen kunnen op verschillende manieren ingedeeld worden. Enerzijds op het vlak van hun osmolariteit (isotoon, hypertoon) en anderzijds op basis van hun bestanddelen (eiwitten, suikers…).
3.3.1Isotone en hypertone infuusvloeistoffen.
Afhankelijk van de toestand waarin een patiënt zich bevindt, kan de arts een intraveneuze infuusvloeistof voorschrijven met een isotone of hypertone osmolariteit. De hypertone vloeistoffen worden best via een centraal veneuze katheter (CVK) toegediend aangezien ze prikkelend zijn voor de aderwand.
De osmolariteit van een vloeistof wordt bepaald door de verhouding van alle aanwezige osmotisch werkzame stoffen in de oplossing. Het is dus de concentratie van een stof (bv. een elektrolyt of een molecule) ten opzichte van één liter oplossing. Osmolariteit wordt uitgedrukt in millimol per liter (mmol/L) of in milli-equivalent per liter (mEq/L).
3.3.1.1Isotone infuusvloeistof
Een isotone infuusvloeistof (+/- 300 mmol/l) heeft ongeveer dezelfde osmolariteit als het plasma (280–295 mmol/l) van het bloed.
Indicaties
Specifieke verpleegkundige aandachtspunten
-
Observeer de patiënt op overvulling, zeker bij patiënt met hypertensie of dreigend hartfalen.
-
Isotone vloeistoffen worden zelden therapeutisch gebruikt met uitzondering van de vochthuishouding.
Voorbeelden: Glucose 5%, Natriumchloride 0,9% (= fysiologische oplossing), Ringer oplossing, Plasmalyte.
3.3.1.2Hypertone infusievloeistof
Een hypertone vloeistof (> 310 mmol/l) heeft een osmolariteit die hoger ligt dan het plasma. Wanneer een patiënt een hypertone vloeistof toegediend krijgt, zal vocht uit het interstitiële en intracellulaire compartiment naar het vasculaire compartiment stromen (osmose). Cellen dehydrateren, terwijl het vocht stijgt in het bloedvatenstelsel.
Indicaties
-
Bron van calorieën.
-
Postoperatief, vooral bij veel bloedverlies.
-
Oedemen en/of overvulling (SOPP®): trekt water uit het intracellulaire en interstitiële compartiment naar het intravasculaire compartiment.
Specifieke verpleegkundige aandachtspunten
-
Hypertone vloeistoffen van > 650 mmol/l worden best via een CVK toegediend. Door de grotere bloedflow in centrale venen worden deze oplossingen beter en vlugger verdund waardoor irritatie van het bloedvat vermeden wordt (chemische flebitis).
-
Hypertone vloeistoffen van > 800 mmol/l moeten via een centraal veneuze toegangsweg worden toegediend.
-
Het toedienen van een hypertone infuusvloeistof gebeurt best met een debietregelaar, bij voorkeur een elektronische infuuspomp.
Voorbeelden: Glucose 10%, 15%, 20% en 30%, Manitol 15% en 20%, Natriumchloride 3% en 5%, Glucose 5% + NaCl 0,9%, Glucose 10% + NaCl 0,9%, TPN.
3.3.1.3Hypotone vloeistof
Een hypotone vloeistof (<275 mmol/l) heeft een osmolariteit die lager ligt dan het plasma.
Ze kunnen enkel gebruikt worden als oplosmiddel voor medicatie en zijn niet geschikt voor continue intraveneuze toedieningen.


juf danielle
Opdracht
Vraag bij de docent de actieve samenvatting van het zuurbase evenwicht(Deze staan op share point BBL Midden)
Deze vul je in en voeg je toe aan jouw portfolio.
bloed
Het menselijk lichaam bestaat uit miljarden cellen. De meesten zitten vast op hun plek maar, er zijn een paar soorten cellen die door het hele lichaam kunnen bewegen. Een voorbeeld hiervan zijn bloedcellen. Rode bloedcellen bevatten antigenen (bloedfactoren) die bepalen welke bloedgroep je hebt. Ieder mens heeft bloed van een bepaalde bloedgroep; de vier belangrijkste bloedgroepen zijn A, B, AB en 0. De bloedgroepen zijn erfelijk bepaald door een gen die in je DNA zit.
Na het maken van de opdrachten kun je:
- De vier verschillende bloedgroepen benoemen: A, B, AB en O.
- Omschrijven dat het gevaarlijk kan zijn als er bij een bloedtransfusie het verkeerde bloed wordt gebruikt.
- Aangeven wat de bestanddelen zijn van bloed
Bestanddelen bloed
- Rode bloedcellen: Worden gebruikt bij bloedtransfusie als iemand veel bloed heeft verloren of een ernstige bloedarmoede heeft. Bij bloedarmoede is je hemoglobinegehalte te laag en koppelt er minder zuurstof aan je rode bloedcellen. Je kunt hierdoor snel moe worden, kortademig zijn en duizelig voelen.
- Bloedplaatjes: Bloedplaatjes worden gegeven aan patiënten die bloedkanker (leukemie) hebben. Bij leukemie heb je te weinig bloedplaatjes waardoor er bloedingen kunnen ontstaan.
- Bloedplasma: Mensen met ernstige brandwonden, ernstige infecties en hemofilie. Bij hemofilie stolt het bloed niet goed. In bloedplasma zitten andere stollingseiwitten en antistoffen.
Bloedplasma
Meer dan de helft van je bloed bestaat uit bloedplasma. Dit plasma zelf bestaat ongv. 90% uit water, stollings eiwitten en het vervoert verschillende stoffen:
- Afvalstoffen: Een voorbeeld hiervan is koolstofdioxide die de cellen afgeven als afvalproduct. Het bloedplasma vervoert het langs de longen waar je het weer uit ademt.
- Hormonen: Als de hormonen aankomen op de plek waar ze nodig zijn worden ze afgegeven aan het weefsel
- Voedingstoffen en vitamines: Tijdens de spijsvertering haal je voedingstoffen en vitamines uit je eten. Deze worden door je darmen aan je bloedplasma afgegeven. Hierna kunnen ze door het hele lichaam vervoerd worden.
(Akkerman, 2013) (Sanquin, 2018)
Doneren en ontvangen
Vraag aan de docent de actieve samenvatting van bloedgroepen(share point BBL midden).
Juf Danielle Bloedgroepen
Er zijn vier verschillende bloedgroepen: A, B, AB en O. Op je rode bloedcellen heb je eiwitten zitten genaamd antigenen die je bloed type bepaald. Je hebt 2 soorten antigenen: antigeen A & antigeen B.
- Bloedgroep A: op de cellen zitten antigeen A
- Bloedgroep B: op de cellen zitten antigeen B
- Bloedgroep AB: op de cellen zitten antigeen A & B
- Bloedgroep O: op de cellen zitten geen antigenen
Je lichaam maakt ook antistoffen tegen de antigenen die je NIET hebt. De antistoffen die je lichaam maakt zijn anti-A en anti-B
- Bloedgroep A: je lichaam maakt anti-B
- Bloedgroep B: je lichaam maakt anti-A
- Bloedgroep AB: je lichaam maakt geen antistoffen aan
- Bloedgroep O: je lichaam maakt anti-A en anti-B aan
Als je lichaam antistoffen zou aanmaken die passen op de antigenen van je rode bloedcellen zou je bloed gaan klonteren. BV: bloedgroep A + anti-A: klontering enz.
In het volgende filmpje kun je zien welke bloedgroepen er aan elkaar kunnen doneren zonder probleem. (Akkerman, 2013)
Kennisclip: kan je van iedereen bloed ontvangen ?
Rhesus factor
Negatief of positief
bloed kruipt waar het niet gaan kan
toetsje
wondzorg/de huid
opdracht:
Schrijf een verslag van maximaal 1 A4.
Wat verandert er in wondzorg wanneer je verpleegkundige bent?
Je mag er met elkaar over sparren en in groepjes werken.
Denk aan wetgeving, protocollen, verantwoordelijkheden etc.
het verslag verwerk je in het portfolio verpleeegtechnisch handelen.
medisch rekenen
Doorloop de volgende e-elarning medisch rekenen.
https://xerte.deltion.nl/play.php?template_id=728#page2
medisch rekenen Deltion
Opdracht
Maak de proeftoets en verwerk deze in het portfolio.
centraal veneus infuus
centraal veneus infuus:
Opdracht
Maak in groepjes de volgende opdracht:
Welk complicaties zijn er bij een centraal veneus infuus.
Maak een mind map, moodboard of filmpje.
De uitwerking voeg je toe aan jouw portfolio.
Deze kun je koppelen aan de Casus voor het zorgplan.
powerpoint infuus
tracheacanule
Maak de volgende wikiwijsover de tracheacanule.
verzorging tracheacanule
uitleg verzorging tracheacanule
zuurstof
Maak de volgende wikiwijs over zuurstof.
wiki zuurstof
thoraxdrain
Thoraxdrainage
Indicatie
Als de negatieve druk in de thorax verstoord is, dus wanneer een pneumothorax of een aanzienlijke hoeveelheid effusie op de x-thorax te zien is, is er altijd een indicatie voor drainage. Het doel van deze drainage is evacuatie van het vocht of het bereiken van een normale druk intrathoracaal. De locatie van de drain is afhankelijk van het doel van de drainage. Wanneer een pneumothorax ontlast wordt, wordt de drain in de tweede intercostaalruimte, midclaviculair geplaatst. Bij pleurale effusie kan de drain op verschillende locaties geplaatst worden.
Anatomie
Voor het plaatsen van de drain, is het belangrijk globaal de anatomie voor ogen te hebben. Dit geeft een beeld bij wat er mis kan gaan tijdens het plaatsen van een thoraxdrain. De thoraxwand wordt gevormd door oppervlakkige spieren en botten, caudaal is de thorax naar de buikholte toe begrensd door het diafragma. De botten, voornamelijk sternum, ribben en wervels, vormen een beschermende thoracale kooi voor de belangrijke structuren in de thorax. De intercostaalruimten zijn verbonden door intercostaal spieren (musculus intercostalis internus en de musculus intercostalis externus). De buitenste tussenribspieren vergroten de thoracale capaciteit. de binnenste tussenribspieren verkleinen deze weer bij een ademhaling. Wanneer het diafragma wordt gestimuleerd, beweegt deze naar beneden (= inademing). Tegelijkertijd zorgen de buitenste tussenribspieren voor een vergroting van de thorax. hierdoor zal de intrapulmonale druk verkleinen, waardoor lucht de long in stroomt. Bij ontspannen van het diafragma en de buitenste tussenribspieren zal lucht weer buiten het lichaam worden verplaatst (= uitademing). De thorax is onder te verdelen in drie grote onderdelen, namelijk de beide longen en het mediastinum. Het mediastinum (de ruimte tussen de beide longen) bestaat uit het hart, de grote vaten, delen van de trachea en de slokdarm. de longen bestaan uit luchtwegen (de trachea en bronchi). Deze splitsen zich in kleiner en kleiner wordende takken, welke uiteindelijk eindigen in de aveoli. Hier vindt de uitwisseling van ademhalingsgassen plaats. De pleura is een vochtafscheidend membraan dat de afscheiding vormt tussen de longen de borstholte. De viscerale pleura bekleedt het oppervlak van de long (longvlies), de pariëtale pleura is een bindweefsel dat vast zit aan de binnenkant van de thoraxwand (borstvlies). De pleurale ruimte bevat een dunne laag pleuravocht wat als ?smeermiddel? wordt gebruikt bij ademhaling. Door een continue negatieve druk in de pleurale ruimte blijven de longen ontplooid en blijft de long tegen de thorax geplakt.
Pathologie
Bij een pneumothorax is er vrij lucht in de borstholte aanwezig en is de negatieve druk in de pleurale ruimte verstoord. Vrij lucht kan komen door zowel een gat in de pleura visceralis als in de pleura pariëtalis. Een pneumothorax kan verschillende oorzaken hebben, echter op de afdeling cardiothoracale chirurgie is deze vrijwel altijd iatrogeen van aard. Een andere oorzaak is trauma. Een intern trauma door bijvoorbeeld een ribfractuur of een extern trauma als een schotwond of steekverwonding (een open pneumothorax). Een pneumothorax kan ook spontaan ontstaan, ideopatisch of secundair aan bijvoorbeeld longziekten. Pleuravocht is vocht in de pleurale ruimte. dit vocht kan lymfevocht (chylothorax), pus (empyeem), bloed of stolsels (hematothorax), of niet specifiek sereus vocht zijn. Met name bij een hematothorax en empyeem is het verstandig de overweging te maken een dikkere thoraxdrain te plaatsen. Bij het ontlasten van een pneumothorax is drainage met een dunnere thoraxdrain of pleurakatheter voldoende.
Het drainagesysteem
De oorsprong van het drainagesysteem ligt bij het gebruik van verschillende potten (flessen). Het basissysteem bestaat uit het gebruik van één pot. De drain van de patiënt is gekoppeld aan een buis in de pot welke tot twee centimeter onder het waterniveau doorloopt. Dit is te vergelijken met een rietje in een glas. Lucht is wel door het rietje in het glas te blazen, maar kan niet terug lopen. Dit systeem werkt echter alleen bij een pneumothorax. Wanneer ook vocht via de drain ontlast wordt, wordt de vochtspiegel te hoog. Lucht zal minder gemakkelijk de pleurale ruimte via de drain verlaten. Voor drainage van pleuravocht wordt dan ook een tweede fles toegevoegd. De eerste fles vangt het vocht op (de zogenaam- de opvangpot), de tweede fles is het waterslot. Van zuigdrainage is bewezen dat het niet altijd de goede therapie bij een pneumothorax is, omdat door actieve zuiging het lek in de pleura onderhouden kan worden. Een waterslot is dan een betere optie. Wanneer echter wel gekozen wordt voor zuigdrainage, wordt een derde fles toegevoegd aan het drainagesysteem. Deze derde fles limiteert de hoeveelheid zuiging die gegeven wordt middels een buis in deze fles, waarbij de diepte van het water de hoeveelheid zuiging reguleert (Figuur 1).

Figuur 1. Het drainagesysteem.
Het flessensysteem is een goed systeem, maar bestaat uit veel losse onderdelen. Tegenwoordig wordt gewerkt met een all-in-one disposable plastic box. Belangrijk bij de disposable plastic box is dat het systeem lager staat dan de patiënt, zodat vocht en/of lucht van de hoge druk in de thorax zich kunnen verplaatsen naar de lage druk in het drainage systeem. natuurlijk kan ook het moderne systeem, net als het oude pottensysteem, op een actieve zuigdrainage gezet worden. Bij het nieuwste systeem bestaat de zogenaamde droge zuigdrainage, waarbij de patiënt niet continu het borrelen van de pot (het klassieke water- slot) hoort. Dit systeem werkt met behulp van een éénwegklep, waarbij lucht slechts het drainage systeem in kan en niet andersom. Tevens heeft deze éénwegklep de functie van een overdrukventiel. De patiënt kan zo geen spanningspneumothorax ontwikkelen.
De Medela Thopaz is het nieuwste, digitale thoraxdrainage-systeem. Deze drain reguleert zelf de drukken van de zuigdrainage in de thorax. Groot voordeel van dit systeem is dat de patiënt niet beperkt is in zijn mobiliteit door het drainagesysteem.
Complicaties
Bij het inbrengen van de drain bestaat er een kleine kans op complicaties. Het is belangrijk om de drain over de rib heen in te brengen in de thorax. Dit omdat onder de rib intercostaal arteriën lopen die beschadigd kunnen raken, waardoor er kans is op een bloeding/hematothorax. Verder bestaat er een kleine kans de long aan te prikken en een pneumothorax te veroorzaken, wanneer er onvoldoende pleuravocht is of de pneumothorax klein is. Daarnaast is het belangrijk bij gebruik van een pleurakatheter die al in de thoraxholte is opgevoerd, deze nooit terug te trekken uit de punctienaald. Wanneer het terughalen van de drain noodzakelijk is, moeten zowel de pleurakatheter als ook de naald teruggetrokken worden. Dit om te voorkomen dat de pleurakatheter afgesneden wordt door de punctienaald waardoor de pleurakatheter opgevoerd is.
Wanneer de drain reeds geplaatst is, is het voor de verpleegkundige belangrijk de drain goed te controleren. Een grote complicatie kan een spanningspneumothorax zijn, wanneer de drain geoccludeerd is. De insteekopening van de drain moet altijd gecontroleerd worden, zeker wanneer het een patiënt betreft, waarbij de drain een langere tijd in blijft. Controle moet plaats vinden op roodheid en zwelling om infectie te voorkomen, maar ook op subcutaan emfyseem rondom de insteekopening van de drain. Dit is een teken van lekkage van lucht uit de thorax langs de drainsteekopening. Verder is het belangrijk dat de verpleegkundige controleert of de drain nog goed gefixeerd is en of er geen valse lucht aangezogen kan worden door het systeem. Een pneumothorax kan hierdoor onderhouden worden of zelfs toenemen. Ook knikken in het systeem moeten voorkomen worden, zodat de drain blijft functioneren. Controle van goede functie van het systeem zelf is ook van groot belang. Let op dat bij gebruik van een pleurakatheter het verbindende drieweg-kraantje goed open blijft, anders is het gehele systeem niet meer functioneel. in het systeem is het belangrijk de aard van het vocht te kunnen beoordelen. Is het sereus, bloed, pus of lymfevocht? De productiehoeveelheid is van belang. Wanneer een drain niet meer produceert (minder dan ongeveer 200 ml per 24 uur) en er wordt geen luchtlekkage gezien, zou een drain verwijderd kunnen worden.
Zorg voor de patiënt
Het inbrengen van de drain gebeurt onder locale anesthesie en is daardoor vaak niet pijnlijk, maar eerder gevoelig voor de patiënt. Neem daarom de tijd om de patiënt stap voor stap uit te leggen wat er gebeurt, omdat de patiënt niet zelf kan zien wat er gebeurt. Een onverwachte handeling kan schrik en onrust veroorzaken. Zorg ook dat je niet bezuinigd op de verdoving. Verdoof met voldoende lokaal anestheticum en verdoof ook het gehele traject wat de pleurakatheter/ thoraxdrain moet afleggen. Let erop dat je ook infiltreert tot in de thoraxholte, omdat je dan lokaal de pleura pariëtalis kan verdoven. Na het inbrengen van de drain komen lucht en/of vocht uit de thorax vrij in het drainage systeem. De viserale pleura en pariëtale pleura komen naar elkaar toe, terwijl de drain nog in situ zit. Met name bij de ademhaling kan dit erg pijnlijk zijn voor de patiënt. adequate pijnstilling is dan van groot belang. niet alleen voor het comfort van de patiënt, maar ook om atelectase en een pneumonie te voorkomen bij een gering mobiele patiënt die slecht doorademt.
Bron: Thoraxdrainage - Venticare
Complicaties Thoraxdrain
Bloeding: zoals reeds eerder gesteld lopen de intercostale vaten (een arterie en een vene) onder elke rib. Daarom wordt een thoraxdrain in principe altijd aan de bovenrand van een rib geplaatst. Wanneer de intercostale vaten toch gescheurd worden tijdens de plaatsing kan dit een hevige bloeding tot gevolg hebben met zelfs hemorrhagische shock. De diagnose wordt gesteld door de symptomatologie van shock gepaard gaande met uitwendige bloeding (minder frequent), helderrood bloed uit de thoraxdrain (frequenter maar ook niet altijd aanwezig) en/of sluiering op rx thorax. De behandeling is chirurgische exploratie om het gescheurde vat te overhechten .
Trauma van intrathoracale structuren. Er zijn gevallen beschreven waarbij men thoraxdrains heeft geplaatst in bijna elk deel van het hart, de aorta, de vena azygos, de longen enz… Met een zorgvuldige techniek zou dit toch vermeden moeten kunnen worden en dus zijn deze complicaties ook zeldzaam. De diagnose is klinisch, chirurgisch (bij majeure catastrofes) en via CT thorax bij minder evidente letsels. Op te merken valt wel dat men frequent op CT thorax beschrijft dat een thoraxdrain in de long lijkt te zitten. Dit kan iets te maken hebben met de manier waarop de tomografie tot stand komt waarbij structuren boven elkaar geprojecteerd worden. Wanneer dit niet gepaard gaat met wat bloedverlies via de drain en vooral een gigantisch luchtlek is de kans zeer groot dat dit een vals beeld betreft.
Trauma van diafragma en/of intra-abdominale organen. Zoals reeds gezegd is dit risico het grootste wanneer men drains onder de tepelhoogte plaatst. Helaas komt dit nog relatief frequent voor. Gezien onder het diafragma aan de rechterkant de lever en aan de linker kant de milt zit, is de kans op beschadiging van deze organen het grootst. Dit leidt vooral tot bloeding (en mogelijk tot hemorrhagische shock). Ook maag- en darmstructuren alsook uiteraard het diafragma kunnen geperforeerd worden bij het plaatsen van een thoraxdrain. De behandeling is meestal chirurgisch.
Pijn: de pijn wordt in de meeste gevallen veroorzaakt door de tip van de drain die tegen de pariëtale pleura zit. De pleura is immers rijk geïnnerveerd en dus zeer pijngevoelig. Deze pijn kan (behalve met pijnstilling uiteraard) ook dikwijls verbeterd worden door de drain een beetje terug te trekken. Een minder frequent maar typisch pijnsyndroom is intercostaal neuralgie. Naast de reeds vermelde intercostale bloedvaten loopt ook telkens een kleine zenuw. De aanwezigheid van een drain kan lokale druk op de zenuw geven met een typisch neurogene pijn tot gevolg (scherp, tintelend, “elektriciteit”, uitstralend volgens het verloop van de zenuw maw bandvormig naar anterieur toe). Deze pijn kan opgelost worden door de drain te verwijderen. Als de zenuw echt beschadigd is kan deze pijn chronisch worden en is behandeling via een pijnkliniek aangewezen.
Infectie: zoals alle vreemde lichamen vormt een thoraxdrain een ingangspoort voor infectie naar de normaal steriele pleuraholte toe. Daarom is het belangrijk de drain zo kort mogelijk te laten zitten.
Recidief pneumothorax/spanningspneumothorax: het gebeurt frequent dat men met een patiënt met een thoraxdrain op transport moet of dat de patiënt beweegt in bed. In beide gevallen is het mogelijk dat de drain zelf of het afvoersysteem afgeknikt raakt met mogelijk recidief pneumothorax of spanningspneumothorax tot gevolg. Men mag er dus nooit zomaar van uit gaan dat een pneumothorax onmogelijk is bij een patiënt die al een drain heeft.
Deconnectie van de drain: door bewegen van de patiënt is het mogelijk dat de drain loskomt van het afvoersysteem en dus open, los in het bed ligt. Dit vormt uiteraard voor alle patiënten een risico op infectie. Voor beademde patiënten zullen er meestal niet andere problemen optreden (de long wordt immers toch actief open geblazen door het beademingstoestel). Bij spontaan ademende patiënten veroorzaakt dit echter een volledige atelectase van de long (wanneer bij inademen negatieve druk wordt gecreëerd wordt gewoon lucht van buitenaf aangezogen in plaats van de long te ontplooien). Dit veroorzaakt uiteraard dyspnoe en mogelijk tachypnoe. Wanneer de patiënt bovendien respiratoir insufficiënt is zal de ademhaling in de overblijvende long niet voldoende zijn voor een adequate gasuitwisseling en ontwikkelt zich hypoxie en hypercapnie. Een spanningspneumothorax zal zich echter niet ontwikkelen gezien de overdruk via de open drain weg kan. In ieder geval moet men de drain terug aansluiten en op suctie zetten om de ontstane pneumothorax terug te draineren. Om infectie te vermijden kan men uiteraard best een nieuw, steriel opvangsysteem aansluiten.

artikel thoraxdrain
patiënten folder thoraxdrainage
powerpoint drains
hechtingen en drains
Maak de volgende wikiwijs over hechtingen en drains.
hechtingen en drains