Economie SE 6: Consumptie en consumentenorganisaties

Economie SE 6: Consumptie en consumentenorganisaties

Introductie


Introductie:

Wat leuk, dat jullie gekozen hebben om eindexamen te gaan doen in het vak economie. Ook met deze quest Consumptie en consumentenorganisaties zetten jullie weer een volgende stap richting het eindexamen.

Veel plezier!

Tijdbesteding

Je zult ongeveer 6 uur per week aan economie werken om goed voorbereid  je vierde SE te kunnen gaan maken.

Begeleiding

Economie is een mooi vak, maar soms wat lastig. Het gaat om een combinatie van redeneren en rekenen. Als je vragen hebt zoek mij dan op, dan gaat het vast lukken om goede antwoorden (en misschien zelfs weer nieuwe vragen!) te vinden. Ik ben iedere dag op HVX, behalve op woensdag, dus kom gewoon even langs.

Mate van vrijheid

Dit is een gestructureerde quest. Deze quest wordt afgesloten met een schoolexamen en telt dus al mee voor jouw eindexamencijfer economie. In deze quest vind je ook een weekschema. Als je je hieraan houdt, dan gaat het helemaal goed komen.

SE voorbereiding:

Het (school)examen is niet alleen maar begrippen kennen, maar (vooral) kunnen argumenteren, uitleggen en berekenen. Dát kun je trainen! Hoe kan ik dat het best leren? Je wordt beter in het maken van (school)examens door heel veel te oefenen!

  • Maak eigen aantekeningen tijdens het doorwerken van de modules en neem alle aantekeningen nog een keer door.
  • Bouw aan je eigen economische woordenlijst tijdens de modules en oefen of je de begrippen kent.
  • Maak van elk module nog een keer de examenopgaven. Zorg dat je ze goed nakijkt! Zo kun je zien welke onderwerpen je al beheerst en waar je meer in moet oefenen.
  • Maak minstens vier oude examens en kijk ze goed na!

Attitude:

Bij het maken van deze quest train je alle spieren van de Building Learning Power.

Voor de hele quest geldt, dat je goed moet plannen (=Reflectie) Er zijn opdrachten waarbij er van je gevraagd wordt om logisch te redeneren (Vindingrijkheid), maar bovenal heb je doorzettingsvermogen (Veerkracht) nodig om tot een mooi resultaat te komen.

SE maken:

Wat is er belangrijk tijdens het (school)examen?

  • Neem rustig de tijd.
  • Het (school)examen is altijd onderverdeeld in een stuk of acht verhaaltjes, waar telkens meerdere vragen bij horen. Neem tussen elk verhaaltje voor jezelf even een halve minuut pauze om weer fris aan de volgende te kunnen beginnen.
  • Lees de vragen goed!! Kijk bijvoorbeeld heel goed of bedragen per week of per maand zijn en of hoeveelheden in kilo’s of tonnen aangegeven staan. Er zitten altijd wel een paar instinkers in!
  • Let op afronden bij rekenvragen! Procenten op 1 decimaal en geld op 2 decimalen tenzij er in de vraag staat dat je anders moet afronden. Rond je verkeerd af, moet ik een punt aftrekken!
  • Schrijf netjes, iedereen moet het kunnen lezen!
  • Sla steeds één regel over tussen alle opgaven, dat staat wel zo netjes.
  • Geef bij een meerkeuzevraag altijd antwoord. Weet je het niet; gok dan gewoon!

 

Hoe moet ik mijn antwoorden op het examen opschrijven?

  • Antwoord op het (school)examen altijd met een volledige zin, welke dus begint met een hoofdletter en eindigt met een punt.
  • Begin altijd met het herhalen van een deel van de vraag, geef dan antwoord en eindig met je conclusie.

 

Voorbeelden:
Vraag: Leg uit hoe gratis kinderopvang een oplossing kan zijn voor krapte op de arbeidsmarkt.
Fout antwoord: “Zo kunnen ze makkelijker aan het werk”
Goed antwoord: “Gratis kinderopvang kan een oplossing zijn voor krapte op de arbeidsmarkt, omdat ouders dan sneller hun kinderen naar de opvang zullen brengen. Hierdoor kunnen zij aan het werk gaan, waardoor de krapte op de arbeidsmarkt zal verminderen.”

Vraag: Leg uit op welke manier hogere werkloosheid oorzaak kan zijn van een toename van de overheidsuitgaven.
Fout antwoord: “Dat kost veel geld voor uitkeringen”
Goed antwoord: “Hogere werkloosheid kan de oorzaak zijn van een toename van de overheidsuitgaven, omdat deze mensen een uitkering zullen ontvangen die door de overheid moet worden betaald. Daarom zullen de overheidsuitgaven dus toenemen”

Routeplanner

Deze routeplanner kun je gebruiken om te kijken welke opdrachten je per week moet afronden, zodat je op tijd klaar bent voor het eerste schoolexamen (=SE)  onderdeel van het PTA (=programma van toetsing en afsluiting).

Let op: het is van groot belang dat je alle opdrachten maakt, omdat je dan oefent met de stof en dit zorgt ervoor dat je een goed SE kunt maken.

In de onderstaande tabel zie je welke onderdelen je per week moet maken om je goed te kunnen voorbereiden. Laat jouw leren zien door het inleveren van opdrachten uit de onderdelen in Seesaw

Kijk voordat je jouw opdracht inlevert goed of jouw post voldoet aan de eisen die wij hieraan hebben gesteld.

Week Data Welk onderdeel moet je doen? Laat jouw leren zien in Seesaw
1   Wat is economie? 4 modules
+
Geld en banken 2 modules

 

     

 

2   Geld en banken 2 modules
+
Rondkomen 3 modules
 
3   Sparen, lenen, huren 4 modules  
4   Consumeren 4 modules

 

5  

Verzekeren 4 modules

 
6  

SE Consumptie en consumentenorganisaties

 

Motivatiemotor

Passie uitoefenen

Naar een doel streven

Nieuwsgierigheid

Iets totaal nieuws leren

       

 

Zet in Seesaw welke van deze vier pijlers jou het meest motiveert om deze Quest tot een goed einde te brengen en waarom.

Reis(blog)

In dit gedeelte van de quest vind je de stof die je moet doornemen en alle opdrachten die ervoor gaan zorgen, dat je de stof gaat beheersen.

Het is belangrijk om te laten zien wat je leert van de onderdelen, dus plaats jouw gemaakte opdrachten in Seesaw

 

EC/K/4A en B Consumptie, Consumentengedrag, Basis Geld- en Bankwezen, Budgettering

De kandidaat heeft inzicht in aspecten van het consumentengedrag, zoals keuzes, behoeften, inkomen en in de functies van het geld, lenen en sparen en kan dit inzicht toepassen in een gegeven casus.

De kandidaat heeft inzicht in het bankwezen, zoals verkrijgen van vreemd geld, spaarvormen en leningsvormen, en in motieven en kenmerken van verzekeringen en kan hierbij informatie van consumentenorganisaties gebruiken.

Wat is economie?

Wat is economie?

Economie waar gaat het over?

In dit eerste thema ga je op zoek naar het antwoord op de vraag
'Economie: waar gaat het over?'

Geld speelt in de economie een belangrijke rol. Economen bestuderen hoe mensen omgaan met geld.
Hoe mensen aan geld komen en welke keuzen ze maken bij het uitgeven van geld.
Economen zijn ook geïnteresseerd in het inkomen van alle Nederlanders samen, het nationaal inkomen.
Ze bekijken de oorzaken van inkomensverschillen en hoe deze verschillen vergroot of verkleind kunnen worden.

Aan het eind van het thema kun je:

  • de definitie van geld geven.
  • (met behulp van voorbeelden) uitleggen waar het vak economie over gaat.
  • werken met grote getallen op je rekenmachine.
  • de begrippen behoeften en middelen omschrijven en uitleggen waarom je moet kiezen.
  • omschrijven wat bedoeld wordt met welvaart en het verschil uitleggen tussen welvaart en welzijn.
  • voorbeelden geven van vrije en economische producten.
  • (met behulp van voorbeelden) uitleggen wanneer economen producten schaars noemen.
  • drie verschillende inkomstenbronnen noemen.
  • een percentage van een bedrag uitrekenen en uitrekenen hoeveel proctent een bedrag is..
  • (met behulp van voorbeelden) duidelijk maken wat het verschil is tussen een primair inkomen en een secundair inkomen.
  • voorbeelden van inkomens in natura noemen.
  • omschrijven wat bedoeld wordt met het nationaal inkomen van een land.
  • uitleggen hoe je het nationaal inkomen per hoofd van de bevolking uitrekent en kun je uitleggen dat het nationaal inkomen per hoofd van de bevolking een maat voor de welvaart van een land is.
  • drie verschillende oorzaken voor inkomensverschillen noemen.
  • uitleggen wat bedoeld wordt met nivelleren en denivelleren.
  • twee (overheids)maatregelen noemen die een (de)nivellerend effect hebben.

Bekijk de video.

Bij Wat is economie? horen vier modules. Deze staan hieronder. Klik op de link om de module te openen en doorloop alle stappen t/m Afronding Samenvatting en Eindopdracht (als dit een toets is).

Geld en economie

Aan het eind van de module Geld en economie kun je:

  • de definitie van geld geven.
  • (met behulp van voorbeelden) uitleggen waar het vak economie over gaat.
  • werken met grote getallen op je rekenmachine.

Economie en welvaart

Aan het eind van de module Economie en welvaart kun je:

  • de begrippen behoeften en middelen omschrijven en uitleggen waarom je moet kiezen.
  • omschrijven wat bedoeld wordt met welvaart en het verschil uitleggen tussen welvaart en welzijn.
  • voorbeelden geven van vrije en economische producten.
  • (met behulp van voorbeelden) uitleggen wanneer economen producten schaars noemen.

Inkomen en economie

Aan het eind van de module Inkomen en economie kun je:

  • drie verschillende inkomstenbronnen noemen.
  • een percentage van een bedrag uitrekenen en uitrekenen hoeveel proctent een bedrag is..
  • (met behulp van voorbeelden) duidelijk maken wat het verschil is tussen een primair inkomen en een secundair inkomen.
  • voorbeelden van inkomens in natura noemen.

Het nationaal inkomen

Aan het eind van de module Het nationaal inkomen kun je:

  • omschrijven wat bedoeld wordt met het nationaal inkomen van een land.
  • uitleggen hoe je het nationaal inkomen per hoofd van de bevolking uitrekent en kun je uitleggen dat het nationaal inkomen per hoofd van de bevolking een maat voor de welvaart van een land is.
  • drie verschillende oorzaken voor inkomensverschillen noemen.
  • uitleggen wat bedoeld wordt met nivelleren en denivelleren.
  • twee (overheids)maatregelen noemen die een (de)nivellerend effect hebben.

Samenvattend

Hier vind je de Kennisbankitems die horen bij dit thema.

Behoeften

Inkomstenbronnen

geld
algemeen aanvaard betaalmiddel.

behoeften
alles wat je nodig hebt of wilt hebben.

middelen
alles waarmee je in je behoeften kunt voorzien.

welvaart
de mate waarin je in je behoeften kunt voorzien.

economie
gaat over kiezen. Economen bestuderen hoe wordt omgegaan met geld.

vrije producten
producten waarvoor je niet hoeft te betalen.

economische producten
producten waar je wel voor moet betalen.

schaars
producten zijn schaars als je er voor moet betalen.

inkomstenbronnen
manieren om een inkomen te verkrijgen.

primair inkomen
het geven van voedsel, kleding en medicijnen in een noodsituatie.inkomen waarvoor je een prestatie hebt geleverd.

secundair inkomen
inkomen waar je geen prestatie voor geleverd hebt.

inkomen in natura
inkomen dat in goederen of diensten is betaald.

nationaal inkomen
som van de inkomens van alle inwoners van één land in één jaar.

inkomensverschillen
niet iedereen verdient evenveel

nivelleren
het verkleinen van inkomensverschillen.

denivelleren
het vergroten van inkomensverschillen.

Diagnostische toets

Test je kennis. Maak de diagnostische toets. 

Examenvragen

Examenvragen
Op deze pagina vind je een aantal examenvragen uit examens van vorige jaren. De vragen sluiten zo goed mogelijk aan bij het thema dat je net afgerond hebt. Het zal echter ook wel voorkomen dat je kennis nodig hebt die niet in het thema behandeld is. Gebruik dan je gezonde verstand.

Op deze pagina vind je binnenkort examenvragen van ExamenKracht om mee te oefenen.

 

 

 

Wil je meer oefenen en met recentere examens?
Ga dan naar ExamenKracht.

Geld en banken

Geld en banken

Geld kom je in verschillende vormen tegen: je hebt munten en bankbiljetten, je geld geld op je bankrekening en je hebt geld op je chipknip.
Veel van dat geld wordt gebruikt om producten te kopen, maar met geld kun je ook sparen en geld is gemakkelijk om de waarde van iets aan te geven.
Wat je van je geld kunt kopen, hangt af van de prijs van producten. Producten zijn nu duurder dan twintig jaar geleden, maar mensen verdienen nu ook meer dan twintig jaar terug.

Aan het eind van het thema kun je:

  • uitleggen wat chartaal geld en wat giraal geld is, en kan je voorbeelden van beide soorten geld noemen.
  • de begrippen koopkracht en inflatie  omschrijven en aangeven wat beide begrippen met elkaar te maken hebben.
  • de begrippen prijscompensatie en reële loonsverhoging  omschrijven.
  • het verschil noemen tussen gebonden koopkracht en vrije koopkracht.
  • de drie functies van geld  onderscheiden.
  • omschrijven wat wordt bedoeld met specialiseren en arbeidsverdeling.
  • een aantal activiteiten van een bank noemen.

Bij Geld en banken horen vier modules. Deze staan hieronder. Klik op de link om de module te openen en doorloop alle stappen t/m Afronding Samenvatting en Eindopdracht (als dit een toets is).

Geld

Aan het eind van de module Geld kun je:

  • de metaalwaarde/papierwaarde van munten en bankbiljetten vergelijken met de waarde die op de munt/het biljet staat afgebeeld.
  • het begrip euroland omschrijven.
  • (met een voorbeeld) duidelijk maken wat het verschil tussen chartaal geld en giraal geld is.
  • voorbeelden van giraal betalen noemen.

Wat is het geld waard?

Aan het eind van de module Wat is het geld waard? kun je:

  • de begrippen koopkracht en inflatie omschrijven.
  • (met behulp van een voorbeeld) duidelijk maken wat de begrippen koopkracht en inflatie met elkaar te maken hebben.
  • twee oorzaken van inflatie noemen.
  • omschrijven wat bedoeld wordt met prijscompensatie en een reële loonsverhoging.
  • (met behulp van voorbeelden) duidelijk maken wat het verschil is tussen gebonden koopkracht en vrije koopkracht.

Geld als smeermiddel

Aan het eind van de module Geld als smeermiddel kun je:

  • (met een voorbeeld) duidelijk maken wat het verschil is tussen directe ruil en indirecte ruil.
  • de drie functies van geld noemen: ruil- of betaalmiddel, rekenmiddel en spaarmiddel en bij iedere functie een voorbeeld geven.
  • de begrippen specialisatie en arbeidsverdeling omschrijven en kun je drie verschillende vormen van arbeidsverdeling noemen.

Banken

Aan het eind van de module Banken kun je:

  • minimaal vier activiteiten noemen waarvoor je bij een bank terecht kunt.
  • je nieuwe banksaldo uitrekenen als er bedragen zijn afgeschreven en/of bijgeschreven.
  • duidelijk maken hoe een bank geld verdient aan sparen en lenen.
  • (met behulp van voorbeelden) aangeven wat de rol van De Nederlandsche Bank en van de Europese Centrale Bank is.

Samenvattend

Hier vind je de Kennisbankitems die horen bij dit thema.

Geld

Banken

Koopkracht en inflatie

Specialisatie en arbeidsverdeling

chartaal geld
munten en bankbiljetten.

giraal geld
geld op een bankrekening, waarmee je kunt betalen.

koopkracht
de hoeveelheid producten die je kunt kopen.

inflatie
het duurder worden van producten.

bestedingsinflatie
inflatie door een grote vraag naar het product.

kosteninflatie
inflatie door hogere 'maakkosten' van het product.

prijscompensatie
het loon neemt toe met het inflatiepercentage.

reële loonsverhoging
het loon neemt meer toe dan het inflatiepercentage.

arbeidsverdeling
het verdelen van het werk over verschillende mensen of bedrijven.

bank
financiële instelling.

gebonden koopkracht
uitgaven die je moet doen.

vrije koopkracht
je kunt je geld besteden zoals je zelf wilt.

directe ruil
ruil van producten tegen producten.

indirecte ruil
ruil van geld tegen producten.

geld als ruil- of betaalmiddel
je gebruikt geld om iets te kopen.

geld als spaarmiddel
je geeft een deel van je geld niet uit.

geld als rekenmiddel
je gebruikt geld om de waarde van iets weer te geven.

specialisatie
toeleggen op het maken van één soort producten.

De Nederlandsche Bank
overheidsbank die toezicht houdt op het bankwezen.

Europese Centrale Bank
bank die toezicht houdt op Eurolanden.

Diagnostische toets

Test je kennis. Maak de diagnostische toets. 

Examenvragen

Examenvragen
Op deze pagina vind je een aantal examenvragen uit examens van vorige jaren. De vragen sluiten zo goed mogelijk aan bij het thema dat je net afgerond hebt. Het zal echter ook wel voorkomen dat je kennis nodig hebt die niet in het thema behandeld is. Gebruik dan je gezonde verstand.

Op deze pagina vind je binnenkort examenvragen van ExamenKracht om mee te oefenen.

 

 

 

Wil je meer oefenen en met recentere examens?
Ga dan naar ExamenKracht.

Rondkomen

Rondkomen

Het is pas woensdag en je zakgeld voor die week is alweer op. Waar heb je je geld aan uitgegeven? Het lijkt wel of het weggevlogen is. Ligt het aan jouw koopgedrag of heeft iedereen dat probleem?
Als je dat wilt, kun je hulp krijgen over hoe je het beste met je geld kunt omgaan. Zeker als je iets duurs koopt, is het verstandig om vooraf advies in te winnen.

Aan het eind van het thema kun je:

  • het verschil is tussen primaire producten en secundaire producten beschrijven.
  • uitgaven onderverdelen in dagelijkse uitgaven, vaste uitgaven en incidentele uitgaven.
  • de begrippen budget en begroting beschrijven.
  • werken met indexcijfers.
  • het verschil tussen je nominale inkomen en je reële inkomen illustreren.
  • factoren noemen die je koopgedrag bepalen.
  • noemen wat wordt bedoeld met consumentisme en met een vergelijkend warenonderzoek.

Bij Rondkomen horen drie modules. Deze staan hieronder. Klik op de link om de module te openen en doorloop alle stappen t/m Afronding Samenvatting en Eindopdracht (als dit een toets is).

Wat doe je met je geld?

Aan het eind van de module Wat doe je met je geld? kun je:

  • uitleggen dat je producten kunt indelen in goederen en diensten.
  • uitleggen dat je producten kunt indelen in primaire producten en secundaire producten.
  • de definitie van de begrippen dagelijkse uitgaven, vaste uitgaven en incidentele uitgaven geven.
  • de definitie van de begrippen budget en begroting geven.

Indexcijfers

Aan het eind van de module Indexcijfers kun je:

  • uitleggen hoe je verschillende perioden kunt vergelijken met indexcijfers.
  • uitleggen wat het verschil is tussen het nominale inkomen en reële inkomen.

Koopgedrag

Aan het eind van de module Koopgedrag kun je:

  • uitleggen wat bedoeld wordt met koopgedrag en kun je twee factoren noemen die je koopgedrag bepalen.
  • uitleggen wat het verschil is tussen commerciële en ideële reclame door voor beide een voorbeeld te geven.
  • in eigen woorden uitleggen wat een vergelijkend warenonderzoek is.
  • twee voorbeelden van consumentenorganisaties geven en kun je het begrip consumentisme beschrijven.

Samenvattend

Hier vind je de Kennisbankitems die horen bij dit thema.

Koopgedrag

Sparen

Budgetteren

Behoeften

Indexcijfers

Uitgaven

consumeren
het kopen van producten.

sparen
het niet uitgeven van een deel van je inkomen.

goederen
producten die je kunt aanraken.

diensten
producten die je niet kunt aanraken.

primaire producten
de meest noodzakelijke producten.

secundaire producten
luxeproducten. Producten die niet echt noodzakelijk zijn.

basisjaar
het jaar waarmee je andere jaren vergelijkt; het jaar met indexcijfer 100.

nominaal inkomen
de hoeveelheid geld die je verdient.

reëel inkomen
de koopkracht van je inkomen.

consumentisme
het streven van consumenten om meer invloed te hebben op de producenten.

dagelijkse uitgaven
uitgaven die bijna elke dag voorkomen.

vaste uitgaven
uitgaven die regelmatig terugkeren.

incidentele uitgaven
uitgaven die onverwachts voorkomen.

budget
bedrag waarvan je een bepaalde periode moet rondkomen.

begroting
een overzicht van de verwachte inkomsten en de verwachte uitgaven.

indexcijfer
verhoudingscijfer; geeft de procentuele verandering weer ten opzichte van het basisjaar.

commerciële reclame
reclame die als doel heeft de winst te vergroten.

consumentenorganisatie
een vereniging van consumenten met het doel op te komen voor de belangen van de consumenten.

vergelijkend warenonderzoek
een test tussen aantal soortgelijke producten.

koopgedrag
de manier waarop je aankopen doet.

Diagnostische toets

Test je kennis. Maak de diagnostische toets.

Examenvragen

Op deze en de volgende pagina's vind je een aantal examenvragen uit examens van vorige jaren. De vragen sluiten zo goed mogelijk aan bij het thema dat je net afgerond hebt. Het zal echter ook wel voorkomen dat je kennis nodig hebt die niet in het thema behandeld is.

Op deze pagina vind je binnenkort examenvragen van ExamenKracht om mee te oefenen.

 

 

Wil je meer oefenen en met recentere examens?
Ga dan naar ExamenKracht.

Sparen, lenen, huren

Sparen, lenen, huren

Misschien overkomt het jou ook wel eens dat je over onvoldoende geld beschikt om iets te kunnen kopen wat je heel graag wilt hebben. Wat doe je dan? Kies je voor sparen of kies je voor lenen? En als je kiest voor lenen, kun je dan genoeg lenen om hetgeen je zo graag wilt hebben te kunnen kopen.
Veel mensen met een eigen huis hebben een hypotheek. Een hypotheek is een lening met het huis als onderpand. Wil je of kun je geen geld lenen om een huis te kopen, dan je kun er natuurlijk ook voor kiezen om een woning te huren. Weet jij wat precies wat de verschillen zijn?

Aan het eind van het thema kun je:

  • twee verschillende redenen noemen om geld te sparen.
  • omschrijven wat rente is en kun je duidelijk maken dat het rentebedrag dat je betaalt over een lening afhangt van de grootte van de lening, de looptijd van de lening en het rentepercentage.
  • het rentebedrag dat je betaalt over een lening uitrekenen.
  • (met behulp van een voorbeeld) duidelijk maken wat het verschil is tussen het nominale rentepercentage en het reële rentepercentage is.
  • twee gegevens noemen die een bank wil hebben voor ze iemand een lening verstrekken.
  • de begrippen consumptief krediet, persoonlijke lening, doorlopend krediet en rood staan omschrijven.
  • (met behulp van een voorbeeld) duidelijk maken wat huurkoop of koop of afbetaling is.
  • omschrijven wanneer je een hypotheek afsluit en wie de hypotheekgever en wie de hypotheeknemer is.
  • (minimaal) drie verschillende hypotheekvormen omschrijven.
  • twee voorbeelden van afspraken noemen die in een huurovereenkomst staan.
  • omschrijven wat bedoeld wordt met onderhuur.
  • twee regels noemen die gelden bij het opzeggen van een huurovereenkomst.

Bij Sparen, lenen, huren horen vier modules. Deze staan hieronder. Klik op de link om de module te openen en doorloop alle stappen t/m Afronding Samenvatting en Eindopdracht (als dit een toets is).

Nu of straks?

Aan het eind van de module Nu of straks? kun je:

  • twee verschillende redenen noemen om geld te sparen.
  • omschrijven wat rente is en kun je duidelijk maken dat het rentebedrag dat je betaalt over een lening afhangt van de grootte van de lening, de looptijd van de lening en het rentepercentage.
  • het rentebedrag dat je betaalt over een lening uitrekenen.
  • (met behulp van een voorbeeld) duidelijk maken wat het verschil is tussen het nominale rentepercentage en het reële rentepercentage is.

Hoeveel kan ik lenen?

Aan het eind van de module Hoeveel kan ik lenen? kun je:

  • twee gegevens noemen die een bank wil hebben voor ze iemand een lening verstrekken.
  • de begrippen consumptief krediet, persoonlijke lening, doorlopend krediet en rood staan omschrijven.
  • (met behulp van een voorbeeld) duidelijk maken wat huurkoop of koop of afbetaling is.

Hypotheekvormen

Aan het eind van de module Hypotheekvormen kun je:

  • omschrijven wanneer je een hypotheek afsluit en wie de hypotheekgever en wie de hypotheeknemer is.
  • (minimaal) twee verschillende hypotheekvormen omschrijven: lineair en annuïtair.

Of toch maar huren?

Aan het eind van de module Of toch maar huren? kun je:

  • twee voorbeelden van afspraken noemen die in een huurovereenkomst staan.
  • omschrijven wat bedoeld wordt met onderhuur.
  • een voorbeeld noemen van wat in de huurprijzenwet is vastgelegd.
  • twee regels noemen die gelden bij het opzeggen van een huurovereenkomst.

Samenvattend

Hier vind je de Kennisbankitems die horen bij dit thema.

Sparen

Lenen

Wonen

Hypotheek

sparen
het niet uitgeven van geld; koopkracht naar de toekomst verplaatsen.

lenen/krediet krijgen
geld van een ander gebruiken; koopkracht van de toekomst naar nu verplaatsen.

aflossen
het terugbetalen van een lening/krediet.

nominale rente
het rentepercentage dat de bank opgeeft.

reële rente
nominale rente - inflatie.

spaarhypotheek
hypotheek waarbij het bedrag aan het eind van de looptijd ineens wordt afgelost. Vast rentedeel en spaarpremie.

onderpand
zekerheid voor de bank.

hypotheekgever
de eigenaar van de woning die de woning in onderpand geeft.

hypotheeknemer
verstrekker van de lening die de woning in onderpand neemt.

lineaire hypotheek
hypotheek waarbij jaarlijks hetzelfde bedrag wordt afgelost. Het rentedeel wordt steeds kleiner.

zekerheid
garantie voor de bank dat iemand zijn lening kan aflossen.

consumptief krediet
lening door particulieren voor het kopen van goederen en/of diensten.

persoonlijke lening
consumptief krediet waarbij de looptijd en de aflossing zijn vastgelegd.

doorlopend krediet
consumptief krediet waarbij de lener tot een maximaal bedrag 'rood' mag staan op zijn of haar rekening.

hypotheek
lening voor de aankoop van een woning.

annuïteitenhypotheek
hypotheek waarbij de jaarlijkse lasten gelijk blijven. Het aflossingsdeel wordt steeds groter, het rentedeel steeds kleiner.

aflossingsvrije hypotheek
hypotheek waarbij alleen rente wordt betaald.

huurovereenkomst
afspraken tussen huurder en verhuurder onder andere over hoogte van de huur, het gebruik van de ruimte en de zorg voor de reparaties.

onderhuur
het doorverhuren van (een deel) van de woning door de huurder.

Huurprijzenwet
wet waarin regels staan voor de hoogte van de huur.

Diagnostische toets

Test je kennis. Maak de diagnostische toets.

Examenvragen

Examenvragen
Op deze pagina vind je een aantal examenvragen uit examens van vorige jaren.
De vragen sluiten zo goed mogelijk aan bij dit thema.

Op deze pagina vind je binnenkort examenvragen van ExamenKracht om mee te oefenen.

 

 

 

Wil je meer oefenen en met recentere examens?
Ga dan naar ExamenKracht.

Consumeren

Consumeren

Jongeren zijn voor winkeliers een interessante groep.
Niet alleen als klant, maar ook als (goedkope) arbeidskracht.
Winkeliers proberen door reclame te maken mensen over te halen hun producten te kopen.

Reclame heeft invloed op de manier waarop je jouw inkopen doet.
Als je iets koopt, hebben jij en de verkoper rechten en plichten.
Heb je de keuze uit verschillende merken, kies jij dan het product dat het beste is voor het milieu?

Aan het eind van het thema kun je:

  • omschrijven wat een doelgroep is en uitleggen waarom het voor een ondernemer belangrijk is zijn reclame-uitingen aan te passen aan de doelgroep van het product.
  • twee redenen noemen waarom jongeren voor veel ondernemers een belangrijke doelgroep zijn.
  • (met behulp van een voorbeeld) uitleggen wat het verschil is tussen commerciële en ideële reclame .
  • omschrijven wat bedoeld wordt met misleidende reclame en met mond-tot-mondreclame door voor beide een voorbeeld geven.
  • omschrijven wat sponsoring is.
  • omschrijven wat een koopovereenkomst is.
  • de plichten en de rechten van de verkoper en van de koper noemen.
  • de eisen noemen waaraan een koopovereenkomst moet voldoen.
  • (met behulp van voorbeelden) duidelijk maken wanneer een koopovereenkomst ongeldig is.
  • door middel van voorbeelden duidelijk maken wat wordt bedoeld met milieuvriendelijk gedrag.
  • het begrip recycling omschrijven.
  • een manier noemen waarop consumenten aan producenten kunnen laten weten dat ze een bepaald product niet willen hebben.

Bij Consumeren horen vier modules. Deze staan hieronder. Klik op de link om de module te openen en doorloop alle stappen t/m Afronding Samenvatting en Eindopdracht (als dit een toets is).

Jongeren als doelgroep

Aan het eind van de module Jongeren als doelgroep kun je:

  • omschrijven wat een doelgroep is en uitleggen waarom het voor een ondernemer belangrijk is zijn reclame-uitingen aan te passen aan de doelgroep van het product.
  • twee redenen noemen waarom jongeren voor veel ondernemers een belangrijke doelgroep zijn.

Reclame

Aan het eind van de module Reclame kun je:

  • (met behulp van een voorbeeld) uitleggen wat het verschil is tussen commerciële en ideële reclame .
  • omschrijven wat bedoeld wordt met misleidende reclame en met mond-tot-mondreclame door voor beide een voorbeeld geven.
  • omschrijven wat sponsoring is.

Koopovereenkomst

Aan het eind van de module De Koopovereenkomst kun je:

  • omschrijven wat een koopovereenkomst is.
  • de plichten en de rechten van de verkoper en van de koper noemen.
  • de eisen noemen waaraan een koopovereenkomst moet voldoen.
  • (met behulp van voorbeelden) duidelijk maken wanneer een koopovereenkomst ongeldig is.

Consumeren en milieu

Aan het eind van de module Consumeren en milieu kun je:

  • door middel van voorbeelden duidelijk maken wat wordt bedoeld met milieuvriendelijk gedrag.
  • het begrip recycling omschrijven.
  • een manier noemen waarop consumenten aan producenten kunnen laten weten dat ze een bepaald product niet willen hebben.

Samenvattend

Hier vind je de Kennisbankitems die horen bij dit thema.

Marketingmix

Koopgedrag

Consumeren en milieu

doelgroep
de mogelijke kopers van een product.

reclame
acties van een winkelier om een product onder de aandacht van de doelgroep te brengen.

koopgedrag
de manier waarop een consument zijn aankopen doet.

commerciële reclame
reclame die tot doel heeft de winst te verhogen.

ideële reclame
reclame zonder winstdoel.

misleidende reclame
reclame die het niet zo nauw neemt met de waarheid.

mond-tot-mondreclame
de consumenten vertellen elkaar dat ze een product goed (of slecht) vinden.

sponsor
een bedrijf dat een vereniging geld geeft omdat de vereniging reclame maakt voor het bedrijf.

koopovereenkomst
de koper en verkoper zijn het eens over het gekochte artikel en de prijs.

onroerende goederen
de grond en alles wat daaraan vastzit.

roerende goederen
alles wat niet onroerend is.

milieuvriendelijk gedrag
gedrag dat helpt om de afvalberg niet te groot te laten worden.

kopersstaking
consumenten weigeren massaal een product van een bepaalde producent te kopen.

Diagnostische toets

Test je kennis. Maak de diagnostische toets.

Examentraining

Je hebt de thema's Consumeren afgerond.

Hier vind je de examentraining Consumeren. In deze examentraining staat de examenstof nogmaals kort uitgelegd, kun je oefenopgaven maken en ga je aan de slag met opdrachten uit eerdere examens.

Overleg met de docent wanneer je de examentraining gaat doen.

Examentraining Consumeren vmbo-kgt

Verzekeren

Verzekeren

Zo heb je een fiets, zo heb je niets....
Tegen veel risico's kun je je verzekeren bij een verzekeringsmaatschappij. Er zijn een heleboel verschillende verzekeringen. Van de meeste verzekeringen kun je zelf kiezen of je deze wel of niet afsluit. Denk maar aan een fietsverzekering, een reisverzekering, een brandverzekering, enzovoorts.
Er zijn ook verzekeringen die je moet afsluiten. Bijvoorbeeld als je een auto koopt en erin gaat rijden, moet je een verzekering hebben afgesloten.

Aan het eind van het thema kun je:

  • de begrippen verzekering, premie, polis, eigen risico, verzekeraar en verzekeringsnemer omschrijven.
  • (met behulp van voorbeelden) duidelijk maken wat het verschil is tussen een schadeverzekering en een sommenverzekering.
  • omschrijven wat bedoeld wordt met wettelijk aansprakelijk zijn.
  • twee wettelijke aansprakelijkheidsverzekeringen noemen en met elkaar vergelijken.
  • omschrijven wat wordt bedoeld wordt met een no-claimkorting.
  • minimaal twee factoren noemen die bepalend zijn voor de hoogte van de premie voor een fietsverzekering.
  • minimaal twee factoren noemen die bepalend zijn voor de hoogte van de premie voor een reisverzekering.
  • (met behulp van voorbeelden) duidelijk maken wat wordt bedoeld met de inboedel van een huis en met een inboedelverzekering.
  • omschrijven wat bedoeld wordt met een geïndexeerde verzekering.
  • omschrijven wat je verzekert als je een opstalverzekering afsluit.

Bij Verzekeren horen vier modules. Deze staan hieronder. Klik op de link om de module te openen en doorloop alle stappen t/m Afronding Samenvatting en Eindopdracht (als dit een toets is).

De verzekeringsovereenkomst

Aan het eind van de module De verzekeringsovereenkomst kun je:

  • de begrippen verzekering, premie, polis, eigen risico, verzekeraar en verzekeringsnemer omschrijven.
  • (met behulp van voorbeelden) duidelijk maken wat het verschil is tussen een schadeverzekering en een sommenverzekering.

De WA-verzekering

Aan het eind van de module WA-verzekering kun je:

  • omschrijven wat bedoeld wordt met wettelijk aansprakelijk zijn.
  • twee wettelijke aansprakelijkheidsverzekeringen noemen en met elkaar vergelijken.
  • omschrijven wat wordt bedoeld wordt met een no-claimkorting.

De fiets- en reisverzekering

Aan het eind van de module De Fiets- en reisverzekering kun je:

  • minimaal twee factoren noemen die bepalend zijn voor de hoogte van de premie voor een fietsverzekering.
  • minimaal twee factoren noemen die bepalend zijn voor de hoogte van de premie voor een reisverzekering.

De inboedel- en opstalverzekering

Aan het eind van de module Inboedel- en opstalverzekering kun je:

  • (met behulp van voorbeelden) duidelijk maken wat wordt bedoeld met de inboedel van een huis en met een inboedelverzekering.
  • omschrijven wat bedoeld wordt met een geïndexeerde verzekering.
  • omschrijven wat je verzekert als je een opstalverzekering afsluit.

Samenvattend

Hier vind je de Kennisbankitems die horen bij dit thema.

verzekeren
het overdragen van een financieel risico aan een verzekeringsmaatschappij.

premie
het bedrag dat je betaalt voor een verzekering.

polis
schriftelijk bewijs van een verzekeringsovereenkomst.

verzekeraar
verzekeringsmaatschappij.

verzekeringsnemer
de persoon die bij de verzekeringsmaatschappij een verzekering afsluit.

WAP
Wettelijke aansprakelijkheidsverzekering voor Particulieren.

no-claimkorting
premiekorting die je als verzekerde krijgt als je één jaar geen verzoek tot schadevergoeding hebt ingediend.

geïndexeerde polis
de verzekerde waarde wordt jaarlijks met de gemiddelde prijsstijging automatisch door de verzekeraars verhoogd.

eigen risico
het bedrag dat je van je schade zelf betaalt.

schadeverzekering
een verzekering die alleen uitbetaalt als er schade is ontstaan door een onverwachte gebeurtenis.

sommenverzekering
een verzekering die uitbetaalt bij overlijden of na het aflopen van een bepaalde periode.

wettelijke aansprakelijkheid
schade waarvoor jij volgens de wet aansprakelijk bent.

WAM
Wettelijke aansprakelijkheidsverzekering voor Motorrijtuigen. Deze verzekering is verplicht voor bezitters van een motorrijtuig.

inboedelverzekering
schadeverzekering die de inrichting van de woning verzekert.

WA+cascoverzekering
een motorvoertuigenverzekering die de schade van een ander en van jezelf vergoedt.

Diagnostische toets

Test je kennis. Maak de diagnostische toets.

Toets:Diagnostische toets Verzekeren

Oefenen voor het SE

Samenvatting

Wat voor inkomen heb je?

Inkomsten die je ontvangt kunnen verschillen in tijd dat je ze ontvangt. De ene keer per week, de andere keer per maand of zelfs per jaar. Als je ze wil vergelijken is het noodzakelijk om ze dezelfde tijd te geven.

Van week naar maand naar jaar. Van week naar maand doe je door eerst per jaar te rekenen en daarna naar maand. Dus van week naar jaar is x 52. Van jaar naar maand is ÷ 12

Als je ergens werkt, verdien je inkomen. Zakgeld en loon zijn bekende voorbeelden van inkomen. Loon is de beloning voor werk dat je gedaan hebt. Salaris is hetzelfde als loon. Inkomens kunnen verschillen afhankelijk van het beroep wat je doet.

Je kunt op drie manieren inkomen verdienen:
- inkomen uit arbeid: als je ergens werkt verdien je loon of salaris. Als je in goederen of diensten betaald krijgt, heet dat inkomen in natura.
- inkomen uit bezit: als je geld hebt en je spaart, dan ontvang je rente. Als je iets bezit en je laat anderen er gebruik van maken dan ontvang je huur.
- overdrachtsinkomen: dat is geld dat je ontvangt zonder dat je er iets voor doet. Zakgeld of een uitkering zijn voorbeelden van overdrachtsinkomen: er is bij overdrachtsinkomen geen tegenprestatie.

Waar blijft je geld?

Iedereen heeft allerlei behoeften, zo moet je iedere dag eten en drinken. Als je ziek bent heb je medicijnen nodig en heel veel mensen vinden hun mobiele telefoon belangrijk.

Er zijn twee soorten behoeften: primaire behoeften en secundaire behoeften.

Primaire behoeften (basisbehoeften) zijn behoeften zijn belangrijk om in leven te blijven. Denk hierbij aan eten en drinken, woonruimte, medische zorg en woonruimte.

Iedereen heeft ook behoefte aan luxe goederen. Deze maken het leven makkelijker, maar zijn niet noodzakelijk. Dit noemen we secundaire behoeften. Voorbeelden zijn hiervan: vakantie, computer en bijvoorbeeld chips.

Behoeften kunnen ook veranderen bij mensen, zo heb jij geen behoefte aan een rollator maar je oma waarschijnlijk wel. Andersom kan ook natuurlijk. Een smartphone is voor jongeren heel belangrijk maar voor de meeste ouderen niet.

Reclame en sponsoring kunnen jouw koopgedrag beïnvloeden.

Kom je uit met je geld?

Als je geld wil gaan uitgeven is het erg handig om eerst een begroting te maken. In een begroting maak je een overzicht van alle uitgaven die je van plan bent te gaan doen. In een begroting zet je ook alle inkomsten die je nog verwacht te gaan krijgen.

Het Nibud is een instelling die je kan helpen met het maken van een begroting. Nibud staat voor Nationaal Instituut voor Budgetvoorlichting.

Bij een begroting kun je de verwachte uitgaven in drie soorten: dagelijkse uitgaven, vast lasten en incidentele uitgaven.

Dagelijkse uitgaven zijn normale uitgaven die je betaalt van het geld dat voor het huishouden bestemd is.

Vaste lasten zijn de uitgaven die om de zoveel tijd terugkomen. Meestal zijn dit abonnementen of andere zaken waar je aan vast zit zoals de energie-rekeningen.

Incidentele uitgaven doe je niet zo vaak en hebben vaak een verschillende oorzaak. Incidentele uitgaven zijn niet regelmatig en soms verwacht je incidentele uitgaven ook niet. Het is daarom verstandig om hier geld voor apart te zetten. Dit heet reserveren.

Als je gaat reserveren is het belangrijk om te weten hoeveel jaar een apparaat meegaat dat je hebt gekocht. Als je dan de aankoopprijs van het product deelt door het aantal jaar dat het apparaat meegaat (de levensduur), dan weet je hoeveel je jaarlijks moet reserveren.

Waar kies je voor?

pincode 3e klas mavo vmbo aantekeningen samenvatting
Bereken bij de formule nieuw - oud gedeeld door oud, altijd eerst het verschil in aantal. Let wel goed op wat oud is en wat nieuw is. Deel vervolgens door het oude getal. Tot slot x 100 doen.

De koopkracht van je inkomen bepaalt hoeveel goederen en diensten je kunt kopen. De koopkracht hangt af van het inkomen en van de prijzen, als het inkomen en de prijspeil evenveel veranderen, blijft de koopkracht dus gelijk.

In de economie heeft men het vaak over middelen. Dit zijn bijvoorbeeld: geld, tijd en bezittingen. Als je veel middelen hebt, kun je in veel behoeften voorzien. Je hebt dan een grote welvaart.

Bij welvaart kijk je hoe je met je middelen in je behoeften kunt voorzien.

Welvaart is niet altijd in geld uit te drukken. Lekker weer, mooie muziek of een goede gezondheid zijn lastig om in geld uit drukken, maar hebben wel invloed op je welvaart.

Omdat iedereen altijd te weinig geld of tijd heeft is er eigenlijk altijd sprake van schaarste. Schaarste wil zeggen dat je niet genoeg van iets hebt om in alle behoeften te kunnen voorzien.

Consumenten kunnen invloed hebben op de goederen en diensten die de bedrijven maken. Door goederen veel te kopen of juist helemaal niet, bepalen consumenten wat de bedrijven moeten maken.

Soms voorzie je zelf in een deel van je behoeften. Als je bijvoorbeeld zelf kleding maakt of je eigen groentetuin hebt. Dit heet dan zelfvoorziening.

 

Hoe betaal je?

Chartaal geld: de munten en bankbiljetten. Giraal geld: het geld op de bankrekening of girorekening. Elektronisch geld is geld dat bijvoorbeeld op de chipknip staat. De chipknip zal vanaf 2015 verdwijnen.

Als je meerderjarig bent kun je een creditcard nemen. Bij een creditcard schiet de maatschappij (Visa, Mastercard, American Express of een andere) het bedrag voor, en betaal je aan het einde van de maand alles terug.

Een rekeningafschrift is een overzicht van bijboekingen en afboekingen op je bankrekening, ook het saldo is hierop te zien. Creditsaldo wil zeggen dat je in de plus staat oftewel een positief saldo hebt. Bij een debetsaldo heb je schuld aan de bank en sta je rood. en hebt je dus een negatief saldo.

Voordeel van giraal geld is dat het veilig is en dat je door de rekeningafschriften een mooi overzicht hebt. Nadeel is dat je soms meer uitgeeft dan je door hebt.

Hoe spaar je?

Als je spaart geef je een deel van je inkomsten niet uit. Als je dit geld op een spaarrekening zet ontvang je rente als vergoeding van de bank.

Meestal heb je een reden om te sparen, dit noemen we het spaarmotief. Er zijn drie redenen om te sparen; oftewel er zijn drie spaarmotieven:

- Sparen voor een bepaald doel (bijvoorbeeld sparen voor een auto)
- Sparen voor de rente (je kunt dan geld verdienen)
- Sparen uit voorzorg (je kunt een tegenvaller hebben, bijvoorbeeld een kapotte wasmachine en als je geld achter de hand hebt, kun je een nieuwe kopen of de reparatie betalen)

Als je spaart voor de rente is het goed om te weten hoe je met rente moet rekenen en hoe hoog de rente is.

Rente wordt altijd in procenten aangegeven. Als je een groot bedrag spaart, krijg je ook een groot bedrag als renteopbrengst. Dit komt omdat je dan een percentage van een groter bedrag neemt.

Variabele rente is rente die kan veranderen. Zo krijg je op de ene rekening meer rente dan op de andere. Op een internetspaarrekening krijg je vaak meer rente dan bij een normale spaarrekening. De bank heeft dan minder kosten en jij meer rente! (minder kosten omdat alles digitaal gaat en niks via medewerkers of via de post)

Als je je geld voor een langere tijd vastzet bij de bank (spaardeposito) ontvang je een hoger rentepercentage en dus ook een groter rente bedrag. De bank heeft dan zekerheid dat ze jouw geld langer kunnen gebruiken.

De hoogte van de rente hangt af van:
- het bedrag dat je spaart bij de bank
- hoe lang je je geld vastzet bij de bank
- hoe goed het gaat met de economie in een land.

Rentebedrag = spaarbedrag x rentepercentage x jaren

Als je je geld voor een langere tijd vastzet bij de bank (spaardeposito) ontvang je een hoger rentepercentage en dus ook een groter rente bedrag. De bank heeft dan zekerheid dat ze jouw geld langer kunnen gebruiken.

De hoogte van de rente hangt af van:
- het bedrag dat je spaart bij de bank
- hoe lang je je geld vastzet bij de bank
- hoe goed het gaat met de economie in een land.

Gemiddeld worden de prijzen van de producten ieder jaar iets duurder. Dat noemen we inflatie. Je kunt dan minder kopen met dezelfde hoeveelheid geld. Voor mensen die sparen is inflatie een slechte zaak.

Je spaargeld is tot € 100.000,- gegarandeerd door De Nederlandsche Bank.
 Hoe leen je?

Er zijn verschillenden redenen om te lenen:
- Geld tekort
- Tegenvaller
- Nu willen genieten en niet later pas

Als je geld leent moet je zeker weten dat je dit kunt terugbetalen. Een ander woord voor lening is een krediet. Als je geld leent voor een duurzaam consumptiegoed (iets wat lang mee gaat), bijvoorbeeld een televisie of een auto, dan is zo'n lening een consumptief krediet. Je leent dan om te kunnen consumeren.

Banken bieden verschillende vormen van krediet aan:
- Salariskrediet: je mag tot een afgesproken bedrag rood staan op je bankrekening. De hoogte van het afgesproken bedrag is afhankelijk van je maandelijkse loon.
- Persoonlijke lening: je leent een bedrag wat je meteen ontvangt. Je betaalt in termijnen de lening en de rente terug.
- Doorlopend krediet:  je hebt een kredietlimiet of een bedrag dat je maximaal kan lenen. Op het moment dat je hebt afgelost, mag je weer tot de kredietlimiet lenen.

Aflossen is het terugbetalen van het geleende geld. Rente is de vergoeding die je aan de bank moet betalen voor het geleende geld. Meestal betaal je iedere keer een stukje aflossing en een stukje rente terug. Dit noemen we een termijn.

Wanneer je geld leent moet je hier rente en vaak ook andere kosten voor betalen! Dit noemen we kredietkosten.

Kredietkosten = (termijnbedrag x aantal termijnen) - de lening

Als je geld leent betaal je meer rente, dan wanneer je zou sparen. Zo maakt de bank winst. Bovendien loopt de bank ook het risico dat iemand die het geleende geld dit niet kan terugbetalen.

Ook bedrijven bieden krediet aan:
- Kopen op afbetaling: je koopt een product en dit betaal je in termijnen samen met de rente. Meestal betaal je ook eerst een aanbetaling. Je bent meteen eigenaar.
- Huurkoop: je betaalt steeds termijn, maar je bent pas eigenaar als je de laatste termijn hebt betaald.

Als je een huis koopt sluit je vaak een hypotheek af. Een ander woord voor hypotheek is hypothecaire lening. Als je de aflossing en rente niet kunt betalen, kan de bank je huis verkopen. Het huis is dus onderpand: hierdoor heeft de bank zekerheid. Een hypotheek duurt vaak 30 jaar.

Wat doet de bank voor jou?

De euro is de munt die we in Nederland en veel andere landen gebruiken. Maar niet in heel de EU wordt de euro gebruikt. Alle landen die de euro gebruiken noemen we de eurozone. Het is de bedoeling dat op termijn alle EU-landen de euro gaan gebruiken.

Geld uit andere landen noemen we vreemde valuta oftewel vreemd geld. De wisselkoers is de prijs in euro's die je moet betalen voor buitenlands geld.

Banken gebruiken voor vreemd geld altijd twee koersen. Als je vreemde valuta koopt rekent de bank met de lage koers.

Bedrag in vreemd geld dat je ontvangt = bedrag in € x lage wisselkoers

Als je vreemd geld aan de bank terugverkoopt (terug inwisselt) rekent de bank met de hoge koers.

Bedrag in vreemd geld ÷ koers in € = de waarde in €

Als je vreemd geld gaat halen moet je dus meer betalen, dan dat het op zou brengen als je het geld weer terugbrengt. Bovendien rekent de bank vaak transactiekosten: provisie. Zo verdient de bank zelf ook geld! de bank verdiend ook geld door de verschillen in leenrente en spaarrente. Als je rekening hebt moet je hier ook voor betalen.

Banken zijn erg belangrijk voor de economie. De mensen vertrouwen hun spaargeld toe aan de bank en de banken kunnen dat geld weer uitlenen aan mensen en bedrijven. Banken zorgen er dus voor dat de vraag en het aanbod van geld goed geregeld wordt.

 

Wat bepaalt je koopgedrag?

De prijs en de kwaliteit van een product zijn belangrijk om te weten als je iets gaat kopen. Meestal is het zo dat een product met een hoge kwaliteit wat duurder is. Dit is echter niet altijd zo. Sommige goedkope producten kunnen ook goed zijn.

Soms beïnvloeden andere mensen je om een bepaald product te kopen. De andere keer heeft reclame invloed op je koopgedrag. Als je vrienden of familie invloed hebben op jouw koopgedrag heet dit sociale beïnvloeding.

Als je goederen koopt omdat je er reclame van hebt gezien noemen we dat commerciële beïnvloeding.

Bedrijven en producenten maken vele verschillende producten voor verschillende groepen mensen. Met het gebruik van reclame proberen bedrijven en producenten hun producten te verkopen aan verschillende doelgroepen.

Een doelgroep is een groep mensen waarvoor een product gemaakt is. Bedrijven richten vaak hun reclame op een bepaalde doelgroep. Een doelgroep bestaat vaak uit mensen die ongeveer dezelfde leeftijd, inkomen of levensstijl hebben.

In tijdschriften of op websites staat vaak reclame die bedoeld is voor een bepaalde doelgroep. In de Donald Duck staan hele andere reclames dan in een tijdschrift wat over de inrichting van huizen gaat. De advertenties worden vaak aangepast aan de lezers die vaak een aparte doelgroep zijn.

Iedere doelgroep is anders. Leerlingen van basisscholen hebben vaak heel weinig te besteden. Je ouders hebben vaak veel meer te besteden en ook ouderen zijn een aparte doelgroep. De doelgroep jongeren is voor veel bedrijven heel belangrijk. Jongeren geven best veel geld uit en worden later ook vaak belangrijke klanten. Bedrijven proberen vaak jongeren als klant binnen te halen om daar later ook veel producten aan te verkopen.

Iedere reclame is anders. De ene reclame wil de klant informeren over het product (= informatieve reclame). De andere wil juist wijzen op kortingen of spaaracties (=actiereclame). Andere reclame wil juist de houding van mensen over producten veranderen. Bij merkreclame wil de fabrikant zijn merk bekender maken. Meestal is reclame commercieel.

Er is ook ideële reclame. Dit is reclame om de houding van mensen te veranderen. Soms zie je in een televisieprogramma altijd dezelfde producten. Dit is ook reclame en heet sluikreclame.

Marketing zijn alle activiteiten die een bedrijf doet om zijn product te verkopen. De vier belangrijkste instrumenten zijn:

Prijs: kies het bedrijf een lage of een hoge prijs?
Product: hoe is het product? ziet de verpakking er mooi uit?
Plaats: waar vestig je je winkel? op welke locatie?
Promotie: hoe en hoeveel reclame maak je?

Soms veranderen producten dit heet innovatie (vernieuwing). De fabrikant maakt dan of een geheel nieuw product of het bestaande product wordt beter.

Hoe beslis je wat je koopt?

Consumenten hebben vaak behoefte aan informatie over de producten die ze kopen. Ze kunnen deze informatie van de fabrikant, of van een verkoper of van vrienden en bekenden krijgen. Er zijn ook organisaties die de consument kunnen informeren.

Consumentenorganisaties verzamelen informatie over producten en geven consumenten adviezen over prijs en kwaliteit van verschillende producten. Ook bieden ze juridische hulp aan bij conflicten. De consumentenbond is de meest bekende consumentenorganisatie. De consumentenbond test ook vaak producten in een vergelijkend warenonderzoek. Dit is een onderzoek naar de prijs en kwaliteit van de verschillende producten die getest worden.

Als de consumentenbond een product test letten ze niet alleen op de prijs en de kwaliteit van een product. Ook wordt er gekeken naar de gevolgen voor het milieu.

Als je prijzen van product wil vergelijken moet je altijd naar een standaardhoeveelheid rekenen.

Sta je in je recht?

In de Warenwet zijn zaken geregeld over etenswaren (in restaurants bijvoorbeeld). Ingrediënten in producten en etikettering van producten. Voedsel wat een gevaar voor de gezondheid kan zijn, mag niet verkocht worden.

Om er voor te zorgen dat je van voedsel niet ziek kunt worden is er de VWA, dit staat voor Voedsel en Waren Autoriteit. Deze instelling controleert en bewaakt de veiligheid van voedsel. Als een product niet aan de strenge eisen van VWA voldoet mag het niet verkocht worden. Ze controleren dus de Warenwet.

Het consumentenrecht heeft regels om de consument te beschermen. Dit geldt alleen als je iets van een bedrijf koopt en dus niet als je van een ander persoon iets koopt. Je hebt recht op een deugdelijk product. Een deugdelijk product is een product wat doet wat het moet doen. Als dat niet zo is, moet verkoper het repareren, vervangen of jou terugbetalen.

Wet productaansprakelijkheid: als een product niet deugd, je wordt ziek door het eten van een bepaald product, of je krijgt een ongeluk omdat je fietsenmaker iets fout heeft gedaan. Dan is de leverancier aansprakelijk. De leverancier moet dan alles oplossen en soms ook een schadevergoeding betalen!

Colportage is verkoop aan huis of op een verkoopfeestje. In de colportagewet staat dat de verkoper moet zich kunnen legitimeren. De afkoelingsperiode (de tijd dat je van de koop af wil) is 8 dagen en dit alles geldt voor aankopen vanaf € 34,- of meer. Je moet schriftelijk laten weten dat je van de koop af wil!

In de wet koop op afstand staan allerlei zaken die gelden voor aankopen via internet, telefonische verkoop of uit een catalogus. Je hebt bijvoorbeeld 7 dagen denktijd en die gaat een dag na ontvangst in. Bij webshops geldt dat de algemene voorwaarden via de site te vinden moeten zijn.

Sta je samen sterker?

Consumer power is de macht die de consument heeft. De consument beslist of producten wel of niet gekocht worden.

Een keurmerk geeft aan dat een product aan bepaalde voorwaarden voldoet. Consumenten letten vaak op keurmerken.

Het consumeren van goederen en diensten zorgt vaak voor schade aan het milieu. Zo zijn veel producten uitgebreid verpakt in papier en plastic. Ook verbruiken apparaten veel stroom.

Op veel elektronische apparaten zit een energielabel wat het energieverbruik aangeeft. De consument kan dan zien hoe het energieverbruik van een apparaat is.

 

Wie betaalt de schade?

Je kunt je tegen risico’s verzekeren door een verzekering af te sluiten. De verzekeringsmaatschappij of verzekeraar neemt het risico over van de verzekerde.

Premie = een bedrag dat je aan de verzekeraar betaalt, omdat die de financiële gevolgen van een schade van jou overneemt.

Verzekeren = dat de verzekeraar de financiële gevolgen van schade overneemt van de verzekerde. De verzekerde moet hoervoor een premie betalen.

Verzekeraars willen winst maken. Ze berekenen daarom heel precies hoeveel premie-inkomsten ze nodig hebben om alle schades te kunnen betalen en er zelf ook nog wat aan over te houden. Hoe groter het risico voor de verzekeringsmaatschappij dat ze schade moeten uitkeren, hoe hoger de premie zal zijn.

Premie bestaat uit:
- Schade uitkering
- Winst
- Reservering
- Diverse kosten

Bij veel verzekeringen kun je een eigen risico afsluiten.

Eigen risico = dat je zelf een deel van je schade betaalt. Soms kun je zelf kiezen hoe hoog je eigen risico is.

Polis = een schriftelijk bewijs van een verzekeringsovereenkomst.

Op de polis staat ook welke dekking de verzekering heeft = wat er is verzekerd en voor welk bedrag. bij een polis horen verzekeringsvoorwaarden: hierin staan de rechten en plichten van de verzekerde en de verzekeraar. Deze voorwaarden zitten achter de polis of ze staan op website van de verzekeraar.

Voor je scooter of bromfiets ben je volgens de wet verplicht om een verzekering af te sluiten tegen schade die je met je scooter of brommer aan een ander toe kan brengen. Je noemt dit een WA-verzekering voor motorvoertuigen.

WA = Wettelijk Aansprakelijkheid. Volgens de wet moet deze verzekering minimaal €5.000.000 schade aan personen dekken en voor minimaal €1.000.000 aan materiële schade. Voor schade aan je eigen scooter of bromfiets kun je naast de WA- verzekering een cascoverzekering afsluiten.

De cascoverzekering: keert aan jou een bedrag uit bij diefstal of beschadiging van jouw voertuig.

Om de totale verzekeringskosten te berekenen, moet je naast de premie ook rekening houden met
de poliskosten. Daarbovenop komt nog een 7,5% assurantiebelasting over het totaalbedrag aan premie en kosten.

Verzekeringskosten = (premie + polis-/administratiekosten) + assurantiebelasting

Verzekeren, waarom zou je?

Je bent aansprakelijk als je iemand anders lichamelijk of materiële schade toebrengt. Die schade moet jij betalen. Je kunt je hiertegen verzekeren door een AVP af te sluiten.

AVP = Aansprakelijkheidsverzekering voor particulieren af te sluiten. Een AVP verzekert je tegen financiële gevolgen aan een schade die je zonder opzet aan anderen toebrengt. Bij een AVP gezin zijn ook de partner, de kinderen, minderjarige logés en huisdieren meeverzekerd.

Als kinderen van onder de 14 jaar aan anderen schade toebrengen, zijn hun ouders daarvoor aansprakelijk. Als je 14 of 15 bent, zijn je ouders in principe aansprakelijk, tenzij zij echt niet konden verhinderen dat jij schade zou veroorzaken. Vanaf je 16e ben je in de eerste plaats zelf aansprakelijk.

Reisverzekering: vergoedt de schade die je tijdens een reis kunt oplopen.

De hoogte van de premie hangt af van de dekking. Ook het land of werelddeel waar je naartoe gaat, bepaalt de hoogte van de premie.

Annuleringsverzekering = vergoedt de kosten als een reis niet door kan gaan door bijzondere omstandigheden. Ook als je tijdens een vakantie door bijvoorbeeld onverwachte familieomstandigheden naar huis moet, vergoedt de annuleringsverzekering de niet opgemaakte vakantiedagen.

Woon je verzekerd?

Inboedelverzekering: dekt de schade die je door inbraak, brand of wateroverlast hebt aan spullen in je huis. Denk hierbij aan meubels, elektronische apparaten, kleding, sieraden en boeken. Deze spullen zijn verzekerd tegen nieuwwaarde. Dat is de waarde die nodig is om dezelfde spullen nieuw aan te schaffen.

Opstalverzekering of woonhuisverzekering = een verzekering voor brand- of stormschade aan het huis zelf.

Herbouwwaarde = het bedrag waarvoor je huis is verzekerd, dit is het bedrag dat je nodig is om een huis dat volledig is verwoest, weer op te bouwen

Een huis of inboedel is onverzekerd als het verzekerde bedrag lager is dan de werkelijke waarde van het huis of inboedel. Het gevolg is dat de schadevergoeding door de verzekeraar ook lager is, in diezelfde verhouding.

Schadevergoeding = werkelijke waarde x schadebedrag

Het omgekeerde van onderverzekering is oververzekering. De verzekerde waarde van je huis of inboedel is dan hoger dar de werkelijke waarde. Oververzekeren heeft geen zin: in geval van schade krijg je nooit meer vergoed dan de werkelijke schade.

Een eigen huis of niet?

Huurovereenkomst = een schriftelijke overeenkomst tussen huurder en de verhuurder van een huis. Bij het verhuren van een huis gelden de volgende regels van aanvullend recht.

Dat betekent dat die regels alleen gelden als je geen andere afspraken hebt gemaakt:
- Groot onderhoud is voor rekening van de verhuurder
- Klein onderhoud is voor rekening van de huurder
- Onderverhuur is toegestaan (= dat huurders een deel van de woning aan anderen
mogen verhuren)
- Bij kamerverhuur geldt een proeftijd van negen maanden (dit geldt dus niet voor verhuur van een woonhuis aan een gezin)

Woningcorporatie = een organisatie die zich richt op het bouwen, beheren en verhuren van betaalbare woonruimte. Bij het verhuren van woonruimte gaat het bij woningcorporaties niet om winst maken. Daardoor kunnen de huren vaak betaalbaar blijven.

Voor woninghuur geeft de wet ook een aantal regels van dwingend recht. Dit zijn regels waarvan je niet mag afwijken. Bijvoorbeeld:
- Binnen het huis heeft de huurder het recht verbeteringen aan te brengen.
- Dood breekt geen huur (als de verhuurder overlijdt, blijft het huurcontract staan)
- Koop breekt geen huur (als de woning wordt verkocht, blijft het huurcontract bestaan)
- Een huurovereenkomst moet schriftelijk worden vastgelegd.

Als je een bestaande woning koopt, moet je ook nog kosten koper betalen. Kosten koper: bestaan onder andere uit overdrachtsbelasting, makelaarskosten en kosten voor de notaris. In totaal ben je nog zo’n 8% van de koopprijs kwijt aan deze bijkomende kosten.

Als de koper en de verkoper het eens zijn met de prijs, wordt er een voorlopig koopcontract opgemaakt. Dat betekent dat de koop gesloten is, want het is een officieel koopcontract. In de wet is geregeld dat de koper na het afsluiten van de koop nog drie dagen bedenktijd heeft. Daarna is de koop definitief. De koper mag binnen drie dagen zonder opgaaf van reden de koop afzien.

Vaak wordt een ontbindende voorwaarde in het voorlopig koopcontract opgenomen, bijvoorbeeld dat de koop niet doorgaat als de koper niet genoeg hypotheek bij de bank kan krijgen. Je moet dit als koper wel kunnen aantonen.

Nadat het voorlopig koopcontract is getekend, stelt een notaris een zogenaamde transportakte op.

Transportakte = het officiële verkoopbewijs. Als zowel de koper als de verkoper deze ondertekend heeft, zorgt de notaris ervoor dat de transportakte in het kadaster ingeschreven wordt.

Het kadaster = een instelling die bijhoudt wie eigenaar is van onroerende zaken. Pas als de transportakte is ingeschreven in het kadaster, is het huis eigendom van de koper.

 

 
 

Waar kies je voor?

Iedereen heeft allerlei behoeften, zo moet je iedere dag eten en drinken. Als je ziek bent heb je medicijnen nodig en heel veel mensen vinden hun mobiele telefoon belangrijk.

Er zijn twee soorten behoeften: primaire behoeften en secundaire behoeften.

Primaire behoeften (basisbehoeften) zijn behoeften zijn belangrijk om in leven te blijven. Denk hierbij aan eten en drinken, woonruimte, medische zorg en woonruimte.

Iedereen heeft ook behoefte aan luxe goederen. Deze maken het leven makkelijker, maar zijn niet noodzakelijk. Dit noemen we secundaire behoeften. Voorbeelden zijn hiervan: vakantie, computer en bijvoorbeeld chips.

Behoeften kunnen ook veranderen bij mensen, zo heb jij geen behoefte aan een rollator maar je oma waarschijnlijk wel. Andersom kan ook natuurlijk. Een smartphone is voor jongeren heel belangrijk maar voor de meeste ouderen niet.

In de economie heeft men het vaak over middelen. Dit zijn bijvoorbeeld: geld, tijd en bezittingen. Als je veel middelen hebt, kun je in veel behoeften voorzien. Je hebt dan een grote welvaart.

Om in je behoeften te voorzien kun je consumeren. Je gaat dan goederen en diensten kopen om in je behoeften te voorzien. Iemand die consumeert noemen we een consument. Omdat je niet altijd genoeg geld hebt zul je moeten kiezen. Je gaat dan prioriteiten stellen, oftewel kiezen wat je het belangrijkste vindt.

In de economie is een product schaars, als er een offer of inspanning moet worden geleverd om het goed te maken.

Omdat er inspanningen voor de productie moeten worden geleverd, kosten schaarse goederen geld. Brood bijvoorbeeld is volop verkrijgbaar, maar is volgens de economie een schaars goed.

Schaarste dwingt tot keuze. Je kunt een euro namelijk maar één keer uitgeven. Je moet dus een afweging maken: welke behoefte wil ik eerst vervullen en welke wens kan nog wachten? Goederen waar geen schaarse middelen voor worden opgeofferd, bijvoorbeeld de lucht die wordt ingeademd, noemen we vrije goederen.

Soms voorzie je zelf in een deel van je behoeften. Als je bijvoorbeeld zelf kleding maakt of je eigen groentetuin hebt. Dit heet dan zelfvoorziening.

Als er niet geruild wordt, dan is iedereen geheeld zelfvoorzienend. Dat betekent dat je alleen gebruik maakt van de middelen die je al hebt of maakt.

Een doelgroep is een groep mensen waarvoor een product gemaakt is. Bedrijven richten vaak hun reclame op een bepaalde doelgroep. Een doelgroep bestaat vaak uit mensen die ongeveer dezelfde leeftijd, inkomen of levensstijl hebben. Bedrijven doen vaak marktonderzoek om het gedrag van de consument (= consumentengedrag) te achterhalen.

In tijdschriften of op websites staat vaak reclame die bedoeld is voor een bepaalde doelgroep. In de Donald Duck staan hele andere reclames dan in een tijdschrift wat over de inrichting van huizen gaat. De advertenties worden vaak aangepast aan de lezers die vaak een aparte doelgroep zijn.

Marketing zijn alle activiteiten die een bedrijf doet om zijn product te verkopen. De vier belangrijkste instrumenten zijn:

Prijs: kies het bedrijf een lage of een hoge prijs?
Product: hoe is het product? ziet de verpakking er mooi uit?
Plaats: waar vestig je je winkel? op welke locatie?
Promotie: hoe en hoeveel reclame maak je?

Bedrijven en producenten maken vele verschillende producten voor verschillende groepen mensen. Met het gebruik van reclame proberen bedrijven en producenten hun producten te verkopen aan verschillende doelgroepen.

Commerciële reclame heeft tot doel om meer producten te verkopen. De ene reclame wil de klant informeren over het product (= informatieve reclame). De andere wil juist wijzen op een merknaam (=merkreclame).

Er is ook ideële reclame. Dit is reclame om de houding van mensen te veranderen.

Soms is reclame misleidend en geeft een compleet verkeerde voorstelling van de werkelijkheid. Je kunt dan een klacht indienen bij de Reclame Code Commissie die dan gaat onderzoeken of de reclame moet verdwijnen of mag blijven bestaan.

Sta je samen sterker?

Consumenten hebben vaak behoefte aan informatie over de producten die ze kopen. Ze kunnen deze informatie van de fabrikant, of van een verkoper of van vrienden en bekenden krijgen. Er zijn ook organisaties die de consument kunnen informeren.

Consumentenorganisaties verzamelen informatie over producten en geven consumenten adviezen over prijs en kwaliteit van verschillende producten. Ook bieden ze juridische hulp aan bij conflicten. De consumentenbond is de meest bekende consumentenorganisatie. De consumentenbond test ook vaak producten in een vergelijkend warenonderzoek. Dit is een onderzoek naar de prijs en kwaliteit van de verschillende producten die getest worden.

Als de consumentenbond een product test letten ze niet alleen op de prijs en de kwaliteit van een product. Ook wordt er gekeken naar de gevolgen voor het milieu.

Consumer power is de macht die de consument heeft. De consument beslist of producten wel of niet gekocht worden. Als mensen massaal bepaalde producten niet meer kopen, zullen ze na een tijdje ook niet meer gemaakt worden.

Het consumentenrecht heeft regels om de consument te beschermen. Dit geldt alleen als je iets van een bedrijf koopt en dus niet als je van een ander persoon iets koopt. Je hebt recht op een deugdelijk product. Een deugdelijk product is een product wat doet wat het moet doen. Als dat niet zo is, moet verkoper het repareren, vervangen of jou terugbetalen.

In de Warenwet zijn zaken geregeld over etenswaren (in restaurants bijvoorbeeld). Ingrediënten in producten en etikettering van producten. Voedsel wat een gevaar voor de gezondheid kan zijn, mag niet verkocht worden.

Om er voor te zorgen dat je van voedsel niet ziek kunt worden is er de VWA, dit staat voor Voedsel en Waren Autoriteit. Deze instelling controleert en bewaakt de veiligheid van voedsel. Als een product niet aan de strenge eisen van VWA voldoet mag het niet verkocht worden. Ze controleren dus de Warenwet.

Wet productaansprakelijkheid: als een product niet deugd, je wordt ziek door het eten van een bepaald product, of je krijgt een ongeluk omdat je fietsenmaker iets fout heeft gedaan. Dan is de leverancier aansprakelijk. De leverancier moet dan alles oplossen en soms ook een schadevergoeding betalen!

Colportage is verkoop aan huis of op een verkoopfeestje. In de colportagewet staat dat de verkoper moet zich kunnen legitimeren. De afkoelingsperiode (de tijd dat je van de koop af wil) is 8 dagen en dit alles geldt voor aankopen vanaf € 34,- of meer. Je moet schriftelijk laten weten dat je van de koop af wil!

In de wet koop op afstand staan allerlei zaken die gelden voor aankopen via internet, telefonische verkoop of uit een catalogus. Je hebt bijvoorbeeld 7 dagen denktijd en die gaat een dag na ontvangst in. Bij webshops geldt dat de algemene voorwaarden via de site te vinden moeten zijn.

Een keurmerk geeft aan dat een product aan bepaalde voorwaarden voldoet. Consumenten letten vaak op keurmerken.

Mocht je een conflict met een bedrijf niet kunnen oplossen, dan kun je een geschillencommissie de zaak laten behandelen. Een geschillencommissie is een instelling die bij onenigheid tussen een consument en een bedrijf een bindende uitspraak doet.

Kun je genoeg kopen?

We spreken van inflatie als de prijzen stijgen. We spreken van deflatie wanneer de prijzen dalen.

Koopkracht is de hoeveelheid goederen die je met je inkomen kunt kopen. Het gevolg van inflatie is dat het geld minder waard wordt. Met hetzelfde geld kun je minder kopen dan voorheen: je koopkracht is gedaald. Als de prijzen harder stijgen dan je inkomen neemt je koopkracht ook af.

Het omgekeerde van inflatie is deflatie. Door deflatie daalt het prijsniveau en stijgt de koopkracht.

Bij het berekenen van de koopkracht moet er rekening gehouden worden met de prijsontwikkeling van de diverse producten en het belang of het gewicht van die producten in de totale uitgaven.

Met behulp van een groot aantal gezinnen bepaald het CBS de wegingsfactor van verschillende goederen. De wegingsfactor van een goed is het percentage (of gedeelte) van de totale uitgaven dat in het basisjaar wordt uitgegeven aan het goed.

Om de prijsveranderingen van de verschillende goederen uit het goederenpakket in een getal uit te drukken, gebruikt het CBS indexcijfers. In het jaar waarin het CBS een budgetonderzoek houdt (het basisjaar) krijgt de prijs van elk goed het prijsindexcijfer 100. Aan de hand van de partiële prijsindexcijfers en van de wegingsfactoren van de verschillende goederen berekent het CBS de consumentenprijsindex.

Wanneer het CBS een stijging van de consumentenprijsindex verwacht, zullen de vakbonden prijscompensatie eisen. Hierdoor stijgen de lonen mee met de prijzen en blijft de koopkracht gelijk.

CPI = de optelling van (wegingsfactor x prijsindexcijfer) ÷ totaal alle wegingsfactoren

Indexcijfer
= Een getal dat de verhouding weergeeft tussen de waarde van een grootheid in een bepaalde periode en de waarde in de basisperiode. In het basisjaar is de waarde altijd 100.

Voordeel: je kunt makkelijker vergelijken dan bij normale cijfers

Het nominaal loon is het loon uitgedrukt in euro’s. De koopkracht van het loon wordt ook wel reëel loon genoemd.

Bij prijscompensatie stijgt het loon stijgt gelijk met de inflatie. Mensen houden dan dezelfde koopkracht.

Door loonstijging kunnen producten duurder worden en treedt er inflatie op. Inflatie kan ook ontstaan door hogere prijzen van grondstoffen. Ook hogere belastingen kunnen voor hogere prijzen zorgen. Dit zijn allemaal oorzaken van inflatie.

Als het goed gaat met de economie, kopen mensen meer goederen en diensten. Omdat de vraag naar goederen dan stijgt, zullen de prijzen ook omhoog gaan en ontstaat er inflatie.

De Europese Centrale Bank (ECB) wil dat de inflatie laag blijft, zodat mensen hun koopkracht blijven behouden. De ECB doet dit met de rente. Als de rente hoog wordt, zal de inflatie verminderen. Hoge rente is gunstig voor mensen die willen sparen en ongunstig voor mensen die willen lenen.

Spaar jij het milieu?

Door te consumeren wordt het milieu belast. Milieuschade zijn alle negatieve gevolgen van consumptie voor het milieu. Er is steeds meer consumptie. Dit komt door: meer inwoners, hogere inkomens en mensen willen steeds vaker nieuwe dingen kopen.

Verschillende vormen van milieuschade: vervuiling, opraken van energiebronnen, verbruik van grondstof en veel afval.

Mensen kunnen ook milieubewust omgaan tijdens de consumptie. Dit kan door: letten op milieuvriendelijkheid bij het kopen van producten, minder consumeren, milieuzuinig vervoersmiddel kiezen en afval scheiden.

Milieuorganisaties proberen de natuur en het milieu te beschermen. Er zijn ook milieukeurmerken die aangeven dat sommige producten beter voor het milieu zijn dan producten die deze keurmerken niet hebben.

 

 
   

Hoe betaal je?

Directe ruil (in natura): Goederen (of diensten) ruilen voor goederen (of diensten). Bij directe ruil gebruik je GEEN geld.

Indirecte ruil: ruil waarbij je wel geld gebruikt

Nadelen van directe ruil:
1. Waarde moeilijke te schatten
2. Kost tijd om de juiste ruilpartner te vinden
3. Bederfelijk

Geld is handig om goederen en diensten te ruilen. De ruilverhouding voor iets noemen we de prijs!

Geld heeft 3 belangrijke functies:
- Spaarmiddel (oppotmiddel)
- Rekenmiddel
- Ruilmiddel

Je kunt geld bewaren dan is het een spaarmiddel. Geld is ook een manier om een waarde aan te geven, dan kun je vergelijken. Geld is dan een rekenmiddel

Je kunt met geld ook spullen kopen. Dan is het een ruilmiddel.

Er zijn 2 soorten geld:
Giraal geld= geld op de bankrekening
Chartaal geld= geld in de vorm van munten & bankbiljetten

Chartaal geld: de munten en bankbiljetten. Giraal geld: het geld op de bankrekening of girorekening. Elektronisch geld is geld dat bijvoorbeeld op de chipknip staat. De chipknip zal vanaf 2015 verdwijnen.

Als je meerderjarig bent kun je een creditcard nemen. Bij een creditcard schiet de maatschappij (Visa, Mastercard, American Express of een andere) het bedrag voor, en betaal je aan het einde van de maand alles terug.

De euro is de munt die we in Nederland en veel andere landen gebruiken. Maar niet in heel de EU wordt de euro gebruikt. Alle landen die de euro gebruiken noemen we de eurozone. Het is de bedoeling dat op termijn alle EU-landen de euro gaan gebruiken.

Geld uit andere landen noemen we vreemde valuta oftewel vreemd geld. De wisselkoers is de prijs in euro's die je moet betalen voor buitenlands geld.

Banken gebruiken voor vreemd geld altijd twee koersen. Als je vreemde valuta koopt rekent de bank met de lage koers.

Bedrag in vreemd geld dat je ontvangt = bedrag in € x lage wisselkoers

Als je vreemd geld aan de bank terugverkoopt (terug inwisselt) rekent de bank met de hoge koers.

Bedrag in vreemd geld ÷ koers in € = de waarde in €

Als je vreemd geld gaat halen moet je dus meer betalen, dan dat het op zou brengen als je het geld weer terugbrengt. Bovendien rekent de bank vaak transactiekosten: provisie. Zo verdient de bank zelf ook geld! de bank verdiend ook geld door de verschillen in leenrente en spaarrente. Als je rekening hebt moet je hier ook voor betalen.

Banken zijn erg belangrijk voor de economie. De mensen vertrouwen hun spaargeld toe aan de bank en de banken kunnen dat geld weer uitlenen aan mensen en bedrijven. Banken zorgen er dus voor dat de vraag en het aanbod van geld goed geregeld wordt.

Heb jij overzicht?

Als je ergens werkt, verdien je inkomen. Zakgeld en loon zijn bekende voorbeelden van inkomen. Loon is de beloning voor werk dat je gedaan hebt. Salaris is hetzelfde als loon. Inkomens kunnen verschillen afhankelijk van het beroep wat je doet.

Je kunt op drie manieren inkomen verdienen:
- inkomen uit arbeid: als je ergens werkt verdien je loon of salaris. Als je in goederen of diensten betaald krijgt, heet dat inkomen in natura.
- inkomen uit bezit: als je geld hebt en je spaart, dan ontvang je rente. Als je iets bezit en je laat anderen er gebruik van maken dan ontvang je huur.
- overdrachtsinkomen: dat is geld dat je ontvangt zonder dat je er iets voor doet. Zakgeld of een uitkering zijn voorbeelden van overdrachtsinkomen: er is bij overdrachtsinkomen geen tegenprestatie.

Als je geld wil gaan uitgeven is het erg handig om eerst een begroting te maken. In een begroting maak je een overzicht van alle uitgaven die je van plan bent te gaan doen. In een begroting zet je ook alle inkomsten die je nog verwacht te gaan krijgen.

Het Nibud is een instelling die je kan helpen met het maken van een begroting. Nibud staat voor Nationaal Instituut voor Budgetvoorlichting.

Bij een begroting kun je de verwachte uitgaven in drie soorten: dagelijkse uitgaven, vast lasten en incidentele uitgaven.

Dagelijkse uitgaven zijn normale uitgaven die je betaalt van het geld dat voor het huishouden bestemd is.

Vaste lasten zijn de uitgaven die om de zoveel tijd terugkomen. Meestal zijn dit abonnementen of andere zaken waar je aan vast zit zoals de energie-rekeningen.

Incidentele uitgaven doe je niet zo vaak en hebben vaak een verschillende oorzaak. Incidentele uitgaven zijn niet regelmatig en soms verwacht je incidentele uitgaven ook niet. Het is daarom verstandig om hier geld voor apart te zetten. Dit heet reserveren.

Als je gaat reserveren is het belangrijk om te weten hoeveel jaar een apparaat meegaat dat je hebt gekocht. Als je dan de aankoopprijs van het product deelt door het aantal jaar dat het apparaat meegaat (de levensduur), dan weet je hoeveel je jaarlijks moet reserveren

Spaar jij genoeg?

Als je spaart geef je een deel van je inkomsten niet uit. Als je dit geld op een spaarrekening zet ontvang je rente als vergoeding van de bank.

Meestal heb je een reden om te sparen, dit noemen we het spaarmotief. Er zijn drie redenen om te sparen; oftewel er zijn drie spaarmotieven:

- Sparen voor een bepaald doel (bijvoorbeeld sparen voor een auto)
- Sparen voor de rente (je kunt dan geld verdienen)
- Sparen uit voorzorg (je kunt een tegenvaller hebben, bijvoorbeeld een kapotte wasmachine en als je geld achter de hand hebt, kun je een nieuwe kopen of de reparatie betalen)

Als je spaart voor de rente is het goed om te weten hoe je met rente moet rekenen en hoe hoog de rente is.

Bij sommige spaarrekeningen zijn er beperkende voorwaarden. Soms moet er een minimaal bedrag op staan. Het kan ook zijn dat je een boete moet betalen als je je geld eerder wil opnemen. Tot slot kan het zijn dat de rente pas echt hoog wordt als er een hoog bedrag op je rekening staat.

Rente wordt altijd in procenten aangegeven. Als je een groot bedrag spaart, krijg je ook een groot bedrag als renteopbrengst. Dit komt omdat je dan een percentage van een groter bedrag neemt.

Variabele rente is rente die kan veranderen. Zo krijg je op de ene rekening meer rente dan op de andere. Op een internetspaarrekening krijg je vaak meer rente dan bij een normale spaarrekening. De bank heeft dan minder kosten en jij meer rente! (minder kosten omdat alles digitaal gaat en niks via medewerkers of via de post).

Als je je geld voor een langere tijd vastzet bij de bank (spaardeposito) ontvang je een hoger rentepercentage en dus ook een groter rente bedrag. De bank heeft dan zekerheid dat ze jouw geld langer kunnen gebruiken.

De hoogte van de rente hangt af van:
- het bedrag dat je spaart bij de bank
- hoe lang je je geld vastzet bij de bank
- hoe goed het gaat met de economie in een land.

Rentebedrag = spaarbedrag x rentepercentage x jaren

Gemiddeld worden de prijzen van de producten ieder jaar iets duurder. Dat noemen we inflatie. Je kunt dan minder kopen met dezelfde hoeveelheid geld. Voor mensen die sparen is inflatie een slechte zaak.

Je spaargeld is tot € 100.000,- gegarandeerd door De Nederlandsche Bank.

Inflatie is het hoger worden van de prijzen. Producten worden dan duurder. Als producten duurder worden, kun je steeds minder kopen. Door inflatie wordt je koopkracht minder.

We spreken van inflatie als de prijzen stijgen. We spreken van deflatie wanneer de prijzen dalen.

Koopkracht is de hoeveelheid goederen die je met je inkomen kunt kopen. Het gevolg van inflatie is dat het geld minder waard wordt. Met hetzelfde geld kun je minder kopen dan voorheen: je koopkracht is gedaald. Als de prijzen harder stijgen dan je inkomen neemt je koopkracht ook af.

Het omgekeerde van inflatie is deflatie. Door deflatie daalt het prijsniveau en stijgt de koopkracht.

Als je gaat beleggen, dan kies je er voor om niet te gaan sparen, maar om bijvoorbeeld aandelen te kopen. Je doet dit om voordeel te hebben van de waardestijging van aandelen. Als deze meer waard worden (de koers stijgt), kun je je aandelen voor een hogere prijs verkopen. Het kan ook zijn dat de aandelen minder waard worden (de koers daalt), dan kun je verlies lijden. Het risico bij beleggen is vaak groter dan bij sparen. Als je gaat beleggen is het verstandig omdat alleen te doen met geld wat je kunt missen. Geld lenen om te beleggen is het domste wat je kunt doen!

 

Geld lenen kost geld!

Er zijn verschillenden redenen om te lenen:
- Geld tekort
- Tegenvaller
- Nu willen genieten en niet later pas

Als je geld leent moet je zeker weten dat je dit kunt terugbetalen. Een ander woord voor lening is een krediet. Als je geld leent voor een duurzaam consumptiegoed (iets wat lang mee gaat), bijvoorbeeld een televisie of een auto, dan is zo'n lening een consumptief krediet. Je leent dan om te kunnen consumeren.

Banken bieden verschillende vormen van krediet aan:
- Salariskrediet: je mag tot een afgesproken bedrag rood staan op je bankrekening. De hoogte van het afgesproken bedrag is afhankelijk van je maandelijkse loon.
- Persoonlijke lening: je leent een bedrag wat je meteen ontvangt. Je betaalt in termijnen de lening en de rente terug.
- Doorlopend krediet: je hebt een kredietlimiet of een bedrag dat je maximaal kan lenen. Op het moment dat je hebt afgelost, mag je weer tot de kredietlimiet lenen.

Aflossen is het terugbetalen van het geleende geld. Rente is de vergoeding die je aan de bank moet betalen voor het geleende geld. Meestal betaal je iedere keer een stukje aflossing en een stukje rente terug. Dit noemen we een termijn.

Wanneer je geld leent moet je hier rente en vaak ook andere kosten voor betalen! Dit noemen we kredietkosten.

Kredietkosten = (termijnbedrag x aantal termijnen) - de lening

Als je geld leent betaal je meer rente, dan je zou ontvangen als je zou sparen. Zo maakt de bank winst. Bovendien loopt de bank ook het risico dat iemand die het geleende geld dit niet kan terugbetalen.

Ook bedrijven bieden krediet aan:
- Kopen op afbetaling: je koopt een product en dit betaal je in termijnen samen met de rente. Meestal betaal je ook eerst een aanbetaling. Je bent meteen eigenaar.
- Huurkoop: je betaalt steeds termijn, maar je bent pas eigenaar als je de laatste termijn hebt betaald.

De leenruimte is het maximale bedrag wat je kunt lenen.

Als je een huis koopt sluit je vaak een hypotheek af. Een ander woord voor hypotheek is hypothecaire lening. Als je de aflossing en rente niet kunt betalen, kan de bank je huis verkopen. Het huis is dus onderpand: hierdoor heeft de bank zekerheid. Een hypotheek duurt vaak 30 jaar.

 

 

Hoe ben je verzekerd?

Je kunt je tegen risico’s verzekeren door een verzekering af te sluiten. De verzekeringsmaatschappij of verzekeraar neemt het risico over van de verzekerde. Schade wordt alleen betaald als het om een onzeker voorval gaat. Dit is een gebeurtenis waarvan je niet weet of deze zal plaatsvinden, ook weet je natuurlijk niet wanneer er iets vervelends zal gebeuren.

Premie = een bedrag dat je aan de verzekeraar betaalt, omdat die de financiële gevolgen van een schade van jou overneemt.

Verzekeren = dat de verzekeraar de financiële gevolgen van schade overneemt van de verzekerde. De verzekerde moet hoervoor een premie betalen.

Bij veel verzekeringen kun je een eigen risico afsluiten.

Eigen risico = dat je zelf een deel van je schade betaalt. Soms kun je zelf kiezen hoe hoog je eigen risico is.

Polis = een schriftelijk bewijs van een verzekeringsovereenkomst.

Op de polis staat ook welke dekking de verzekering heeft = wat er is verzekerd en voor welk bedrag. bij een polis horen verzekeringsvoorwaarden (of polisvoorwaarden): hierin staan de rechten en plichten van de verzekerde en de verzekeraar. Deze voorwaarden zitten achter de polis of ze staan op website van de verzekeraar.

Als je een verzekering afsluit moet je vaak ook poliskosten betalen. Naast de premie en de poliskosten moet je over beide bedragen ook nog een assurantiebelasting betalen. Dus:  Om de totale verzekeringskosten te berekenen, moet je naast de premie ook rekening houden met
de poliskosten. Daarbovenop komt nog een 21% assurantiebelasting over het totaalbedrag aan premie en kosten.

De kans op schade is bepalend of je je wil gaan verzekeren. Ook de waarde van iets is hierbij bepalend. Soms is het verstandig om je niet te verzekeren en zelf de mogelijke schade te betalen.

Voor de verzekeringsmaatschappij is het belangrijk om genoeg premie binnen te krijgen om de schade-uitkeringen te kunnen betalen. Bijna altijd geldt: hoe hoger het risico, hoe hoger de premie!

Soms moet je een eigen risico betalen. Een eigen risico betekent dat je het eerste deel van je schade zelf betaald. Hoe hoger het eigen risico, hoe lager de premie die betaald moet worden.

Verzekeringen kun je natuurlijk afsluiten bij een verzekeringsmaatschappij. Je kunt ook via een tussenpersoon of een assurantiekantoor een verzekering afsluiten. Deze regelen dan alles voor jou, en heb je minder zorgen over de verzekering. Meestal ontvangen tussenpersonen of assurantiekantoren een deel van de premie als beloning voor hun diensten.

Je bent aansprakelijk als je iemand anders lichamelijk of materiële schade toebrengt. Die schade moet jij betalen. Je kunt je hiertegen verzekeren door een AVP af te sluiten.

AVP = Aansprakelijkheidsverzekering voor particulieren af te sluiten. Een AVP verzekert je tegen financiële gevolgen aan een schade die je zonder opzet aan anderen toebrengt. Bij een AVP gezin zijn ook de partner, de kinderen, minderjarige logés en huisdieren meeverzekerd.

Inboedelverzekering: dekt de schade die je door inbraak, brand of wateroverlast hebt aan spullen in je huis. Denk hierbij aan meubels, elektronische apparaten, kleding, sieraden en boeken. Deze spullen zijn verzekerd tegen nieuwwaarde. Dat is de waarde die nodig is om dezelfde spullen nieuw aan te schaffen.

Opstalverzekering of woonhuisverzekering = een verzekering voor brand- of stormschade aan het huis zelf. Herbouwwaarde = het bedrag waarvoor je huis is verzekerd, dit is het bedrag dat je nodig is om een huis dat volledig is verwoest, weer op te bouwen. Meestal verzeker je voor de herbouwwaarde.

Een huis of inboedel is onverzekerd als het verzekerde bedrag lager is dan de werkelijke waarde van het huis of inboedel. Het gevolg is dat de schadevergoeding door de verzekeraar ook lager is, in diezelfde verhouding.

Het omgekeerde van onderverzekering is oververzekering. De verzekerde waarde van je huis of inboedel is dan hoger dar de werkelijke waarde. Oververzekeren heeft geen zin: in geval van schade krijg je nooit meer vergoed dan de werkelijke schade.

Om onderverzekering te voorkomen is het verstandig om een geïndexeerde verzekering af te sluiten. De verzekerde waarde wordt dan ieder jaar aangepast aan de prijsstijgingen die er zijn.

Korting op je autoverzekering?

Een WA verzekering voor motorvoertuigen dekt de schade die jij aan anderen toebrengt met jouw voertuig. WA = wettelijk aansprakelijk. Een WA verzekering voor motorvoertuigen is VERPLICHT!

De schade die je toebrengt aan je eigen voertuig is gedekt met een cascoverzekering. Deze is vrijwillig en dus niet verplicht. Als je een WA verzekering voor motorvoertuigen plus een cascoverzekering hebt afgesloten noemt men dat ook wel allrisk. Je bent dan voor alle schade verzekerd.

De premie voor een WA verzekering wordt bepaald afhankelijk van het gewicht van het voertuig. Een zware auto kan meer schade maken dan een lichtere auto, hierdoor betaalt iemand met een zwaardere auto meer premie. De premie wordt vastgesteld over de oorspronkelijke nieuwprijs (=de cataloguswaarde) van de auto. Wat een auto nu waard is (de dagwaarde) telt hierbij niet.

Naast het gewicht en de cataloguswaarde zijn er ook andere dingen van belang die bepalen hoeveel premie je moet betalen:

  • het aantal kilometers dat jij rijdt

  • de regio waar je woont

  • je leeftijd

  • de hoogte van het eigen risico

  • het aantal jaar dat je geen schade hebt gereden

Als je je auto verzekerd wordt je beloond als je geen schade veroorzaakt. Je krijgt ieder jaar steeds meer korting als je geen schade veroorzaakt. Dit noemen we: no-claimkorting of bonus. Ieder jaar dat je geen schade hebt, klim je een trede op de bonus-malus-ladder.

Mensen die wel schade rijden worden bestraft met minder korting (of meer premie als ze veel ongelukken maken). Malus is minder korting krijgen, omdat je schade hebt gereden.

De brutopremie is de premie die je betaalt zonder korting, de nettopremie is de premie die je moet betalen nadat de bonuskorting eraf is gehaald of de malus(boete) er bij is opgeteld.

Wie zijn zorg is dat?

De zorgverzekering vergoedt medische kosten zoals: de huisarts, medicijnen en ziekenhuisbezoek. In Nederland is iedereen verplicht om een zorgverkering af te sluiten. Voor het basispakket betaal je iedere maand een premie van ongeveer EUR 100,- Dit is de nominale premie. Als je onder de 18 jaar oud bent, ben je automatisch meeverzekerd via de polis van je ouders.

Je kunt zelf kiezen bij welke verzekeringsmaatschappij je je zorgverzekering afsluit. De wettelijk verplichte basisverzekering is bij iedere verzekeringsmaatschappij hetzelfde qua dekking. Wel kun je nog losse aanvullende verzekeringen afsluiten.

Aanvullende verzekeringen zijn vrijwillig en dus niet verplicht. Aanvullende verzekeringen vergoeden kosten die niet in de basisverzekering zitten.

Voor mensen met een laag inkomen is er de zorgtoeslag. Hiervoor kun je in aanmerking komen als je inkomen heel laag is. De toeslag is een bijdrage van de overheid zodat je tegemoet gekomen wordt in de kosten van de basisverzekering. Je kunt, als je daar recht op hebt, via de belastingdienst een zorgtoeslag aanvragen.

Naast de nominale premie moet je ook een inkomensafhankelijke premie betalen. Deze is afhankelijk van je inkomen. Dit wordt als percentage van je loon ingehouden. Dit geld krijg jij wel weer terug van je werkgever.

Hoe woon je?

Op de woningmarkt vindt alle vraag en het aanbod van woningen plaats.

Het gaat dan om alle huurwoningen en alle koopwoningen. Als je een huis wil kopen of verkopen, kun je een makelaar inhuren. Hij kan in opdracht van jou een huis zoeken of jouw huis proberen te verkopen. Je moet een makelaar hier wel voor betalen.

Als een huis verkocht gaat worden, wordt dit vastgelegd in een voorlopig koopcontract. Hierin staan afspraken die van belang zijn. Als de koper de hypotheek niet rond kan krijgen kan een koop bijvoorbeeld niet doorgaan. Ook mag iemand drie dagen afzien van een koop. Dit is de bedenktijd.

Vereniging Eigen Huis is een consumentenorganisatie die opkomt voor de belangen van huiseigenaren.

Als een koop doorgaat moet de notaris eerst een transportakte opmaken. Als deze is ingeschreven in het kadaster is de koper definitief eigenaar van de woning. Het kadaster is een register waarin alle onroerende zaken (huizen, grond en andere gebouwen) staan ingeschreven en wie de eigenaar daar van in.

Als je een huis koopt, moet je niet alleen de aankoopprijs betalen. Er zijn ook kosten koper (kk), hierin zit de overdrachtsbelasting, de notariskosten en de kosten van het kadaster. De kosten koper zijn samen ongeveer 10% van het aankoopprijs. Bij nieuwbouwhuizen is het iets anders. Daar worden de prijzen vrij op naam (v.o.n.) vermeldt. Alle extra kosten zitten dan al in de aankoopprijs

In Nederland zijn de meeste huurwoningen eigendom van een woningcorporatie. Een woningcorporatie is een vereniging of een stichting die woningen verhuurt en de woningen ook onderhoudt. Deze huurwoningen zijn er vooral voor mensen die een laag inkomen hebben.

Als de huur die je moet betalen nog steeds te hoog is in verhouding tot je inkomen, dan kun je in aanmerking komen voor huurtoeslag. De overheid draagt dan bij aan het betalen van de huur. De huurtoeslag kun je aanvragen bij de belastingdienst. De belastingdienst is ook de instantie die bepaalt hoeveel huurtoeslag je gaan ontvangen.

Als je huurder bent en je vindt de huurprijs te hoog dan moet je aan de verhuurder (de eigenaar) vragen om de huur aan te passen. Lukt dit niet, dan kun je een klacht indienen bij  de huurcommissie van de gemeente. De gemeente gaat vervolgens met een woningwaarderingstelsel bepalen wat de huur mag zijn. Als nu blijkt dat jij te veel moet betalen, is de verhuurder verplicht om de huur aan te passen!

Huurders worden volgens de Nederlandse wetten goed beschermd. Als de verhuurder het huis verkoopt, of de verhuurder gaat dood, dan loopt de huurovereenkomst gewoon door. In alleen hele bijzondere gevallen mag de verhuurder de huur opzeggen. Is de huurder het hier niet mee eens dan moet de rechter beslissen wie er gelijk heeft.

Video's

Primaire en secundaire behoeften, consumentengedrag en schaarste

Marketing, welvaart en verschillende inkomensvormen

Wie is Jan Modaal? Hoe werkt de Lorenzcurve en wat bepaalt eigenlijk koopkracht?

Het verschil tussen een reele en nominale loonstijging. Wat is inflatie en wat doet de ECB?

Wat doet het CBS en hoe bereken je een gemiddeld gewogen indexcijfer?

Wat is directe en indirecte ruil? Welke drie functies heeft geld en hoe werkt een creditcard?

Welke spaarmotieven zijn er? Hoe werkt beleggen en hoe bereken ik samengestelde interest?

Verschillende leenmotieven en vormen van consumptief krediet. Hoe bereken je kredietkosten?

Hoe maak je een begroting en hoe reken je daarbij bedragen goed om van weken naar maanden?

Indexcijfers

Rente berekenen

LessonUp

Wat is economie?

Schaarste

Consumeren

Marketing

Reclame

Budgetteren

Koopkracht en inflatie

Indexcijfers

Betalen

Sparen

Lenen

De Bank

Verzekeren