Samenvatting

Wat voor inkomen heb je?

Inkomsten die je ontvangt kunnen verschillen in tijd dat je ze ontvangt. De ene keer per week, de andere keer per maand of zelfs per jaar. Als je ze wil vergelijken is het noodzakelijk om ze dezelfde tijd te geven.

Van week naar maand naar jaar. Van week naar maand doe je door eerst per jaar te rekenen en daarna naar maand. Dus van week naar jaar is x 52. Van jaar naar maand is ÷ 12

Als je ergens werkt, verdien je inkomen. Zakgeld en loon zijn bekende voorbeelden van inkomen. Loon is de beloning voor werk dat je gedaan hebt. Salaris is hetzelfde als loon. Inkomens kunnen verschillen afhankelijk van het beroep wat je doet.

Je kunt op drie manieren inkomen verdienen:
- inkomen uit arbeid: als je ergens werkt verdien je loon of salaris. Als je in goederen of diensten betaald krijgt, heet dat inkomen in natura.
- inkomen uit bezit: als je geld hebt en je spaart, dan ontvang je rente. Als je iets bezit en je laat anderen er gebruik van maken dan ontvang je huur.
- overdrachtsinkomen: dat is geld dat je ontvangt zonder dat je er iets voor doet. Zakgeld of een uitkering zijn voorbeelden van overdrachtsinkomen: er is bij overdrachtsinkomen geen tegenprestatie.

Waar blijft je geld?

Iedereen heeft allerlei behoeften, zo moet je iedere dag eten en drinken. Als je ziek bent heb je medicijnen nodig en heel veel mensen vinden hun mobiele telefoon belangrijk.

Er zijn twee soorten behoeften: primaire behoeften en secundaire behoeften.

Primaire behoeften (basisbehoeften) zijn behoeften zijn belangrijk om in leven te blijven. Denk hierbij aan eten en drinken, woonruimte, medische zorg en woonruimte.

Iedereen heeft ook behoefte aan luxe goederen. Deze maken het leven makkelijker, maar zijn niet noodzakelijk. Dit noemen we secundaire behoeften. Voorbeelden zijn hiervan: vakantie, computer en bijvoorbeeld chips.

Behoeften kunnen ook veranderen bij mensen, zo heb jij geen behoefte aan een rollator maar je oma waarschijnlijk wel. Andersom kan ook natuurlijk. Een smartphone is voor jongeren heel belangrijk maar voor de meeste ouderen niet.

Reclame en sponsoring kunnen jouw koopgedrag beïnvloeden.

Kom je uit met je geld?

Als je geld wil gaan uitgeven is het erg handig om eerst een begroting te maken. In een begroting maak je een overzicht van alle uitgaven die je van plan bent te gaan doen. In een begroting zet je ook alle inkomsten die je nog verwacht te gaan krijgen.

Het Nibud is een instelling die je kan helpen met het maken van een begroting. Nibud staat voor Nationaal Instituut voor Budgetvoorlichting.

Bij een begroting kun je de verwachte uitgaven in drie soorten: dagelijkse uitgaven, vast lasten en incidentele uitgaven.

Dagelijkse uitgaven zijn normale uitgaven die je betaalt van het geld dat voor het huishouden bestemd is.

Vaste lasten zijn de uitgaven die om de zoveel tijd terugkomen. Meestal zijn dit abonnementen of andere zaken waar je aan vast zit zoals de energie-rekeningen.

Incidentele uitgaven doe je niet zo vaak en hebben vaak een verschillende oorzaak. Incidentele uitgaven zijn niet regelmatig en soms verwacht je incidentele uitgaven ook niet. Het is daarom verstandig om hier geld voor apart te zetten. Dit heet reserveren.

Als je gaat reserveren is het belangrijk om te weten hoeveel jaar een apparaat meegaat dat je hebt gekocht. Als je dan de aankoopprijs van het product deelt door het aantal jaar dat het apparaat meegaat (de levensduur), dan weet je hoeveel je jaarlijks moet reserveren.

Waar kies je voor?

pincode 3e klas mavo vmbo aantekeningen samenvatting
Bereken bij de formule nieuw - oud gedeeld door oud, altijd eerst het verschil in aantal. Let wel goed op wat oud is en wat nieuw is. Deel vervolgens door het oude getal. Tot slot x 100 doen.

De koopkracht van je inkomen bepaalt hoeveel goederen en diensten je kunt kopen. De koopkracht hangt af van het inkomen en van de prijzen, als het inkomen en de prijspeil evenveel veranderen, blijft de koopkracht dus gelijk.

In de economie heeft men het vaak over middelen. Dit zijn bijvoorbeeld: geld, tijd en bezittingen. Als je veel middelen hebt, kun je in veel behoeften voorzien. Je hebt dan een grote welvaart.

Bij welvaart kijk je hoe je met je middelen in je behoeften kunt voorzien.

Welvaart is niet altijd in geld uit te drukken. Lekker weer, mooie muziek of een goede gezondheid zijn lastig om in geld uit drukken, maar hebben wel invloed op je welvaart.

Omdat iedereen altijd te weinig geld of tijd heeft is er eigenlijk altijd sprake van schaarste. Schaarste wil zeggen dat je niet genoeg van iets hebt om in alle behoeften te kunnen voorzien.

Consumenten kunnen invloed hebben op de goederen en diensten die de bedrijven maken. Door goederen veel te kopen of juist helemaal niet, bepalen consumenten wat de bedrijven moeten maken.

Soms voorzie je zelf in een deel van je behoeften. Als je bijvoorbeeld zelf kleding maakt of je eigen groentetuin hebt. Dit heet dan zelfvoorziening.

 

Hoe betaal je?

Chartaal geld: de munten en bankbiljetten. Giraal geld: het geld op de bankrekening of girorekening. Elektronisch geld is geld dat bijvoorbeeld op de chipknip staat. De chipknip zal vanaf 2015 verdwijnen.

Als je meerderjarig bent kun je een creditcard nemen. Bij een creditcard schiet de maatschappij (Visa, Mastercard, American Express of een andere) het bedrag voor, en betaal je aan het einde van de maand alles terug.

Een rekeningafschrift is een overzicht van bijboekingen en afboekingen op je bankrekening, ook het saldo is hierop te zien. Creditsaldo wil zeggen dat je in de plus staat oftewel een positief saldo hebt. Bij een debetsaldo heb je schuld aan de bank en sta je rood. en hebt je dus een negatief saldo.

Voordeel van giraal geld is dat het veilig is en dat je door de rekeningafschriften een mooi overzicht hebt. Nadeel is dat je soms meer uitgeeft dan je door hebt.

Hoe spaar je?

Als je spaart geef je een deel van je inkomsten niet uit. Als je dit geld op een spaarrekening zet ontvang je rente als vergoeding van de bank.

Meestal heb je een reden om te sparen, dit noemen we het spaarmotief. Er zijn drie redenen om te sparen; oftewel er zijn drie spaarmotieven:

- Sparen voor een bepaald doel (bijvoorbeeld sparen voor een auto)
- Sparen voor de rente (je kunt dan geld verdienen)
- Sparen uit voorzorg (je kunt een tegenvaller hebben, bijvoorbeeld een kapotte wasmachine en als je geld achter de hand hebt, kun je een nieuwe kopen of de reparatie betalen)

Als je spaart voor de rente is het goed om te weten hoe je met rente moet rekenen en hoe hoog de rente is.

Rente wordt altijd in procenten aangegeven. Als je een groot bedrag spaart, krijg je ook een groot bedrag als renteopbrengst. Dit komt omdat je dan een percentage van een groter bedrag neemt.

Variabele rente is rente die kan veranderen. Zo krijg je op de ene rekening meer rente dan op de andere. Op een internetspaarrekening krijg je vaak meer rente dan bij een normale spaarrekening. De bank heeft dan minder kosten en jij meer rente! (minder kosten omdat alles digitaal gaat en niks via medewerkers of via de post)

Als je je geld voor een langere tijd vastzet bij de bank (spaardeposito) ontvang je een hoger rentepercentage en dus ook een groter rente bedrag. De bank heeft dan zekerheid dat ze jouw geld langer kunnen gebruiken.

De hoogte van de rente hangt af van:
- het bedrag dat je spaart bij de bank
- hoe lang je je geld vastzet bij de bank
- hoe goed het gaat met de economie in een land.

Rentebedrag = spaarbedrag x rentepercentage x jaren

Als je je geld voor een langere tijd vastzet bij de bank (spaardeposito) ontvang je een hoger rentepercentage en dus ook een groter rente bedrag. De bank heeft dan zekerheid dat ze jouw geld langer kunnen gebruiken.

De hoogte van de rente hangt af van:
- het bedrag dat je spaart bij de bank
- hoe lang je je geld vastzet bij de bank
- hoe goed het gaat met de economie in een land.

Gemiddeld worden de prijzen van de producten ieder jaar iets duurder. Dat noemen we inflatie. Je kunt dan minder kopen met dezelfde hoeveelheid geld. Voor mensen die sparen is inflatie een slechte zaak.

Je spaargeld is tot € 100.000,- gegarandeerd door De Nederlandsche Bank.
 Hoe leen je?

Er zijn verschillenden redenen om te lenen:
- Geld tekort
- Tegenvaller
- Nu willen genieten en niet later pas

Als je geld leent moet je zeker weten dat je dit kunt terugbetalen. Een ander woord voor lening is een krediet. Als je geld leent voor een duurzaam consumptiegoed (iets wat lang mee gaat), bijvoorbeeld een televisie of een auto, dan is zo'n lening een consumptief krediet. Je leent dan om te kunnen consumeren.

Banken bieden verschillende vormen van krediet aan:
- Salariskrediet: je mag tot een afgesproken bedrag rood staan op je bankrekening. De hoogte van het afgesproken bedrag is afhankelijk van je maandelijkse loon.
- Persoonlijke lening: je leent een bedrag wat je meteen ontvangt. Je betaalt in termijnen de lening en de rente terug.
- Doorlopend krediet:  je hebt een kredietlimiet of een bedrag dat je maximaal kan lenen. Op het moment dat je hebt afgelost, mag je weer tot de kredietlimiet lenen.

Aflossen is het terugbetalen van het geleende geld. Rente is de vergoeding die je aan de bank moet betalen voor het geleende geld. Meestal betaal je iedere keer een stukje aflossing en een stukje rente terug. Dit noemen we een termijn.

Wanneer je geld leent moet je hier rente en vaak ook andere kosten voor betalen! Dit noemen we kredietkosten.

Kredietkosten = (termijnbedrag x aantal termijnen) - de lening

Als je geld leent betaal je meer rente, dan wanneer je zou sparen. Zo maakt de bank winst. Bovendien loopt de bank ook het risico dat iemand die het geleende geld dit niet kan terugbetalen.

Ook bedrijven bieden krediet aan:
- Kopen op afbetaling: je koopt een product en dit betaal je in termijnen samen met de rente. Meestal betaal je ook eerst een aanbetaling. Je bent meteen eigenaar.
- Huurkoop: je betaalt steeds termijn, maar je bent pas eigenaar als je de laatste termijn hebt betaald.

Als je een huis koopt sluit je vaak een hypotheek af. Een ander woord voor hypotheek is hypothecaire lening. Als je de aflossing en rente niet kunt betalen, kan de bank je huis verkopen. Het huis is dus onderpand: hierdoor heeft de bank zekerheid. Een hypotheek duurt vaak 30 jaar.

Wat doet de bank voor jou?

De euro is de munt die we in Nederland en veel andere landen gebruiken. Maar niet in heel de EU wordt de euro gebruikt. Alle landen die de euro gebruiken noemen we de eurozone. Het is de bedoeling dat op termijn alle EU-landen de euro gaan gebruiken.

Geld uit andere landen noemen we vreemde valuta oftewel vreemd geld. De wisselkoers is de prijs in euro's die je moet betalen voor buitenlands geld.

Banken gebruiken voor vreemd geld altijd twee koersen. Als je vreemde valuta koopt rekent de bank met de lage koers.

Bedrag in vreemd geld dat je ontvangt = bedrag in € x lage wisselkoers

Als je vreemd geld aan de bank terugverkoopt (terug inwisselt) rekent de bank met de hoge koers.

Bedrag in vreemd geld ÷ koers in € = de waarde in €

Als je vreemd geld gaat halen moet je dus meer betalen, dan dat het op zou brengen als je het geld weer terugbrengt. Bovendien rekent de bank vaak transactiekosten: provisie. Zo verdient de bank zelf ook geld! de bank verdiend ook geld door de verschillen in leenrente en spaarrente. Als je rekening hebt moet je hier ook voor betalen.

Banken zijn erg belangrijk voor de economie. De mensen vertrouwen hun spaargeld toe aan de bank en de banken kunnen dat geld weer uitlenen aan mensen en bedrijven. Banken zorgen er dus voor dat de vraag en het aanbod van geld goed geregeld wordt.

 

Wat bepaalt je koopgedrag?

De prijs en de kwaliteit van een product zijn belangrijk om te weten als je iets gaat kopen. Meestal is het zo dat een product met een hoge kwaliteit wat duurder is. Dit is echter niet altijd zo. Sommige goedkope producten kunnen ook goed zijn.

Soms beïnvloeden andere mensen je om een bepaald product te kopen. De andere keer heeft reclame invloed op je koopgedrag. Als je vrienden of familie invloed hebben op jouw koopgedrag heet dit sociale beïnvloeding.

Als je goederen koopt omdat je er reclame van hebt gezien noemen we dat commerciële beïnvloeding.

Bedrijven en producenten maken vele verschillende producten voor verschillende groepen mensen. Met het gebruik van reclame proberen bedrijven en producenten hun producten te verkopen aan verschillende doelgroepen.

Een doelgroep is een groep mensen waarvoor een product gemaakt is. Bedrijven richten vaak hun reclame op een bepaalde doelgroep. Een doelgroep bestaat vaak uit mensen die ongeveer dezelfde leeftijd, inkomen of levensstijl hebben.

In tijdschriften of op websites staat vaak reclame die bedoeld is voor een bepaalde doelgroep. In de Donald Duck staan hele andere reclames dan in een tijdschrift wat over de inrichting van huizen gaat. De advertenties worden vaak aangepast aan de lezers die vaak een aparte doelgroep zijn.

Iedere doelgroep is anders. Leerlingen van basisscholen hebben vaak heel weinig te besteden. Je ouders hebben vaak veel meer te besteden en ook ouderen zijn een aparte doelgroep. De doelgroep jongeren is voor veel bedrijven heel belangrijk. Jongeren geven best veel geld uit en worden later ook vaak belangrijke klanten. Bedrijven proberen vaak jongeren als klant binnen te halen om daar later ook veel producten aan te verkopen.

Iedere reclame is anders. De ene reclame wil de klant informeren over het product (= informatieve reclame). De andere wil juist wijzen op kortingen of spaaracties (=actiereclame). Andere reclame wil juist de houding van mensen over producten veranderen. Bij merkreclame wil de fabrikant zijn merk bekender maken. Meestal is reclame commercieel.

Er is ook ideële reclame. Dit is reclame om de houding van mensen te veranderen. Soms zie je in een televisieprogramma altijd dezelfde producten. Dit is ook reclame en heet sluikreclame.

Marketing zijn alle activiteiten die een bedrijf doet om zijn product te verkopen. De vier belangrijkste instrumenten zijn:

Prijs: kies het bedrijf een lage of een hoge prijs?
Product: hoe is het product? ziet de verpakking er mooi uit?
Plaats: waar vestig je je winkel? op welke locatie?
Promotie: hoe en hoeveel reclame maak je?

Soms veranderen producten dit heet innovatie (vernieuwing). De fabrikant maakt dan of een geheel nieuw product of het bestaande product wordt beter.

Hoe beslis je wat je koopt?

Consumenten hebben vaak behoefte aan informatie over de producten die ze kopen. Ze kunnen deze informatie van de fabrikant, of van een verkoper of van vrienden en bekenden krijgen. Er zijn ook organisaties die de consument kunnen informeren.

Consumentenorganisaties verzamelen informatie over producten en geven consumenten adviezen over prijs en kwaliteit van verschillende producten. Ook bieden ze juridische hulp aan bij conflicten. De consumentenbond is de meest bekende consumentenorganisatie. De consumentenbond test ook vaak producten in een vergelijkend warenonderzoek. Dit is een onderzoek naar de prijs en kwaliteit van de verschillende producten die getest worden.

Als de consumentenbond een product test letten ze niet alleen op de prijs en de kwaliteit van een product. Ook wordt er gekeken naar de gevolgen voor het milieu.

Als je prijzen van product wil vergelijken moet je altijd naar een standaardhoeveelheid rekenen.

Sta je in je recht?

In de Warenwet zijn zaken geregeld over etenswaren (in restaurants bijvoorbeeld). Ingrediënten in producten en etikettering van producten. Voedsel wat een gevaar voor de gezondheid kan zijn, mag niet verkocht worden.

Om er voor te zorgen dat je van voedsel niet ziek kunt worden is er de VWA, dit staat voor Voedsel en Waren Autoriteit. Deze instelling controleert en bewaakt de veiligheid van voedsel. Als een product niet aan de strenge eisen van VWA voldoet mag het niet verkocht worden. Ze controleren dus de Warenwet.

Het consumentenrecht heeft regels om de consument te beschermen. Dit geldt alleen als je iets van een bedrijf koopt en dus niet als je van een ander persoon iets koopt. Je hebt recht op een deugdelijk product. Een deugdelijk product is een product wat doet wat het moet doen. Als dat niet zo is, moet verkoper het repareren, vervangen of jou terugbetalen.

Wet productaansprakelijkheid: als een product niet deugd, je wordt ziek door het eten van een bepaald product, of je krijgt een ongeluk omdat je fietsenmaker iets fout heeft gedaan. Dan is de leverancier aansprakelijk. De leverancier moet dan alles oplossen en soms ook een schadevergoeding betalen!

Colportage is verkoop aan huis of op een verkoopfeestje. In de colportagewet staat dat de verkoper moet zich kunnen legitimeren. De afkoelingsperiode (de tijd dat je van de koop af wil) is 8 dagen en dit alles geldt voor aankopen vanaf € 34,- of meer. Je moet schriftelijk laten weten dat je van de koop af wil!

In de wet koop op afstand staan allerlei zaken die gelden voor aankopen via internet, telefonische verkoop of uit een catalogus. Je hebt bijvoorbeeld 7 dagen denktijd en die gaat een dag na ontvangst in. Bij webshops geldt dat de algemene voorwaarden via de site te vinden moeten zijn.

Sta je samen sterker?

Consumer power is de macht die de consument heeft. De consument beslist of producten wel of niet gekocht worden.

Een keurmerk geeft aan dat een product aan bepaalde voorwaarden voldoet. Consumenten letten vaak op keurmerken.

Het consumeren van goederen en diensten zorgt vaak voor schade aan het milieu. Zo zijn veel producten uitgebreid verpakt in papier en plastic. Ook verbruiken apparaten veel stroom.

Op veel elektronische apparaten zit een energielabel wat het energieverbruik aangeeft. De consument kan dan zien hoe het energieverbruik van een apparaat is.

 

Wie betaalt de schade?

Je kunt je tegen risico’s verzekeren door een verzekering af te sluiten. De verzekeringsmaatschappij of verzekeraar neemt het risico over van de verzekerde.

Premie = een bedrag dat je aan de verzekeraar betaalt, omdat die de financiële gevolgen van een schade van jou overneemt.

Verzekeren = dat de verzekeraar de financiële gevolgen van schade overneemt van de verzekerde. De verzekerde moet hoervoor een premie betalen.

Verzekeraars willen winst maken. Ze berekenen daarom heel precies hoeveel premie-inkomsten ze nodig hebben om alle schades te kunnen betalen en er zelf ook nog wat aan over te houden. Hoe groter het risico voor de verzekeringsmaatschappij dat ze schade moeten uitkeren, hoe hoger de premie zal zijn.

Premie bestaat uit:
- Schade uitkering
- Winst
- Reservering
- Diverse kosten

Bij veel verzekeringen kun je een eigen risico afsluiten.

Eigen risico = dat je zelf een deel van je schade betaalt. Soms kun je zelf kiezen hoe hoog je eigen risico is.

Polis = een schriftelijk bewijs van een verzekeringsovereenkomst.

Op de polis staat ook welke dekking de verzekering heeft = wat er is verzekerd en voor welk bedrag. bij een polis horen verzekeringsvoorwaarden: hierin staan de rechten en plichten van de verzekerde en de verzekeraar. Deze voorwaarden zitten achter de polis of ze staan op website van de verzekeraar.

Voor je scooter of bromfiets ben je volgens de wet verplicht om een verzekering af te sluiten tegen schade die je met je scooter of brommer aan een ander toe kan brengen. Je noemt dit een WA-verzekering voor motorvoertuigen.

WA = Wettelijk Aansprakelijkheid. Volgens de wet moet deze verzekering minimaal €5.000.000 schade aan personen dekken en voor minimaal €1.000.000 aan materiële schade. Voor schade aan je eigen scooter of bromfiets kun je naast de WA- verzekering een cascoverzekering afsluiten.

De cascoverzekering: keert aan jou een bedrag uit bij diefstal of beschadiging van jouw voertuig.

Om de totale verzekeringskosten te berekenen, moet je naast de premie ook rekening houden met
de poliskosten. Daarbovenop komt nog een 7,5% assurantiebelasting over het totaalbedrag aan premie en kosten.

Verzekeringskosten = (premie + polis-/administratiekosten) + assurantiebelasting

Verzekeren, waarom zou je?

Je bent aansprakelijk als je iemand anders lichamelijk of materiële schade toebrengt. Die schade moet jij betalen. Je kunt je hiertegen verzekeren door een AVP af te sluiten.

AVP = Aansprakelijkheidsverzekering voor particulieren af te sluiten. Een AVP verzekert je tegen financiële gevolgen aan een schade die je zonder opzet aan anderen toebrengt. Bij een AVP gezin zijn ook de partner, de kinderen, minderjarige logés en huisdieren meeverzekerd.

Als kinderen van onder de 14 jaar aan anderen schade toebrengen, zijn hun ouders daarvoor aansprakelijk. Als je 14 of 15 bent, zijn je ouders in principe aansprakelijk, tenzij zij echt niet konden verhinderen dat jij schade zou veroorzaken. Vanaf je 16e ben je in de eerste plaats zelf aansprakelijk.

Reisverzekering: vergoedt de schade die je tijdens een reis kunt oplopen.

De hoogte van de premie hangt af van de dekking. Ook het land of werelddeel waar je naartoe gaat, bepaalt de hoogte van de premie.

Annuleringsverzekering = vergoedt de kosten als een reis niet door kan gaan door bijzondere omstandigheden. Ook als je tijdens een vakantie door bijvoorbeeld onverwachte familieomstandigheden naar huis moet, vergoedt de annuleringsverzekering de niet opgemaakte vakantiedagen.

Woon je verzekerd?

Inboedelverzekering: dekt de schade die je door inbraak, brand of wateroverlast hebt aan spullen in je huis. Denk hierbij aan meubels, elektronische apparaten, kleding, sieraden en boeken. Deze spullen zijn verzekerd tegen nieuwwaarde. Dat is de waarde die nodig is om dezelfde spullen nieuw aan te schaffen.

Opstalverzekering of woonhuisverzekering = een verzekering voor brand- of stormschade aan het huis zelf.

Herbouwwaarde = het bedrag waarvoor je huis is verzekerd, dit is het bedrag dat je nodig is om een huis dat volledig is verwoest, weer op te bouwen

Een huis of inboedel is onverzekerd als het verzekerde bedrag lager is dan de werkelijke waarde van het huis of inboedel. Het gevolg is dat de schadevergoeding door de verzekeraar ook lager is, in diezelfde verhouding.

Schadevergoeding = werkelijke waarde x schadebedrag

Het omgekeerde van onderverzekering is oververzekering. De verzekerde waarde van je huis of inboedel is dan hoger dar de werkelijke waarde. Oververzekeren heeft geen zin: in geval van schade krijg je nooit meer vergoed dan de werkelijke schade.

Een eigen huis of niet?

Huurovereenkomst = een schriftelijke overeenkomst tussen huurder en de verhuurder van een huis. Bij het verhuren van een huis gelden de volgende regels van aanvullend recht.

Dat betekent dat die regels alleen gelden als je geen andere afspraken hebt gemaakt:
- Groot onderhoud is voor rekening van de verhuurder
- Klein onderhoud is voor rekening van de huurder
- Onderverhuur is toegestaan (= dat huurders een deel van de woning aan anderen
mogen verhuren)
- Bij kamerverhuur geldt een proeftijd van negen maanden (dit geldt dus niet voor verhuur van een woonhuis aan een gezin)

Woningcorporatie = een organisatie die zich richt op het bouwen, beheren en verhuren van betaalbare woonruimte. Bij het verhuren van woonruimte gaat het bij woningcorporaties niet om winst maken. Daardoor kunnen de huren vaak betaalbaar blijven.

Voor woninghuur geeft de wet ook een aantal regels van dwingend recht. Dit zijn regels waarvan je niet mag afwijken. Bijvoorbeeld:
- Binnen het huis heeft de huurder het recht verbeteringen aan te brengen.
- Dood breekt geen huur (als de verhuurder overlijdt, blijft het huurcontract staan)
- Koop breekt geen huur (als de woning wordt verkocht, blijft het huurcontract bestaan)
- Een huurovereenkomst moet schriftelijk worden vastgelegd.

Als je een bestaande woning koopt, moet je ook nog kosten koper betalen. Kosten koper: bestaan onder andere uit overdrachtsbelasting, makelaarskosten en kosten voor de notaris. In totaal ben je nog zo’n 8% van de koopprijs kwijt aan deze bijkomende kosten.

Als de koper en de verkoper het eens zijn met de prijs, wordt er een voorlopig koopcontract opgemaakt. Dat betekent dat de koop gesloten is, want het is een officieel koopcontract. In de wet is geregeld dat de koper na het afsluiten van de koop nog drie dagen bedenktijd heeft. Daarna is de koop definitief. De koper mag binnen drie dagen zonder opgaaf van reden de koop afzien.

Vaak wordt een ontbindende voorwaarde in het voorlopig koopcontract opgenomen, bijvoorbeeld dat de koop niet doorgaat als de koper niet genoeg hypotheek bij de bank kan krijgen. Je moet dit als koper wel kunnen aantonen.

Nadat het voorlopig koopcontract is getekend, stelt een notaris een zogenaamde transportakte op.

Transportakte = het officiële verkoopbewijs. Als zowel de koper als de verkoper deze ondertekend heeft, zorgt de notaris ervoor dat de transportakte in het kadaster ingeschreven wordt.

Het kadaster = een instelling die bijhoudt wie eigenaar is van onroerende zaken. Pas als de transportakte is ingeschreven in het kadaster, is het huis eigendom van de koper.

 

 
 

Waar kies je voor?

Iedereen heeft allerlei behoeften, zo moet je iedere dag eten en drinken. Als je ziek bent heb je medicijnen nodig en heel veel mensen vinden hun mobiele telefoon belangrijk.

Er zijn twee soorten behoeften: primaire behoeften en secundaire behoeften.

Primaire behoeften (basisbehoeften) zijn behoeften zijn belangrijk om in leven te blijven. Denk hierbij aan eten en drinken, woonruimte, medische zorg en woonruimte.

Iedereen heeft ook behoefte aan luxe goederen. Deze maken het leven makkelijker, maar zijn niet noodzakelijk. Dit noemen we secundaire behoeften. Voorbeelden zijn hiervan: vakantie, computer en bijvoorbeeld chips.

Behoeften kunnen ook veranderen bij mensen, zo heb jij geen behoefte aan een rollator maar je oma waarschijnlijk wel. Andersom kan ook natuurlijk. Een smartphone is voor jongeren heel belangrijk maar voor de meeste ouderen niet.

In de economie heeft men het vaak over middelen. Dit zijn bijvoorbeeld: geld, tijd en bezittingen. Als je veel middelen hebt, kun je in veel behoeften voorzien. Je hebt dan een grote welvaart.

Om in je behoeften te voorzien kun je consumeren. Je gaat dan goederen en diensten kopen om in je behoeften te voorzien. Iemand die consumeert noemen we een consument. Omdat je niet altijd genoeg geld hebt zul je moeten kiezen. Je gaat dan prioriteiten stellen, oftewel kiezen wat je het belangrijkste vindt.

In de economie is een product schaars, als er een offer of inspanning moet worden geleverd om het goed te maken.

Omdat er inspanningen voor de productie moeten worden geleverd, kosten schaarse goederen geld. Brood bijvoorbeeld is volop verkrijgbaar, maar is volgens de economie een schaars goed.

Schaarste dwingt tot keuze. Je kunt een euro namelijk maar één keer uitgeven. Je moet dus een afweging maken: welke behoefte wil ik eerst vervullen en welke wens kan nog wachten? Goederen waar geen schaarse middelen voor worden opgeofferd, bijvoorbeeld de lucht die wordt ingeademd, noemen we vrije goederen.

Soms voorzie je zelf in een deel van je behoeften. Als je bijvoorbeeld zelf kleding maakt of je eigen groentetuin hebt. Dit heet dan zelfvoorziening.

Als er niet geruild wordt, dan is iedereen geheeld zelfvoorzienend. Dat betekent dat je alleen gebruik maakt van de middelen die je al hebt of maakt.

Een doelgroep is een groep mensen waarvoor een product gemaakt is. Bedrijven richten vaak hun reclame op een bepaalde doelgroep. Een doelgroep bestaat vaak uit mensen die ongeveer dezelfde leeftijd, inkomen of levensstijl hebben. Bedrijven doen vaak marktonderzoek om het gedrag van de consument (= consumentengedrag) te achterhalen.

In tijdschriften of op websites staat vaak reclame die bedoeld is voor een bepaalde doelgroep. In de Donald Duck staan hele andere reclames dan in een tijdschrift wat over de inrichting van huizen gaat. De advertenties worden vaak aangepast aan de lezers die vaak een aparte doelgroep zijn.

Marketing zijn alle activiteiten die een bedrijf doet om zijn product te verkopen. De vier belangrijkste instrumenten zijn:

Prijs: kies het bedrijf een lage of een hoge prijs?
Product: hoe is het product? ziet de verpakking er mooi uit?
Plaats: waar vestig je je winkel? op welke locatie?
Promotie: hoe en hoeveel reclame maak je?

Bedrijven en producenten maken vele verschillende producten voor verschillende groepen mensen. Met het gebruik van reclame proberen bedrijven en producenten hun producten te verkopen aan verschillende doelgroepen.

Commerciële reclame heeft tot doel om meer producten te verkopen. De ene reclame wil de klant informeren over het product (= informatieve reclame). De andere wil juist wijzen op een merknaam (=merkreclame).

Er is ook ideële reclame. Dit is reclame om de houding van mensen te veranderen.

Soms is reclame misleidend en geeft een compleet verkeerde voorstelling van de werkelijkheid. Je kunt dan een klacht indienen bij de Reclame Code Commissie die dan gaat onderzoeken of de reclame moet verdwijnen of mag blijven bestaan.

Sta je samen sterker?

Consumenten hebben vaak behoefte aan informatie over de producten die ze kopen. Ze kunnen deze informatie van de fabrikant, of van een verkoper of van vrienden en bekenden krijgen. Er zijn ook organisaties die de consument kunnen informeren.

Consumentenorganisaties verzamelen informatie over producten en geven consumenten adviezen over prijs en kwaliteit van verschillende producten. Ook bieden ze juridische hulp aan bij conflicten. De consumentenbond is de meest bekende consumentenorganisatie. De consumentenbond test ook vaak producten in een vergelijkend warenonderzoek. Dit is een onderzoek naar de prijs en kwaliteit van de verschillende producten die getest worden.

Als de consumentenbond een product test letten ze niet alleen op de prijs en de kwaliteit van een product. Ook wordt er gekeken naar de gevolgen voor het milieu.

Consumer power is de macht die de consument heeft. De consument beslist of producten wel of niet gekocht worden. Als mensen massaal bepaalde producten niet meer kopen, zullen ze na een tijdje ook niet meer gemaakt worden.

Het consumentenrecht heeft regels om de consument te beschermen. Dit geldt alleen als je iets van een bedrijf koopt en dus niet als je van een ander persoon iets koopt. Je hebt recht op een deugdelijk product. Een deugdelijk product is een product wat doet wat het moet doen. Als dat niet zo is, moet verkoper het repareren, vervangen of jou terugbetalen.

In de Warenwet zijn zaken geregeld over etenswaren (in restaurants bijvoorbeeld). Ingrediënten in producten en etikettering van producten. Voedsel wat een gevaar voor de gezondheid kan zijn, mag niet verkocht worden.

Om er voor te zorgen dat je van voedsel niet ziek kunt worden is er de VWA, dit staat voor Voedsel en Waren Autoriteit. Deze instelling controleert en bewaakt de veiligheid van voedsel. Als een product niet aan de strenge eisen van VWA voldoet mag het niet verkocht worden. Ze controleren dus de Warenwet.

Wet productaansprakelijkheid: als een product niet deugd, je wordt ziek door het eten van een bepaald product, of je krijgt een ongeluk omdat je fietsenmaker iets fout heeft gedaan. Dan is de leverancier aansprakelijk. De leverancier moet dan alles oplossen en soms ook een schadevergoeding betalen!

Colportage is verkoop aan huis of op een verkoopfeestje. In de colportagewet staat dat de verkoper moet zich kunnen legitimeren. De afkoelingsperiode (de tijd dat je van de koop af wil) is 8 dagen en dit alles geldt voor aankopen vanaf € 34,- of meer. Je moet schriftelijk laten weten dat je van de koop af wil!

In de wet koop op afstand staan allerlei zaken die gelden voor aankopen via internet, telefonische verkoop of uit een catalogus. Je hebt bijvoorbeeld 7 dagen denktijd en die gaat een dag na ontvangst in. Bij webshops geldt dat de algemene voorwaarden via de site te vinden moeten zijn.

Een keurmerk geeft aan dat een product aan bepaalde voorwaarden voldoet. Consumenten letten vaak op keurmerken.

Mocht je een conflict met een bedrijf niet kunnen oplossen, dan kun je een geschillencommissie de zaak laten behandelen. Een geschillencommissie is een instelling die bij onenigheid tussen een consument en een bedrijf een bindende uitspraak doet.

Kun je genoeg kopen?

We spreken van inflatie als de prijzen stijgen. We spreken van deflatie wanneer de prijzen dalen.

Koopkracht is de hoeveelheid goederen die je met je inkomen kunt kopen. Het gevolg van inflatie is dat het geld minder waard wordt. Met hetzelfde geld kun je minder kopen dan voorheen: je koopkracht is gedaald. Als de prijzen harder stijgen dan je inkomen neemt je koopkracht ook af.

Het omgekeerde van inflatie is deflatie. Door deflatie daalt het prijsniveau en stijgt de koopkracht.

Bij het berekenen van de koopkracht moet er rekening gehouden worden met de prijsontwikkeling van de diverse producten en het belang of het gewicht van die producten in de totale uitgaven.

Met behulp van een groot aantal gezinnen bepaald het CBS de wegingsfactor van verschillende goederen. De wegingsfactor van een goed is het percentage (of gedeelte) van de totale uitgaven dat in het basisjaar wordt uitgegeven aan het goed.

Om de prijsveranderingen van de verschillende goederen uit het goederenpakket in een getal uit te drukken, gebruikt het CBS indexcijfers. In het jaar waarin het CBS een budgetonderzoek houdt (het basisjaar) krijgt de prijs van elk goed het prijsindexcijfer 100. Aan de hand van de partiële prijsindexcijfers en van de wegingsfactoren van de verschillende goederen berekent het CBS de consumentenprijsindex.

Wanneer het CBS een stijging van de consumentenprijsindex verwacht, zullen de vakbonden prijscompensatie eisen. Hierdoor stijgen de lonen mee met de prijzen en blijft de koopkracht gelijk.

CPI = de optelling van (wegingsfactor x prijsindexcijfer) ÷ totaal alle wegingsfactoren

Indexcijfer
= Een getal dat de verhouding weergeeft tussen de waarde van een grootheid in een bepaalde periode en de waarde in de basisperiode. In het basisjaar is de waarde altijd 100.

Voordeel: je kunt makkelijker vergelijken dan bij normale cijfers

Het nominaal loon is het loon uitgedrukt in euro’s. De koopkracht van het loon wordt ook wel reëel loon genoemd.

Bij prijscompensatie stijgt het loon stijgt gelijk met de inflatie. Mensen houden dan dezelfde koopkracht.

Door loonstijging kunnen producten duurder worden en treedt er inflatie op. Inflatie kan ook ontstaan door hogere prijzen van grondstoffen. Ook hogere belastingen kunnen voor hogere prijzen zorgen. Dit zijn allemaal oorzaken van inflatie.

Als het goed gaat met de economie, kopen mensen meer goederen en diensten. Omdat de vraag naar goederen dan stijgt, zullen de prijzen ook omhoog gaan en ontstaat er inflatie.

De Europese Centrale Bank (ECB) wil dat de inflatie laag blijft, zodat mensen hun koopkracht blijven behouden. De ECB doet dit met de rente. Als de rente hoog wordt, zal de inflatie verminderen. Hoge rente is gunstig voor mensen die willen sparen en ongunstig voor mensen die willen lenen.

Spaar jij het milieu?

Door te consumeren wordt het milieu belast. Milieuschade zijn alle negatieve gevolgen van consumptie voor het milieu. Er is steeds meer consumptie. Dit komt door: meer inwoners, hogere inkomens en mensen willen steeds vaker nieuwe dingen kopen.

Verschillende vormen van milieuschade: vervuiling, opraken van energiebronnen, verbruik van grondstof en veel afval.

Mensen kunnen ook milieubewust omgaan tijdens de consumptie. Dit kan door: letten op milieuvriendelijkheid bij het kopen van producten, minder consumeren, milieuzuinig vervoersmiddel kiezen en afval scheiden.

Milieuorganisaties proberen de natuur en het milieu te beschermen. Er zijn ook milieukeurmerken die aangeven dat sommige producten beter voor het milieu zijn dan producten die deze keurmerken niet hebben.

 

 
   

Hoe betaal je?

Directe ruil (in natura): Goederen (of diensten) ruilen voor goederen (of diensten). Bij directe ruil gebruik je GEEN geld.

Indirecte ruil: ruil waarbij je wel geld gebruikt

Nadelen van directe ruil:
1. Waarde moeilijke te schatten
2. Kost tijd om de juiste ruilpartner te vinden
3. Bederfelijk

Geld is handig om goederen en diensten te ruilen. De ruilverhouding voor iets noemen we de prijs!

Geld heeft 3 belangrijke functies:
- Spaarmiddel (oppotmiddel)
- Rekenmiddel
- Ruilmiddel

Je kunt geld bewaren dan is het een spaarmiddel. Geld is ook een manier om een waarde aan te geven, dan kun je vergelijken. Geld is dan een rekenmiddel

Je kunt met geld ook spullen kopen. Dan is het een ruilmiddel.

Er zijn 2 soorten geld:
Giraal geld= geld op de bankrekening
Chartaal geld= geld in de vorm van munten & bankbiljetten

Chartaal geld: de munten en bankbiljetten. Giraal geld: het geld op de bankrekening of girorekening. Elektronisch geld is geld dat bijvoorbeeld op de chipknip staat. De chipknip zal vanaf 2015 verdwijnen.

Als je meerderjarig bent kun je een creditcard nemen. Bij een creditcard schiet de maatschappij (Visa, Mastercard, American Express of een andere) het bedrag voor, en betaal je aan het einde van de maand alles terug.

De euro is de munt die we in Nederland en veel andere landen gebruiken. Maar niet in heel de EU wordt de euro gebruikt. Alle landen die de euro gebruiken noemen we de eurozone. Het is de bedoeling dat op termijn alle EU-landen de euro gaan gebruiken.

Geld uit andere landen noemen we vreemde valuta oftewel vreemd geld. De wisselkoers is de prijs in euro's die je moet betalen voor buitenlands geld.

Banken gebruiken voor vreemd geld altijd twee koersen. Als je vreemde valuta koopt rekent de bank met de lage koers.

Bedrag in vreemd geld dat je ontvangt = bedrag in € x lage wisselkoers

Als je vreemd geld aan de bank terugverkoopt (terug inwisselt) rekent de bank met de hoge koers.

Bedrag in vreemd geld ÷ koers in € = de waarde in €

Als je vreemd geld gaat halen moet je dus meer betalen, dan dat het op zou brengen als je het geld weer terugbrengt. Bovendien rekent de bank vaak transactiekosten: provisie. Zo verdient de bank zelf ook geld! de bank verdiend ook geld door de verschillen in leenrente en spaarrente. Als je rekening hebt moet je hier ook voor betalen.

Banken zijn erg belangrijk voor de economie. De mensen vertrouwen hun spaargeld toe aan de bank en de banken kunnen dat geld weer uitlenen aan mensen en bedrijven. Banken zorgen er dus voor dat de vraag en het aanbod van geld goed geregeld wordt.

Heb jij overzicht?

Als je ergens werkt, verdien je inkomen. Zakgeld en loon zijn bekende voorbeelden van inkomen. Loon is de beloning voor werk dat je gedaan hebt. Salaris is hetzelfde als loon. Inkomens kunnen verschillen afhankelijk van het beroep wat je doet.

Je kunt op drie manieren inkomen verdienen:
- inkomen uit arbeid: als je ergens werkt verdien je loon of salaris. Als je in goederen of diensten betaald krijgt, heet dat inkomen in natura.
- inkomen uit bezit: als je geld hebt en je spaart, dan ontvang je rente. Als je iets bezit en je laat anderen er gebruik van maken dan ontvang je huur.
- overdrachtsinkomen: dat is geld dat je ontvangt zonder dat je er iets voor doet. Zakgeld of een uitkering zijn voorbeelden van overdrachtsinkomen: er is bij overdrachtsinkomen geen tegenprestatie.

Als je geld wil gaan uitgeven is het erg handig om eerst een begroting te maken. In een begroting maak je een overzicht van alle uitgaven die je van plan bent te gaan doen. In een begroting zet je ook alle inkomsten die je nog verwacht te gaan krijgen.

Het Nibud is een instelling die je kan helpen met het maken van een begroting. Nibud staat voor Nationaal Instituut voor Budgetvoorlichting.

Bij een begroting kun je de verwachte uitgaven in drie soorten: dagelijkse uitgaven, vast lasten en incidentele uitgaven.

Dagelijkse uitgaven zijn normale uitgaven die je betaalt van het geld dat voor het huishouden bestemd is.

Vaste lasten zijn de uitgaven die om de zoveel tijd terugkomen. Meestal zijn dit abonnementen of andere zaken waar je aan vast zit zoals de energie-rekeningen.

Incidentele uitgaven doe je niet zo vaak en hebben vaak een verschillende oorzaak. Incidentele uitgaven zijn niet regelmatig en soms verwacht je incidentele uitgaven ook niet. Het is daarom verstandig om hier geld voor apart te zetten. Dit heet reserveren.

Als je gaat reserveren is het belangrijk om te weten hoeveel jaar een apparaat meegaat dat je hebt gekocht. Als je dan de aankoopprijs van het product deelt door het aantal jaar dat het apparaat meegaat (de levensduur), dan weet je hoeveel je jaarlijks moet reserveren

Spaar jij genoeg?

Als je spaart geef je een deel van je inkomsten niet uit. Als je dit geld op een spaarrekening zet ontvang je rente als vergoeding van de bank.

Meestal heb je een reden om te sparen, dit noemen we het spaarmotief. Er zijn drie redenen om te sparen; oftewel er zijn drie spaarmotieven:

- Sparen voor een bepaald doel (bijvoorbeeld sparen voor een auto)
- Sparen voor de rente (je kunt dan geld verdienen)
- Sparen uit voorzorg (je kunt een tegenvaller hebben, bijvoorbeeld een kapotte wasmachine en als je geld achter de hand hebt, kun je een nieuwe kopen of de reparatie betalen)

Als je spaart voor de rente is het goed om te weten hoe je met rente moet rekenen en hoe hoog de rente is.

Bij sommige spaarrekeningen zijn er beperkende voorwaarden. Soms moet er een minimaal bedrag op staan. Het kan ook zijn dat je een boete moet betalen als je je geld eerder wil opnemen. Tot slot kan het zijn dat de rente pas echt hoog wordt als er een hoog bedrag op je rekening staat.

Rente wordt altijd in procenten aangegeven. Als je een groot bedrag spaart, krijg je ook een groot bedrag als renteopbrengst. Dit komt omdat je dan een percentage van een groter bedrag neemt.

Variabele rente is rente die kan veranderen. Zo krijg je op de ene rekening meer rente dan op de andere. Op een internetspaarrekening krijg je vaak meer rente dan bij een normale spaarrekening. De bank heeft dan minder kosten en jij meer rente! (minder kosten omdat alles digitaal gaat en niks via medewerkers of via de post).

Als je je geld voor een langere tijd vastzet bij de bank (spaardeposito) ontvang je een hoger rentepercentage en dus ook een groter rente bedrag. De bank heeft dan zekerheid dat ze jouw geld langer kunnen gebruiken.

De hoogte van de rente hangt af van:
- het bedrag dat je spaart bij de bank
- hoe lang je je geld vastzet bij de bank
- hoe goed het gaat met de economie in een land.

Rentebedrag = spaarbedrag x rentepercentage x jaren

Gemiddeld worden de prijzen van de producten ieder jaar iets duurder. Dat noemen we inflatie. Je kunt dan minder kopen met dezelfde hoeveelheid geld. Voor mensen die sparen is inflatie een slechte zaak.

Je spaargeld is tot € 100.000,- gegarandeerd door De Nederlandsche Bank.

Inflatie is het hoger worden van de prijzen. Producten worden dan duurder. Als producten duurder worden, kun je steeds minder kopen. Door inflatie wordt je koopkracht minder.

We spreken van inflatie als de prijzen stijgen. We spreken van deflatie wanneer de prijzen dalen.

Koopkracht is de hoeveelheid goederen die je met je inkomen kunt kopen. Het gevolg van inflatie is dat het geld minder waard wordt. Met hetzelfde geld kun je minder kopen dan voorheen: je koopkracht is gedaald. Als de prijzen harder stijgen dan je inkomen neemt je koopkracht ook af.

Het omgekeerde van inflatie is deflatie. Door deflatie daalt het prijsniveau en stijgt de koopkracht.

Als je gaat beleggen, dan kies je er voor om niet te gaan sparen, maar om bijvoorbeeld aandelen te kopen. Je doet dit om voordeel te hebben van de waardestijging van aandelen. Als deze meer waard worden (de koers stijgt), kun je je aandelen voor een hogere prijs verkopen. Het kan ook zijn dat de aandelen minder waard worden (de koers daalt), dan kun je verlies lijden. Het risico bij beleggen is vaak groter dan bij sparen. Als je gaat beleggen is het verstandig omdat alleen te doen met geld wat je kunt missen. Geld lenen om te beleggen is het domste wat je kunt doen!

 

Geld lenen kost geld!

Er zijn verschillenden redenen om te lenen:
- Geld tekort
- Tegenvaller
- Nu willen genieten en niet later pas

Als je geld leent moet je zeker weten dat je dit kunt terugbetalen. Een ander woord voor lening is een krediet. Als je geld leent voor een duurzaam consumptiegoed (iets wat lang mee gaat), bijvoorbeeld een televisie of een auto, dan is zo'n lening een consumptief krediet. Je leent dan om te kunnen consumeren.

Banken bieden verschillende vormen van krediet aan:
- Salariskrediet: je mag tot een afgesproken bedrag rood staan op je bankrekening. De hoogte van het afgesproken bedrag is afhankelijk van je maandelijkse loon.
- Persoonlijke lening: je leent een bedrag wat je meteen ontvangt. Je betaalt in termijnen de lening en de rente terug.
- Doorlopend krediet: je hebt een kredietlimiet of een bedrag dat je maximaal kan lenen. Op het moment dat je hebt afgelost, mag je weer tot de kredietlimiet lenen.

Aflossen is het terugbetalen van het geleende geld. Rente is de vergoeding die je aan de bank moet betalen voor het geleende geld. Meestal betaal je iedere keer een stukje aflossing en een stukje rente terug. Dit noemen we een termijn.

Wanneer je geld leent moet je hier rente en vaak ook andere kosten voor betalen! Dit noemen we kredietkosten.

Kredietkosten = (termijnbedrag x aantal termijnen) - de lening

Als je geld leent betaal je meer rente, dan je zou ontvangen als je zou sparen. Zo maakt de bank winst. Bovendien loopt de bank ook het risico dat iemand die het geleende geld dit niet kan terugbetalen.

Ook bedrijven bieden krediet aan:
- Kopen op afbetaling: je koopt een product en dit betaal je in termijnen samen met de rente. Meestal betaal je ook eerst een aanbetaling. Je bent meteen eigenaar.
- Huurkoop: je betaalt steeds termijn, maar je bent pas eigenaar als je de laatste termijn hebt betaald.

De leenruimte is het maximale bedrag wat je kunt lenen.

Als je een huis koopt sluit je vaak een hypotheek af. Een ander woord voor hypotheek is hypothecaire lening. Als je de aflossing en rente niet kunt betalen, kan de bank je huis verkopen. Het huis is dus onderpand: hierdoor heeft de bank zekerheid. Een hypotheek duurt vaak 30 jaar.

 

 

Hoe ben je verzekerd?

Je kunt je tegen risico’s verzekeren door een verzekering af te sluiten. De verzekeringsmaatschappij of verzekeraar neemt het risico over van de verzekerde. Schade wordt alleen betaald als het om een onzeker voorval gaat. Dit is een gebeurtenis waarvan je niet weet of deze zal plaatsvinden, ook weet je natuurlijk niet wanneer er iets vervelends zal gebeuren.

Premie = een bedrag dat je aan de verzekeraar betaalt, omdat die de financiële gevolgen van een schade van jou overneemt.

Verzekeren = dat de verzekeraar de financiële gevolgen van schade overneemt van de verzekerde. De verzekerde moet hoervoor een premie betalen.

Bij veel verzekeringen kun je een eigen risico afsluiten.

Eigen risico = dat je zelf een deel van je schade betaalt. Soms kun je zelf kiezen hoe hoog je eigen risico is.

Polis = een schriftelijk bewijs van een verzekeringsovereenkomst.

Op de polis staat ook welke dekking de verzekering heeft = wat er is verzekerd en voor welk bedrag. bij een polis horen verzekeringsvoorwaarden (of polisvoorwaarden): hierin staan de rechten en plichten van de verzekerde en de verzekeraar. Deze voorwaarden zitten achter de polis of ze staan op website van de verzekeraar.

Als je een verzekering afsluit moet je vaak ook poliskosten betalen. Naast de premie en de poliskosten moet je over beide bedragen ook nog een assurantiebelasting betalen. Dus:  Om de totale verzekeringskosten te berekenen, moet je naast de premie ook rekening houden met
de poliskosten. Daarbovenop komt nog een 21% assurantiebelasting over het totaalbedrag aan premie en kosten.

De kans op schade is bepalend of je je wil gaan verzekeren. Ook de waarde van iets is hierbij bepalend. Soms is het verstandig om je niet te verzekeren en zelf de mogelijke schade te betalen.

Voor de verzekeringsmaatschappij is het belangrijk om genoeg premie binnen te krijgen om de schade-uitkeringen te kunnen betalen. Bijna altijd geldt: hoe hoger het risico, hoe hoger de premie!

Soms moet je een eigen risico betalen. Een eigen risico betekent dat je het eerste deel van je schade zelf betaald. Hoe hoger het eigen risico, hoe lager de premie die betaald moet worden.

Verzekeringen kun je natuurlijk afsluiten bij een verzekeringsmaatschappij. Je kunt ook via een tussenpersoon of een assurantiekantoor een verzekering afsluiten. Deze regelen dan alles voor jou, en heb je minder zorgen over de verzekering. Meestal ontvangen tussenpersonen of assurantiekantoren een deel van de premie als beloning voor hun diensten.

Je bent aansprakelijk als je iemand anders lichamelijk of materiële schade toebrengt. Die schade moet jij betalen. Je kunt je hiertegen verzekeren door een AVP af te sluiten.

AVP = Aansprakelijkheidsverzekering voor particulieren af te sluiten. Een AVP verzekert je tegen financiële gevolgen aan een schade die je zonder opzet aan anderen toebrengt. Bij een AVP gezin zijn ook de partner, de kinderen, minderjarige logés en huisdieren meeverzekerd.

Inboedelverzekering: dekt de schade die je door inbraak, brand of wateroverlast hebt aan spullen in je huis. Denk hierbij aan meubels, elektronische apparaten, kleding, sieraden en boeken. Deze spullen zijn verzekerd tegen nieuwwaarde. Dat is de waarde die nodig is om dezelfde spullen nieuw aan te schaffen.

Opstalverzekering of woonhuisverzekering = een verzekering voor brand- of stormschade aan het huis zelf. Herbouwwaarde = het bedrag waarvoor je huis is verzekerd, dit is het bedrag dat je nodig is om een huis dat volledig is verwoest, weer op te bouwen. Meestal verzeker je voor de herbouwwaarde.

Een huis of inboedel is onverzekerd als het verzekerde bedrag lager is dan de werkelijke waarde van het huis of inboedel. Het gevolg is dat de schadevergoeding door de verzekeraar ook lager is, in diezelfde verhouding.

Het omgekeerde van onderverzekering is oververzekering. De verzekerde waarde van je huis of inboedel is dan hoger dar de werkelijke waarde. Oververzekeren heeft geen zin: in geval van schade krijg je nooit meer vergoed dan de werkelijke schade.

Om onderverzekering te voorkomen is het verstandig om een geïndexeerde verzekering af te sluiten. De verzekerde waarde wordt dan ieder jaar aangepast aan de prijsstijgingen die er zijn.

Korting op je autoverzekering?

Een WA verzekering voor motorvoertuigen dekt de schade die jij aan anderen toebrengt met jouw voertuig. WA = wettelijk aansprakelijk. Een WA verzekering voor motorvoertuigen is VERPLICHT!

De schade die je toebrengt aan je eigen voertuig is gedekt met een cascoverzekering. Deze is vrijwillig en dus niet verplicht. Als je een WA verzekering voor motorvoertuigen plus een cascoverzekering hebt afgesloten noemt men dat ook wel allrisk. Je bent dan voor alle schade verzekerd.

De premie voor een WA verzekering wordt bepaald afhankelijk van het gewicht van het voertuig. Een zware auto kan meer schade maken dan een lichtere auto, hierdoor betaalt iemand met een zwaardere auto meer premie. De premie wordt vastgesteld over de oorspronkelijke nieuwprijs (=de cataloguswaarde) van de auto. Wat een auto nu waard is (de dagwaarde) telt hierbij niet.

Naast het gewicht en de cataloguswaarde zijn er ook andere dingen van belang die bepalen hoeveel premie je moet betalen:

Als je je auto verzekerd wordt je beloond als je geen schade veroorzaakt. Je krijgt ieder jaar steeds meer korting als je geen schade veroorzaakt. Dit noemen we: no-claimkorting of bonus. Ieder jaar dat je geen schade hebt, klim je een trede op de bonus-malus-ladder.

Mensen die wel schade rijden worden bestraft met minder korting (of meer premie als ze veel ongelukken maken). Malus is minder korting krijgen, omdat je schade hebt gereden.

De brutopremie is de premie die je betaalt zonder korting, de nettopremie is de premie die je moet betalen nadat de bonuskorting eraf is gehaald of de malus(boete) er bij is opgeteld.

Wie zijn zorg is dat?

De zorgverzekering vergoedt medische kosten zoals: de huisarts, medicijnen en ziekenhuisbezoek. In Nederland is iedereen verplicht om een zorgverkering af te sluiten. Voor het basispakket betaal je iedere maand een premie van ongeveer EUR 100,- Dit is de nominale premie. Als je onder de 18 jaar oud bent, ben je automatisch meeverzekerd via de polis van je ouders.

Je kunt zelf kiezen bij welke verzekeringsmaatschappij je je zorgverzekering afsluit. De wettelijk verplichte basisverzekering is bij iedere verzekeringsmaatschappij hetzelfde qua dekking. Wel kun je nog losse aanvullende verzekeringen afsluiten.

Aanvullende verzekeringen zijn vrijwillig en dus niet verplicht. Aanvullende verzekeringen vergoeden kosten die niet in de basisverzekering zitten.

Voor mensen met een laag inkomen is er de zorgtoeslag. Hiervoor kun je in aanmerking komen als je inkomen heel laag is. De toeslag is een bijdrage van de overheid zodat je tegemoet gekomen wordt in de kosten van de basisverzekering. Je kunt, als je daar recht op hebt, via de belastingdienst een zorgtoeslag aanvragen.

Naast de nominale premie moet je ook een inkomensafhankelijke premie betalen. Deze is afhankelijk van je inkomen. Dit wordt als percentage van je loon ingehouden. Dit geld krijg jij wel weer terug van je werkgever.

Hoe woon je?

Op de woningmarkt vindt alle vraag en het aanbod van woningen plaats.

Het gaat dan om alle huurwoningen en alle koopwoningen. Als je een huis wil kopen of verkopen, kun je een makelaar inhuren. Hij kan in opdracht van jou een huis zoeken of jouw huis proberen te verkopen. Je moet een makelaar hier wel voor betalen.

Als een huis verkocht gaat worden, wordt dit vastgelegd in een voorlopig koopcontract. Hierin staan afspraken die van belang zijn. Als de koper de hypotheek niet rond kan krijgen kan een koop bijvoorbeeld niet doorgaan. Ook mag iemand drie dagen afzien van een koop. Dit is de bedenktijd.

Vereniging Eigen Huis is een consumentenorganisatie die opkomt voor de belangen van huiseigenaren.

Als een koop doorgaat moet de notaris eerst een transportakte opmaken. Als deze is ingeschreven in het kadaster is de koper definitief eigenaar van de woning. Het kadaster is een register waarin alle onroerende zaken (huizen, grond en andere gebouwen) staan ingeschreven en wie de eigenaar daar van in.

Als je een huis koopt, moet je niet alleen de aankoopprijs betalen. Er zijn ook kosten koper (kk), hierin zit de overdrachtsbelasting, de notariskosten en de kosten van het kadaster. De kosten koper zijn samen ongeveer 10% van het aankoopprijs. Bij nieuwbouwhuizen is het iets anders. Daar worden de prijzen vrij op naam (v.o.n.) vermeldt. Alle extra kosten zitten dan al in de aankoopprijs

In Nederland zijn de meeste huurwoningen eigendom van een woningcorporatie. Een woningcorporatie is een vereniging of een stichting die woningen verhuurt en de woningen ook onderhoudt. Deze huurwoningen zijn er vooral voor mensen die een laag inkomen hebben.

Als de huur die je moet betalen nog steeds te hoog is in verhouding tot je inkomen, dan kun je in aanmerking komen voor huurtoeslag. De overheid draagt dan bij aan het betalen van de huur. De huurtoeslag kun je aanvragen bij de belastingdienst. De belastingdienst is ook de instantie die bepaalt hoeveel huurtoeslag je gaan ontvangen.

Als je huurder bent en je vindt de huurprijs te hoog dan moet je aan de verhuurder (de eigenaar) vragen om de huur aan te passen. Lukt dit niet, dan kun je een klacht indienen bij  de huurcommissie van de gemeente. De gemeente gaat vervolgens met een woningwaarderingstelsel bepalen wat de huur mag zijn. Als nu blijkt dat jij te veel moet betalen, is de verhuurder verplicht om de huur aan te passen!

Huurders worden volgens de Nederlandse wetten goed beschermd. Als de verhuurder het huis verkoopt, of de verhuurder gaat dood, dan loopt de huurovereenkomst gewoon door. In alleen hele bijzondere gevallen mag de verhuurder de huur opzeggen. Is de huurder het hier niet mee eens dan moet de rechter beslissen wie er gelijk heeft.