Geld kom je in verschillende vormen tegen: je hebt munten en bankbiljetten, je geld geld op je bankrekening en je hebt geld op je chipknip.
Veel van dat geld wordt gebruikt om producten te kopen, maar met geld kun je ook sparen en geld is gemakkelijk om de waarde van iets aan te geven.
Wat je van je geld kunt kopen, hangt af van de prijs van producten. Producten zijn nu duurder dan twintig jaar geleden, maar mensen verdienen nu ook meer dan twintig jaar terug.
Aan het eind van het thema kun je:
uitleggen wat chartaal geld en wat giraal geld is, en kan je voorbeelden van beide soorten geld noemen.
de begrippen koopkracht en inflatie omschrijven en aangeven wat beide begrippen met elkaar te maken hebben.
de begrippen prijscompensatie en reëleloonsverhoging omschrijven.
het verschil noemen tussen gebondenkoopkracht en vrijekoopkracht.
de drie functiesvangeld onderscheiden.
omschrijven wat wordt bedoeld met specialiseren en arbeidsverdeling.
een aantal activiteiten van een bank noemen.
Bij Geld en banken horen vier modules. Deze staan hieronder. Klik op de link om de module te openen en doorloop alle stappen t/m Afronding Samenvatting en Eindopdracht (als dit een toets is).