Deutsch Schuljahr 3 Thema 4

Deutsch Schuljahr 3 Thema 4

Einführung Deutsch

Herzlich willkommen!

Op deze Wikiwijs pagina zal je gedurende het gehele schooljaar alle informatie met betrekking tot het vak Duits kunnen vinden.

Dit schooljaar gaan we bij Duits met een level-up systeem werken. Dit houdt in dat je een bepaald level moet halen om naar het volgende level te kunnen.

"Om beter te worden in een taal, moet je eerst kunnen groeien in die taal."

Bij elk level horen enkele stappen, die je moet maken om naar de eindopdracht/eindbaas van een level te kunnen. De route die je aflegt om bij de eindopdracht/eindbaas van het level te komen, mag je regelmatig zelf kiezen. Kijk goed welke stap jij telkens als eerst wil maken.

 

 

Tijdens de lessen en bij de levels zal je regelmatig ondersteuning krijgen van een nieuwe klassenassistent. Zijn naam is Malte. Hij kan alleen niet zo goed Nederlands, dus hij zal voornamelijk Duits met jullie praten.

Märchen

Märchen!

Bei diesem Thema handelt es sich um das letzte Thema des Jahres: Märchen.Das große Buch der Märchen Buch online bestellen | Jokers.de
Bei diesem Thema behandeln wir die Schreibfertigkeit.

Bei Märchen gibt es natürlich viele verschiedene Geschichten. Bei diesem Thema müsst ihr natürlich selber auch ein Märchen schreiben.

Achtet darauf, dass es bei diesem Thema viele Grammatikaufgaben und Schreibaufgaben gibt. Für diese Aufgaben bekommt ihr eine Grammatikkarte. Benutze diese Karte währende alle Aufgaben und während der Prüfung am Ende des Themas.

Planung

Planung

Hieronder volgt de planning voor heel thema 4. De groene planning is als je op schema loopt. De rode planning is de 'ondergrens'.


Woche 20 (ab Montag 17 Mai)

  • Level 1 > Je begint deze week aan Level 1.

Woche 21 (ab Montag 24 Mai)

  • Level 2   > je begint deze week aan level 2
  • Level 1   > je moet op het eind van deze week level 1 af hebben

 

Woche 22 (ab Montag 31 Mai)

  • Level 3
  • Level 2  > je moet op het eind van de week Level 2.1 af hebben


Woche 23 (ab Montag 7 Juni)

  • Level 4   
  • Level 3    > je moet op het eind van deze week level 3 af hebben

Woche 24 (ab Montag 14 Juni)

  • Level 5 
  • Level 4   > je moet op het eind van deze week level 4 af hebben

Woche 25 (ab Montag 21 Juni)

  • Level 6   Schreibeprüfung zweite Stunde der Woche
  • Level 5 / 2  > je moet op het eind van deze week level 5 en 2 af hebben

 

 

Lernziele

Ich kann ein Märchen schreiben!

Ich kann einen Brief schreiben!

Grammatik

Bij dit thema is het voortaan toegestaan om bij elke opdracht de grammaticakaart te gebruiken. Hierin vind je bijna alle grammatica terug die we de afgelopen twee jaar hebben gehad, maar ook grammatica die in dit thema behandeld wordt.

Grammatikkarte

Der- Gruppe

Mannelijk

Vrouwelijk

Onzijdig

Meervoud

Nominativ

der

die

das

die

Dativ

dem

der

dem

den

Akkusativ

den

die

das

die

 

Ein- Gruppe

Mannelijk

Vrouwelijk

Onzijdig

Meervoud

Nominativ

ein

eine

ein

keine

Dativ

einem

einer

einem

einen

Akkusativ

einen

eine

ein

keine

 

Personalpronomen

Nominativ

Dativ

Akkusativ

Ik

ich

mir

mich

Jij

du

dir

dich

Hij

er

ihm

ihn

Zij

sie

ihr

sie

Het

es

ihm

es

Wij

wir

uns

uns

Jullie

ihr

euch

euch

Zij (mv)

sie

ihnen

sie

U

Sie

Ihnen

Sie

 

Possesivpronomen

(volgt de ein-Gruppe)

Mijn

Mein

Jouw

Dein

Zijn

Sein

Haar

Ihr

Zijn (het)

sein

Onze

unser

Jullie

euer (eure)

Hun

ihr

Uw

Ihr

 

 

 

Präsens

Stam

Na stam

Stam op d/t

Stam op s klank

Stam op botsende medeklinkers

a/ä

e/i

ich

-en

+ e

+ e

+ e

+ e

fahre

gebe

du

-en

+ st

+ est

+ t

+ est

fährst

gibst

er/sie/es

-en

+ t

+ et

+ t

+ et

fährt

gibt

wir

-en

+ en

+ en

+ en

+ en

fahren

geben

ihr

-en

+ t

+ et

+ t

+ et

fahrt

gebt

sie/Sie

-en

+ en

+ en

+ en

+ en

fahren

geben

 

modalverben

dürfen

mögen

wollen

können

müssen

wissen

sollen

vertaling

mogen

mogen

willen

kunnen

moeten

weten

moeten

ich

darf

mag

will

kann

muss

weiß

soll

du

darfst

magst

willst

kannst

musst

weißt

sollst

er/sie/es

darf

mag

will

kann

muss

weiß

soll

wir

dürfen

mögen

wollen

können

müssen

wissen

sollen

ihr

dürft

mögt

wollt

könnt

müsst

wisst

sollt

sie/Sie

dürfen

mögen

wollen

können

müssen

wissen

sollen

 

 

haben

sein

werden

ich

habe

bin

werde

du

hast

bist

wirst

er/sie/es

hat

ist

wird

wir

haben

sind

werden

ihr

habt

seid

werdet

sie/Sie

haben

sind

werden

 

Das Perfekt:
Regel 1: ge + stam + t
Regel 2: Stam op d/t = ge + stam + et
Regel 3: Stam op ier = stam + t
Regel 4: Stam begint op ver – be – un = stam + t

 

Präpositionen

 

Akkusativ

Für, gegen, durch, um, bis, ohne

Dativ

Aus, bei, nach, mit, seit, von, zu

Keuzevoorzetsels

In, an, vor, auf, über, hinter, neben, unter, zwischen

Tijd

In, an, vor

 

Adjektive:

Der-Gruppe

M

V

O

Mv

Nominativ

+e

+e

+e

+en

Dativ

+en

+en

+en

+en

Akkusativ

+en

+e

+e

+en

 

Ein-Gruppe

M

V

O

Mv

Nominativ

+er

+e

+es

+en

Dativ

+en

+en

+en

+en

Akkusativ

+en

+e

+es

+en

 

Nichts-Gruppe

M

V

O

Mv

Nominativ

+er

+e

+es

+en

Dativ

+em

+er

+em

+en

Akkusativ

+en

+e

+es

+en

 

Präteritum

stam

normal

stam op d/t

ich

-en

+te

+ete

du

-en

+test

+etest

er/sie/es

-en

+te

+ete

wir

-en

+ten

+eten

ihr

-en

+tet

+etet

sie/Sie

-en

+ten

+eten

 

 

 

Der / die / das

Stap 1: Het woord eindigt op -chen of -lein = das
Stap 2: Het woord is mannelijk = der
             Het woord is vrouwelijk = die
Stap 3: Het woord eindigt op -heit, -keit, - schaft, -ung, -ei, -ik, -ion, -tät, -ur = die
Stap 4: Eindigt het woord op -e en is het een persoon/dier = der
             Eindigt het woord op -e en is het géén persoon/dier = die
             Let op! Er zijn uitzonderingen (das Gebäude/ das Wochenende)
Stap 5: Kun je er in het NL het voor zetten = vaak das
Stap 6: Bovenste stappen niet aanwezig = vaak der

Plural:

Regel 1: meervoud altijd die
Regel 2: Eindigt het woord op -el, -en, -er, -chen of -lein blijft de meervoudsvorm hetzelfde.
Regel 3: Als het woord eindigt op -e komt er een +n bij.
Regel 4: Meeste der/das woorden krijgen +e
             Der woorden krijgen waar mogelijk een umlaut.
Regel 5: Bij die woorden krijg je +en of +n
             Eindigt het woord op -in dan krijg je +nen
Regel 6: Der woorden die eindigen op -e, -ent, -ist, -on krijgen +en of +n
Regel 7: Die woorden met één lettergreep krijgen umlaut +e
Regel 8: sommige das woorden krijgen umlaut +er
Regel 9: woorden die eindigen op -a,-o,-i,-u,-y krijgen in de meervoudsvorm + s

 

Präteritum

haben

sein

ich

hatte

war

du

hattest

warst

er/sie/es

hatte

war

wir

hatten

waren

ihr

hattet

wart

sie/Sie

hatten

waren

 

Großaufgabe Märchen schreiben!

Märchen!

Ihr kennt alle schon Disney und seine Filme. Wisst ihr aber auch, dass die meisten Märchen (sprookjes) von Disney ursprünglich aus Deutschland kommen? So haben die Gebrüder Grimm viele Märchen aufgeschrieben, die durch Disney verfilmt sind.

  • Rapunzel
  • Schneewitchen
  • Aschenputtel
  • Dornröschen
  • Der Froschkönig

Die Gebrüder Grimm sind weltbekannt mit ihren Märchen geworden. Jetzt gibt es für euch eine wichtige und schwierige Aufgabe. Ihr werdet jetzt in der Fußspur von den Gebrüdern Grimm treten.

Zur zweit bedenkt ihr ein Kurzmärchen. Dazu gibt es natürlich einige Regeln:

Level 1 Grammatik

1.1 Dativ

Der Dativ!

Bij het tweede thema hebben we kennis gemaakt met de Akkusativ in het Duits, oftewel het lijdend voorwerp. Nu hebben we alleen nog niet het meewerkend voorwerp besproken in het Duits. Deze wordt in het Duits de Dativ genoemd.

De Dativ herkennen we aan een zin, doordat we er "aan" of "voor" voor kunnen denken.
VB. Ik heb hem de brief gegeven.
Beispiel: Ich habe ihm dem Brief überreicht.

Bij de voorbeeldzin kunnen we erbij denken: aan hem. In het Duits gaat deze combinatie met de Personalpronomen iets anders.

  Nominativ Akkusativ dativ
ik ich mich mir
jij du dich dir
hij er ihn ihm
zij sie sie ihr
het es es ihm
wij wir uns uns
jullie ihr euch euch
zij (mv) sie sie ihnen
u Sie Sie Ihnen


Let op! In het Duits zijn er een aantal werkwoorden waarna de Dativ altijd gebruikt wordt in plaats van de Akkusativ!
Zie volgende zinnen:

Ich helfe dir = ik help jou
Das gefällt mir = dat bevalt mij
Das macht mir spaß = dat vindt ik leuk
das gelingt uns = dat lukt ons

De werkwoorden helfen / gefallen / spaß machen / gelingen horen onder deze werkwoorden.

Ziel 1: Maak de volgende opdracht waarbij je de ontbrekende Personalpronom in de juiste vorm invult.

 

1.2 Dativ

Dativ!

Bij 1.1 hebben we gezien hoe de Dativ bij de personalpronomen plaatsvindt. Nu kan het echter ook zijn dat zelfstandige naamwoorden in de Dativ staan en dat geven de Duitsers weer aan door het lidwoord of het bezittelijk voornaamwoord in de zin te veranderen.

Der Gruppe M V O MV
Nominativ der die das die
Dativ dem der dem den + n
Akkusativ den die das die

 

Ein-Gruppe M V O MV
Nominativ ein eine ein keine
Dativ einem einer einem keinen +n
Akkusativ einen eine ein keine

Let op! Possessivpronomen (mein,dein, enz.) horen bij de Ein-Gruppe.

Je moet dus voortaan goed naar de zin kijken om te controleren welk geslacht het woord heeft en welke vorm het in de zin heeft om te kijken welke vorm je moet toepassen. Ga dus echt aan de slag met het ontleden van de zinnen, om te controleren welke vorm waar moet komen te staan.

VB. Ik heb mijn broer een brief gestuurd.
Beispiel: Ich habe meinem Bruder einen Brief geschickt.

Ik is het onderwerp = nominativ
een brief is het lijdend voorwerp = akkusativ
mijn broer is het meewerkend voorwerp = dativ

Maak de volgende opdracht om te controleren of je het hebt begrepen!

Toets: Dativ

Start

1.3 Märchen

Märchen!

In Deutschland sind Märchen sehr wichtig, weil viele Märchen in Deutschland durch die Gebrüder Grimm versammelt sind: Geschichten wie Aschenputtel, Rapunzel, usw.

Die Brüder Grimm: Freaks oder Visionäre? | Kultur | DW | 20.12.2012

Für diese Aufgabe möchte ich gerne, dass ihr ein deutsches Märchen liest.
Auf der folgenden Website gibt es die verschiedene Märchen.

Wenn du das Märchen gelesen hast, schreibst du, was du von dem Märchen findest in mindestens 50 Wörter. Benuzte dabei kein Google Translate!
Benutze die folgende Website: https://www.familie.de/kleinkind/maerchen/maerchen/

1.4 Wörterliste Märchen

Wörterliste für das Thema Märchen!Märchen in Leichter Sprache | NDR.de - Fernsehen - Barrierefreie Angebote -  Leichte Sprache

Er was eens .... es war einmal
koninkrijk Königreich
arm arm
verlossen/bevrijden erlösen
vrezen fürchten
bos/woud der Wald
alleen allein
goed gut
bevrijden befreien
de heks die Hexe
moedig mutig
rijk reich
sprookje das Märchen
trouw treu
oud alt
regeren regieren
de prins der Prinz
beheksen/betoveren verhexen
slim klug
de fee die Fee
boos böse
het gevaar die Gefahr
heersen herrschen
lelijk hässlich
het kasteel das Schloss
dapper tapfer
gelukkig glücklich
veranderen/transformeren verwandeln
droevig/treurig traurig
wensen wünschen
mooi schön
gevaarlijk gefährlich
leven leben
de prinses die Prinzessin
kussen küssen
de kus der Kuss

Was sind Märchen ? | Märchen-Geschichten Wiki | Fandom

Endschritt Level 1

Als eindstap van Level 1 is het de bedoeling dat je kunt laten zien of je de Dativ hebt begrepen.

Hieronder staat een opdracht met de Dativ. Probeer deze zo goed mogelijk te maken.

Maak een screenshot van je score. Je hebt het pas gehaald bij een score van 70%.

 

Toets: Endschritt Level 1

Start

Level 2 Schreiben

2.1 Briefaufgabe

Briefaufgabe!

Bei diesem Level müsst ihr einen Brief schreiben. In diesem Brief beschreibt ihr folgenden Pünkte mit Hilfe von dem Grammatikblatt und ein Wörterbuch/uitmuntend.de:

  • Der Name des Empfangers: Sjors Meeuws
  • Wer du bist
  • Wie alt du bist
  • Was deine Hobbys sind und warum
  • Was du später gerne werden möchtest
  • Frage was du gerne noch von Sjors gerne wissen möchtest! Schreibe mindestens 2 Fragen!

 

Zeit für die Großaufgabe!

Der Rest der Woche habt ihr Zeit weiter zu arbeiten an der Großaufgabe. 

Am Ende dieser Woche, also die zweite Unterrichtsstunde möchte ich von allen Gruppen gerne einen Fortschritt der Großaufgabe bekommen. 

Märchen für Kinder

Level 3 Grammatik

3.1 Präpositionen Akkusativ

Präpositionen Akkusativ:

Bij thema 2 hebben we al een keer te maken gehad met de voorzetsels, die de akkusativ vorm geven in het Duits. Dit waren zes voorzetsel, die altijd de vierde naamval geven.

voor (niet letterlijk) für
zonder ohne
tegen gegen
om um
tot bis
door durch

 

Na deze voorzetsels gebruik je dus altijd de Akkusativ.

Toets: Präpositionen mit Akkusativ

Start

3.2 Präpositionen dativ

Präpositionen Dativ!

In het Duits zijn er naast de voorzetsels met de Akkusativ ook voorzetsels die altijd voorkomen met de Dativ. Die voorzetsels zijn als volgt:

uit aus
bij bei
na/naar (plaatsnamen zonder lidwoord) nach
met mit
sinds seit
van von
naar (personen/plaatsen met lidwoord) /bij (als het om eten gaat) zu

 

Toets: Präpositionen mit Dativ

Start

3.3 Präpositionen akkusativ und dativ

Präpositionen Akkusativ oder Dativ!

In het Nederlandse noemen we deze categorie voorzetsels, de keuzevoorzetsels. Bij deze voorzetsels kan het zijn, dat er na het voorzetsel een akkusativ of dativ gevormd wordt. Het gaat om de volgende voorzetsels:

in / naar (plaatsnamen met lidwoord) in
aan an
voor (letterlijk) vor
tussen zwischen
naast neben
achter hinter
onder unter
op auf
over über


Om te herkennen of het gaat om een akkusativ of dativ geldt de volgende regels!

  1. Gaat het om een tijdsbepaling waarin an/in/vor voorbij komen = Dativ
    Bij tijdsbepaling betekenis van de voorzetsels:
    over in
    geleden vor
    op an
  2. Geeft de zin een zich bevinden aan = Dativ
  3. Geeft de zin een beweging aan = akkusativ
  4. Geen van de bovenstaande regels van toepassing:
    auf + über = akkusativ
    in + an + vor + zwischen + neben + hinter + unter = Dativ

Toets: Präpositionen mit Akkusativ und Dativ

Start

Endschritt Level 3

Zorg dat je probeert ook hier een score van ongeveer 70% te halen. 
Mocht dit niet lukken is dit niet erg, maar bij een score van 70% beheers je de grammatica voldoende. 
Lever weer net als bij Level 1 de eindopdracht in door een PDF van je uitslag te maken en die door te sturen via Magistermail!

Toets: Endschritt Level 3

Start

Level 4 Grammatik

Präteritum

Präteritum!

Voor het allerlaatste grammatica-onderdeel gaan we de verleden tijd behandelen. Deze is natuurlijk erg handig bij het vormen van enkele zinnen. De verleden tijd is alleen erg lastig aangezien deze net als bij het Nederlands kan veranderen bij sterke werkwoorden. Daarom zullen we momenteel alleen de zwakke werkwoorden behandelen.

Ten eerste doen we hetzelfde als bij het vormen van de tegenwoordige tijd. Neem eerst de stam van het werkwoord!

Spreken we van een normaal werkwoord, dan gaat het als volgt.
Bij de stam op d/t krijg je natuurlijk weer een probleem, dus gebeurt het volgende.
Bij de stam op een s-klank ontstaat deze keer geen probleem.

  Stam normal Stam op d/t
ich -en +te +ete
du -en +test +etest
er/sie/es -en +te +ete
wir -en +ten +eten
ihr -en +tet +etet
sie/Sie -en +ten +eten

 

Nu nog even het rijtje van de verleden tijd van haben en sein en dan komen we al ontzettend ver.

  haben sein
ich hatte war
du hattest warst
er/sie/es hatte war
wir hatten waren
ihr hattet wart
sie/Sie hatten waren

 

Level 5 Prüfung Vorbereitung

Schreibeaufgabe

Schreibaufgabe!

Hieronder is het begin van een kort verhaaltje beschreven. De bedoeling is dat je het verhaaltje verder afmaakt. Schrijf nog minstens 100 woorden verder! Gebruik ook voor deze opdracht alleen het grammatikablatt en een woordenboek/ uitmuntend.de.

 

Voor Klas 3E zijn het minstens 250 woorden die ze verder moeten schrijven.

 

Karl tretet das Wohnzimmer herein und sieht, dass die Tür in dem Haus seines Onkels offen steht. Noch nie hat er gesehen, was sich hinter dieser Tür befindet. Er schleicht herein und sieht .........

 

 

Grammatik Wiederholung

Level 6 Schreibeprüfung

Voor de laatste toets van dit schooljaar staat een Schreibprüfung op het programma. Bij deze toets staan er enkele verschillende opdrachten op het programma.

  • Vertaal enkele zinnen!
  • Schrijf een korte brief in het Duits!
  • Maak het verhaaltje af! (Zie Level 5)

Bij de schrijftoets is het toegestaan om een woordenboek NL- DU te gebruiken en is het toegestaan de Grammatikkarte te gebruiken.