Spoorboekje begrijpend lezen 2019-2021 Werkdocument

Spoorboekje begrijpend lezen 2019-2021 Werkdocument

Begrijpend lezen

Introductie

Dit is de wikiwijs begrijpend lezen, bij alle onderdelen is eerst aangegeven wat de leerdoelen zijn. Daarna krijg je theorie en vervolgens ga je aan de slag met oefeningen. De oefeningen zijn opgespitst in Nederlands, MVT en zaakvakken.

Begrijpend lezen is één van de belangrijkste onderdelen van Nederlands. Het centraal schriftelijk eindexamen bestaat voor het grootste deel uit begrijpende lezen, maar dat is niet de enige reden. Begrijpend lezen heb je veel en vaak nodig. Niet alleen bij het vak Nederlands, maar ook bij veel andere vakken.

Bijvoorbeeld voor aardrijkskunde en geschiedenis ( Mema), maar zelfs voor wiskunde is begrijpend lezen onmisbaar. Begrijpend lezen kan je niet zomaar even snel leren, het is nodig om veel en vaak te oefenen. Deze wikiwijs is een mooie manier voor je om te oefenen. Heel veel succes en plezier gewenst!

 

Doelen

Je kunt leesstrategieën hanteren en een vervangende strategie kiezen als de eerste niet werkt.

  • Je kent de verschillende leesstrategieën:
    • verkennend (ook wel oriënterend lezen)
    • gobaal lezen
    • intensief (ook wel grondig) lezen
    • zoekend lezen
    • studerend zoekend lezen

 

Je kunt de verschillende leesstrategieën op het juiste moment inzetten.

Afbeeldingsresultaat voor doelen

THEORIE

Verkennend lezen

Leesstrategie: verkennend lezen

De leesstrategie verkennend lezen gebruik je als je wilt weten waar een tekst over gaat. Bij deze leesmanier lees je de tekst nog niet. Je bekijkt de tekst alleen en let daarbij op:

  • de titel;
  • de tussenkopjes (als die er zijn);
  • de plaatjes / afbeeldingen / foto’s (als die er zijn);
  • opvallende tekst (dikgedrukt, cursief, andere kleur, enzovoort).

Bekijk ook de bron om te weten wat voor tekstsoort het is. De bron is de plaats waar de informatie vandaan komt. Je vindt de bron meestal onder de tekst. Bijvoorbeeld: www.nos.nl of de Volkskrant, 13 februari 2013.

Bij een nieuwe tekst begin je altijd met verkennend lezen. Zo kom je snel te weten waar een tekst over gaat. Je kunt er dan ook achter komen of de tekst geschikt is voor jouw doel.

Na het verkennend lezen van de tekst, stel je jezelf de volgende vragen:

  1. Waarom moet ik deze tekst lezen, wat moet ik met de informatie doen?
  2. Hoe kan ik het lezen van deze tekst dus het beste aanpakken?

Zoekend lezen

Globaal lezen

Leesstrategie: globaal lezen

Eerst lees je een tekst verkennend (de eerste leesstrategie) en daarna lees je de tekst helemaal door. Dit noem je globaal lezen. Het is niet belangrijk bij deze leesmanier dat je alle woorden helemaal begrijpt, als je maar begrijpt waar de tekst over gaat. Bij deze leesstrategie is het belangrijk dat je ook kijkt hoe een tekst is opgebouwd. Let hierbij op de alinea-indeling en tussenkopjes. Na afloop van het lezen kun je het onderwerp dat je bij het verkennend lezen voorspeld had, vaststellen en kun je de hoofdlijnen van de tekst navertellen.

Een voorbeeld van een tekstsoort dat je meestal globaal leest, is een leesboek, bijvoorbeeld een boek van Francine Oomen of van Jacques Vriens.
De meeste teksten die je op school leest, lees je eerst verkennend en dan globaal. Daarna pas je een van de andere leesstrategieën toe

Intensief lezen

Leesstrategie: intensief lezen

De eerste drie manieren om een tekst te lezen zijn: verkennend lezen, globaal lezen en zoekend lezen. Daar komt nu de vierde leesstrategie bij: intensief lezen. Bij deze leesmanier lees je de tekst heel precies en geconcentreerd door. Kom je in de tekst woorden tegen die je niet begrijpt, dan moet je die opzoeken.
Je gebruikt de leesstrategie intensief lezen als je de tekst helemaal goed moet begrijpen of als je iets heel goed moet weten. Teksten die je intensief leest, zijn bijvoorbeeld: een handleiding, een recept, de theorieteksten in je lesboek, een opdracht in je lesboek of een uitnodiging.

Je kunt het onderwerp en de hoofdgedachte van een tekst benoemen en een samenvatting geven.

  • Je kunt het onderwerp van een tekst benoemen.
  • Je kunt de hoofdgedachte van een tekst benoemen.
  • Je kunt de deelonderwerpen van een tekst benoemen.
  • Je kunt een samenvatting van een tekst maken a.d.h.v. geleidingspunten.

De betekenis van moeilijke woorden vinden

Als je een tekst leest, dan kom je soms een woord tegen waarvan je de betekenis niet kent. Hoe kom je achter die betekenis? Ook daar is een manier (een strategie) voor.

Stap 1 Lees gewoon door. Ook al snap je het woord niet, je kunt de tekst nog wel snappen. Meestal kom je dan ook achter de betekenis van het woord, want:
  • soms begrijp je het woord als je verder leest, door de zin waarin het woord staat;
  • soms ken je een deel van het woord en weet je daardoor de betekenis van het hele woord;
  • soms legt de schrijver later in de tekst uit wat het woord betekent;
  • soms geeft de schrijver een voorbeeld, waardoor je het woord wel snapt;
  • soms staat in de tekst een woord dat (bijna) hetzelfde betekent (een synoniem).
Als je door verder te lezen nog niet weet wat het woord betekent, ga dan naar stap 2.
Stap 2 Zoek het woord op in het woordenboek. Kun je de betekenis nog niet vinden? Ga verder met stap 3.
Stap 3 Vraag het aan iemand anders, bijvoorbeeld een klasgenoot, je docent of je ouders.

Leesstrategieën

Een tekst kun je op verschillende manieren lezen. Een manier waarop je een tekst leest, noem je een leesstrategie. Vorig jaar heb je vijf leesstrategieën leren kennen. Hieronder staan ze kort beschreven.

Verkennend lezen
Bij verkennend lezen lees je de tekst nog niet. Je bekijkt hem alleen. Je let op titel, tussenkopjes, plaatjes en opvallende tekst. Je kunt hierdoor het onderwerp van de tekst voorspellen en erachter komen of de tekst geschikt is voor jouw doel.

Globaal lezen
Bij globaal lezen lees je de tekst gewoon. Daarbij hoef je niet ieder woord te begrijpen, als je de tekst maar begrijpt. Door globaal lezen stel je het onderwerp vast.

Zoekend lezen
Met behulp van zoekend lezen bekijk je waar je de benodigde informatie kunt vinden in een tekst. Dat doe je door vragen te stellen en gebruik te maken van tussenkopjes, inhoudsopgaves, trefwoorden e.d. Door zoekend lezen vind je snel antwoord op je vragen.

Intensief lezen
Door een tekst intensief te lezen begrijp je de tekst helemaal. Dat doe je als je vragen moet beantwoorden over een tekst of als je heel precies aanwijzingen moet opvolgen. Door een tekst intensief te lezen weet je precies wat en hoe je iets moet doen.

Studerend lezen
Bij de leesstrategie studerend lezen lees je de tekst meerdere keren intensief, bedenk je vragen en noteer je de belangrijkste zaken. Deze strategie gebruik je als je bijvoorbeeld moet leren voor een toets. Door studerend te lezen onthoud je informatie uit een tekst. Je moet na studerend lezen de tekst kunnen navertellen.

Studerend lezen

Leesstrategie: studerend lezen

De vijfde en laatste leesstrategie is studerend lezen. Je gebruikt deze leesmanier als je informatie uit een tekst moet onthouden, bijvoorbeeld voor een toets aardrijkskunde.

Hoe doe je dat, studerend lezen?

  • Lees eerst de tekst verkennend en daarna globaal.
  • Zoek moeilijke woorden op, zodat je de hele tekst goed begrijpt.
  • Bedenk overhoorvragen voor jezelf bij iedere alinea die je leest.
  • Beantwoord je eigen vragen na het lezen van de tekst en controleer je antwoorden.
  • Schrijf de belangrijkste informatie op een briefje.
  • Probeer met dit briefje de tekst na te vertellen aan jezelf of aan iemand anders.


Het helpt om enkele dagen achtereen de tekst studerend te lezen. Dan onthoud je de belangrijkste informatie beter.

samenvatten

Samenvatten 2

 

Samenvatting maken

Bepaal het schrijfdoel

* Informeren?

* Overtuigen?

* Amuseren?

* Activeren?

 

Bepaal de opbouw van de tekst

* Zoek de inleiding, het middenstuk en het slot.

* Bepaal m.b.v. de signaalwoorden de structuur van het middenstuk.

 

Bepaal het onderwerp van de tekst

* Het onderwerp staat vaak in de inleiding van de tekst.

 

Bepaal de hoofdgedachte van de tekst

* Stel jezelf de vraag: Wat wil de schrijver mij vertellen over het onderwerp van de tekst?

 

Zoek in elke alinea de kernzin

* Streep de kernzin aan met een marker of (kleur)potlood.

 

Ga nu schrijven

* Zet de titel van de tekst boven aan een bladzijde.

* Schrijf alle aangestreepte kernzinnen + de belangrijkste aanvullende informatie uit de alinea onder elkaar.

 

Lees en controleer je samenvatting

* Controleer je tekst op spelfouten en zin fouten.

* Is het een logisch verhaal geworden?

 

stappenplan

woordenboek MVT

 

a dictionary is a great help for reading. The good news is that you usually are allowed to use one for tests and your exam! But.... you do have to know how to use it.

In this lesson you will learn how to work a dictionay and practice. Use the dictionary for readtheory as well: the more you practice, the easier it will get!

watch the powerpoint to find out more about dictionaries...

 

Open bestand instructie woordenboek

OEFENEN Nederlands

verkennend lezen oefenen

http://leestrainer.nl/Begrijpend%20lezen/groep%207%20en/Algemeen/voorspellen.htm

oefenen verkennend lezen via cambiumnet

Intensief lezen

signaal- & verwijswoorden (tekstverbanden)

http://leestrainer.nl/Begrijpend%20lezen/groep%207%20en/Algemeen/verwijswoord.htm

http://leestrainer.nl/Begrijpend%20lezen/groep%207%20en/signaal/woorden3.htm

http://leestrainer.nl/Begrijpend%20lezen/signaal/Signaalwoorden.pdf

http://leestrainer.nl/Begrijpend%20lezen/groep%207%20en/signaal/woorden2.htm

http://leestrainer.nl/Begrijpend%20lezen/groep%207%20en/signaal/woorden1.htm

http://www.leesmees.nl/toetsen/proeftoets/signa-leer/

Hoofdgedachte oefenen (tektverbanden)

Hoofdgedachte benoemen
Bekijk de filmpjes die hieronder staan. Benoem voor ieder filmpje de hoofdgedachte.
Het kan zijn dat de hoofdgedachte genoemd wordt in het filmpje, maar het kan ook zijn dat je de hoofdgedachte zelf moet formuleren.

Bespreek jouw antwoorden met je klasgenoten.

Bekijk het volgende filmpje.
Het filmpje gaat over de hoofdgedachte en het onderwerp in een tekst, maar de theorie geldt ook voor de hoofdgedachte en het onderwerp in een video.

Hoofdgedachte en onderwerp

Tips
Geluids- en beeldfragmenten hebben ook een hoofgedachte en een onderwerp. 
Op het examen wordt er soms naar gevraagd.

  1. Onderwerp: Het onderwerp is waar het gehele fragment over gaat.
    Je kunt het onderwerp aangeven met één woord of een klein groepje woorden.
    Maak dus geen hele zin.
  2. Deelonderwerpen: Een geluids- of beeldfragment kan veel onderwerpen bevatten,
    deze worden deelonderwerpen genoemd.
  3. Hoofdgedachte: De inhoud van een fragment kun je vaak in een zin samenvatten.
    Dit wordt de hoofdgedachte genoemd.

Bekijk het filmpje over kernzinnen

Kernzinnen

Nog even in het kort:

Onderwerp
Een tekst gaat altijd ergens over. Dat noemen we het onderwerp.
Je komt het onderwerp te weten door je af te vragen: waar gaat de tekst over?
Het onderwerp druk je uit in één woord of enkele woorden (niet in een zin).

Deelonderwerpen
De alinea's bespreken de verschillende kanten van dat onderwerp. 
Die verschillende kanten noemen we deelonderwerpen. Het onderwerp van de hele tekst wordt verdeeld in deelonderwerpen. Zo kan het onderwerp van een hele tekst 'openbaar vervoer' zijn.
In de alinea's worden dan bijvoorbeeld de drie deelonderwerpen 'soorten openbaar vervoer', 'dienstregeling en planning' en 'voordelen openbaar vervoer' besproken.

Titel
Boven een tekst staat een titel. De titel kan aangeven waar de tekst over gaat.
Maar een titel kan je ook nieuwsgierig maken door het onderwerp nog niet te verklappen.

Hoofdgedachte 
De inhoud van de tekst is vaak in één zin samen te vatten. Dat is dan de hoofdgedachte. Vaak staat deze in de inleiding. Dat is meestal alinea 1 en 2 en soms hoort alinea 3 daar ook bij. 

Kernzin
De kernzin is de basis van elke alinea. Het is één van de belangrijkste bouwstenen van de tekst. Vaak is het de eerste of de laatste zin van een alinea. De kernzin geeft de hoofdgedachte van de alinea aan (LET OP: dus niet de hoofdgedachte van de complete tekst).

 

Oefening: OEFENEN hoofdgedachte, onderwerp en deelonderwerp

Start

http://leestrainer.nl/Begrijpend%20lezen/groep%207%20en/Specifiek/Zakelijk/Tekststructuren/hoofdgedachte.htm
Hoofdgedachte 2

http://leestrainer.nl/Begrijpend%20lezen/groep%207%20en/hoofd/gedachte.htm
Hoofdgedachte 1

Bekijk het filmpje over het maken van de geleide samenvatting.

Hoe maak je een geleide samenvatting?

Samenvatten oefenen (studererend lezen)

Nu ga je zelf oefenen met een opdracht uit het CSE van 2014. Succes!

Open bestand Opdracht geleide samenvatting uit het CSE-NL 2014, tweede tijdvak

Als je de samenvatting hebt geschreven, wissel je het werk uit met een klasgenoot. Aan de hand van het feedback formulier kijk je elkaars werk na. Daarna kan je met de tips van je klasgenoot jouw eigen samenvatting nog aanpassen als je dat wilt. 

Hieronder vind je het feedback formulier.

Open bestand Feedback formulier voor de geleide samenvatting uit het CSE-NL 2014, tweede tijdvak

OEFENEN Engels

verkennend lezen Engels

Skimming

 

Skimming

 

WHAT

 

Look at a text and search for clues what it is about without reading the actual text. Think of headline, subtitles, pictures/photos, subscripts, striking words, bold, italic or underlined words etc.

 

WHY

 

Skimming is useful to save time and energy. It gives you a great outset for reading any text as it gives you a general outline what the text is about.

HOW

 

Your teacher will provide you with a text.

Alone: Take a good look at the text, don't read the body of the text yet! Highlight striking elements such as:

  • headline
  • subtitles
  • pictures/photos
  • subscripts
  • striking fonts: bold, italic or underlined words

In pairs: discuss the highlighted elements. Do you both agree on them? Together write a short prediction of the text using only the highlights: what do you think the text is about? Don't read the body of the text just yet!

Alone: Now read the text carefully. Was your prediction correct?

In pairs: take one of your sheets and cut out the highlighted elements. Paste the pieces together in the same order as the original, leaving out the body of the text.

Swap your newly pasted text with another pair. Now each pair has to make a prediction what the text of the other pair is about.

In groups: Discuss with the other pair the prediction. Did they predict correctly? Evaluate the assignment: is skimming useful to you? Why?

 

TIME

 

You have got 45 minutes to do the assignments above.

RESULTS

 

Your teacher will ask each group to share their evaluation in class.

 

FINISHED

 

When you are finished check your planner to see what is next.

 

 

Worksheet skimming

Globaal lezen Engels

Paragraphs

 

Paragraphs

 

 

WHAT

 

Today we are going to learn the value of recognising paragraphs and how to take full advantage of this value.

 

WHY

 

Paragraphs structure a text. If you know what they are and do it is much easier to find information in a text.

 

HOW

 

Your teacher will give you a cut-up text. Each part is one paragraph.

In pairs: Divide the paragraphs equally amongst the two of you.

Alone: Read your paragraphs and highlight the keywords.

In pairs: Summarize the paragraphs for one another. Decide on the correct order of the paragraphs together. If you are both sure you have the right order, write numbers on each cut-out to indicate the right order.

TIME

 

We will work on this assignment for about 20 minutes.

RESULTS

 

Hand in the numbered paragraphs. Don't forget to write down your names as well!

 

FINISHED

 

When finished check your planner to see what is next.

 

zoekend lezen Engels

Scanning

 

Scanning

 

WHAT

 

Search for specific information in a text.

WHY

 

Sometimes you need to look for details in a text. An example: check what time your favourite TV programme starts in the TV guide. Instead of reading the TV guide cover to cover, you can save time by using strategies to look up this information. You also need this strategy for your reading tests and exam.

 

HOW

 

Your teacher will provide you with a text with questions.

Alone: Download the WORKSHEET in this assignment. Read it carefully and do the assignments.

In pairs: Discuss the assignments. Do you agree? Why (not)?

In pairs: Find a text on the internet or Macmillan. Skim the text to get a general idea. Now highlight at least 3 items of specific information in the text. Think of 3 questions you could ask for this specific information.

In mixed groups: Skim eachother's texts in turn. Scan the text to answer the 3 questions. Discuss the results. Evaluate: is scanning useful? Why?

 

 

 

TIME

 

You have 60 minutes for the assignments above.

 

 

RESULTS

 

Hand in your worksheet. Your teacher will tell wether by e-mail, ELO or by hand.

 

 

FINISHED

 

When you are finished check your planner to see what is next.

 

verkennend of zoekend lezen?

Skimming OR Scanning

Skimming or Scanning

WHAT

 

Learn how to read a text quickly looking for certain details OR to get a general idea of its topic.

 

WHY

 

If you know what type of information you need you can choose for different methods of reading a text. This is a real timesaver and much more effective!

 

HOW

 

Your teacher will provide you with a text with questions, such as an old exam.

In pairs: divide the questions equally: one takes the even numbers and the other uneven. sixth etc.

Alone: take a good look at your questions and decide what type of question it is:

  • is it about the meaning of a word?
  • is it about the general idea of a paragraph?
  • do you need to find a quote (=citaat)?
  • is it about a specific kind of information in the text?
  • is it about the conclusion of the text?
  • etc..

Now think about which strategy would suit each question best: skimming or scanning? Write this down above the question.

In pairs: discuss the strategies you've assigned to the question, do you both agree? why (not)?

Alone: Now you are going to answer the questions. Use the strategy you've picked out.

In groups: get together with classmates who also had (un)even numbers, like you. Discuss the answers and the strategies you've used. Evaluate:Were they helpful? Why? Write this down.

TIME

 

You have 30 minutes in class

RESULTS

 

Hand in your sheet with the questions. It should include a chosen strategy for each question and the answer to the question. There should also be an evaluation.

 

FINISHED

 

When you are finished you check your planner to see what is next

 

intensief lezen Engels

signalwords

Signalwords

 

WHAT

 

Below this page you will find a list of signalwords. Your teacher will give you a text. Try to find the signalwords in the text.

 

WHY

 

signalwords give information about the text that is useful for your understanding. If you know what they mean you will understand the text much better. It will be easier to find answers to questions about the text too.

 

HOW

 

 

 

Alone: Study the list of signalwords below

In pairs: Check eachother's knowledge: do you know what the signalwords mean?

Alone: Read the text and highlight all the signalwords, use the colours of the lists below.

In groups: Share the highlighted signalwords. Did you get them all?

In pairs: Cross out the signalwords you highlighted in one paragraph. Read out this part to your classmate. Can he/she still read the text and catch its full meaning? Swap roles.

Alone: Write a short email to your teacher explaining what you have learned about signalwords. Try to use as many signalwords as you can, with a minimum of 4.

TIME

 

You have got 30 minutes for this exercise.

RESULTS

 

You know the value of signalwords, recognise them and you are able to use them in writing.

FINISHED

 

When you are finished you send the email to your teacher. Turn to your planner to see what to do next.

 

 

 

Signaalwoorden in het Engels:                 dit zijn ze niet allemaal! Er zijn er meer...

Opsomming

Bovendien                  -           besides

Ook                            -           also, too, as well as

Ten derde                   -           thirdly

Verder                        -           furthermore

Allereerst                    -           first of all

Ten tweede                -           secondly

Toevoegen                 -           to add, adding

 

Oorzaak/reden/gevolg

Doordat                      -           due to…, because of

Zodat                          -           so that

Daarom                      -           because of that/this

Omdat                        -           because

Want                           -           because

Gevolg                                   -           consequence

Reden                         -           reason

Oorzaak                     -           cause, origin

 

Conclusie

Dus                             -           so, consequently

Hieruit volgt                -           this shows, from this you may conclude

Kun je afleiden           -           you can distract

Conclusie                   -           conclusion

Hoe dan ook               -           However

Sowieso, maar toch   -           however

         

Tegenstelling

Maar, echter               -           but

Toch                           -           yet, still, for all that, all the same, however

Anderzijds                   -           on the other hand

Daarentegen              -           on the other hand, on the contrary

In tegenstelling tot      -           in contrast with, unlike

 

Voorbehoud

Hoewel                       -           although

Ofschoon                   -           (al)though

Weliswaar                   -           it is true, indeed

Overigens                   -           by the way, for the rest, otherwise

 

Voorwaarde

Indien                          -           if

Behalve                      -           except

Tenzij                          -           unless

Mits                             -           provided (that)

 

Voorbeeld

Bijvoorbeeld               -           for example

i.e.                               -           e.g. (= for example)

zoals                           -           such as

zelfs                            -           even

 

Reference Words

Reference Words

 

WHAT

 

Look up reference words and check what they refer to. Draw a picture or cartoon about one of the references.

 

WHY

 

Reference words are the glue holding a text together. If you know them and recognise their importance you will understand a text much better and it will be easier to find answers to the questions in the text.

 

HOW

 

Alone: Study the reference words. Make sure you understand what they mean.

Alone: Highlight referencewords in the text. Try to find out what they refer to.

In pairs: Discuss the reference of the words.

In class: Share your findings.

Alone: Choose one referenceword. Draw a small cartoon, picture or graph showing the relation between the referenceword and what it is referring to.

TIME

 

You have 30 minutes in class to do the assignments above.

RESULTS

 

Hand in your cartoon, picture or graph. Your teacher will tell you wether to do this by email, ELO or hardcopy.

FINISHED

 

When you are finished turn to your planner to see what is next.

 

Verwijswoorden in het Engels:

 

He, him,                                             -           hij, hem

She, her,                                            -           zij, haar

It,                                                        -           het

They, them                                        -           zij, hen (meervoud)

 

This …….(man, woman, etc)                        -           dit, deze

That …..(man, woman etc.)              -           dat, die

These ……….(men, women, etc)     -           deze (meervoud)

Those ………..(men, women, etc)    -           die (meervoud)

 

That                                                    -           dat, die

Which                                                 -           die, welke

Who                                                   -           (degene) die

 

Where                                                -           waar

There                                                 -           er, daar

 

Any more you can think of?

……………..

…………….

…………….

…………….

 

Studerend lezen Engels

Keywords

 

Keywords

 

WHAT

 

Today we are going to learn about keywords.

WHY

 

Keywords help you summarize a text. If you know how to recognise them it is easier to get an idea what the text is about.

HOW

 

In class/alone: Your teacher will give you a text and read it out. As you read along, highlight words you think are important. Keep in mind you need to find words that will help you summarize the text afterwards.

In groups: Discuss the keywords. Decide on 3-5 keywords per paragraph. Pick one keyword each.

Alone: Think of a multiple choice question to ask about the text, involving your keyword.

In groups: Discuss the questions you each made.

In class: swap groups and share questions. Try to answer each others questions.

Discuss your questions: were they any good? Why (not)? Write a short evaluation, including your keyword and the question you've written.

TIME

 

You have 30 minutes for the assignments above.

RESULTS

 

.Hand in your evaluation. Your teacher will tell you wether by ELO, e-mail or by hand.

FINISHED

 

When finished check your planner to see what is next.

 

woordenboek Engels

Open bestand Woordenboekgebruik_tips_en_opdracht.docx

Open bestand Opdracht_woordenboekgebruik.docx

OEFENEN Duits

OEFENEN Zaakvakken

SALEVO: samen lezen voortgezet onderwijs

Toets- & Examentraining

woordhulp

5 w&h vragen

Meerkeuze vragen

Waar/niet waar vragen (tabelvragen)

Open vragen

Gatentekst vragen

Hoe pak je een vraag aan?

Poster Toets wijzer: scoor hoger
1. Wat wordt er gevraagd?
2. Herhaal de vraag/bewering in je antwoord!
En leg belangrijke begrippen uit.
3. Beantwoord alle onderdelen van de vraag!
-Let daarbij op het aantal te behalen punten;
-Bij verschil, verband, relatie: beide kanten uitleggen.
4. Verwijs altijd direct naar de bron!
5. Wees duidelijk en concreet in je antwoord!
-Wie of wat bedoel je?

Valkuilen

 

Valkuilen die te maken hebben met verkeerd lezen of niet goed begrijpen van de vragen:


Valkuil 1: Je geeft geen verschil aan
Stel, in een proefwerk worden twee mensen geciteerd. Jansen zegt dat gras groen is, Pietersen zegt dat gras blauw is.
De vraag is: geef aan wat het verschil is tussen Jansen en Pietersen.
Jij antwoordt: Jansen vindt dat gras groen is.

Maar daarmee geef je geen verschil aan.
Als er gevraagd wordt naar een verschil, noem dan altijd twee elementen: Jansen vindt dat gras groen is, terwijl Pietersen vindt dat gras blauw is.

Tip: bij een vraag naar een verschil schrijf je alvast ‘enerzijds – anderzijds’ op je blaadje

Valkuil 2: je vergelijkt niet goed
Deze valkuil lijkt op de vorige. In de vraag staat dat je bijvoorbeeld twee schilderijen met elkaar moet vergelijken.
Ook een vergelijking bestaat altijd uit twee elementen. Je mag dus niet slechts van één schilderij iets zeggen, een vergelijking betekent dat je de twee schilderijen in je antwoord moet noemen.

Tip: bij een vraag naar een vergelijking schrijf je alvast ‘enerzijds – anderzijds’ op je blaadje

Valkuil 3: je leest over het bijvoeglijk naamwoord heen.
In de vraag staat: geef een economische oorzaak.
Je geeft wel een oorzaak, maar zomaar een, geen economische. Dan weet je eigenlijk al dat je het antwoord fout hebt.

Tip: Let goed op wat er écht gevraagd wordt, sla de bijvoeglijke naamwoorden niet zomaar over.

Valkuil 4: je leest over een ‘extra’ opdracht heen
Naast de opdracht staat ook nog eens hoeveel woorden je mag gebruiken.
Je bent al blij dat je de opdracht hebt kunnen maken en vergeet naderhand je woorden te tellen.

Tip: schrijf daarom eerst op: aantal woorden = …. Dan natuurlijk niet vergeten het aantal te tellen, te controleren en in te vullen!

Valkuil 5: je schrijft alleen maar op wat ingevuld moet worden, terwijl je hele zinnen moet opschrijven.
Deze fout maak je vooral bij de talen. Het is vaak belangrijk dat je hele zinnen op- of overschrijft; alleen woorden invullen kan eerder leiden tot fouten.

 

 

Valkuil 6: je analyseert de vraag niet goed

Tip: Bedenk altijd eerst: wat wordt er precies voor antwoord verwacht als je de vraag goed leest? In welke richting moet je denken? (Bijvoorbeeld bij een vergelijking moet het antwoord bestaan uit twee elementen.) Controleer je antwoord nadat je het hebt opgeschreven nog een keer: past het antwoord echt bij de vraag?

Valkuil 7: een beschrijving geven in plaats van de mening waarom gevraagd wordt
Beschrijven houdt in dat je het schilderij/beeld/gebouw objectief bekijkt, je geeft geen eigen interpretatie, maar geeft alleen aan wat je ziet. Bijvoorbeeld: links zie ik een groen vlak, daarnaast staat een verticale lijn, etc.
Bij gebruik vaneen beeldelement moet je dat element noemen en daar uitleg bij geven.
Bij het geven van je eigen mening geef je aan wat je vindt en waarom je dat vindt.
Bijvoorbeeld: links zie ik een groen vlak in de vorm van een vierkant en dat vind ik lelijk, omdat die kleur groen in mijn gevoel niet past bij de kleur oranje ernaast.

Tip: bedenk van te voren: beschrijven geeft alleen aan wat je ziet, geen interpretatie daarvan!


Valkuilen die te maken hebben met ‘vergeten’ van onderdelen of zelfs hele vragen:

Bedenk dat om fouten te voorkomen het in ieder geval belangrijk is de nummering vóór de kantlijn te zetten, ieder antwoord netjes tegen de kantlijn aan te beginnen en tussen iedere vraag een regel wit te laten. Dit voorkomt dat je zaken vergeet of overslaat en zorgt ervoor dat de leraar je werk makkelijker nakijkt.

Valkuil 8: vraag openlaten of overslaan
Je weet het antwoord even niet en slaat de vraag over. Maar daarna vergeet je hem alsnog te maken.

Tip1: check altijd aan het eind van de toets of je overal een antwoord hebt staan. Laat geen antwoorden open, gok desnoods iets.
Tip 2: herhaal daarbij een paar woorden uit de vraag, dan dwing je jezelf eerder in de richting van een goed antwoord.

Valkuil 9: je vergeet een stukje van de vraag te beantwoorden
In een proefwerk wordt een deskundige, meneer Potter, aan het woord gelaten. De vraag is: Vind je dat de deskundige gelijk heeft? Motiveer je antwoord.

Als je alleen “ja” of “nee” zegt en de toelichting vergeet, kost dat punten! Let ook goed op of een vraag meerdere vragen bevat: soms heb je onder een nummer nog een a, b, c, … vraag.

Tip 1: bij BV wordt bij een procesbeschrijving altijd om een toelichting gevraagd!
Tip 2: bij formuleringen als hoeveel…, hoe…., welke…., wat…., noem…., wanneer…., hoef je het antwoord niet toe te lichten, tenzij er expliciet om gevraagd wordt.
Tip 3: wanneer gevraagd wordt: “Leg uit, beargumenteer, beredeneer” moet je natuurlijk altijd uitleg geven. Schrijf voor jezelf het woordje ‘omdat’ alvast op je papier, zodat je dit deel niet vergeet.

Valkuil 10: Je vergeet te argumenteren
Als er in de vraag om een mening gevraagd wordt, moet je deze aanvullen met (inhoudelijke) argumenten, anders heeft jouw mening geen enkele waarde.

Valkuil 11: De aanpak van de ‘in hoeverre vraag’ gaat fout: je geeft slechts één deel van het antwoord
Bij deze vragen moet je iets van twee kanten bekijken en daarbij argumenten geven. Dus: aan de ene kant …. en aan de andere kant (enerzijds/anderzijds). Deze valkuil kom je ook tegen bij vragen waarin je gevraagd wordt twee of meer zaken te vergelijken.

Tip: wanneer gevraagd wordt om een vergelijking of ‘in hoeverre’, schrijf dan voor jezelf alvast enerzijds/anderzijds op je papier, zodat je dit deel niet vergeet.

Valkuil 12: Je vergeet te kijken of er op de achterkant van de opgaven misschien nóg een vraag staat
Er wordt vaker in deze valkuil gevallen dan je zou denken!

Tip: controleer aan het eind van de toets altijd of je geen blaadje of achterkant hebt gemist.


Valkuilen die niet zozeer te maken hebben met vergeten, verkeerd lezen of niet goed begrijpen van de vragen, maar met andere veel voorkomende vergissingen:


Valkuil 13: Je redeneert in een cirkel
De vraag is: Vind je dat de deskundige gelijk heeft? Jij zegt: “Ja, omdat het waar is wat hij zegt.”

Dat is eigenlijk hetzelfde, je moet vertellen waaróm hij dan gelijk heeft.

Valkuil 14: Je citeert niet correct
In de vraag staat dat je een zin of een zinsgedeelte moet citeren.

Citeren is letterlijk uit de tekst overnemen: aanhalingstekens openen, eerste twee woorden …. laatste twee woorden, aanhalingstekens sluiten (regelnummer).
Let op: een zin loopt van hoofdletter tot punt, een zinsgedeelte is slechts een stukje van de zin. Citeer dus geen hele zin wanneer er om een gedeelte gevraagd wordt!

Valkuil 15: Je geeft te veel of te weinig antwoorden
In de vraag staat dat je drie redenen moet noemen, maar je noemt er maar één, of je noemt zeven.

Helaas: in het eerste geval kost het sowieso punten en in het tweede geval kijkt de docent alleen de eerst drie antwoorden na (ook al staan de goede antwoorden later in het rijtje)

Tip: schrijf bij zo’n vraag direct het juiste aantal streepjes op je blaadje, dan vergeet je er in ieder geval geen!

Valkuil 16: Je gebruikt de verkeerde afbeelding bij het beantwoorden van een vraag
Je antwoordt op een vraag, alleen je gebruikt de verkeerde afbeelding.

Tip: als er verschillende afbeeldingen op het blaadje staan, moet je goed controleren aan welke afbeelding de vraag gekoppeld is.