Vitale functie's

Vitale functie's

Bloedsomloop, hartslag en bloeddruk

De bloedsomloop is het systeem waardoor bloed door het lichaam stoomt. Het hart is de pomp die ervoor zorgt dat het bloed door de bloedvaten stroomt. De bloeddruk (tensie) is de druk van het bloed in het slagadersysteem. Als verpleegkundige observeer je vaak de hartslag bij de zorgvragers. Daarnaast meet je regelmatig de tensie. Beide observatiegegevens geven belangrijke informatie over de gezondheid van de zorgvrager.

 

Bloedsomloop

 

Het belangrijkste bloedvat van het lichaam is de aorta. Vanuit de linkerkamer van het hart, loopt zij via een boog, de aortaboog, enigszins naar boven. Op het hoogste punt van die boog zitten de vertakkingen voor de slagaderen van de armen en het hoofd. In het deel van de aorta dat naar beneden loopt, zitten vertakkingen naar alle mogelijke organen: in de borst bijvoorbeeld naar de slokdarm en de luchtpijp en in de buik naar de maag, de lever, de alvleesklier, enzovoort.  In het bekken splitst de aorta zich in de linker en de rechter bekkenslagader, die benen van bloed voorzien.

 

De aders verzorgen hetzelfde systeem, maar dan in de omgekeerde richting. De aders komen samen in twee hoofdaders, de bovenste holle ader, deze noem je ook wel de vena cava superior, en de onderste holle ader, deze noem je ook wel de vena cava inferior. De bovenste holle ader vervoert het bloed dat afkomstig is uit de armen, hoofd, de hals en de borstorganen. De onderste holle ader vervoert het bloed dat afkomstig is uit de benen, het bekken en de buikorganen. Het bloed uit beide holle aders komt in de rechterboezem. Vanuit de rechterboezem komt het bloed daarna in de rechterkamer. Bij iedere hartslag wordt het vervolgens via de longslagader naar de longen gepompt.

 

Hier geeft het bloed kooldioxide af en neemt de zuurstof op. Het stroomt daarvoor door de longhaarvaatjes.

 

Via de longaders stroomt dit zuurstofrijke bloed direct naar het hart. Het komt in de linkerboezem binnen en na een enkele hartslag begint het weer aan de tocht door het lichaam. Het deel van de bloedsomloop dat zuurstofrijk bloed van het hart naar de lichaamscellen vervoert, en zuurstofarm bloed van de lichaamscellen terugvoert naar het hart, wordt de grote bloedsomloop genoemd. Deze begint dus in de linkerkamer en eindigt in de rechterkamer. Het bloed vanuit de rechterkamer naar de longen stroomt, daar zuurstof opneemt en daarna naar de linkerkamer stroomt, volgt de kleine bloedsomloop.

 

Hartslag

 

de observatie van de hartslag is een regelmatig terugkerende taak van jou als verpleegkundige. De hartslag geeft, samen met andere lichamelijke observatiegegevens, een indruk van de algemene lichamelijke toestand van een zorgvrager. De observatie van de hartslag kan routinematig gebeuren. In algemene ziekenhuizen wordt de hartslag vaak tweemaal per dag geobserveerd. Er kunnen echter ook speciale redenen zijn voor regelmatige observatie zoals:

 

  • Hartafwijking;
  • Aandoening aan de hersenen;
  • Gebruik van bepaalde medicijnen.

 

Observeer de hartslag tweemaal per dag:

’s Morgens en later in de middag of ’s avonds.

Observeer de hartslag als iemand in rust is.

 

Observatieplaatsen

 

Als het hart zich samenknijpt, wordt ineens zeventig tot honderd milliliter bloed in de slagaders gepompt. Deze slagaders zijn elastisch en zetten uit op het moment dat het bloed binnenkomt. Zodra de druk dit toelaat, nemen de slagaders weer hun oorspronkelijke vorm aan. Deze beweging loopt gelijk aan het samentrekken en ontspannen van het hart. De bewegingen van de slagaders zijn te voelen aan bijvoorbeeld de pols en de hals. Dat zijn plekken waar de slagaders aan de oppervlakte van het lichaam lopen, over een harde onderlaag (bot). De polsslagader, deze heet arteria radialis, dit is de bekendste slagader die te voelen is. Daarom wordt het tellen van de hartslag vaak het ‘tellen van de pols’ genoemd, zelfs als dat in de hals gebeurt. De hartslag wordt doorgaans gemeten aan de volgende slagaders:

 

  • Slaapslagader, arteria temporalis
  • Halsslagader, arteria carotis
  • Polsslagader, arteria radialis
  • Liesslagader, arteria femoralis

 

Wat moet je observeren?

 

Let bij het controleren van de hartslag op de volgende observatiepunten

 

  • Frequentie, dit is het aantal hartslagen per minuut.
  • Ritme, de hartslagen volgen elkaar op met gelijke tussenpozen.
  • Gelijkmatigheid, gelijkmatigheid als alle hartslagen even krachtig voelbaar zijn.
  • Spanning en volume, spanning is afhankelijk van de elasticiteit van de slagaders. Het volume is de hoeveelheid bloed die bij elke hartslag in de slagaders wordt gepompt.

 

Hoe moet je de hartslag observeren?

 

Observeer de hartslag 15 seconden, vermenigvuldig de uitslag met 4. Het resultaat is de hartfrequentie per minuut.

 

Bloeddruk (tensie)

 

Het bloed wordt door het hart in de verschillende slagaders gepompt. Zo zorgt het hart ervoor dat het bloed door het bloedvatenstelsel stroomt. Het stromende bloed oefent druk uit op de bloedvaten. Deze druk in de bloedvaten vlak bij het hart, de aorta en longslagaders, is de grootst verderop in het bloedvatenstelsel wordt deze druk steeds lager.

De bloeddruk ook wel de tensie, is de druk die in de slagaders heerst, in het bijzonder in de slagader van de bovenarm.

 

Waarom bloeddruk meten?

 

Om verschillende redenen kan het nodig zijn de bloeddruk te meten, bijvoorbeeld bij iemand een te hoge bloeddruk die hiervoor medicijnen gebruikt en/of een dieet volgt. De bloeddruk wordt ook gemeten bij opname in een instelling, om een beeld te krijgen van de lichamelijke toestand van een zorgvrager.

 

Bovendruk en onderdruk

 

Bij een bloeddrukmeting wordt de druk in de armslagader gemeten. De bloeddruk kent twee waarden:

 

  • Bovendruk, deze noem je ook wel systolische druk.

Heerst in de slagaders als het hart bloed in de aorta pompt;

  • Onderdruk, deze noem je ook wel diastolische druk.

Heerst in de slagaders als het hart zich in de ontspanningsfase bevindt.

 

Hypertensie en hypotensie

 

De bloeddruk kan per persoon verschillen en hangt ook samen met de leeftijd. De bovendruk geeft het beste signaal af, of er een verhoogd risico is het hart- en vaatziekten. De streefwaarde voor de bloeddruk is een waarde lager van 140/90 mm HG voor volwassenen tot 80 jaar. Bij een thuismeting moet de bloeddruk gemiddeld lager zijn dan 135/90 mm Hg. Thuis is de bloeddruk namelijk altijd iets lager dan in de spreekkamer bij de arts.

Er is sprake van hypertensie als de bloeddruk te hoog is. Een te lage bloeddruk wordt hypotensie genoemd. Bij een te lage bloeddruk is het totale beeld van de zorgvrager van belang. Zo is het mogelijk dat een volwassen persoon met een vloeddruk van 95/70 zich kiplekker voelt, terwijl iemand anders bij deze bloeddruk zeer duizelig is, bleek ziet, klam aanvoelt en misschien zelfs wel buiten bewustzijn dreigt te raken. Sommige mensen vinden een vloeddrukmeting zeer vervelend. Dit kan de bloeddrukwaarden beïnvloeden. Vooral de systolische druk kan door de spanning stijgen.

 

Bloeddrukmeters

 

Voor het meten van de bloeddruk zijn een bloeddrukmeter en een stethoscoop nodig. Er zijn verschillende bloeddrukmeters. De hiervoor genoemde kwikbloeddrukmeters. Werd in het verleden het meest gebruikt. Deze mogen echter niet meer verkocht worden. Een veelgebruikte bloeddrukmeter is de klokbloeddrukmeter. Daarnaast is er de digitale bloeddrukmeter, die steeds vaker gebruikt wordt.

 

Hoe werkt een bloeddrukmeter?

 

Het principe van de bloeddrukmeting komt op het volgende neer: de armslagader wordt dichtgedrukt door de bloeddrukmachet op te pompen. Er kan dan geen bloed meer door de arm stromen. Daarna wordt langzaam de lucht uit de manchet gelaten. Op een gegeven moment oefent het bloed zoveel druk uit, dat het weer in de arm stroomt, ook al zit de manchet nog strak om de arm. Dit gebeurt op het moment dat het hart samentrekt, het moment van de systolische bloeddruk. Tijdens de ontspanningsfase is de druk in de bloedvaten nog onvoldoende, zodat er dan geen bloed in de arm stroomt. Als de druk in de manchet nog verder daalt, stroomt het bloed op een bepaald moment ook in de ontspanningsfase in de arm: de diastolische druk.

 

Ausculatoire meting

 

Ausculatoire meting is het meten van de bloeddruk door te luisteren met een stethoscoop. Luister naar de wervelingen van het bloed dat door de armslagader stroomt. De volgende aandachtspunten zijn bij het meten van belang:

 

  • De zorgvrager moet in rusttoestand zijn, dus niet net een lichamelijke inspanning gedaan hebben;
  • Zorg voor een rustige omgeving;
  • Laat de zorgvrager een gemakkelijke houding aannemen, met de arm op een vaste ondergrond. Let erop dat de arm zich op de hoogte van het hart bevindt, anders ontstaan afwijkende waarden;
  • Schuift de mouw van de zorgvrager omhoog; deze mag niet knellen;
  • Zorg dat de manchet van de bloeddrukmeter leeg is een bevestig de manchet om de bovenarm, zodanig dat de elleboogplooi vrij is. De slangen moeten vrij liggen;
  • Controleer of de meter op nul staat;
  • Pomp de manchet op;
  • Doe de uiteinden van de stethoscoop in je oren;
  • Zet de membraan van de stethoscoop op elleboogplooi van de zorgvrager;
  • Pomp de manchet op totdat door de stethoscoop niets meer te horen is, en pomp de meter nog 20 tot 30 mm Hg hoger op;
  • Open het ventiel en laat langzaam wat lucht uit de manchet lopen, lees de meter af bij de eerste hoorbare toon; dit is de systolische bloeddruk;
  • Laat vervolgens de rest van de lucht langzaam uit de manchet lopen, de tonen van de slagader zijn enige tijd te horen doordat er afwisselend wel en geen bloed door de slagader loopt;
  • Op een bepaald moment zijn deze tonen verdwenen, de diastolische bloeddruk is bij de laatst hoorbare toon;
  • Laat de manchet helemaal leeglopen en verwijderen de manchet;
  • Noteer de gemeten bloeddruk.

 

 

 

bloedsomloop

bloeddruk meten

hart

Het hart

Bouw van het hart

 

Het hart ook wel cor genoemd ligt in de borstholte achter het borstbeen, tussen beide longen in. De onderzijde van het hart is iets naar links gericht. Het hart is een holle spier, waarin zich bloed bevindt. Het hart bestaat uit verschillende lagen. Van binnen naar buiten is het als volgt opgebouwd:

 

  • Hartvlies ook wel endocard genoemd, een dun, glad vlies dat in direct contact staat met het bloed;
  • De hartspier ook wel het myocard genoemd.
  • Hartzakje ook wel het pericard genoemd, bestaat uit een binnenste vlies de epicard genoemd. En een buitenste vlies dit is het eigenlijke pericard. Tussen deze twee vliezen bevindt zich een zeer dun laagje vocht, waardoor tijdens pompbewegingen de vliezen gemakkelijker over elkaar schuiven.

 

Boezems (atria) en kamers (ventrikels)

 

Het hart is binnen in vier holtes verdeeld: twee boezems en twee kamers. De boezems liggen boven de kamers. De linkerboezem noem je atrium, deze staat in verbinding met de linkerkamer dit noem je het ventrikel. Tussen de linkerboezem en de linkerkamer bevindt zich de zogenaamde tweeslippigeklep deze noem je ook wel de valvula bicuspidalis. De rechterboezem staat in verbinding met de rechterkamer.  Hiertussen bevindt zich de drieslippige klep, deze noem je valvula tricuspidalis. De hartkleppen samen worden atrioventriculaire kleppen genoemd en bestaan plooien die ervoor zorgen dat het bloed maar in een richting kan worden gepompt, dus van de boezem naar de hartkamer.

 

Tussenschot (septum)

 

De linkerboezem en de linkerkamer zijn door een tussenschot volledig gescheiden van de rechterboezem en de rechterkamer. Dit tussenschot noem je ook wel septum. Door dat schot kan het bloed uit het linkerdeel van het hart, zich niet vermengen met het bloed uit het rechterdeel.

 

Grote lichaamsslagader (aorta) en longslagader (truncus pulmonalis)

 

Bij de uitgangen van de kamers, dus waar het bloed het hart verlaat, bevinden zich slagaders. Uit de linkerkamer komt de grote lichaamsslagader, deze ader noem je de aorta. Uit de rechterkamer komt de longslagader, deze noem je truncus pulmonalis. Deze longslagader splitst zich in twee longslagaders, deze twee longslagaders heten arteriae pulmonales. Tussen de kamers en beide slagaders bevinden zich ook weer kleppen. Deze kleppen voorkomen dat het bloed terugstroomt in de kamers. Het zijn de halvemaanvormige kleppen. Deze kleppen heten de valvulae semilunares.  De kleppen tussen de rechterkamer en de longslagader is de pulmonaal klep. De klep tussen de linkerkamer en de aorta is de aortaklep.

 

Onderste en bovenste holle ader (vena cava inferior en vena cava superior) en longaders (venae pulmonales)

 

Het bloed dat door het hart wordt rondgepompt door het lichaam, komt weer in de boezems terecht. Via de onderste holle ader en de bovenste holle ader, komt het bloed in de rechterboezem. Via de longaders komt het bloed in de linkerboezem. Tussen de aders en de boezems bevinden zich geen kleppen.

 

Kransslagaders (arteriae coronariae) en kransslagaders (venae coronariae)

 

Elke spier van het menselijk lichaam, dus ook de hartspier, heeft zuurstof en voedingsstoffen nodig. Deze ontvangt de hartspier via de kransslagaders (arteriae coronariae). De kransslagaders ontspringen vlak na het hart uit de grote lichaamsslagader, ook wel de aorta. Zij vertakken zich door de hele hartspier. Via de kransslagader, dit heet ook wel de venae coronariae, wordt het bloed rechtstreeks teruggevoerd naar de rechterboezem.

 

Functioneren van het hart.

 

in het menselijke bloedvatenstelsel circuleert ongeveer 5 liter bloed. Het hart is een pomp die ervoor zorgt dat het bloed door het lichaam stroomt. Elke hartslag begint met het samentrekken van de boezems. De kleppen naar de kamers gaan open en de kamerwandspieren verslappen. Dan stroomt het bloed uit de boezems naar de kamers. Hierna trekken de spieren van de kamerwand zich samen, de spieren van de boezems en de kamers sluiten zich. De rechterkamer pompt zuurstofarm bloed naar de longslagader, die zich vertakt naar de twee longen. De linkerkamer pompt zuurstofrijk bloed in de aorta of lichaamsslagader. Bij een volwassen mens trekt het hart zich gemiddeld 72 keer per minuut samen. Per uur wordt zo een driehonderd liter bloed door het hart gepompt. Omdat een volwassen mens 5 liter bloed heeft, moet het vrij snel door het lichaam circuleren.

 

Een hartslag bestaat uit drie fasen: de eerste is de samentrekking, de tweede de ontspanning en de derde een periode van rust. De rustperiode is veel korter dan de andere twee fasen samen. Als het hart snel klopt, wordt alleen de rustperiode korter, niet de tijden van de hartslag zelf.

Bloedvaten

Bloedvaten

 

Het bloedvatenstelsel bestaat uit een ingewikkeld systeem van buizen en buisjes. Deze buizen en buisjes zijn de aders en slagaders.

De aders noem je ook wel de venen, en de slagaders noem je ook wel de arteriën, de grootste ‘buizen’ van dit systeem, zijn de toe- en afvoerwegen van het hart. Kleinere slagaders en aders vertakken zich in de spieren en organen. De grootste lengte van het vaatsysteem komt echter voor rekening van de haarvaatjes, haarvaatjes noem je ook wel capillairen. Dit zijn de allerkleinste ‘buisjes’. Ze zijn maar een millimeter lang en vele malen dunner dan een mensenhaar. Haarvaatjes zijn alleen onder een microscoop te zien. Ze kunnen hun weg tot in de verste hoeken van ieder orgaan of weefsel en brengen het bloed tot vlakbij iedere levende cel.

 

Slagaders (arteriën)

 

Slagaders zijn de sterkste bloedvaten die zuurstofrijk en voedselrijk bloed bevatten. Dit bloed wordt door het hart met kracht in de slagaders gepompt. Alleen het bloed in de longslagaders zijn niet zuurstofrijk. De slagaders ontvangen via de rechterharthelft het zuurstofarme bloed uit de weefsels. De doorsnee van een slagader loopt uiteen van tweeënhalve centimeter van de aorta of lichaamsslagader, tot een halve millimeter voor de kleinste slagadertjes. De slagaders liggen, op enkele uitzonderingen na, diep in de weefsels, omdat ze daar goed beschermd zijn tegen beschadigingen van buitenaf. De druk in de slagaders is hoog. Een slagaderlijke bloeding is ernstig, omdat het bloed eruit spuit en er in korte tijd veel bloed verloren kan gaan. De wand van de slagaders is een beetje elastisch. Daardoor zetten de slagaders bij iedere hartslag wat uit. Dat zorgt ervoor dat de bloedstroom vanuit het hart, de centrale pomp, soepel kan lopen.

De slagaders vertakken zich in kleinere vaatjes. Deze kleinere vaatjes hebben een dunnere wand. In deze vaatjes liggen ringen van glad spierweefsel, deze noem je arteriolen, waardoor de bloedtoevoer naar de organen kan worden geregeld. Deze kleinere vaatjes vertakken zich op hun beurt weer in haarvaatjes of capillairen, die als fijnmazig netwerk in alle weefsels zitten. De wand van die kleinste haarvaatjes bestaat slechts uit een doorlaatbaar vlies.

 

Aders (venen)

 

Het systeem van aders kent dezelfde opbouw als het slagaderlijke systeem, maar dan in de omgekeerde richting. Als het slagaderlijk bloed zijn zuurstof en voedingstoffen heeft afgegeven aan de lichaamscellen, moet het weer terug naar het hart. Het bloed gaat dan via het aderlijk haarvatennet naar de kleinere aders. Deze kleine aders bestaan van binnen naar buiten uit een doorlaatbaar vlies, bindweefsel en spieren. Op hun beurt lopen de kleine aders weer over in grotere aders. Aders zijn niet zo stevig als slagaders.

Samen vormen deze aders en slagaders een grof netwerk van buizen. Door deze buizen stroomt het bloed langs verschillende wegen terug naar het hart. De druk in de aders is laag. Toch hoopt het bloed zich niet op in de benen, omdat de omliggende spieren de vaten masseren en als het ware helpt het bloed voort te stuwen.

Daarnaast hebben het hart en de kleppen een wat aanzuigende werking, wat ervoor zorgt dat bloed zich alleen maar in de richting van het hart kan bewegen.

 

Bloedsomloop

 

Het belangrijkste bloedvat van het lichaam is de aorta. Vanuit de linkerkamer van het hart, loopt zij via een boog, de aortaboog, enigszins naar boven. Op het hoogste punt van die boog zitten de vertakkingen voor de slagaderen van de armen en het hoofd. In het deel van de aorta dat naar beneden loopt, zitten vertakkingen naar alle mogelijke organen: in de borst bijvoorbeeld naar de slokdarm en de luchtpijp en in de buik naar de maag, de lever, de alvleesklier, enzovoort.  In het bekken splitst de aorta zich in de linker en de rechter bekkenslagader, die benen van bloed voorzien.

 

De aders verzorgen hetzelfde systeem, maar dan in de omgekeerde richting. De aders komen samen in twee hoofdaders, de bovenste holle ader, deze noem je ook wel de vena cava superior, en de onderste holle ader, deze noem je ook wel de vena cava inferior. De bovenste holle ader vervoert het bloed dat afkomstig is uit de armen, hoofd, de hals en de borstorganen. De onderste holle ader vervoert het bloed dat afkomstig is uit de benen, het bekken en de buikorganen. Het bloed uit beide holle aders komt in de rechterboezem. Vanuit de rechterboezem komt het bloed daarna in de rechterkamer. Bij iedere hartslag wordt het vervolgens via de longslagader naar de longen gepompt.

 

Hier geeft het bloed kooldioxide af en neemt de zuurstof op. Het stroomt daarvoor door de longhaarvaatjes.

 

Via de longaders stroomt dit zuurstofrijke bloed direct naar het hart. Het komt in de linkerboezem binnen en na een enkele hartslag begint het weer aan de tocht door het lichaam. Het deel van de bloedsomloop dat zuurstofrijk bloed van het hart naar de lichaamscellen vervoert, en zuurstofarm bloed van de lichaamscellen terugvoert naar het hart, wordt de grote bloedsomloop genoemd. Deze begint dus in de linkerkamer en eindigt in de rechterkamer. Het bloed vanuit de rechterkamer naar de longen stroomt, daar zuurstof opneemt en daarna naar de linkerkamer stroomt, volgt de kleine bloedsomloop.

 

Observatie van de lichaamstemperatuur

Lichaamstemperatuur

Het lichaam produceert warmte door de verbranding van voedingsstoffen in de cellen. Als het lichaam in beweging is, is deze verbranding gedeeltelijk bedoeld als energiebron voor de spieren.

Het lichaam produceert warmte, maar verliest ook warmte:

  • Via de huid
  • Via de uitademingslucht
  • Met de uitscheiding van urine en ontlasting

Soorten thermometers

  • De analoge thermometer: is een glazen staafthermometer die is gevuld met een vloeistof. De werking van de thermometer is erop gebaseerd dat vloeistof bij verwarming uitzet. Heeft als voordelen, dat die lang mee kan gaan er geen batterij in moet en is goed schoon te maken.
  • De digitale of elektrische thermometer: Het meetpunt van de thermometer bevat een sensor. Deze sensor neemt de warmte van de omgeving op en de elektronica zorgt ervoor dat de temperatuur op de display zichtbaar wordt. De batterij moet vervangen worden.
  • De infrarode digitale thermometer: De infrarode sensor meet de temperatuur van een bepaald punt van het lichaam en laat dit zien op een display beeld.

Lichaamstemperatuur opnemen

Dit kun je op verschillende plaatsen opnemen:

  • In het endeldarm/anus
  • Onder de oksel
  • In de mond
  • In de lies
  • In het oor
  • Via het voorhoofd of slaap

De normale lichaamstemperatuur: 36 graden en 37,5 graden

Een lichaamstemperatuur van 37,6 tot 38 graden is een verhoging à koorts

 

Verschijnselen bij koorts

  • Als de lichaamstemperatuur oploopt, bijv. kou, rillerigheid en bleke gelaatskleur.
  • Tijdens de koorts: warm, de zorgvrager kan heet aanvoelen.
  • Een toestand van hoofdpijn en spierpijn
  • Rusteloosheid en slapeloosheid
  • Geen eetlust en soms misselijkheid
  • Soms erge dorst
  • Toename polsfrequentie
  • Toename ademfrequentie
  • Minder urineproductie
  • Branderige ogen, koortsblaasje op de lippen

De koude rilling verloopt als volgt:

  • Koude stadium (fase 1) de zorgvrager rilt van de kou, ligt te klappertanden en ligt de schudden in bed
  • Warmtestadium (fase 2) Hier is sprake van een acute temperatuurstijging. De zorgvrager is onrustig en angstig.
  • Transpiratiestadium (fase 3) De zorgvrager gaat sterk transpireren, waarbij de lichaamstemperatuur daalt. De zorgvrager heeft een bleke kleur, een snelle pols, en veel zweet op het voorhoofd

Wat is belangrijk bij koorts?

  • Bedrust
  • Omgevingstemperatuur
  • Licht
  • Voeding
  • Vocht
  • Hygiëne
  • Medicijnen
  • Preventieve maatregelen (lichaamsbeweging toepassen)
  • Observatie
  • Psychische aspecten (extra aandacht)

Ademhalingstelsel en de obervatie ervan

Het ademhalingsstelsel:

  • Neus-mondholte
  • Keelholte
  • Strottenhoofd
  • Luchtpijp en luchtpijptakken
  • Longen

Ademhaling:

Ademhaling is afwisselend inademen en uitademen. In de longen neemt het bloed de zuurstof op.

Bij uitademing wordt de koolstofdioxide aan de omgeving afgegeven. Het inademen via de neus is veel beter omdat, de lucht opgewarmd wordt en de neusharen en het neusslijm de lucht zuiveren. Het slijmvlies bestaat uit veel bloedvaten daarom verwarmt het de lucht.

De keelholte is de gang waarin de lucht naar de longen gaat. Ook het voedsel gaat via de keelholte naar de maag. De keelholte staat boven aan in verbinding met de neus en de mond. Het voedsel komt in de slokdarm terecht, de ingeademde lucht komt terecht in het strottenhoofd. Tijdens het eten zorgt de huig ervoor dat het neusgat wordt afgesloten, en het strottenhoofd sluit de luchtpijp af. Hierdoor komt het voedsel goed in de slokdarm terecht. De luchtpijp de weg waar de ingeademde lucht naar binnen komt.

De hoefijzer vormige  ringen zorgen ervoor dat de luchtpijp open blijft en niet bekneld kan raken. De luchtpijp is van binnen bekleed met slijmvliestrilhaartjes. Het slijmvlies verwarmt de lucht omdat, in het slijmvlies veel bloedvaten zitten die de lucht opwarmen. De trilhaartjes zorgen ervoor dat kleine stofdeeltjes worden tegengehouden, en ze zorgen ervoor dat de kleine stofdeeltjes naar de bovenkant van de luchtpijp gaan. Door hoesten zorg je ervoor dat de stofdeeltjes weer in de buiten buitenlucht komen.

De longen wegen ongeveer 1 kg. De longen zijn bedekt met een vlies. Dit vlies heet de pleurabladen. De rechter- en linkerlong zijn verdeeld in verschillende kwabjes. De linker long is verdeeld in 2 kwabben en de rechter long in 3 kwabben. Elke longkwab bestaat uit longkwabjes, deze zijn ongeveer 1 kubieke centimeter groot. De longblaasjes zijn allerkleinste vertakkingen van de bronchiën. Deze vertakken uiteindelijk naar de  longblaasjes (alveoli). Deze Alveoli hebben de vorm van halfronde blaasjes, elke longblaasjes zijn omgeven door verschillende haarvaten. Hier gebeurt de uitwisseling van de zuurstof en de koolstofdioxide.

De werking van de longen: de haarvaten liggen verdeeld over miljoenen longblaasjes. De hoofdfunctie van de longen is, de afgifte van zuurstof aan het bloed en voldoende zuurstof opnemen. Ook hanteren de longen de juiste zuurgraad van het bloed. Bij een langzame ademhaling hoopt koolstofdioxide zich op, hierdoor wordt het bloed zuurder. Dit wordt verwerkt in het ademhaling stelsel. Dit zorgt ervoor dat de ademhaling sneller wordt, en daardoor verdwijnt de koolstofdioxide in het bloed. De gehele ademhaling wordt geregeld vanuit het ademhalingsstelsel, de ademhaling wordt ookwel beïnvloed door jezelf. Door diep in te ademen, sneller en rustiger te ademen.

 

Inademing: de lucht wordt in de longen gezogen, de ademhaling is een actieve beweging. Het is ook een spieractiviteit van de borstkast.

Uitademing: lucht wordt uitgestoten.

Borstademhaling: de borstkast wordt voornamelijk ruimer doordat de tussenribspieren zich aanspannen.

Buikademhaling: de borstkast wordt voornamelijk ruimer door het gebruik van het middenrif en de buikspieren.

 

Afwijkende ademhalingen

Kussmaul:  een regelmatige diepe ademhaling, komt voor bij bewusteloosheid, kan komen door een verhoogd bloedsuikergehalte.

Cheyne-stokes-ademhaling: een ongelijke ademhaling, het gevolg is een kortere of een langere ademhaling. Dit is een voorbeeld als mensen op sterven liggen.

 

wat is belangrijk bij het observeren van de ademhaling?

  • Frequentie (hoeveelheid per minuut)
  • Diepte en gelijkmatigheid
  • Ritme van de ademhaling
  • Geluid van de ademhaling

 

 

Lichaamsgewicht en de observatie ervan

Lichaamsgewicht en de observatie ervan

Het lichaamsgewicht speelt een belangrijke rol in de maatschappij. Het lichaamsgewicht, wat ook vorm geeft aan je lichaam. Wat het lichaamsgewicht betekent voor uiterlijk, is het esthetische (elegant) aspect.  Het lichaamsgewicht kan invloed hebben op de gezondheid. Een te hoog lichaamsgewicht vergroot de kans op hart- en vaatziekten, is een extra belasting voor de gewrichten, en vergroot de kans op suikerziekte op oudere leeftijd. Bij een te laag lichaamsgewicht ontstaat er te weinig weerstand, waardoor mensen sneller ziekt worden. Door een te laag gewicht kunnen er ook stoornissen in het lichaam optreden, zoals uitblijven van de menstruatie. In de gezondheidszorg wordt regelmatige het gewicht van de zorgvrager geobserveerd. Dat gebeurt dan niet uit esthetisch, maar uit gezondheidskundig oogpunt. Het lichaamsgewicht wordt om geobserveerd, omdat de zorgvrager:

  • Een vermageringsdieet of versterkend dieet heeft, waardoor gewichtsverlies of gewichtstoename belangrijke observatiepunten zijn;
  • Misschien vocht vasthoudt door hart- of nierafwijking, wat zich kan uiten in een gewichtstoename;
  • Plastabletten krijgt om het overtollige vocht uit te scheiden, wat zich kan uit in gewichtsverlies.

 

Rapportage

Het gewicht speelt bij veel mensen een belangrijke rol. Voor bepaalde mensen geldt zelfs dat hun gewicht een steng bewaard geheim: Alleen hun mogen het weten. Soms willen ze het helemaal niet weten. Als verpleegkundige houd je er rekening mee. Respecteer dus ook de privacy bij het vaststellen van hun lichaamsgewicht. Rapporteer het lichaamsgewicht.

Bevordering van het slaap-waakritme

Bevordering van het slaap-waakritme.

In de beroepspraktijk zijn er regelmatig zorgvragers die last hebben van een slaapprobleem of die een verstoord slaapritme hebben.

 

Slaap

Als een zorgvrager moe is, heeft hij behoefde aan slaap. Slaap is een fysiologische toestand van een verlaagde bewustzijnsgraad en verminderde aanspreekbaarheid. Het is een activiteit van de hersenen, de hersenstam om precies zijn. De hersenstam heeft onder andere als functie het slaap-waakritme van de mens in evenwicht te houden. Pas als iemand niet heeft kunnen slapen, door welke oorzaak dan ook, beseft hij dit. Het slaaptekort werkt overdag door in het zich niet fit voelen.

 

Slaapbehoefte

Tijdens het slapen rusten mensen uit. Het geeft geestelijke, emotionele en lichamelijke ontspanning. Door verschillende oorzaken kan bij de zorgvrager het evenwicht tussen slapen en waken verstoord raken. Ook de biologische klok speelt ook een rol in de behoefte aan slaap en activiteit. Hun biologische klok kan verstoord raken, waardoor ze onvoldoende slaap krijgen.

 

Slaapritme en slaapcyclus

Het slaapritme van ieder mens is verschillende. Er zijn mensen die vroeg gaan slapen en vroeg wakker zijn en direct actief zijn. Er zijn ook mensen die laat gaan slapen en de volgende ochtend niet wakker te krijgen. De slaap herken je in verschillende fasen. Dit zijn de fasen:

  • De eerste fase: doezelen
  • De tweede fase: lichte slaap
  • De derde fase: diepe slaap
  • De vierde fase: diepste slaap
  • De vijfde fase: remslaap (dromen)

Eenmaal in slaap is er geen controle meer over de gedachten. De afwisseling van slaapfasen volgt vaak een bepaalde cyclus. Zo’n cyclus duurt ongeveer negentig minuten. Deze slaapcyclus is weer onder te verdelen in de fasen die hierna worden beschreven.

 

 

Slaapstoornissen

Slaapstoornissen

Slaapstoornissen komen veel voor. Er zijn in Nederland speciale slaapcentra die zich bezighouden met onderzoek en diagnose van slaapstoornissen. Het is niet altijd zo dat mensen te weinig slapen; ze kunnen ook te veel slapen. In deze slaapcentra kijken ze samen met de persoon die slaapproblemen heeft wat een goede behandeling kan zijn. Kan gedragstherapie van mensen die psychische problemen of piekertherapie voor mensen die niet kunnen stoppen met piekeren. Met diverse oefeningen leren mensen om de gedachten te stoppen. Soms wordt lichttherapie voorgeschreven om depressie te behandelen, want daardoor kan uiteindelijk een slaapprobleem verholpen worden.

 

Slaapstoornissen naar tijd (primaire slaapstoornissen)

Slaapstoornissen naar tijd zijn de volgende:

  • Inslaapstoornissen: in de meeste gevallen spelen hierbij emoties als angst, zorgen en verdriet een grote rol.
  • Doorslaapstoornissen: mensen die depressief zijn, hebben hier vaak last va. Ze slapen niet door, maar hebben ‘hazenslaapjes’ (even wegzakken en weer wakker worden).
  • Zeer vroeg wakker worden: vooral oudere mensen hebben hier last van. Ze worden zeer vroeg wakker (4.30-5.00 uur) en kunnen dan de slaap niet meer vatten.
  • Slaapapneu: kan gebeuren dat de vernauwing zo klein wordt, dat er helemaal geen lucht meer in de longen kan komen. Het zuurstofgebrek in de hersenen zorgt ervoor dat de slaper met een schok en vaak een harde snurk wakker schrikt en weer verder kan ademen. Als hier sprake van is, dan heeft de persoon apneu.
  • Narcolepsie: het belangrijkste symptoom van mensen met narcolepsie is slaperigheid en haast onbedwingbare slaapaanvallen overdag. Mensen met voldoende nachtrust kunnen overdag last hebben van slaapaanvallen. Mensen met narcolepsie kunnen overdag geheugenstoornissen en concentratiestoornissen hebben, omdat zij niet goed zijn uitgerust.
  • Nachtmerries: dit zijn extreem angstige dromen met negatieve emoties waaruit de dromer meestal wakker schrikt.
  • Slaapwandelen: dit is het wandelen tijdens de slaap. Als anderen dit zien, denken ze dat de persoon wakker is. De persoon weet er niks zelf van. Erfelijkheid speelt een rol bij slaapwandelen en het komt vaker voor bij kinderen dan bij volwassenen.

 

Slaapstoornissen naar oorzaak (secundaire slaapstoornissen)

  • Psychogene slaapstoornissen: hieraan lijden mensen die overspannen zijn, in een acute psychische shock raken, of  een angststoornissen hebben.
  • Organische slaapstoornissen: de oorzaak hiervan is vaak een ziekte of ongeval van de hersenen.
  • Symptomatische slaapstoornissen: pijn is een symptoom. Mensen die door wat voor oorzaak dan ook (ziekte, operatie, ongeval) pijn hebben, slapen slecht.
  • Toxische slaapstoornissen: deze worden veroorzaakt door vergiftigingen ( toxische betekent giftig).

Goede slaap bevorderen

Goede slaap bevorderen

 

Slaapgewoonten

Het slaappatroon is bij ieder mens anders: iedereen heeft zijn eigen slaapgewoonten. Mensen gaan bijvoorbeeld op een bepaalde manier in bed liggen. Een veel voorkomende houding in bed is : half op zij met een been half opgetrokken. Als deze houding door ziekte of andere oorzaak niet mogelijk is, moet dat wennen. De eerste paar nachten slapen ze niet goed.

 

Rekening houden met de slaapgewoonten van de zorgvrager.

Respecteer de slaapgewoonten van de zorgvrager. Probeer deze te achterhalen en ondersteun de zorgvrager hierin. Bepaal niet wat een zorgvrager moet doen voordat hij gaat slapen. Als de zorgvrager dat kan aangeven, informeer dan naar zijn wensen. Kan de zorgvrager deze wensen zelf niet aangeven, probeer dan via familie of naasten te achterhalen wat zijn gewoonten zijn. Rekening houden met de slaapgewoonten van de zorgvrager is een zeer belangrijke voorwaarde voor goede slaap.

 

Regelmatig slaap-waakritme

Om goed te slapen heeft elk mens een slaap- waakritme nodig. Een keer er van afwijken is geen probleem. Gebeurt dit vaker dan is er sprake van een slaap-waakritme stoornis. Deze verstoring heeft een aantal gevolgen:

  • Sneller geïrriteerd raken;
  • Desoriëntatie ( meestal bij oudere mensen, die ’s nachts gaan dwalen; niet weten waar ze zijn)

 

Adviseer zorgvragers die een slaapprobleem hebben om ’s middags wakker te blijven.

 

Vertrouwde omgeving

Voor een goede nachtrust is een vertrouwde omgeving vaak zeer belangrijk. Een slaapkamer moet geborgenheid bieden en behaaglijk zijn. Als mensen op vakantie zijn, hebben ze vaak de eerste nacht slaapproblemen: ze moeten wennen aan de nieuwe omgeving., andere bed en vreemde geluiden. Deze slaapprobleem duurt meestal kort. Het kan voor mensen zeer belangrijk zijn dat ze iets herkenbaars bij zich hebben: een fotolijstje met de familie, een schilderij aan de muur of zelf vertrouwde schemerlampje op het nachtkastje.

 

Gezond eet- en drinkgedrag

Hoe en wat mensen eten en drinken is van invloed op een goede slaap:

  • Overmatig alcoholgebruik is zeker geen garantie voor een goede nachtrust.
  • Laat en veel eten gaat gepaard met hinder van een te volle maag bij het inslapen.
  • Te veel koffie en thee drinken bemoeilijkt het inslapen.

 

Adviezen aan slechte slapers.

Een aantal andere adviezen aan slechte slapers:

  • Beweging en frisse lucht voor het slapengaan bevorderen de slaap;
  • Vermijd psychische spanning, probeer voor het naar bed alvast te ontspannen;
  • Lees even wat voor het slapengaan, dat verzet de gedachten en verbetert het inslapen;
  • Drink een glas warme melk voor het slapen gaan, want in melk zitten stoffen die het inslapen vergemakkelijken;
  • Neem een warm bad voor het slapengaan;
  • Zorg voor een koel glas water binnen handbereik, dat is vooral prettig voor zorgvragers die hoesten.

 

Problemen bij slecht of onregelmatige slapen

Slapen is eer belangrijk, het is lichamelijke en geestelijke noodzaak. Het lichaam herstelt zich van lichamelijke en geestelijke inspanningen. Na een goede nachtrust ziet iemand er beter uit, enen het is ook te zien als iemand slecht of niet geslapen heeft. Onderschat de sociale problematiek niet van mensen die er altijd slecht/niet uitgerust zijn. Het komt voor dat mensen problemen krijgen op hun  op hun werk, omdat ze slecht slapen en hierdoor minder productief zijn. Sommige mensen werken ’s nachts. Dan is het ritme van slapen, eten, werken en vrije tijd kan hierdoor verstoord raken. Iemand die slecht slaapt kan dus diverse problemen krijgen:

  • Geestelijk: door geestelijke oververmoeidheid en een eventuele verminderde alertheid.
  • Lichamelijke: door lichamelijke oververmoeidheid en een verminderde elasticiteit van een aantal spieren.
  • Sociaal: door de verstoring van contacten met familie en vrienden.

 

Slaapmiddelen

Het komt vrij veel voor dat een arts een slaapmiddel voorschrijft. Goede observatie is hierbij zeer belangrijk. De beste oplossing bij slapenloosheid is: de oorzaak achterhalen en die wegnemen. Als dat niet lukt, kan een slaapmedicijn de zorgvrager een behoorlijke nachtrust geven. Echter zitten er ook grote nadelen aan slaapmedicijnen: verslaving is de grootste.

Aspecten van communicatie

Communicatie: Communicatie is de informatie van de een naar de ander kunnen overbrengen.

Je kunt informatie overbrengen met woorden maar ook met gebaren, het kan ook met hulpmiddelen zoals telefoon, e-mail, radioprogramma of het internet.

Bij communicatie heb je altijd drie dingen:

- de zender

- een ontvanger

- een boodschap

Zender => boodschap => ontvanger

Interactie: de zender en de ontvanger reageren voortdurend op elkaar, de boodschappen gaan heen en weer.

Medium: Is een informatiedrager die zorgt voor de overdracht van de informatie, hoe de informatie wordt overgedragen (tv, telefoon, radio)

Feedback: Feedback is het terugkoppelen van informatie van de ene persoon naar de andere, waarbij duidelijk gemaakt wordt hoe de boodschap overkomt op de ander  

Eenzijdige communicatie: Er is een eenrichtingsverkeer, de ontvanger kan niet reageren op de zender. De zender kan ook rekening houden met de mening van de ontvanger, denk hier aan bijvoorbeeld (tv, radio, tijdschriften, folders, ect)

Tweezijdige communicatie: Bij tweezijdige communicatie kan de ontvanger meteen reageren op de zender, de ontvanger kan reactie geven, maar ook om uitleg vragen.

Verbale communicatie: Is communiceren via woorden. hierbij speelt ook jouw lichaamstaal en dat van een ander een belangrijke rol.

Non-verbale communicatie: Alle Communicatie die niet via woorden lopen, maar via symbolen van anderen. Er wordt gebruikt gemaakt van geen woorden. Oftewel je lichaamstaal

  • Overkomen van jezelf
  • Eerste indruk
  • Lichaamshouding
  • Gebaren
  • Gezichtsuitdrukking
  • Glimlachen
  • Oogcontact
  • Je stem
  • Afstand tussen je ontvanger & de aanraking

De zones bij communicatie:

Intieme zone: 45 cm

Persoonlijke zone: 45 t/m 120 cm

Sociale zone: 120 t/m 360 cm

Publieke zone: 360 cm of meer cm

Communicatieproblemen

 

Interpetatiefouten

Deze fout wordt vaak gemaakt, als je spreekt van eenzijdige communicatie als je ontvanger niet kan reageren op de zender, voorbeelden hiervan:zijn als je:

-Vage en onduidelijke woorden gebruikt, de ontvanger snapt het niet of verkeerd

-Woorden gebruiken die een zelfstandige invulling vragen.

-Woorden gebruiken die slechte/ mindere emoties gebeurtenissen ophalen die niet zo bedoeld zijn.

-Woorden gebruikt die een ander niet kent, dit roept dan vraagtekens op

-Woorden gebruiken met verschillende betekenissen

Interpretatiefouten kunnen bij de zorgvrager voor onduidelijkheid zorgen. Wat de zender eigenlijk bedoeld komt niet zo over bij de ontvanger.

 

Communicatie problemen

Er zijn communicatie problemen als de zender de boodschap niet goed kan overbrengen naar de ontvanger.

-De boodschap komt niet over bij de ontvanger

-Er worden de verkeerde woorden gebruikt

-Er kan geen/weinig uitleg gegeven worden over het onderwerp, omdat de ontvanger niet/moeilijk kan reageren op de zender.

-Ruis, als iemand slecht verstaanbaar is kan de boodschap niet/weinig overkomen.

 

Effectieve communicatie:

Doelgericht, hij is bedoeld voor iemand. De zender richt de boodschap naar iemand toe, voor iemand bedoeld.

Gesprekken voeren

Waarom praten mensen met elkaar?

  • Informatie delen
  • Ervaring delen en verwerken
  • Behoefte aan herkenning
  • Intimiteit ervaren.

 

Hoe leg je contact:

  • Zeg hallo
  • Glimlachen
  • Neem de tijd
  • Oogcontact
  • Luisteren
  • Bedenk waarover je kunt praten

Gesloten vragen: op deze vragen kan alleen worden beantwoord met ja/nee

Open vragen; De antwoorden voor ruimte voor meerderen antwoorden, je nodig ze uit voor meer te vertellen.

Indirecte vragen: veel vragen zijn geen echte vragen, je vraagt je iets af maar je vraagt het niet. Deze vragen beginnen meestal met wie, wat, hoe of waarom?

Suggestieve vragen: zijn vragen waar je verwacht wat het antwoord is of je wilt iets te horen krijgen.

Luisteren en feedback

Luisteren en feedback

 

Luisteren

Luisteren is een belangrijke communicatieve vaardigheid. Goed luisteren is niet iets dat je vanzelf kunt. Mensen luisteren vaak niet aandachtig, vaak is het ene oor in en het andere oor uit. Je hoort het wel, maar luistert er niet echt naar. Soms luisteren mensen wel aandachtig, maar erg kritisch. Die zeggen gewoon even hun mening en onderbreken je je gewoon. Bij actief te luisteren probeer je je echt te verplaatsen in de situatie van de ander. Je laat in je luisterhouding verbaal en non-verbaal duidelijk merken dat je de ander begrijpt. Dit komt tot uiting in:

  • Reacties als ‘ Dat kan ik me goed voorstellen’ of ‘Dat begrijp ik’;
  • Knikken en hummen;
  • Oogcontact en luisterhouding;
  • Reacties waarin je de gevoelens of de behoeften van de ander verwoordt.

 

Actief luisteren

Als je naar een zorgvrager luistert die ergens mee zit. Is het belangrijk om niet te snel te zeggen: ‘ik begrijp wat je bedoelt’, of: ‘ik kan het me goed voorstellen.’ De zorgvrager kan namelijk juist het gevoel hebben dat je het helemaal niets van snapt- en terecht. Je neemt niet de tijd je de situatie van de ander voor te stellen. Stel dat een zorgvrager onzeker is over zelfstandig blijven wonen. Ze zegt tegen jou als verpleegkundige: ‘Voor mij hoeft het allemaal niet meer.’ Hoe reageer jij?

  • Kop op, hoor! Het heeft geen zin bij de pakken neet te gaan zitten.
  • Zo denkt u er nu over, maar ik weet zeker dat u er over een tijdje anders over denkt.
  • Wat vindt uw man ervan?
  • U  kunt zich een leven zonder kinderen niet voorstellen… .

Alleen in de reactie ‘U ziet er erg tegenop’ is sprake van actief luisteren. Actief luisteren wordt ook wel empathisch luisteren genoemd. Empathie is het vermogen om je in te leven in andere.

Natuurlijk kan het belangrijk zijn wat haar man ervan denkt, maar daar nu al naar vragen, sluit bepaald niet aan bij wat de zorgvrager vertelt.

Actief luisteren houdt in dat je:

  • Hoort wat de ander zegt, maar ook hoort hoe de ander iets zegt.
  • Ziet hoe de ander erbij kijkt, hoe hij zit en welke non-verbale signalen hij uitzendt.
  • Je inleeft in de situatie van de ader, even in de huid van die ander probeert te kruipen.
  • Luistert naar wat de ander echt bedoelt te zeggen.
  • De gevoelens en behoeften van de ander in je reactie weergeeft.

 

Wanneer is actief luisteren nodig?

Je hoef niet in alle situaties actief te luisteren. Actief luisteren is belangrijk als:

  • De ander je iets belangrijks vertelt waar hij vol van is.
  • De ander je iets vertelt wat veel emoties oproept.
  • De ander je iets vertelt wat verwarring of onzekerheid met zich meebrengt.
  • Je niet zeker weet of je begrijpt wat de ander bedoelt.

 

Feedback

Goede samenwerking kan niet zonder goede communicatie. Samenwerken betekent: regelmatig met elkaar overleggen, informatie overbrengen, aangeven wat je wilt en taken op elkaar afstemmen. Maar bij al deze dingen kan het gemakkelijk fout lopen. Zeker als je elkaar geen feedback zou geven. Door de ander feedback te geven, informeer je dar ander hoe je zijn gedrag waarneemt en ervaart. Feedback betekent letterlijk terugkoppeling. Feedback kan negatief en positief zijn. Feedback biedt jou de mogelijkheid om informatie te krijgen over je gedrag. In de zorg- en hulpverlening wordt feedback vooral daarvoor gebruikt. Denk aan functioneringsgesprekken. Veel mensen zien er erg tegen op. Feedback is hetzelfde als kritiek krijgen. Ze hebben het gevoeld dat ze worden aangevallen. En dat ze zich gaan verdedigen.

 

Aandachtspunten bij feedback geven

Als je feedback geeft, is het belangrijk op de volgende zaken te letten:

  • Geef alleen feedback vanuit jezelf.
  • Geef in de feedback je eigen gevoelens en gedachten weer.
  • Beschrijf in je feedback het  gedrag van de ander.
  • Geef feedback zo snel mogelijk.
  • Feedback mag je nooit als doel hebben.
  • Houd je feedback functioneel.
  • Sta open voor de reactie.
  • Zorg ervoor dat irritaties.
  • Bedenk dat je nooit ander gedrag kan veranderen
  • Met positieve feedback bereik je meer.

 

Aandachtspunten bij feedback ontvangen

  • Als je feedback krijgt, luister dan goed.
  • Vraag om verduidelijking als je niet duidelijk is.
  • Geef aan wat je van de feedback vindt.
  • Probeer ten slotte iets met de feedback te doen .

Interculturele communicatie

Interculturele communicatie: ‘’Inter” betekent: Tussen. Interculturele communicatie betekent: de communicatie tussen mensen van een verschillende cultuur.

Diversiteit: is een breed begrip, dat mensen verschillen in afkomst, leeftijd, sekse, nationaliteit, seksuele geaardheid, religie en taalgebruik.

Er is ook culturele diversiteit:

  • Alles wat door mensen is bedacht en gemaakt.
  • De manier waarop mensen met elkaar omgaan
  • De manier waarop mensen over allerlei onderwerpen denken en oordelenniet.

Cultuurverschillen tussen mensen

  • Religie/levensbeschouwing
  • Gebruiken
  • Normen en waarden
  • De betekenis en wijze van communiceren

De verschillen in religie en levensbeschouwing:

Mensen verschillen in de levensbeschouwing die ze hebben, dat wil zeggen: ze verschillen in de manier waarop ze tegen het leven aankijken, in wat ze als de zin van het leven ervaren. Een levensbeschouwing is een visie op het leven.

De verschillen in gebruik:

In verschillende cultuur gelden verschillende regels en gebruiken, bijv. op tijd komen, cadeautjes, eten en drinken en het ontvangen van bezoek.

De normen en waarden:

Er zijn een aantal culturele dimensies die van grote invloed zijn op de communicatie.

  1. Macht of gelijkheid
  2. Individu of groep
  3. Mannelijke of vrouwelijke cultuur
  4. Onzekerheid vermijdend of niet
  5. Eer en schande

Aandachtspunten voor communicatie met mensen uit een andere cultuur

  • Gebruik maken van korte zinnen
  • Ga niet harder praten
  • Geen kleinerende houding aannemen
  • Bekijk je eigen cultuur
  • Vriendelijkheid, een glimlach in de omgang met andere
  • Gebruik fatsoenlijke woorden
  • Doe dingen voor en laat mensen het na doen
  • Wees voorzichtig met humor
  • Ga na hoe oogcontact gewaardeerd wordt
  • Vermijd vragen naar het “waarom” omdat je hiermee een waardeoordeel lijkt te geven of een verwijt lijkt te maken
  • Stel concrete vragen
  • Stel je vragen op een vriendelijke en niet aanvallende toon
  • Heb een open, belangstellende houding
  • Wees bedacht op een analfabetisme

 

Gesprekstechnieken

Gesprekstechnieken.

 

Gesprekstechniek => het op een bepaalde vaste wijze voeren van een bepaald gesprek.

 

Er zijn verschillende gesprekstechnieken:

  • Informatief gesprek
  • Slechtnieuwsgesprek
  • Helpend gesprek
  • Groepsgesprek of een teamgesprek
  • Discussie
  • Besluitvorming

 

Informatief gesprek => Gesprek waarin de ene persoon informatie geeft aan de andere persoon

Slechtnieuwsgesprek => Gesprek waarin je de zorgvrager of diens verwant iets vervelends, naars of droevigs meedeelt.

Helpend gesprek => Gesprek dat je voert wanneer een zorgvrager of diens verwant een probleem heeft en daarom met jou wil praten.

Groepsgesprek of teamgesprek => Dit gesprek voer je met meerderen. Meestal in een team, dan je werk team. In dit gesprek kun je het over van alles en nog wat hebben.

Discussie => een discussie is een vorm van bespreking, zoals een gesprek of andere communicatie, tussen twee of meer partijen over een bepaald onderwerp, partijen elkaar van een bepaald standpunt proberen te overtuigen.

 

 

informatief gesprek

Informatief gesprek.

 

Bij een informatief gesprek geeft de ene persoon informatie aan de andere persoon. Als verpleegkundige heb je beide rollen, die van informatiegever en informatieontvanger. Als informatiegever zal je zorgvragers voorzien van benodigde informatie.

 

Doelen van het informatief gesprek.

 

  • Het verzamelen van relevante informatie.
  • Gedragsverandering. De informatie of voorlichting moet een zorgvrager helpen zijn gedrag te veranderen. Jij informeert hem bijvoorbeeld over hoe hij iets efficiënter of op een minder tijdrovende manier kan doen. of je informeert een mantelzorger die op een onzorgvuldige, verkeerde of kwetsende manier omgaat met de zorgvrager. Je hoopt dat de mantelzorger dan inziet wat hij doet en zijn gedrag zal veranderen.
  • Aan het denken zetten. Informatie kan zorgvragers of verwanten helpen nadenken over allerlei zaken, zoals dinerkeuzes of de voor en nadelen van bepaalde keuzes
  • Oplossing aanreiken en vragen beantwoorden. Soms handelen zorgvragers of mantelzorgers uit onwetendheid verkeerd. Ze zijn niet op de hoogte van de verschillende mogelijkheden, bijvoorbeeld diverse hef- en tiltechnieken en hulpmiddelen.

 

Wie neemt het initiatief?

 

Je kunt om verschillende redenen informatie geven, bijvoorbeeld omdat:

  • De zorgvrager erom vraagt.
  • Het noodzakelijk is dat je bepaalde informatie verzamelt of doorgeeft.
  • Een ander jou vraagt om aan de zorgvrager informatie te geven.

 

Het maakt uit wie het initiatief neemt. Het bepaalt namelijk het verloop van het gesprek. Het werkt gemakkelijk als je informatie moet verzamelen en de zorgvrager begrijpt het belang ervan.

Je moet wel zorgen voor een logische opbouw van je informatie. Daarnaast moet je verhaal inhoudelijk juist zijn.

Dan heb je ook nog dat een zorgvrager niet bewust is dat hij/zij iets moet weten. Als dit is moet je de zorgvrager motiveren om te luisteren. Wat daarbij helpt is begrip tonen voor zijn weerstand. Je kunt dan bijvoorbeeld zeggen: ik weet dat er van alles en nog wat op u afkomt, maar ik moet u hierover informeren, zodat u de juiste keuze kunt maken.

 

Aandachtspunten voor het informatief gesprek?

 

Soms weet je niet of de zorgvrager jouw boodschap ook echt begrijpt. De kans dat zorgvragers informatie opnemen kun je vergroten door:

  • De informatie slechts eenmaal te geven;
  • Hem de ruimte geven vragen te stellen en te reageren;
  • Hem de ruimte te geven de informatie te laten bezinken;
  • Zijn gevoelens en emoties serieus te nemen en te accepteren;
  • Het gesprek samen te vatten door de belangrijkste punten te herhalen en te vragen of alles duidelijk is;
  • Aan te sluiten bij zijn precieze behoeften;
  • Eerst te vragen wat hij al weet, zodat hij geen onnodige uitleg krijgt.
  • Te zorgen voor een goede opbouw in je informatie;
  • Niet van de hak op de tak te springen;
  • Te vragen en te kijken of hij alles wat je zegt en uitlegt ook begrijpt.

 

Wat je zeker NIET moet doen:

  • Stevig drammen, informatie maar blijven herhalen;
  • Flink dreigen met allerlei ellende als de zorgvrager niet luistert;
  • Verwachten dat veel informatie in een keer onthouden wordt.

 

 

 

 

slechtnieuwsgesprek

Slechtnieuwsgesprek

 

Bij de meeste mensen is het zo, als ze slecht nieuws ontvangen reageren ze geschokt. Er is dan schrik en vervolgens boosheid, verdriet of teleurstelling. Het komt ook regelmatig voor mensen ontkennend reageren op slecht nieuws. Ze kunnen het niet bevatten, geloven niet dat het waar is.

Het is belangrijk dat je als verpleegkundige vooraf zo goed mogelijk inschat hoe de zorgvrager gaat reageren. Natuurlijk is dit niet altijd mogelijk. Soms weet je niet hoezeer het slechte nieuws gaat aankomen.

 

Doel van het slechtnieuwsgesprek

 

Het doel is dat je op een duidelijke manier een negatief bericht overbrengt. Je vertelt niet alleen het slechte nieuws, maar hebt ook aandacht voor de eerste verwerking van dat nieuws. Jouw taak als verpleegkundige is de zorgvrager te steunen, te troosten en te begeleiden.

 

Verloop van het slechtnieuwsgesprek

 

Deze verloop van een slechtnieuwsgesprek is natuurlijk niet altijd hetzelfde.

  • Eerste fase: het meedelen van het slechte nieuws. Omdat je in deze fase het slechte nieuws meedeelt, roep je bij de zorgvrager of zijn verwant frustratie op. Hij is teleurgesteld, verdrietig, stil of opstandig na het horen van het nieuws. Hij kan ook onverschillig reageren, maar let op: dit kan schijnhouding zijn om zichzelf te beschermen.
  • Tweede fase: het uiten van verdriet en zo mogelijk verminderen van frustratie. In deze fase probeer je er voor de zorgvrager te zijn en hem te troosten. Vaak hoort bij deze fase ook het geven van informatie. Ook kan deze fase van het gesprek erg lang duren, zelfs zo lang dat je beter kunt zorgen voor een korte of langere pauze. Als mensen emotioneel zijn moet je informatie in stukjes brengen en vaak ook herhalen.
  • Derde fase: ondersteuning bieden bij het aanpakken van het ontstane probleem. In deze fase probeer je samen te bekijken hoe jullie het probleem kunnen aanpakken. Dring geen adviezen op, want dan roept vaak boosheid op: ‘jij hebt makkelijk praten!’

 

Aandachtspunten voor het slechtnieuwsgesprek

 

De belangrijkste voorwaarde voor het voeren van een slechtnieuwsgesprek is je houding. Het gaat daarbij vooral om echtheid, begrip tonen, respect en empathie.

Bij een slechtnieuwsgesprek is goede gespreksvoering heel wat anders dan technieken en trucjes toepassen. Je moet de juiste instelling hebben naar je gesprekspartner. Daarnaast zijn er zeker wel richtlijnen voor hoe je een slechtnieuwsgesprek voert. Wat uitmaakt is het soort slechte nieuws.

Een aantal aandachtspunten zijn:

  • Vertel het bericht zonder aarzeling, kort en duidelijk. Vermijd langdradige inleidingen of zinloze uitweidingen. Zo voer je de spanning alleen maar op en verzacht je de klap niet. Je kunt het wel inleiding als ik heb slecht nieuws voor u. Maar dan moet het bericht wel komen.
  • Geef na het vertellen van het slechte nieuws een toelichting. Houd je toelichting eerst kort. Geef daarbij veel ruimte aan de ontvanger van het slechte nieuws om op je boodschap te reageren.
  • Bied daarna alle ruimte om gevoelens te uiten. De ontvanger van het slechte nieuws kan reageren met verdriet, agressie, ontkenning of door het alsmaar herhalen van dezelfde uitladingen of gedragingen. Blijf aanwezig op een steun gevende, stilzwijgende manier.
  • Zoek samen naar oplossingen, nadat de eerste frustraties (boosheid, teleurstelling) voldoende zijn verminderd. Vaak geeft iemand zelf wel aan wanneer dat het geval is.
  • Trek voldoende tijd uit voor het gesprek. Het is schadelijk voor het vertrouwen als je kort na het mededelen van het slechte nieuws alweer weg moet.
  • Rond het gesprek af, kondig het einde aan en geef daarbij aan dat de ander er altijd op terug mag komen. Zo geef je de ander de tijd om het nieuws te verwerken, en later nog de vragen te stellen die onvermijdelijk bovenkomen.
  • Zorg goed voor jezelf. Een slechtnieuwsgesprek is geen routinewerkzaamheid, en kan en mag dat ook nooit worden. Laat je gevoel spreken, zodat je goed kunt inspelen op de emoties bij de ander.

 

helpend gesprek

Helpend gesprek

Je voert een helpend gesprek als de zorgvrager of zijn verwante een probleem heeft en daarover met jou wil praten. Het is wel niet de bedoeling dat je voor ieder probleem van de zorgvrager klaarstaat. Als verpleegkundige heb je daar de tijd niet voor. Je bet er ook niet voor opgeleid je bent geen maatschappelijk werker, psycholoog of art. Wat je als verpleegkundige wel vaak hebt is een vertrouwensrelatie met zorgvragers. Door deze vertrouwensrelatie praten ze gemakkelijker met jou over een probleem.

 

Doel van het helpend gesprek

Bij een helpend gesprek help je de zorgvrager met zijn probleem. Je laat zien dat je er bent voor hem, dat je zijn zorgen en angsten serieus neemt en samen met hem wilt zoeken naar een oplossing voor zijn probleem. Een zorgvrager kan zelf beginnen met het starten van een helpend gesprek. Maar je kunt ook een helpend gesprek beginnen naar aanleiding van indirecte signalen: je ziek dat het niet goed gaat met de zorgvrager. Je ziet bijvoorbeeld dat hij/zij van opgewekt, blij en moedig naar stil en somber gaat.

Als je met een zorgvrager praat over de problemen zal dat opluchten.

 

Verloop van het gesprek

Een helpend gesprek is het prettigst, als de zorgvrager zelf een actieve bijdrage levert. Hij moet vooral aan het woord zijn. Als verpleegkundige luister je. Je komt niet tot adviezen en ideeën, dit doet de zorgvrager zelf. Jij luistert rustig, stelt vragen en vat samen.

 

Fasen van het helpend gesprek

De fasen van het helpend gesprek zijn:

  • Inleiding
  • Ontwikkeling ofwel verkenning
  • Afsluiting

 

In de inleiding probeer je samen het precieze probleem helder te krijgen. Je doet dit op een globale manier. Je gaat dus niet diep graven naar oorzaken, gevolgen, emoties of wat dan ook. bij deze fase gaat het er vooral ook om het probleem af te perken. Het is niet zinvol om allerlei punten die met het probleem samenhangen ook nog te bespreken. Die punten moeten wachten tot een andere keer.

Als het probleem afgebakend is, kun je dat probleem gaan verkennen. Dit neet de nodige tijd in beslag. Belangrijk is het blikveld van de zorgvrager te vergroten. Laat hem zo veel mogelijk vertellen hoe hij er echt over denkt, hoe hij de dingen ervaart. Jij kunt samenvatten, door vragen te stellen en te luisteren.

Samenvatten is belangrijk voor het overzicht. Het helpt de zorgvrager om duidelijkheid te krijgen over voor- en nadelen, plus- en minpunten, en oorzaken en gevolgen.

Het afsluiten van een helpend gesprek is meestal niet gemakkelijk. Het is om vooraf te zeggen hoeveel tijd je hebt, dan weet de ander waar hij aan toe is. Belangrijk is om bij de afsluiting geen nieuwe gespreksstof meer op tafel te leggen.

 

Aandachtspunten voor het voeren van een helpend gesprek

Er zijn weinig vaste regels voor het voeren van een helpend gesprek. Je speelt voortdurend in op de situatie, de gevoelens en emoties bij de zorgvrager. En deze kunnen zeer snel wisselen. Een aantal tips en algemene aandachtspunten:

 

  • Ondersteunen en helpen betekent meestal niet meer dan er gewoon zijn. je luistert, legt een arm om de schouder van de zorgvrager terwijl hij praat, huilt of scheldt. Er hoeven niet altijd woorden gesproken te worden.
  • Een gesprek voeren waarin je gewone menselijke warmte laat blijken, helpt de zorgvrager. Echte openheid en interesse voor de ander mist zijn uitwerking niet. Ook al komt de zorgvrager geen stap verder met zijn probleem, je hebt hem toch geholpen.
  • Laat in je houding merken dat je de tijd hebt. Ga je op het puntje van je stoel zitten, kijk je nadrukkelijk naar de klok of blijf je staan dan voelt de zorgvrager dat je geen tijd hebt. Hij zal het probleem niet willen bespreken of voelt zich geremd. Natuurlijk is de tijd die je hebt niet onbeperkt! Geef daarom vooraf aan hoeveel tijd je hebt.
  • Wees voorzichtig in het geven van oplossingen. Het is zo gemakkelijk gezegd: weet je wat je moet doen…. , helaas is de zorgvrager er niet mee geholpen.
  • Vermijd valse geruststellingen als: ‘het valt heus wel mee’, ‘je moest eens weten hoeveel mensen met hetzelfde probleem zitten.’
  • Pas op dat je niet gaat betuttelen in de zin van: ‘kom maar hier, zullen we eerst eens een kopje koffiezetten.’ Volwassenen worden niet opeens kinderen, omdat ze het moeilijk en pijn of verdriet hebben.

 

groepsgesprek of een teamgesprek

Groepsgesprek of teamgesprek

In de zorg vind je in alle werksituaties werkbesprekingen. Een werkbespreking wordt gehouden met meerdere personen, vaak onder leiding van een persoon. De onderwerpen zijn heel divers. Ze kunnen gaan over de werkverdeling voor een bepaalde periode, over een bepaalde aanpak of oplossing van een probleem, of over het functioneren van het team of de teamleden.

 

Doel van het gesprek

In een groepsgesprek ligt de nadruk vaak op het zoeken van oplossingen voor problemen of om problemen te voorkomen. Daarnaast kunnen de deelnemers besluiten nemen over taakverdeling, het aanpassen van regels of de werkwijze. In een groepsgesprek gaat het ook om het proces. Het doel is om de sfeer in het team goed te houden, te zorgen dat jij en je collega’s prettig kunnen werken. Met een teamgesprek wordt de communicatie bevordert in het team.

 

Verloop van het gesprek

Voor een effectief groepsgesprek is het belangrijk dat iemand het gesprek leidt. Daarnaast is het belangrijk dat er een duidelijke lijn zit in de bespreking zelf. Een groepsgesprek loopt zelden vanzelf. Er is een duidelijke agenda en planning nodig. Doe je dat niet, dan kan het gesprek ontaarden in vrijblijvend gepraat over van alles en nog wat.

 

Fasen in het groepsgesprek

Er zijn verschillende fasen te onderscheiden

 

  1. De voorbereiding: het is belangrijk dat de groepsleden voorbereid aan het gesprek deelnemen. Ze moeten beschikken over de agenda, maar ook over de benodigde stukken.
  2. Het gesprek zelf: bij een groepsgesprek is een voorzitter als gespreksleider nodig. De voorzitter leidt en begeleidt de gang van zaken tijdens het groepsgesprek. Hij let erop dat het doel van de bespreking binnen de gestelde tijd gehaald wordt. Om te voorkomen dat mensen met een vervelend gevoel het gesprek uitlopen, kan het goed zijn om aan het eind van het groepsgesprek te evalueren. Hierbij kunnen vragen aan de orde komen als
    1. Waren de gespreksonderwerpen zinvol of niet?
    2. Is iedereen goed tot zijn recht gekomen?
    3. Hebben we er wat van geleerd of is het resultaat tegengevallen?
    4. Zijn er nog zaken blijven liggen?

Niet iedereen hoeft over alle punten iets te zeggen.

  1. Vervolg: bij een groepsgesprek ontstaat vaak de vraag: welk vervolg geven we aan de groepsbijeenkomst? Is er een vervolg nodig? Voor wie? In welke vorm? Wanneer? Soms moeten deelnemers aan de slag met wat er besproken is.

 

Aandachtspunten voor het voeren van een groepsgesprek

Een groepsgesprek heeft niet altijd het gewenste resultaat. Dat komt door allerlei moeilijkheden, zoals:

 

  • Gebrek aan belangstelling
  • Verborgen agenda’s
  • Conflicten onderling

 

discussie

Discussie

Mensen hebben over allerlei zaken een bepaalde mening, zoals werktijden, salaris, arbeidsvoorwaarden, hoe waak er overleg is en het beleid van de organisatie. Zorgvragers hebben ook zo hun meningen, bijvoorbeeld over de organisatie, bezoektijden en de kwaliteit van de zorg.

Als mensen verschillende meningen hebben, ontstaan vaak discussies. In die discussies probeert de een de ander uit te leggen waarom hij die mening heeft, maar vaak gaat het verder. Veel mensen proberen dat diens mening fout is. Het maakt natuurlijk nogal wat uit hoe dit gebeurt. In sommige discussies gaat het er hard aan toe met weinig respect.

 

Doel van de discussie

Discussies kunnen verschillende doelen hebben.

  • Mening vormend: deze discussies hebben een oriënterend karakter. De bedoeling is dat de deelnemers een beeld krijgen van een bepaald onderwerp of probleem via elkaars bijdragen en mening.
  • Besluitvormend: deze discussies hebben als doel een besluit te nemen. Belangrijk is om eerst een oriëntatiefase en uitwisselingsfase in te lassen (mening vormend), zodat iedereen op een goede manier zijn mening heeft kunnen vormen. Pas daarna wordt een besluit genomen.

 

Discussievormen

Een discussie kun je globaal op twee manieren voeren

 

  • Vrije discussie: deze discussie kun je vooral met iedereen hebben, meestal ontstaat de discussie spontaan, waardoor iedereen gelijkwaardig deelnemer is van de discussie. Een vrije discussie is niet aan bepaalde regels gebonden. Vaak heeft deze discussie een rommelig verloop. Besluiten worden er eigenlijk niet genomen
  • Gebonden discussie: deze discussie is feitelijk een vergadering of een geleide discussie. Er zijn verschillende rollen voor deelnemers meestal is er een voorzitter een notulist en zijn er gespreksdeelnemers. De functie van voorzitter is erg belangrijk. Hij bewaakt op verschillende manieren dat de discussie goed verloopt. De taak van de deelnemers is vooral: deelnemen aan het gesprek, verslag uitbrengen en deelnemen aan de besluitvorming.

 

Verloop van een discussie

Veel discussies hebben geen duidelijk procedure. Dat is jammer, want deze discussies lopen meestal uit de hand of komen op een dood spoor terecht. Het is belangrijk om een discussie goed voor te bereiden en planmatig te werk gaan. dit is zeker aan te raden als het om een belangrijke discussie gaat en er veel van afhangt. Een goede discussieprocedure is deze:

  1. Vaststellen van het doel en onderwerp van de discussie;
  2. Kiezen van een discussieleider;
  3. Voorbereiden van de discussie;
  4. Maken van een tijdsindeling;
  5. Voeren van de discussie;
  6. Bekijken van het resultaat van de discussie;
  7. Evaluatie van de discussie.

 

Aandachtspunten bij het voeren van een discussie

Bij deelname aan een gebonden discussie zijn de volgende aandachtspunten belangrijk:

 

  • Houd de discussietijd in de gaten.
  • Bereid je voor op de discussie door alle stukken goed te bestuderen.
  • Noteer wat je zelf wilt inbrengen
  • Houd je bij het onderwerp
  • Luister naar wat de ander zegt en geef anderen de ruimte om hun bijdrage te leveren.
  • Spreek zelf niet te lang
  • Respecteer de mening van anderen, houdt het beschaafd.
  • Houd niet te star vast aan je eigen mening. Je eigen mening hoeft niet de enige juiste te zijn.

 

besluitvorming

 

Besluitvorming

In veel overlegsituaties worden besluiten genomen. Er bestaan verschillende besluitvormingsmethoden. Welke methode je kiest, hangt af van het soort besluit, gewoonten en regels in de organisatie. De deelnemers moesten op de hoogte zijn van de besluitvormingsmethoden. Is dat per onderwerp anders? Dan moet ook dat duidelijk zijn.

 

Over ontwikkelen

Ontwikkelingspsychologie

In het woord zit het woord ontwikkelen. Ontwikkelen betekent een duurzame en langzame verandering. Bij duurzaam gaat iets langer mee.

Mensen kunnen zich ontwikkelen door:

  1. Groeien: dit is de lichamelijke groei als gevolg van celdeling.
  2. Leren: Dit is het verwerven van theoretische praktische en sociale kennis en vaardigheden.
  3. Rijping: dit is ‘ergens aan toe zijn’ Je bent eraan toe om wel of niet iets te leren.

Ontwikkelingspsychologie kun je verdiepen in een aantal begrippen:

  1. Ontwikkelingsfactoren, ieder mens ontwikkeld zich hier op een eigen manier, dat komt door de verschillende factoren wat invloed hebben op de mens. Deze heb je ook weer verdeeld in verschillende begrippen:
  • Interne factoren: ieder mens beschikt over bepaalde mogelijkheden en beperkingen die al bij de geboorte zijn bepaald.
  • Externe factoren: Ieder mens groeit op in een bepaalde omgeving en onder bepaalde omstandigheden. De factoren van buitenaf bepalen dus de ontwikkeling.
  • Zelfbepaling: Dit houdt de mogelijkheid om zelf richting te geven aan je eigen ontwikkeling.
  1. Ontwikkelingsfasen, hier kun je de ontwikkelingsfase van mensen opdelen in een aantal periodes.
  2. Ontwikkelingsgebieden:
  • Lichamelijk
  • Cognitief
  • Sociaal
  • Persoonlijkheid
  • Emotioneel
  • Seksueel

Volwassen en ouderen

Volwassene en oudere

Wie is oud, wat is oud?

  • De jongvolwassene (22 tot 40 jaar)
  • De midden volwassene (40 tot 55 jaar)
  • De oudere volwassene (55 tot 67 jaar)

De ontwikkelingsfase van oudere wordt verdeeld in fases:

  • Jongere ouderen (67 tot 80/ 85 jaar) dit zijn jongbejaarden, word de actieve ouderdom genoemd.
  • Oudere ouderen (80/85 jaar en ouder) ook wel de hoogbejaarden of de intensieve ouderdom.

Levenslooppsychologie à is een wetenschap die zich bezig houdt met de invloed van je levensloop op de ontwikkeling. Elke oudere heeft een eigen levensloop en een eigen verleden.

Sociale, emotionele en persoonlijkheidsontwikkeling

Het leven van volwassene draait om deze zaken:

  • Kinderen krijgen en opvoeden
  • Werken
  • De relatie met de partner
  • De relatie met de eigen ouders

Het leven van oudere draait om deze zaken:

  • De relatie met de partner
  • Pensioen en vrijwilligerswerk
  • Relatie met volwassen kinderen en kleinkinderen
  • Verlies van naasten

Er gebeurd vaker dat er mantelzorg is:

Allochtone mantelzorgers hebben overigens meer kans om overbelast te raken dan autochtone mantelzorgers. Dat komt onder andere doordat zij:

  • Gemiddeld jonger zijn dan autochtone mantelzorgers.
  • Vaak langer en intensievere mantelzorg verlenen dan autochtone mantelzorgers
  • Vanuit hun familie of gemeenschap vaker sociale druk ondervinden om zorgtaken op zich te nemen.

 

Cognitieve ontwikkeling:

Een volwassene gebruikt verschillende denkstrategieën die ze zich eerdere fasen hebben eigengemaakt.

  • Ontwikkeling van wijsheid: er kan sprake zijn van een nieuwe vorm van kennis, namelijk wijsheid. Door alle opgedane ervaringen kan de volwassene zijn eigen en andermans problemen in een breder verband zien.
  • Innerlijke stem: Iedereen beschikt hierover. De stem van de ouders klinkt daarin vaak nog door, zowel in positieve als in negatieve zin.

Achteruitgang van de zintuigen:

De werking van de zintuigen neemt af naarmate je ouder wordt. Ze gaan minder scherp zien en het gezichtsveld wordt kleiner. Je hoort minder goed.

Motorische achteruitgang:

Als je ouder word dan word je stijver en ben je langzamer in bewegen. Het tempo wordt langzamer.

Overgang en menopauze:

De meeste vrouwen krijgen hun laatste menstruatie tussen veertig en zestig jaar. De laatste menstruatie wordt menopauze genoemd.

De overgang begint gemiddeld vanaf het 45e jaar en eindigt pas op het moment dat de eierstokken helemaal geen oestrogeen meer aanraken. 1 op de 3 vrouwen heeft last van overgangsklachten:

  • Opvliegers
  • Hevig transpireren
  • Vermoeidheid
  • Slapeloosheid
  • Stemmingswisselingen en humeurigheid
  • Menstruatieproblemen
  • Concentratiestoornissen
  • Droge vagina
  • Urineverlies
  • Botontkalking

Bij opvliegers wordt de vrouw overvallen door een onbehaaglijk, plotseling gevoel van hitte dat begint op de borst. Het stijgt op naar het gezicht en de hals.

Toets: oefentoets vitale functies.

Start

  • Het arrangement Vitale functie's is gemaakt met Wikiwijs van Kennisnet. Wikiwijs is hét onderwijsplatform waar je leermiddelen zoekt, maakt en deelt.

    Auteur
    kyara beenkens Je moet eerst inloggen om feedback aan de auteur te kunnen geven.
    Laatst gewijzigd
    2019-12-16 14:33:01
    Licentie

    Dit lesmateriaal is gepubliceerd onder de Creative Commons Naamsvermelding 4.0 Internationale licentie. Dit houdt in dat je onder de voorwaarde van naamsvermelding vrij bent om:

    • het werk te delen - te kopiëren, te verspreiden en door te geven via elk medium of bestandsformaat
    • het werk te bewerken - te remixen, te veranderen en afgeleide werken te maken
    • voor alle doeleinden, inclusief commerciële doeleinden.

    Meer informatie over de CC Naamsvermelding 4.0 Internationale licentie.

    Aanvullende informatie over dit lesmateriaal

    Van dit lesmateriaal is de volgende aanvullende informatie beschikbaar:

    Toelichting
    vak: OVP omgangskunde, anatomie en fysiologie. leerniveau 4. (verpleegkundige) leerdoel: functie en de werking van het hart, bloedsomloop en de bloeddruk weten en meten.
    Eindgebruiker
    leerling/student
    Moeilijkheidsgraad
    gemiddeld
    Studiebelasting
    4 uur en 0 minuten

    Bronnen

    Bron Type
    bloedsomloop
    https://www.youtube.com/watch?v=pULytfpp5Dc
    Video
    bloeddruk meten
    https://www.youtube.com/watch?v=8zNPl2pTym4
    Video
  • Downloaden

    Het volledige arrangement is in de onderstaande formaten te downloaden.

    Metadata

    LTI

    Leeromgevingen die gebruik maken van LTI kunnen Wikiwijs arrangementen en toetsen afspelen en resultaten terugkoppelen. Hiervoor moet de leeromgeving wel bij Wikiwijs aangemeld zijn. Wil je gebruik maken van de LTI koppeling? Meld je aan via info@wikiwijs.nl met het verzoek om een LTI koppeling aan te gaan.

    Maak je al gebruik van LTI? Gebruik dan de onderstaande Launch URL’s.

    Arrangement

    Oefeningen en toetsen

    oefentoets vitale functies.

    IMSCC package

    Wil je de Launch URL’s niet los kopiëren, maar in één keer downloaden? Download dan de IMSCC package.

    QTI

    Oefeningen en toetsen van dit arrangement kun je ook downloaden als QTI. Dit bestaat uit een ZIP bestand dat alle informatie bevat over de specifieke oefening of toets; volgorde van de vragen, afbeeldingen, te behalen punten, etc. Omgevingen met een QTI player kunnen QTI afspelen.

    Meer informatie voor ontwikkelaars

    Wikiwijs lesmateriaal kan worden gebruikt in een externe leeromgeving. Er kunnen koppelingen worden gemaakt en het lesmateriaal kan op verschillende manieren worden geëxporteerd. Meer informatie hierover kun je vinden op onze Developers Wiki.