HC: Verlichting 1650-1900

HC: Verlichting 1650-1900

Verlichting 1650-1900

In deze historische context over de verlichtingsideeën en de democratische revoluties 1650-1848 behandelen we de volgende vragen:

  1. Welke ideeën ontstonden tijdens de Verlichting over een meer rechtvaardige samenleving (1650-1789)?
  2. Hoe werden verlichte ideeën tijdens de democratische revoluties in de Verenigde Staten en Frankrijk in de praktijk gebracht (1776–1813)?
  3. In welke mate bepaalden verlichtingsideeën de politieke cultuur in Europa (1813-1900)?

Vraag 1

Vraag 1

Welke ideeën ontstonden tijdens de Verlichting over een meer rechtvaardige samenleving (1650-1789)?

Kenmerkende aspecten:

  1. Het streven van vorsten naar absolute macht.
  1. De wetenschappelijke revolutie.
  1. Rationeel optimisme en een ‘verlicht denken’ dat werd toegepast op alle terreinen van de samenleving: godsdienst, politiek, economie en sociale verhoudingen.
  1. Voortbestaan van het ancien régime met pogingen om het vorstelijk bestuur een eigentijdse verlichte vorm te geven (verlicht absolutisme).

Bestudeer van de Kennisbank:

Tijdvak 6

Tijdvak 6: Het streven van vorsten naar absolute macht

Tijdvak 7

Tijdvak 7: Verlicht absolutisme

Uitwerking

De wereld opnieuw ontdekt

Door de ontdekkingsreizen in de 16e eeuw en daarna kregen Europeanen een nieuwe kijk op de wereld. Die bleek immers groter en anders te zijn dan tot dan toe bekend. De traditionele kennis van de Kerk en de Klassieken schoot hier te kort.

Ook boden verre werelddelen nieuwe kansen op succes en rijkdom. De handel met verre gebieden leverde nieuwe kansen op. Een nieuwe, rijke koopmansklasse stond open voor frisse ideeën en stond kritisch tegenover de autoriteiten van voorheen. Geleerde humanisten ontdekten door het contact met oosterse geleerden nieuwe, meer betrouwbare handschriften van klassieke en bijbelse boeken. Een voorbeeld hiervan is de Nederlander Erasmus, die op basis van betere handschriften een nieuwe uitgave van het Nieuwe Testament uitbracht. Humanistische geleerden ontwikkelden een wetenschappelijke, kritische methode om de betrouwbaarheid van oude teksten te beoordelen. De groeiende kritiek op de "middeleeuwse" wetenschappelijke autoriteiten viel samen met de opkomst van de Reformatie.

In de zeventiende eeuw bloeiden ook ambachten en technieken op die verbonden waren met de veranderingen in de economie. Ontdekkingsreizen, gericht op nieuwe economische kansen, waren nauw verbonden met nieuwe technieken om de tijd te meten en de aarde in kaart te brengen. Door de nieuwe ontdekkingen en moderne technieken kreeg  de wetenschap nieuwe impulsen om kennis niet over te schrijven, maar systematisch experimenteel onderzoek te doen, los van oude kennis en vooroordelen.

Deze ontwikkelingen hadden maatschappelijke gevolgen. Ook mensen van het "gewone volk" kregen nieuwe kansen in de steden met hun werkplaatsen, markten en havens. Kennis en ontwikkeling waren niet langer privileges van adel en geestelijken. De succesvolle stedelijke burgerij wilde zich ontwikkelen en stond open voor nieuwe ideeën in kunst, techniek en wetenschap.

Geloof in de vooruitgang: de Verlichting

Galilei, 1892

Rond 1650 leidde de wetenschappelijke revolutie tot een nieuwe manier van denken: de Verlichting.

De nieuwe wetenschappelijke ideeën leiden tot een andere kijk op de maatschappelijke verhoudingen, op het geloof, op de politiek en op de economie.

De wetenschappelijke revolutie draaide om twee nieuwe manieren om de natuur te onderzoeken en aan kennis te komen:

  1. Het empirisme: wetenschappers als Galilei en Newton onderzochten de natuur niet langer door zich te laten leiden door de traditie van de Klassieken, zoals Aristoteles. Zij vertrouwden uitsluitend op de waarneming. Door precieze observatie kon worden bijvoorbeeld worden vastgesteld dat de aarde om de zon draait, ongeacht wat de Bijbel en de Klassieken daarover zeggen.
  2. Het rationalisme: denkers als Descartes vertrouwden alleen op het verstand: de rede (ratio). Door wiskunde kunnen alle natuurverschijnselen worden beschreven.

In de wetenschap gaat het niet langer om waarom dingen gebeuren, maar om het hoe.

Verschillende denkers gaan deze methoden ook toepassen op vraagstukken over de macht, de maatschappij en het geloof. Zij bestrijden de autoriteit van Kerk en Staat die tot dan toe het monopolie op macht en kennis heeft. Deze manier van denken wordt de Verlichting genoemd: door op de rede te vertrouwen hoeft men zich niet meer neer te leggen bij de oude structuren, maar wordt verbetering en vooruitgang mogelijk. De Verlichting is optimistisch over de mogelijkheden om de wereld te verbeteren. De mensen moeten niet langer blind gehoorzamen en geloven wat de kerk hun voorhield, maar zelf in alle vrijheid gaan nadenken en deze vrijheid verdedigen tegen de onderdrukking door de oude machten van kerk en staat.

Godsdienst en geweten worden privéterrein

Vanouds was de Kerk het instituut dat alle wijsheid en kennis bezat om de christenheid te leren over goed en kwaad en over het ware geloof. Pausen, kardinalen en bisschoppen bezaten groot gezag. Hun uitleg van de bijbel en de wereld werd in kerken in heel Europa verbreid. Afwijkende ideeën werden bestreden als ketterijen. Het ideaal was dat de keizer als wereldlijke macht hierin samenwerkte met de paus als plaatsvervanger van Christus.

Door de Reformatie was dit gesloten systeem met geweld opengebroken. Godsdienstoorlogen waren het gevolg, met de enorme verwoestingen en maatschappelijke wanorde die dat met zich meebracht. De wereldorde was geschokt, de Kerk van Rome moest zichzelf opnieuw uitvinden. Het protestantse geloof was veel meer individueel van karakter: niet de gehoorzaamheid aan de priesters kon een mens redden, maar alleen persoonlijk geloof in Jezus. Ook lag er veel nadruk op het zelf lezen en onderzoeken van de bijbel. Dit geloof paste bij het nieuwe zelfbewustzijn van de stedelijke burgerij. Die wilde niet gehoorzamen aan wat een priester of edelman voorschreef, maar afgaan op het eigen geloof en het eigen geweten. Het geloof bleef een belangrijke rol spelen, ook bij de Verlichters, maar werd individueler van aard.

Ook werd het geloof beïnvloed door het rationalisme van de Verlichters. Hun nadruk op het verstand leidde ertoe dat in hun geloof geen plaats meer was voor wonderen en ingrijpen door God. Het deïsme is de Verlichte manier van geloven waarin God nog wel wordt vereerd als begin van het universum. Maar deze God is te vergelijken met een horlogemaker die verder geen invloed meer heeft op de loop van zijn product. De Verlichters geloofden immers dat alles verloopt volgens vaste, onveranderlijke natuurwetten. God staat daarbuiten.  

Ook hebben Verlichters kritiek op de maatschappelijke en politieke rol van de geestelijkheid, die zich daardoor schuldig maakt aan onderdrukking. Geloof is voor hen een privézaak waarvoor geen priesters, pausen of kerkleiders nodig zijn. Hun godsdienstige leven speelt zich af achter hun voordeur en niet in het openbaar. Veel Verlichters bleven persoonlijk gelovig, slechts enkelen bekeerden zich tot het atheïsme.

Vrijheid en gelijkheid: natuurrecht

Volgens de Verlichters was het niet vanzelfsprekend dat de maatschappij in standen was verdeeld, waarbij de adel en de geestelijkheid erfelijke voorrechten hadden. Zij gingen opnieuw nadenken over het recht: waar komt dat eigenlijk vandaan? Altijd had de Kerk het recht afgeleid van de Bijbel. Maar de Verlichters zien dit anders. Zij leiden het recht niet af van de Bijbel, maar van de natuur. De natuur kent geen godsdienst of standsverschillen. De natuur en de rede leren ons dat alle mensen gelijk worden geboren en daarom ook gelijke rechten hebben. Ook zijn mensen in principe vrij. De sociale verhoudingen moeten dus worden gebaseerd op vrijheid en gelijkheid en rationele wetgeving.

Verlichters gaan dus anders denken over de regering van het land. Verlichters zeggen: niet de vorst is soeverein, maar het volk. Ook deze gedachte is gebaseerd op natuurrecht: eens waren er geen machthebbers en was iedereen vrij. Mensen hebben hun macht vrijwillig aan een leider gegeven, om conflicten te voorkomen en samen sterker te staan. Een regering kan zijn macht dus niet baseren op Bijbel (het Droit Divin: goddelijk recht) of het erfrecht, maar moet zijn macht ontlenen aan vrijwillige instemming van het volk. Sommige Verlichters vinden dan ook dat iedereen recht heeft op vrijheid van meningsuiting en stemrecht.

Montesquieu was een verlichte denker die het gevaar van alleenheerschappij scherp zag.  Als een vorst teveel macht heeft, leidt dat tot machtsmisbruik. Daarom bedacht hij  een oplossing: de macht moet verdeeld worden.

Hij stelt een scheiding der machten voor tussen wetgevende, uitvoerende en rechterlijke macht.

Sommige Verlichters keerden zich dus tegen de machtsaanspraken van vorsten en edelen, tegen de standenstaat en tegen de onderdrukking van andersdenkenden door de regering of de kerkelijke inquisitie.

Niet alle Verlichters gingen even ver in hun vernieuwingsdrang. Gematigde verlichte denkers pleitten voor een sociaal contract tussen volk en vorst: de bevolking zou vrijwillig de vorst moeten toestaan de vrijheden en rechten te beschermen door wetgeving. Een vorst die het contract verbreekt, en bijvoorbeeld de mensenrechten en vrijheden onderdrukt, mag dus worden afgezet. De Engelsman John Locke was een invloedrijke vertegenwoordiger van deze gematigde Verlichting. Hij zag de mens als een onbeschreven blad (tabula rasa) die alle mogelijkheden had om zich te ontwikkelen in vrijheid. De individuele vrijheid van iedere persoon stond bij hem voorop. Hij was een voorstander van een constitutionele monarchie met een volksvertegenwoordiging en scheiding der machten, juist ook om de individuele vrijheid te beschermen.

Gematigde Verlichters als Locke wilden alleen aan rijke, gegoede burgers invloed geven, het 'gewone volk' was in hun visie nog niet in staat op verstandige wijze mee te praten over het bestuur. Zij keerden zich ook tegen het rationalisme van denkers als Descartes en Leibniz die meenden dat alles problemen, ook in de politiek, kunnen worden opgelost door het verstand alleen. In principe zouden alle besluiten genomen kunnen worden door een superbrein of een machine.

Volgens gematigde Verlichters zou dit leiden tot wanorde en slecht bestuur door misleiding van het volk en zo tot nieuwe willekeur. Besturen was niet enkel een zaak van het verstand, maar ook van de ervaringen en de vrije wil van elk individu. Die nadruk op persoonlijke vrijheid maakt Locke een wegbereider van het liberalisme in de politiek.

Meer Radicale Verlichters wilden verder gaan en het volk zelfs directe invloed geven op het bestuur door een volledige democratie in te voeren. De Franse filosoof Jean-Jacques Rousseau geloofde niet in een volksvertegenwoordiging of in verkiezingen. Volkssoevereiniteit betekende volgens hem dat er een algemene volkswil bestond die boven de individuele wensen en belangen  uitging: de volkswil is wat iedereen zou moeten willen als hij volstrekt redelijk en juist geïnformeerd zou zijn. In Rousseau's ideale staat zou de volkswil voorgaan boven alle individuele meningen en belangen. Zijn filosofie opende daarmee ook de weg naar een dictatuur van de ene partij of de ene politicus die zichzelf opwierp als de drager van de volkswil. Tijdens de Franse Revolutie zou deze opvatting werkelijkheid worden tijdens de Terreur.

Vrijheid en economie

Adam Smith

Niet alleen politieke ideeën werden door Verlichters op de schop genomen. Zij gingen ook opnieuw nadenken over de wijze waarop mensen goederen produceren om zichzelf in leven te houden: de economie. Adam Smith was de bekendste Verlichte denker over productie, arbeid en handel. Ook hij dacht na over een rechtvaardige samenleving: hoe kun je ervoor zorgen dat de rijkdommen van de aarde eerlijk verdeeld worden?

Ook Adam Smith was een voorloper van het liberalisme: hij meende iedereen de vrijheid moest hebben om zijn eigen belangen na te jagen. Met andere woorden: een regering is er om de vrijheid en belangen van de burgers te beschermen, en niet andersom.

Hiermee ging Adam Smith in tegen de economische politiek van die tijd, waarin machtige koningen de economie stuurden volgens hún belangen. Deze economische politiek wordt mercantilisme genoemd, en ging gepaard met hoge invoertarieven en bevordering van de export van eigen producten.

Smith was hier fel tegen: ook elk land moest in alle vrijheid kunnen concurreren met andere landen, zonder tariefmuren en andere belemmeringen. Als elk land volop de kans kreeg om succes te hebben met de handel in eigen producten, zou er uiteindelijk vanzelf een eerlijke verdeling van rijkdommen ontstaan in de wereld. Smith noemde dit verschijnsel "the invisible hand". Hij was dus een voorstander van een vrije markteconomie. Smith beschreef zijn theorie in een vijfdelig werk: The Wealth of Nations. Met dit boek legde hij het fundament voor de moderne economische wetenschap en voor het economisch liberalisme dat ook in onze tijd nog oppermachtig is in de westerse wereld.

Verbreiding van de Verlichting

De Verlichting verbreidde zich snel door Europa door middel van boeken en tijdschriften, die druk werden besproken in koffiehuizen en literaire salons.

Om kennis te verbreiden, begonnen de verlichters Diderot en d'Alembert aan het samenstellen van een Encyclopedie: een totaaloverzicht van de stand van wetenschap, kunst en ambacht. Volgens de schrijvers was kennis niet het eigendom van de kerk of de staat, maar het vrije bezit van alle mensen. In hun beschrijvingen wordt volop kritiek geleverd op de onderdrukking van de gewone mensen door de machthebbers van de heersende standen.

Al deze uitingen werden steeds bedreigd door de censuur van niet-verlichte regeringen. Daarom kozen veel Verlichters ervoor hun boeken in het geheim, onder een andere naam of in een ander land te publiceren. Ook verpakten zij hun ideeën in romans, toneelstukken of reisverhalen. Montesquieu,  de Franse Verlichtingsfilosoof die de scheiding der machten propageerde, uitte zijn maatschappijkritische gedachten in de vorm van een reisverslag van Perzische bezoekers in Europa: de Lettres Persanes.

Bezoekers discussiëren in een café

Ook de opera was een populaire kunstvorm om verhalen over vrijheid te vertellen. Machthebbers lieten niet alleen kranten en tijdschriften censureren, maar ook operateksten. De opera was in veel landen de enige manier om in het openbaar uiting te geven aan kritiek op edelen en machthebbers die het volk onderdrukten. Geschiedenisverhalen werden gebruikt om te hinten naar actuele politieke kwesties. Het publiek kon enthousiast reageren op de muzikale prestaties en op die manier zijn instemming met de politieke boodschap verbergen.

Al deze uitingen leidden voor het eerst tot het ontstaan van een openbare mening, de zogenaamde publieke opinie: wat het publiek op straat, in de koffiehuizen en salons, in de opera's en theaters ervan denkt.

Verlichting, absolutisme, verlicht absolutisme

Intussen werd het absolutisme van de toch al machtige vorsten juist steeds verder uitgebreid. Zij baseerden hun macht op het droit divin: het goddelijk recht van koningen. Deze redenering werd ook door de Kerk ondersteund.

De vorsten gingen verder met het centraliseren van het bestuur. Dit werd niet langer uitbesteed aan eigenmachtige edelen, maar aan betaalde ambtenaren.

Door de invoering van staande legers werd de macht van de adel verder ingeperkt; edelen mochten geen eigen legers meer hebben maar kwamen als aanvoerders in dienst van de vorst.

De absolute vorsten voelden zich in hun aanspraken natuurlijk wel bedreigd door de ideeën van verlichte denkers. Door middel van censuur probeerden zij de verspreiding van deze gevaarlijke denkbeelden tegen te houden.

Maar sommige absolute vorsten werden toch ook zelf beïnvloed door de ideeën van de Verlichting. Zij namen bepaalde ideeën over, bijvoorbeeld dat het hun plicht was om voor goed bestuur te zorgen in het algemeen belang. Hiervoor gingen zij sturing geven aan de economie met het doel de export te bevorderen en de import te belasten door invoerrechten. Dit systeem wordt mercantilisme genoemd. Maar Adam Smith uitte zoals we zagen fundamentele kritiek op het mercantilisme door juist te pleiten voor een vrije markteconomie met vrije concurrentie, ook tussen landen onderling. 

Met dit alles streefden de verlichte absolute vorsten naar een regering voor het volk, maar niet door het volk. Zeker voor de radicale Verlichters ging dit lang niet ver genoeg, zij bleven juist streven naar volkssoevereiniteit tegenover de soevereiniteit van de vorsten, die was gebaseerd op het droit divin. Hun ideeën werden door verlichte vorsten net zo goed met censuur bestreden.

Gematigde Verlichters voelden zich aangetrokken door het Verlichte absolutisme. Zo onderhield Voltaire lange tijd vriendschappelijke relaties met de Duitse keizer Frederik de Grote, die zichzelf graag als Verlichte vorst zag.

Vraag 2

Vraag 2

Hoe werden verlichte ideeën tijdens de democratische revoluties in de Verenigde Staten en Frankrijk in de praktijk gebracht (1776–1813)?

Kenmerkende aspecten:

  1. Rationeel optimisme en een ‘verlicht denken’ dat werd toegepast op alle terreinen van de samenleving: godsdienst, politiek, economie en sociale verhoudingen.
  1. Uitbouw van de Europese overheersing, met name in de vorm van plantagekoloniën en de daarmee verbonden transatlantische slavenhandel, en de opkomst van het abolitionisme.
  1. De democratische revoluties in westerse landen met als gevolg discussies over grondwetten, grondrechten en staatsburgerschap.

Bestudeer van de Kennisbank:

Tijdvak 6

Tijdvak 6: Wetenschappelijke revolutie

Tijdvak 7

Tijdvak 7: Slavenarbeid op plantages

Tijdvak 7: Rationeel optimisme

Tijdvak 7: Verlicht absolutisme

Tijdvak 7: Democratische revoluties

Uitwerking

De Verlichting in Noord-Amerika

Europeanen trokken vanaf de zeventiende eeuw naar Noord-Amerika op zoek naar vrijheid en een zelfstandig bestaan. Zij vormden 13 kolonies onder Brits bestuur. Grote invloed hadden de Puriteinse kolonisten: streng godsdienstige protestanten die om hun geloof Engeland waren ontvlucht. Maar gaandeweg kregen ook de ideeën van de Verlichting steeds meer toegang tot de kolonies, dankzij boeken en brieven van over de oceaan. Natuurlijk was er veel belangstelling voor de nieuwe ideeën over volkssoevereiniteit. Hadden de kolonisten ook niet het principiële recht om hun eigen bestuurders te kiezen? Was het wel rechtvaardig dat zij geen stemrecht hadden in het Britse Parlement, dat ook over hun zaken besliste?

Aan de andere kant zorgde datzelfde Parlement er wel voor dat hun belangen werden verdedigd, bijvoorbeeld in de oorlog met Frankrijk over het bezit van Canada. Deze oorlog overzee kostte Groot-Brittannië enorme sommen aan geld. De Britse regering vomd het niet meer dan rechtvaardig dat de kolonies hieraan ook een steentje bijdroegen door middel van belastingen. Maar de kolonisten kwamen tegen deze nieuwe belastingen in opstand. "No taxation without representation", was hun leus: geen belasting zonder vertegenwoordiging (in het parlement). Ideeën over zelfbestuur en onafhankelijkheid kregen steeds meer aanhang en werden gestimuleerd door de ideeën van de verlichtingsfilosofen.

Committes of correspondence

Zo ontstond er steeds meer verzet tegen de als onrechtvaardig beschouwde belastingmaatregelen van de Britse overheerser. Ook deden er complottheorieën de ronde over de blijvende aanwezigheid van Britse troepen in de koloniën. Was dat om hen te beschermen of juist om hen te overheersen en hun vrijheden steeds verder in te perken?

Intussen ontstonden er gewelddadige rellen rondom de handhaving van de Stamp Act: een Britse belasting op papier dat voor officiële documenten van zegels (stamps) werd voorzien, dat het Britse Parlement besloot die maatregel in te trekken. Maar het Parlement nam tegelijk wel een verklaring aan dat de regering zich het recht voorbehield om wetten te maken die geldig waren in de kolonies. Het hielp allemaal niet om de rust terug te krijgen. In de kolonies begon de discussie over onafhankelijkheid nu pas goed. Er werden zelfs speciale comités opgericht om als kolonies samen te werken in de strijd tegen onderdrukkende en onrechtvaardige maatregelen van het Britse bestuur. Deze zogenaamde committees of correspondence gingen een steeds belangrijker rol spelen in de communicatie tussen de verschillende kolonies. Zo werd besloten tot een boycot op Britse producten. De committees namen ook de leiding bij de organisatie van verzetsacties tegen de uitvoering van de gehate wetten van de Britse overheid.

Een onafhankelijkheidsoorlog werd steeds onvermijdelijker. In 1775 liepen de gewelddadige incidenten, waaronder de befaamde Boston Tea Party, uit op een vrijheidsoorlog. In 1776 verklaarden de 13 kolonies zich onafhankelijk van Groot-Brittannië.

George Washington en Thomas Paine

George Washington en Thomas Paine

De revolutionaire legers waren aanvankelijk niet meer dan een verzameling regionale milities. De leiding van de opstand was in handen gegeven van een ervaren aanvoerder: generaal George Washington, die veel vertrouwen genoot door zijn optreden als vertegenwoordiger van Virginia. Daarvoor had hij militaire roem verworven als aanvierder tijdens de Zevenjarige Oorlog tegen de Fransen. Washington was een volgeling van de Engels-Amerikaanse politieke denker Thomas Paine. In zijn pamflet Common Sense verdedigde hij de gelijkheid van alle burgers; voor een speciale positie voor adellijke landeigenaren zou geen sprake mogen zijn. Ook verdedigde hij het recht van een bevolking om een vorst af te zetten die hen onderdrukte. Elke macht diende volgens hem gebaseerd te zijn op instemming van de bevolking. Dit waren allemaal denkbeelden die eerder al door de verlichters waren opgesteld, maar Paine richtte zich met een eenvoudige en opzwepende stijl meer op niet-intellectuele lezers. Common Sense werd de grootste bestseller aller tijden in de opstandige kolonies, er was geen opstandeling die het niet had gelezen. George Washington ging heel ver mee in deze ideeën en ondersteunde Paine, al keerde deze zich later tegen hem omdat Washington tot zijn grote teleurstelling vasthield aan het recht om slaven te houden.

Paine vertrok na de Onafhankelijkheidsoorlog naar Frankrijk en speelde daar eveneens een rol in de Franse Revolutie.

The home of the free, of toch niet helemaal?

De verlichtingsidealen zijn niet alleen terug te vinden in de Onafhankelijkheidsverklaring waarmee de opstandelingen hun revolutie rechtvaardigden, maar ook in de nieuwe Grondwet van de Verenigde Staten. Die kwam na veel onderhandelingen tussen de staten tot stand in 1787. Veel onenigheid was er over de rechten van de burgers in de gloednieuwe republiek. Tenslotte werden die opgenomen in tien amendementen op de Grondwet, samen de zogenaamde Bill of Rights. Deze amendementen (verbeteringen) weerspiegelen de angst van vrije burgers om door de staat te worden onderdrukt:

  1. Vrijheid van godsdienst, van meningsuiting, persvrijheid, vrijheid van vergadering, van petitie.
  2. Het recht om wapens te dragen om een goed geregelde militie (plaatselijk burgerleger) te handhaven.
  3. Geen inkwartiering van soldaten.
  4. Vrijheid van onredelijke doorzoekingen en inbeslagnames.
  5. Recht op een eerlijk proces, vrijheid van zelfbeschuldiging, recht om niet tweemaal voor hetzelfde vergrijp berecht te worden.
  6. Rechten van beschuldigden op een snel en openbaar proces.
  7. Recht op een juryproces in civiele zaken.
  8. Vrijheid van onredelijk hoge borgtocht en boetes, vrijheid van wrede of ongebruikelijke straffen.
  9. Overige burgerrechten.
  10. Elke staat heeft eigen rechten.

In de Grondwet en de Bill of Rights zijn de idealen van de Verlichting goed te herkennen. Toch hadden die vrijheid en gelijkheid wel hun grenzen. Ook in de Verenigde Staten was niet iedereen vrij en gelijk. De zuidelijke staten hielden vast aan het recht om slaven te houden, waarvan hun plantage-economie afhankelijk was. Er zou een burgeroorlog voor nodig zijn om de slavernij te beëindigen en de weg naar gelijke behandeling zou nog veel langer blijken te zijn. De eenheid van de dertien staten had dus een hoge prijs.

Hetzelfde gold voor de gelijkheid van man en vrouw. Pas in 1920 kregen vrouwen stemrecht in de Verenigde Staten, waarbij het gekleurde vrouwen nog jaren daarna onmogelijk werd gemaakt dit recht ook uit te oefenen.

De oorspronkelijke bewoners van de Verenigde Staten, de indianenvolken, kregen tot in de twintigste eeuw helemaal geen burgerrechten. De verdragen die de regering met hen sloot om grond in bezit te krijgen, werden keer op keer geschonden en zij werden uit hun stamgebieden verdreven. Zowel de kolonisten als het leger gebruikten grof geweld om de Indianen te verdrijven en hun opstanden te onderdrukken.

Frankrijk: de eerste revolutie

De Eed op de Kaatsbaan, 20 juni 1789:
vertegenwoordigers van alle drie de standen zweren
plechtig niet uiteen te gaan tot er een nieuwe grondwet
was met gelijke rechten voor alle burgers. Zo begon een
Nationale Vergadering die een einde zou maken aan de
standenmaatschappij in Frankrijk en daarmee het
Verlichtingsideaal van gelijkheid zou realiseren.

In Frankrijk legden de meest vooraanstaande denkers van de Verlichting het fundament voor grote veranderingen in de maatschappij, die in de 18e eeuw nog helemaal werd beheerst door het absolutisme dat de Zonnekoning had geïntroduceerd. Een zeer nadelige erfenis van zijn regering was de enorme staatsschuld, gevolg van zijn levensstijl maar nog veel meer van de vele kostbare oorlogen die hij voerde om zijn heerschappij in europa uit te breiden.

In 1789 ziet zijn erfgenaam Lodewijk XVI geen kans meer om een sluitende begroting op te stellen: Frankrijk dreigt onder schulden te bezwijken. Als laatste redmiddel roep de koning een Standenvergadering bijeen, iets wat in geen 175 jaar was gebeurd. In alle kiesdistricten worden vertegenwoordigers van de drie standen gekozen. Zij mogen ook boeken met klachten  (cahiers de doléance) opstellen om die aan de koning voor te leggen. Maar tijdens de Staten Generaal wordt al snel duidelijk dat de koning wel nieuwe belastingen wil opleggen, niet van plan is de standenmaatschappij af te schaffen. Hij eist een stemming per stand in plaats van per hoofd, waardoor de derde stand geen kans heeft om echte hervormingen af te dwingen. De derde stand verlaat daarop de vergadering en begint een eigen bijeenkomst waar iedere afgevaardigde welkom is, maar waar per hoofd gestemd zal worden. De burgers zweren plechtig niet uiteen te gaan tot er een nieuwe grondwet met gelijkheid is. De koning ziet zich gedwongen de andere standen te laten aansluiten bij deze Nationale Vergadering, waarin vèrgaande voorstellen worden gedaan om een einde te maken aan het Ancien Régime. Dit betekent revolutie: alles wordt anders. Wat voor land moet Frankrijk worden?

Frankrijk wordt een constitutionele monarchie

De gematigde Verlichters hadden vooral gepleit voor een constitutioneel koningschap zoals in Groot-Brittannië, waarin de vorst de uitvoerende macht behoudt binnen de grenzen van een grondwet, en waarin de wetgevende macht in handen is van de vertegenwoordigers van het volk. Hierin zijn bijvoorbeeld de ideeën van Voltaire over de verlichte vorst en die van Montesquieu over de scheiding der machten te herkennen.

De eerste Franse Revolutie biedt inderdaad vooral de gematigde, vooraanstaande en rijke burgers meer vrijheid en rechten. Zo worden de heerlijke rechten afgeschaft, om de boeren tevreden te stellen, maar vooral om de eigendomsrechten te beschermen. Het komt er op neer dat herendiensten en andere verplichtingen worden vervangen door een afkoopsom. Voor de gewone boeren verandert er in de praktijk dus weinig.

Ook de Verklaring van de Rechten van de Mens op 26 augustus 1789 belooft wel gelijkheid voor de wet - maar vrouwen, slaven, boeren en arbeiders krijgen helemaal geen rechten. Het enige recht dat in de praktijk streng wordt gehandhaafd, is het recht op eigendom.

Op 2 november 1789 worden de kerkelijke bezittingen in beslag genomen om de staatskas te vullen, want nog steeds verkeren de staatsfinanciën in crisis. Veel revolutionaire politici en burgers kunnen nu snel rijk worden door speculatie en handel in de verbeurd verklaarde goederen.

In 1791 probeert de koning met zijn gezin het land te ontvluchten, maar hij wordt vlakbij de grens bij Varennes herkend, gearresteerd en naar Parijs teruggebracht. Enkele maanden later wordt de nieuwe grondwet goedgekeurd met daarin gelijkheid van alle burgers voor de wet, waarbij 4 miljoen belasting betalende mannelijke burgers censuskiesrecht krijgen, maar 26 miljoen andere burgers nog steeds niets te vertellen hebben. Frankrijk is nu een constitutionele monarchie geworden waarin de koning alleen nog uitvoerende macht bezit. Een ideaal van Montesquieu is werkelijkheid geworden: de staatsmacht is gedeeld.

Tweede revolutie: Frankrijk wordt een republiek

De Nationale Vergadering valt nu uiteen in twee kampen: de Feuillants van de rechterzijde, voor wie de revolutie nu voltooid is, en de linkerzijde, waarin partijen zitten die (veel) verder wilden gaan: de republiek uitroepen en het kiesrecht uitbreiden. Deze partijen, de Girondijnen en de Jakobijnen, hitsen het gewone volk tegen de koning op. De Girondijnen sturen  zelfs op een oorlog aan om de revolutie te redden: als het gewone volk moet vechten tegen een buitenlandse vijand, kan het immers niet tegen de regering in opstand komen.

Intussen zoekt de koning contact met buitenlandse vorsten. Hij weet zich verzekerd van steeds meer steun in Franse streken waar royalisten (koningsgezinden) veel aanhang hebben.  Tegelijkertijd bewapenen ontevreden radicale revolutionairen volkslegertjes om een machtsgreep van de koning te voorkomen en meer radicale hervormingen af te dwingen.

 

Als in april 1792 de Eerste Coalitieoorlog uitbreekt, komen er nog meer mogelijkheden voor gegoede burgers om te profiteren, bijvoorbeeld door voordelige contracten af te sluiten voor de levering van wapens en legervoorraden. Maar in de algemene paniek door de oorlog weten revolutionaire volkslegertjes (Sansculotten) in Parijs de macht te krijgen. Zij bedreigen de Nationale Vergadering en zetten die onder druk om verdergaande hervormingen af te dwingen, zoals mannenkiesrecht en vaste broodprijzen.

Robespierre en zijn Jakobijnen maken zich tot de spreekbuis van deze radicale revolutionairen en roepen verkiezingen uit om de volkswoede te dempen. In de aanloop daarnaar worden meer dan 1200 zogenaamde tegenstanders van de revolutie vermoord.

Intussen kent de oorlog tegen de Pruisisch-Oostenrijkse troepen een dramatisch verloop. Tegen alle verwachtingen in behaalt het Franse volksleger enkele overwinningen.

In deze sfeer van oorlog en intimidatie vinden verkiezingen plaats, waaraan ongeveer 10% van de Fransen kan meedoen. In de nieuwe Conventie (de opvolger van de Nationale Vergadering) hebben de gematigde Girondijnen nog de overhand, maar ook de radicale Jakobijnen hebben veel aanhangers. De koning wordt nu afgezet: het koningschap wordt afgeschaft op 21 september 1792 en Frankrijk wordt een republiek.

Robespierre en de Terreur

Zo zagen tegenstanders de Terreur:
op deze Engelse spotprent zien we de
guillotine gekroond met bloedige bijlen en
een 'verlichte' vrijheidsmuts. In lompen
geklede radicale sansculotten dansen op
de schatten van kerk en koning terwijl de
wereld in brand staat. Op het vaandel
bovenaan staat: Geen God! - Geen
Godsdienst! - Geen Koning! -
Geen Grondwet!

Het radicale karakter van deze tweede revolutie is duidelijk als de regering een nieuwe kalender invoert met het jaar 1792 als jaar I. De maanden van het jaar krijgen nieuwe namen. In Parijs worden kerken gebruikt voor een nieuwe godsdienst: de dienst aan de Rede. Een ideaal van de radicale Verlichters wordt werkelijkheid. De nieuwe kalender en de nieuwe godsdienst betekenen een definitieve breuk met het verleden.

In januari van jaar II veroordeelt de Conventie de voormalige koning, nu burger Capet, wegens hoogverraad ter dood met 387 tegen 334 stemmen ter dood. Hij wordt in het openbaar met de guillotine geëxecuteerd.

Intussen lijden de Franse legers nederlagen. Nu wordt de hele bevolking verplicht om soldaten te leveren: de levée en masse. 300.000 mannen worden dienstplichtig soldaat. Deze dienstplicht leidt tot bloedige opstanden van boeren en burgers in het hele land. De Jakobijnen en de sansculotten op straat oefenen steeds zwaardere druk uit om keiharde maatregelen te nemen. Tenslotte geeft de Conventie toe en geeft de macht aan een soort oorlogsraad: het Comité de Salut Public en aan een speciale rechtbank. De opstanden worden bloedig neergeslagen. Op 26 mei lanceert Robespierre een actie tegen de Girondijnen, gesteund door 80.000 sansculotten met 150 kanonnen. De Girondijnse leiders worden gevangengezet. Robespierre en zijn radicale vrienden krijgen de macht in handen.

Robespierres regering ontaardt nu in een Terreur: ware en vermeende tegenstanders van deze tweede, radicale revolutie worden in deze oorlogstijd zonder proces als verraders bestempeld en ter dood gebracht met de guillotine. De Jakobijnen gebruiken hun macht om al hun politieke tegenstanders uit de weg te ruimen. Veel van hen vluchten naar het buitenland. Maar ook komen er onder de Terreur ook eindelijk enkele wetten tot stand die in het voordeel zijn van de armen, zoals gereguleerde prijzen voor levensmiddelen en armenzorg. Corrupte politici en oorlogsprofiteurs worden keihard aangepakt. Zo probeert de revolutionaire regering economische gelijkheid tot stand te brengen. Maar intussen groeit de tegenstand tegen Robespierres Terreur.

De Terreur was zeer gewelddadig en in veel opzichten in tegenspraak met de idealen van de Verlichting. Toch baseerde Robespierre zijn tirannie ook op opvattingen van Rousseau: die had immers ook geschreven dat de “Algemene wil” van het volk door de regering moest worden vastgesteld en uitgevoerd, ook als die inging tegen de wensen of rechten van individuele burgers.

De Verklaring van de Rechten van de
Vrouw, opgesteld door Olympe de
Gouges.

Een bijzondere persoon die zich in het revolutionaire Frankrijk verzette tegen de blijvende ongelijkheid van vrouwen, was Olympe de Gouges. Zij was een slagersdochter die na de dood van haar man in Parijs een heel nieuw leven begon: ze gaf zich uit voor de dochter van een markies en zocht toegang tot literaire salons waar de idealen van de revolutie werden besproken. Zelf schreef ze toneelstukken en politieke pamfletten. Haar grootste bijdrage aan de emancipatie van de vrouw was de Verklaring van de Rechten van de Vrouw en Burgeres uit 1791, als reactie op de Verklaring van de Rechten van de Mens. Haar actie leverde weinig resultaat op, ook niet toen de revolutie onder Robespierre een radicale keer nam. Olympe werd beschuldigd van koningsgezindheid en eindigde haar leven onder de guillotine. Zelfs in de gedachtenwereld van de radicaalste revolutionairen was nog geen plaats voor gelijkheid van de vrouw.

Frankrijk weer een monarchie onder Napoleon

Robespierre maakt met zijn onbuigzame beleid steeds meer vijanden, ook onder voormalige  medestanders die hun leven niet meer zeker zijn. In 1794 volgt een reactie. In juli worden Robespierre en andere radicale leiders gearresteerd en terechtgesteld. De gematigde, rijke burgers nemen nu de macht weer over, maar van een terugkeer naar het koningschap is geen sprake en veel wetten van de Terreur blijven gewoon bestaan. Maar de vaste prijzen voor levensmiddelen worden wel losgelaten, en door de verkoop van voormalige kerkelijke bezittingen zijn het nu weer de rijke burgers die kunnen profiteren en hun maatschappelijke positie verbeteren.

De nieuwe regering wordt het Directoire genoemd. De grondwet wordt gewijzigd; er zijn voortaan geregeld verkiezingen waaraan rijke burgers kunnen meedoen. In het nieuwe parlement krijgen de royalisten na elke verkiezing meer aanhangers. Aan de andere kant is er ook een opstand van ‘communisten’ die het particuliere grondbezit wilden afschaffen. Deze wordt hardhandig neergeslagen. Tenslotte plegen de leiders van het Directoire een staatsgreep en laten 65 koningsgezinde parlementsleden in een strafkolonie zetten.

Deze regering komt in grote problemen door de Tweede Coalitieoorlog waarvoor enorme sommen geld moeten worden geleend. Uiteindelijk gaat de staat zelfs bankroet, hetzelfde probleem dus dat de eerste revolutie op gang bracht. Verder zijn de armoede en corruptie schrikbarend. Alweer wordt er een staatsgreep beraamd, door leden van het Directoire in samenwerking met een succesvolle en populaire generaal: Napoleon Bonaparte. De staatsgreep van 1799 bracht een driemanschap van drie Consuls aan de macht, maar al spoedig trekt Napoleon steeds meer macht naar zich toe. Hij schakelt zijn politieke tegenstanders uit en ontneemt het parlement de wetgevende macht. Door een verbond met de paus te sluiten, neemt hij de koningsgezinden de wind uit de zeilen. Hij laat zich uiteindelijk in 1804 tot keizer kronen op voorstel van de Senaat die hij zelf had benoemd, en wordt op 2 december gekroond in aanwezigheid van de paus. Napoleon treedt in de voetsporen van de Romeinse keizers en Karel de Grote en probeert een nieuw Europees rijk te veroveren.

De erfenis van de Franse Revolutie

Schijnbaar is de Franse Revolutie dus terug bij af. In werkelijkheid exporteert Napoleon veel verworvenheden van de revolutie naar de vele landen die hij verovert. Overal wordt de standenmaatschappij afgeschaft. Voortaan is niet meer afkomst, maar verdienste bepalend voor de maatschappelijke status. Onderwijs en zorg worden verbeterd en toegankelijk voor meer mensen. De invloed van de kerk wordt kleiner, het huwelijk en de burgerlijke stand worden een zaak van de overheid door de invoering van een nieuw wetboek: de Code Napoléon. In Europa gaan mensen zich meer en meer burger van een natiestaat voelen, in plaats van onderdaan van een vorst. Door deze diep ingrijpende veranderingen zijn uiteindelijk veel idealen van de Verlichting toch werkelijkheid geworden.

Vraag 3

Vraag 3

In welke mate bepaalden verlichtingsideeën de politieke cultuur in Europa (1813-1900)?

Kenmerkende aspecten:

  1. De industriële revolutie legde in de westerse wereld de basis voor een industriële samenleving.
  1. Discussie over de 'sociale kwestie'.
  1. De opkomst van emancipatiebewegingen.
  1. Voortschrijdende democratisering, met deelname van steeds meer mannen en vrouwen aan het politieke proces.
  1. De opkomst van politiek-maatschappelijke stromingen: liberalisme, nationalisme, socialisme, confessionalisme en feminisme.

Bestudeer van de Kennisbank:

Tijdvak 8

Tijdvak 8: Ontstaan parlementair stelsel

Tijdvak 8: Industriële revolutie

Tijdvak 8: Emancipatiebewegingen

Uitwerking

De reactie op de revolutie

Slag bij Waterloo

De veroveringen van Napoleon hadden diepe sporen getrokken in Europa. De gekroonde vorsten die met hun legers Napoleon hadden verslagen bij Leipzig en Waterloo, wilden hun macht weer stevig vestigen en een einde maken aan de revolutie die door Napoleon als het ware was geëxporteerd. Tegelijkertijd wilden ze zorgen voor een machtsevenwicht tussen de Europese staten, zodat nieuwe oorlogsdreiging werd voorkomen. Dit te bereiken, was het doel van het Congres in Wenen van 1815. Honderden vorsten, ministers en diplomaten van alle overwinnende landen (Rusland, Pruisen, Groot-Brittannië en Oostenrijk) bogen zich over de kaart van Europa om nieuwe grenzen te trekken. Deze operatie had dus als doel: herstel ofwel restauratie van de oude machten. Toch had Napoleon de strijd niet helemaal verloren, want veel van zijn revolutionaire hervormingen bleven bestaan.

Een goed voorbeeld van restauratie is Nederland. Ook daar was door de Franse Revolutie een democratische eenheidsstaat ontstaan. Na de nederlaag van Napoleon werd Nederland een koninkrijk met een afstammeling van de verdreven Oranjes als staatshoofd. Een voorbeeld van restauratie? Ja, maar het nieuwe koninkrijk kreeg wel een grondwet en verkiezingen, al gaven die maar een klein deel van de bevolking invloed. Ook bleef Nederland een eenheidsstaat en bleef de vernieuwende Code Napoleon van kracht. Het machtsevenwicht werd ook op Nederland toegepast: Nederland werd uitgebreid met het grondgebied van het tegenwoordige België om een stevige buffer tegen het gevaarlijke Frankrijk te vormen.

De Industriële Revolutie in Europa

Naast de politieke revoluties vond eind achttiende eeuw in Engeland nog een revolutie plaats die zich over het vasteland ging uitbreiden: de Industriële Revolutie. Door de komst van fabrieken, spoorwegen en kanalen en de verstedelijking die hiermee samenging, veranderde de maatschappij totaal.

Een nieuwe klasse van rijke burgers zocht toegang tot de politiek en drong aan op economische vrijheid, vrijhandel en bescherming van de burgerlijke vrijheden tegenover de autoritaire staat. Zij hadden geen boodschap aan een verlicht koningschap dat hen als onderdanen behandelde en regeerde 'voor u, over u, zonder u'. Deze succesvolle burgerlijke elite eiste  via het kiesrecht toegang tot de politiek. Dit leidde in de negentiende eeuw tot een nieuwe machtsstrijd tussen vorsten en parlementen.

De mechanisatie van de landbouw zorgde ervoor dat steeds meer plattelandsbewoners werk en huisvesting zochten in de steden, waar werk was in de fabrieken. De woonomstandigheden in de overvolle arbeidersbuurten waren ellendig, net als de werkomstandigheden in de fabrieken. Wie nam het op voor deze nieuwe stedelijke onderklasse van arme burgers?

De Verlichting en de Industriële Revolutie zorgden voor een sterke invloed van het wetenschappelijke denken in de maatschappij, ten koste van de invloed van kerk en godsdienst. Toch waren de meeste mensen nog steeds gelovig. In een samenleving met steeds meer burgerlijke rechten en vrijheden konden ook de gelovigen zich een plaats verwerven in het politieke landschap.

Tenslotte eisten ook de vrouwen hun rechten op. Door de industriële revolutie kwamen er steeds meer kansen voor hen om een zelfstandige plaats in te nemen in de maatschappij, los van huwelijk en huishouden. Hun emancipatie verliep moeizaam, maar in het begin van de twintigste eeuw kregen zij stap voor stap steeds meer gelijke rechten door de uitbreiding van verplicht onderwijs en kiesrecht.

De emancipatie van deze vier groepen zorgde voor de opkomst van vier politieke stromingen die nog steeds een stempel drukken op de politiek in onze tijd: de rijke burgers, de arbeidersklasse, de gelovigen en de zich emanciperende vrouwen.

Burgers identificeerden zich niet langer met hun adellijke heersers, maar met hun natiestaat: een zelfstandig land met een min of meer homogene bevolking, een eigen bestuur en eigen geschiedenis en tradities. Het ideaal van 'elk volk een eigen staat' zorgde in de negentiende voor een groeiend nationalisme: trots op het eigen vaderland. Samen met de successen van de industriële revolutie zorgde dit nationale zelfvertrouwen in veel landen voor een gevoel van superioriteit tegenover 'de anderen': rivaliserende naties en niet-westerse landen.

Liberalisme: vrijheid voorop

De succesvolle burgerij was de eerste groep die profiteerde van de nieuwe mogelijkheden die de industriële revolutie bracht. Onder het vroegere absolutisme hadden zij moeten strijden tegen de voorrechten van adel en kerk. De Franse Revolutie en de industriële revolutie gaven deze groep grote kansen. Zij streden vooral voor de rechten van het individu tegenover de overheid. Iedereen moest vooral de kans krijgen zijn persoonlijke vrijheid te gebruiken om succes te hebben in de maatschappij, ongehinderd door regels en beperkingen van de overheid. Ook moest er vrijheid zijn om zich te organiseren en zijn mening te uiten in de krant. De overheid moest zich zo min mogelijk bemoeien met de economie door allerlei belastingen op te leggen of beperkingen in te stellen. Ruim baan voor de vrije, zelfstandige burger!

De invloed van de Verlichting is duidelijk in de nadruk op het recht op vrijheid en zelfstandigheid van elk mens. Deze burgers noemden zich liberalen, naar het ideaal van de Franse Revolutie: liberté (vrijheid). De liberalen wisten stap voor stap steeds meer politieke vrijheidsrechten te krijgen die de burger beschermen tegen de overheid. In vrijwel alle Europese landen werden deze klassieke grondrechten verankerd in de grondwet: godsdienstvrijheid, persvrijheid, vrijheid van meningsuiting, vrijheid van vereniging en vergadering, vrijheid van onderwijs.

De liberalen kregen een overheersende invloed op de politiek door het kiesrecht, dat in de negentiende eeuw nog werd beperkt tot mannen die voldoende inkomsten hadden om belastingplichtig te zijn (censuskiesrecht). De idealen van de verlichte economische denker Adam Smith waren hun idealen, waarmee ze de industriële revolutie tot een succes maakten.

Het jaar 1848 was een beslissend jaar, waarin in veel Europese hoofdsteden liberale revoluties uitbraken. Ook in Nederland waren de liberalen de eerste politieke groep die invloed kreeg op het bestuur. Hun voorman was Thorbecke, die in 1848 onder druk van dreigende revolutie de opdracht kreeg een nieuwe grondwet te ontwerpen waarin de liberale vrijheden werden verankerd. Stapsgewijs kreeg hierdoor het Nederlandse parlement ook steeds meer te zeggen in het bestuur van het land, ten koste van de macht van de koning. Ook werd het kiesrecht steeds meer uitgebreid, waardoor grotere groepen van de bevolking bij de politiek werden betrokken.

Nationalisme: broederschap voorop

De verlichte denker Rousseau had veel nadruk gelegd op de eenheid van het volk. Volgens hem zou niet zozeer het vrije individu voorop moeten staan in de maatschappij, maar het volk als geheel. Het bestuur van een land was de uitdrukking van de volkswil die oppermachtig was. Elk individu moest zich daarnaar schikken. In de tijd van de Terreur was gebleken hoe deze opvatting tot excessen kon leiden. Tegelijk had de Franse Revolutie bewezen dat een nationaal leger van burgers in staat was de legers van koningen en keizers te verslaan. Was een volksleger dat streed voor de eigen vrijheid geen bewijs van nationale kracht?

De eenheid van het volk in een eigen natiestaat was een aantrekkelijk ideaal voor volken die versnipperd leefden, gescheiden door grenzen uit het verleden. Zo was het gebied van het Duitssprekende volk door het adellijke erfrecht verdeeld geraakt in tientallen kleine en grotere staatjes. Ook de Italianen leefden verdeeld over verschillende staten. De veroveringen van Napoleon hadden voor een schrikreactie gezorgd in deze Europese landen. De inwoners werden zich juist door deze veroveringen sterk bewust van hun eigen nationale identiteit. Na de verdrijving van de Franse legers wensten de inwoners dan ook een eigen, sterke staat voor de eigen bevolking. Zo'n staat moest zoveel mogelijk een homogene bevolking hebben (elk volk een eigen staat), wat in de praktijk niet goed mogelijk was en daardoor ook kon leiden tot nieuwe tegenstellingen en conflicten.

Deze prent van Gustave Doré van omstreeks 1870
toont een arbeiderswijk in Londen  in al zijn grauwe
ellende. Dezelfde sfeer wordt opgeroepen in de
romans van Charles Dickens.
Meer kunstenaars in de negentiende eeuw gaven in hun
werken aandacht aan de rauwe sociale werkelijkheid,
als een aanklacht tegen de burgerlijke elite. Doré kreeg
kritiek van de kunstkenners: zij verweten hem dat hij de
afgebeelde situaties verzon.

Duitsland werd een eenheidsstaat door het leiderschap van Pruisen, dat de andere staatjes meesleepte in gezamenlijke oorlogen tegen grenslanden. De koning van Pruisen werd keizer van het ene, overwinnende Duitsland. Ook Italië werd na een opstand een eenheidsstaat.

In de natiestaten kregen regeringen steeds meer greep op hun bevolking door de invoering van belastingen, dienstplicht en onderwijs voor alle burgers. Ook kwam er veel aandacht voor eigen tradities en geschiedenis door de stroming van de Romantiek. Deze filosofische en culturele stroming was een reactie op het rationele en optimistische denken van de Verlichting. Romantische kunstenaars en denkers kregen weer aandacht voor het verleden. Zij gaven het gevoel voorrang boven het verstand. De beleving van de natuur en de liefde voor geschiedenis, taal en traditie van het eigen volk werden populair. De gebroeders Grimm gingen sprookjes verzamelen, er werden opera's geschreven over opstanden en bevrijders uit het verleden, kunstenaars schilderden taferelen uit de vaderlandse geschiedenis. In het onderwijs kwam veel aandacht voor eigen taal en cultuur; de overheid had er belang bij dat burgers zich verbonden voelden met de eigen natiestaat en wilden werken en vechten voor hun eigen land. Het verplichte onderwijs en de dienstplicht speelden zo een belangrijke rol bij het kweken van een loyale en vaderlandslievende burgerij.

Maar niet alle burgers hadden reden om blij en trots te zijn. Een groeiende groep burgers moest zijn kinderen laten werken om rond te komen en werd nu juist onderdrukt door de succesvolle burgerij. In de steden ontstond door de industriële revolutie een groeiende groep arbeiders die geen rechten had en op de rand van het bestaansminimum leefde. Door het censuskiesrecht werd hun stem niet gehoord in de politiek. Wie nam het voor hen op?

Socialisme: gelijkheid voorop

In 1867 verscheen het eerste deel van Das Kapital,
Marx' belangrijkste werk dat de 'bijbel' van het socialisme
zou worden. In dit boek verklaart Marx waarom de
industrialisering onvermijdelijk zou leiden tot een
wereldrevolutie, uiteindelijk gevolgd door een
maatschappij met volkomen gelijkheid en zonder geld.
Maar daarvoor zou een harde klassenstrijd nodig zijn,
van de proletariërs (armste klasse) tegen de machten
van kerken, koningen en kapitaal.

De beter opgeleide arbeiders waren de eersten die zich gingen organiseren om een vuist te maken tegen de machtspositie van de fabriekseigenaars die het ook in de politiek voor het zeggen hadden. Door vakbonden en coöperaties op te richten konden zij stakingen organiseren om betere arbeidsvoorwaarden af te dwingen. Maar dat was niet genoeg om zeggenschap te krijgen in het bestuur. Er waren dan ook politieke denkers die veel verder wilden gaan om de macht te breken van de conservatieve en liberale politieke leiders. Zij noemden zich socialisten.

De belangrijkste socialistische denker was de Duitse filosoof Karl Marx. Hij ontwikkelde een economische theorie die voorspelde dat de levensomstandigheden van de arbeiders steeds slechter zouden worden door toenemende concurrentie en verarming in de industriële landen. Dit zou volgens hem uiteindelijk wel moeten leiden tot een maatschappelijke revolutie waarbij de arbeidersklasse de regering met geweld omver zou werpen en een geheel nieuwe maatschappelijke en politieke orde zou instellen met volledige gelijkheid: het communisme. In Rusland zou een groep communisten er tijdens de Eerste Wereldoorlog inderdaad in slagen het conservatieve tsarenbewind omver te werpen en de maatschappij opnieuw in te richten, met grote gevolgen voor de wereldpolitiek in de twintigste eeuw.

Er was zelfs een groep die zich tegen elke vorm van politieke orde keerde: de anarchisten, tegenstanders van elke vorm van bestuur van bovenaf. Ook zij stelden hun hoop op gewelddadige acties om de maatschappelijke orde omver te werpen. In hun ogen zouden arbeiders via eigen organisaties met volkomen gelijkheid beslissingen kunnen nemen, zonder centraal gezag. Eind negentiende eeuw kwamen anarchisten vooral in het nieuws door gewelddadige aanslagen op regeringsleiders.

Niet alle socialisten wilden zo ver gaan. Gematigde socialisten zagen genoeg mogelijkheden om de macht in de politiek van binnenuit te veranderen door deelname aan verkiezingen en de verovering van een meerderheid in het parlement. Zij noemden zich sociaaldemocraten. Zij organiseerden demonstraties en acties om de politieke machthebbers te dwingen het kiesrecht uit te breiden tot alle mannen zonder onderscheid naar inkomen: het algemeen kiesrecht.

Conservatieve en liberale groepen vreesden een revolutie van onderop die hen van de macht zou beroven. Geleidelijk aan kwam er ook bij de machthebbers meer aandacht voor de zogenaamde sociale kwestie: de noodzaak om sociale wetten te maken die de arbeidersklasse betere leef-, werk- en woonomstandigheden konden geven en daarmee ook de dreiging van een opstand verminderen.

Tot ver in de 20e eeuw bleven de sociaaldemocraten een revolutie via democratische weg als ideaal zien. Ze bleven in politiek en parlement vijandig staan tegenover de burgerlijke groepen. Veel socialisten stonden ook afwijzend tegenover het opkomende nationalisme: zij zagen het socialisme juist als een internationale beweging die moest samenwerken aan een wereldwijde revolutie van arbeiders in alle landen. De Internationale was de naam van een wereldwijde organisatie van vakbonden en socialistische politieke partijen die enkele malen bijeenkwam. De Tweede Internationale van 1889 werd opgericht naar aanleiding van de honderdjarige verjaardag van de bestorming van de Bastille. Ook de socialisten zagen zichzelf dus als erfgenamen van de Verlichting en de Franse Revolutie met als doel radicale gelijkheid: niet alleen gelijke rechten, maar ook een eerlijke verdeling van de bronnen van welvaart. De strijd tussen liberalen en socialisten was een strijd tussen arbeid en kapitaal. De meest radicale socialisten streefden zelfs naar afschaffing van het geld als oorzaak van alle maatschappelijke verschillen.

Feminisme: vrouwen vooruit

Zo waren er twee grote groepen die zich in de loop van de negentiende eeuw steeds meer emancipeerden: eerst de liberalen met het vrijheidsideaal, daarna de socialisten met het gelijkheidsideaal. Maar zelfs binnen de meest radicale vernieuwingsgezinde partijen was weinig of geen aandacht voor de allergrootste groep burgers zonder politieke en maatschappelijke rechten: de vrouwen.

Er waren wel pioniers onder de vrouwen van de Verlichting en de Franse Revolutie, die aandacht vroegen voor de gelijkheid en de rechten van de vrouw: zie hierboven het verhaal van Olympe de Gouges, of lees zelf meer over de Engelse Mary Wollstonecraft, de eerste feministische verlichtingsfilosofe die haar feministische ideeën beschreef in het boek A Vindication of the Rights of Women. Maar de gelijkheidsargumenten van deze eerste feministen kregen weinig serieuze aandacht, ook niet van de aanvoerders van de Franse Revolutie. In overgrote meerderheid zagen mannen van alle politieke overtuiging een vrouw als een 'ander' wezen dat in het openbare en intellectuele leven voorbestemd was voor een afhankelijke en ondergeschikte rol.

De Verlichting werkte in bepaalde opzichten juist tegen het ideaal van gelijkheid voor de vrouw. Daarbij beriepen de Verlichters zich niet langer op de Bijbel maar op de natuur: volgens Rousseau bijvoorbeeld had de natuur vrouwen voorbestemd voor onderwerping aan de man, die op zijn beurt was bestemd voor een actieve rol in de maatschappij.

De traditionele rolverdeling waarbij de man werkt en de vrouw thuis de kinderen verzorgt in een beschermde omgeving, was in de praktijk natuurlijk een voorrecht voor de hogere standen: in gezinnen van boeren en arbeiders moest iedereen meewerken om de eindjes aan elkaar te kunnen knopen. In de negentiende eeuw werd dit door de toonaangevende burgerij steeds meer als een probleem gezien. De 'sociale kwestie' hield ook in dat men de lagere klassen probeerde te verheffen tot meer beschaving, en dat betekende dus: de vrouw thuis en de kinderen naar school en niet naar de fabriek. Zo werd het burgerlijke gezinsideaal steeds meer tot norm verheven: zo hoort het en niet anders.

Verkiezingsposter van de Engelse
vrouwenbeweging die oproept om tegen
de liberalen te stemmen. De poster laat
zien hoe een gevangengezette suffragette
die in hongerstaking is gegaan,
gedwongen voeding krijgt in de cel.

Het is dus niet vreemd dat juist getalenteerde vrouwen uit de betere kringen de eersten waren die in opstand kwamen tegen dit benauwende ideaal, waarbij zij zich thuis moesten zien te vermaken met lezen en handwerken terwijl hun mannen zich konden ontwikkelen en een carrière opbouwen.

Aletta Jacobs was de dochter van een arts; zij moest vechten om een fatsoenlijke opleiding te kunnen volgen, eerst om op de H.B.S. (Hogere Burgerschool) te worden toegelaten, daarna om met speciale toestemming van Thorbecke medicijnen te kunnen studeren, en hij moest haar op zijn sterfbed zelfs nog toestemming geven haar examens te mogen afleggen.

Aletta Jacobs gaf met haar leven een voorbeeld hoe vooruitstrevende idealisten de maatschappelijke problemen wilden oplossen. Zij hield als huisarts gratis spreekuren om de arbeidersvrouwen te steunen met voorlichting over anticonceptie, toen nog een omstreden onderwerp. Daarnaast hield ze zich bezig met andere sociale problemen die toen veelbesproken waren, of voor het eerst als een sociaal probleem werden erkend in plaats van als een moreel gebrek: prostitutie, drankmisbruik en opvoeding.

Omdat Jacobs als eerste vrouwelijke arts een hoger inkomen genoot, kwam ze in aanmerking om te gaan stemmen. In de kieswet stond immers niets over het geslacht van de kiezer. Maar toen ze ook echt wilde gaan stemmen, kwam de politiek in verzet. Er werd alsnog een speciaal artikel in de kieswet opgenomen waarin het kiesrecht werd voorbehouden aan mannen. Jacobs werd voorzitter van de Vereeniging voor Vrouwenkiesrecht, die demonstraties en lezingen organiseerde om gelijke politieke rechten op te eisen voor de vrouw.

Tegenstanders zagen het als een uit de hand gelopen hobby voor vrouwen uit de betere kringen, maar eind negentiende eeuw waren de verhoudingen op alle terreinen aan het veranderen. Er kwamen meer opleidingsmogelijkheden voor meisjes als gevolg van de leerplicht.

De industrialisering en verstedelijking zorgden ervoor dat er ook steeds meer werk kwam dat toegankelijk was voor vrouwen, zoals ambtenaar, onderwijzeres en telefoniste. De tijd was rijp voor een doorbraak, ook voor de positie van de vrouw, en de Eerste Feministische Golf van eind negentiende eeuw heeft als grootste succes het vrouwenkiesrecht tot stand helpen brengen.

Confessionelen: de erfenis van de traditie

We zien dus in de negentiende eeuw de emancipatie van vooruitstrevende, vernieuwende groepen die putten uit de de erfenis van de Verlichting: eerst de liberalen, later de socialisten en tenslotte de feministen.

Maar er was ook een grote groep mensen die helemaal niet geloofde in vooruitgang, maar juist terugwilde naar de waarden van vóór Verlichting en Franse Revolutie: de conservatieven. Deze bestonden uit de adel (aristocratie) en de kerk (confessionelen), de vertegenwoordigers van het Ancien Régime: de machten van voor Verlichting en Revolutie.

Om te beginnen hadden de conservatieven overal in Europa de macht weer terug gekregen na de nederlagen van Napoleon bij Leipzig en Waterloo. Op het Congres van Wenen deden koningen, keizers en aristocraten hun best om oude grenzen zo te herstellen dat er een machtsevenwicht kwam. De macht kwam overal weer in handen van erfelijke vorsten en hun ambtenaren. Het revolutionaire Frankrijk werd ingedamd, onder andere door Nederland en België te verenigen tot een sterke bufferstaat. Regelmatig zouden er congressen komen van machthebbers om samen het machtsevenwicht te bewaren en samen te werken tegen revolutionaire krachten die de nieuwe orde dreigden te verstoren. De pers werd aan banden gelegd en als er al kiesrecht was, werd dit beperkt tot een kleine bovenlaag. De conservatieve krachten leken dus weer aan het roer te staan in Europa. Toch zou dit niet lang duren.

De verlichte ideeën over vrijheid en gelijkheid waren tijdens de Franse Revolutie en daarna door Napoleon overal in Europa verspreid door middel van nieuwe wetten en instellingen, en dus niet zomaar verdwenen. Ze kregen nieuw leven door veranderingen in de samenleving, zoals de industriële revolutie. Die schiep nieuwe mogelijkheden voor het succes van particuliere ondernemers. De nieuwe klasse van succesvolle fabrikanten en bankiers wilde zich laten gelden in de politiek met hun liberale idealen: verkiezingen, economische vrijheid om te ondernemen en te handelen, burgerlijke vrijheid om zijn mening te uiten, zijn godsdienst te belijden en zich te organiseren. Zij voelden er niet voor zich te laten inperken door de machten van vroeger. Weg met de censuur! Kiesrecht voor burgers!

In 1848 sloeg in veel Europese hoofdsteden de vlam in de pan. Liberale groepen demonstreerden, vochten op de barricades in vele hoofdsteden en dwongen met hun protesten veranderingen af. Ook in het nogal autocratisch geregeerde Nederland kwam ruimte voor verandering. De liberaal Thorbecke kreeg de leiding over een herziening van de Grondwet, waardoor de macht van de koning behoorlijk aan banden werd gelegd ten koste van het parlement. De burgers kregen meer rechten en bescherming tegen de almachtige staat. Ze kregen de vrijheid om zich te organiseren en vrijheid van meningsuiting. Langzamerhand ontwikkelde zich een democratie met een vrije pers en met politieke organisaties: kiesverenigingen die uitgroeiden tot partijen. Er kon een openbare discussie in de pers ontstaan over politieke onderwerpen, zoals de sociale kwestie. Er kwam ruimte voor een nieuw verschijnsel: de publieke opinie, waarmee politici steeds meer rekening moesten houden. Politiek werd minder dan voorheen een hobby voor ingewijden uit de elite. De rol van de adel als politieke klasse was uitgespeeld.

Niet alleen liberalen en socialisten organiseerden zich. Sommige conservatieve groepen organiseerden zich ook op moderne wijze in partijen. Groepen die fel gekant waren tegen sommige liberale ideeën konden immers net zo goed gebruik maken van de nieuwe middelen van pers en partij om hun ideeën te propageren. Er moest een dam worden opgeworpen tegen de modernisering! Zo was in Nederland de eerste politieke partij een christelijke partij met een veelzeggende naam: de anti-revolutionaire partij, opgericht door in 1879 door dominee Abraham Kuyper. De vrijheden en rechten van de liberale Grondwet van 1848 werden door Kuyper ook gebruikt om voor de eigen confessionele groep een kerk, een krant en een universiteit op te richten. Hiermee kregen 'gewone' gelovigen voor het eerst invloed op het bestuur van het land.

Ook het katholieke volksdeel kreeg door de liberale vernieuwingen kansen om zich te emanciperen. In Nederland werden de katholieken nog tot ver in de negentiende eeuw als tweederangs burgers behandeld. Pas toen zij het recht kregen zich weer zoals voorheen via bisdommen te organiseren, en ook hun eigen scholen, partij en krant kregen, ontstond er een ware katholieke opleving. Kerken en scholen verrezen in hoog tempo en ook deze conservatieve groepering kreeg grote invloed op het democratische bestuur van Nederland.

Een belangrijke impuls voor conservatieve confessionele groepen om actief te worden in de politiek was de al eerder genoemde sociale kwestie. Kerkelijke groepen waren zeer gevoelig voor de nood die ontstond in de snel groeiende pauperbuurten van de grote steden. Zorg voor de armen was eeuwenlang een christelijke opdracht geweest. Maar het was wel duidelijk dat kerkelijke of andere liefdadigheid niet genoeg was om deze snelgroeiende nood aan te pakken. Confessionelen verzetten zich tegen de houding van de liberalen, die vooral verbetering verwachtten van individuele verheffing: volgens de liberalen moesten mensen in de eerste plaats zichzelf helpen. De overheid had hier voornamelijk een taak door te zorgen voor openbaar onderwijs, armenzorg zagen de liberalen als privézaak. De confessionele groepen verwachtten meer van de overheid. Die zou veel meer moeten doen om burgers actief te beschermen en te helpen door sociale wetgeving, ter aanvulling van onderlinge hulp. De Paus ondersteunde in zijn encycliek Rerum Novarum dit standpunt. De Nederlandse priester Alphons Ariëns besteedde zijn leven aan het organiseren van de straatarme katholieke arbeidersbevolking in de Twentse textielindustrie. In de politiek was het de priester Schaepman die zich in de Tweede Kamer actief ging inzetten voor verbetering van het leven van de katholieke arbeiders. Hij zocht hierbij samenwerking met de antirevolutionairen van Kuyper.

Ook de vakbeweging raakte verzuild. Hier
een vaandel van een  rooms-katholieke
vakbond voor werklieden (1924).

Het leek er dus op dat de confessionelen net zo bezorgd waren over het lot van de arbeiders als de socialisten. Maar de confessionele kijk op het leven botste hard met de socialistische oplossing van de sociale kwestie. In de confessionele vakbonden was staken bijvoorbeeld geen optie. In hun conservatieve ideologie was opstand tegen het van God gegeven gezag een vorm van ongeloof en dus niet toegestaan. De confessionelen wezen dus de strijd tussen kapitaal en arbeid af, maar streefden in de economie naar samenwerking en harmonie tussen werkgevers en werknemers. De eerste protestantse vakbond Patrimonium stond open voor werkgevers en werknemers en sprak zich stevig uit tegen zaken als de klassenstrijd en het werken op zondag. Door de socialisten werden de confessionele vakbonden gezien als organisaties van onderkruipers: arbeiders die stakingen breken door toch te gaan werken. De ideologische tegenstellingen werden scherp aangezet in deze periode van emancipatie en opbouw van politieke macht. Het maatschappelijk leven raakte verzuild: elke maatschappelijke groep leefde meer en meer in een eigen bubbel van kerk, partij, krant, sportclub en vakbond. Elke zuil zette zich keihard af tegen de andere.

Katholieke en protestantse partijen werkten aan een beter sociaal beleid en aan het mede subsidiëren van confessioneel onderwijs: de Schoolstrijd. Ook daarbij botsten de confessionelen hard met de liberale tegenstander. Al met al kregen de confessionele partijen in de politiek een duidelijke eigen positie tegenover liberalen en sociaaldemocraten. Ze werden gesteund door een grote achterban van kiezers, met dank aan de democratisering waarvoor de liberalen de deur hadden geopend. Bij elke kiesrechtuitbreiding groeide het aantal confessionele kiezers: Kuyper noemde zijn kiezers liefkozend de 'kleine luyden' om de tegenstelling met de welgestelde liberalen te accentueren. De positie van de confessionelen was sterk door het grote aantal gelovigen dat Europa en ook Nederland toen nog telde. Confessionelen en sociaaldemocraten waren de liberalen getalsmatig verreweg de baas, en dit gegeven zou grote gevolgen krijgen zodra het algemeen kiesrecht werd gerealiseerd vanaf 1917. Maar het waren niet de sociaaldemocraten die hiervan optimaal profiteerden, omdat zij zich teveel van de andere partijen isoleerden door hun blijvende revolutie-ideaal waarvan een grote dreiging uitging in de ogen van niet-socialisten. De Nederlandse politiek in de eerste helft van de twintigste eeuw zou worden beheerst door de machtspositie van confessionelen en liberalen: verlichte vrijheidsidealen getemperd door een conservatieve erfenis.

Het conservatieve karakter van de confessionele politiek werd duidelijk genoeg tijdens het eerste confessionele kabinet van Kuyper. De regering onderdrukte een algemene spoorwegstaking met stevige 'worgwetten' die staking van spoorwegpersoneel verbood. Ook werd gepoogd met wetgeving de prostitutie te verbieden: zedelijkheid ging boven individuele vrijheid. Van sociale wetgeving kwam veel minder terecht dan beloofd, die is wonderlijk genoeg vooral tot stand gekomen door liberale kabinetten.

In 1917 kwam de zogenaamde Pacificatie tot stand: zowel sociaaldemocraten als confessionelen kregen hun zin op belangrijke strijdpunten. Door een grondwetswijziging werd algemeen kiesrecht mogelijk, allereerst voor mannen en twee jaar later ook voor vrouwen. Tegelijk kregen de confessionelen hun zin op het punt van financiële gelijkstelling van openbaar en bijzonder (waaronder confessioneel) onderwijs. Door een nieuw kiesstelsel kregen de verkiezingen een landelijk karakter waarbij landelijk georganiseerde partijen voluit de strijd konden aangaan. De verlichtingsidealen hadden bijgedragen aan modernisering en democratisering van het politieke leven voor alle maatschappelijke groepen: liberalen, socialisten, confessionelen en feministen kregen hierdoor de kans zich te organiseren en hun achterban te emanciperen.

Samenvatting

Vraag 1

Welke ideeën ontstonden tijdens de Verlichting over een meer rechtvaardige samenleving (1650-1789)?

  • 17e eeuw: veranderingen door: ontdekkingen, techniek, humanisme.
  • Wetenschappelijke revolutie: rationalisme (Descartes) en empirisme (Locke).
  • Verlichting: toepassen rede en wetenschap op de samenleving. Zelfstandig denken.Verlichting leidt tot optimisme: vooruitgang door wetenschap
  • Natuurrechten (Rousseau): alle mensen vrij en gelijk geboren. Radicale uitwerking: directe democratie, algemene volkswil
  • Sociaal contract (Locke): alle macht komt van het volk.
  • Scheiding der machten (Montesquieu): wetgevende - uitvoerende - rechterlijke macht
  • Economisch liberalisme (Adam Smith): vrijheid ondernemer tegenover staatsbemoeienis
  • Nieuwe politieke cultuur: verbreiding nieuwe ideeën door pers en koffiehuis, ontstaan van een publieke opinie.
  • Reactie: censuur op publicatie van verlichte ideeën
  • Absolutisme breidt zich uit en streeft naar centralisatie = minder vrijheid voor verlichte ideeën
  • Sommige absolute vorsten nemen verlichtingsideeën over ter versterking van het bestuur

Vraag 2

Hoe werden verlichte ideeën tijdens de democratische revoluties in de Verenigde Staten en Frankrijk in de praktijk gebracht (1776–1813)?

  • Invloed Verlichtingsideeën in Amerika: streven naar zelfbeschikking
  • Revolutie tegen Brits bestuur: committees of correspondence
  • Pamflet Common Sense (Thomas Paine): invloed op George Washington, leider revolutie
  • 1776 Onafhankelijkheidsoorlog van 6 jaar
  • Grondwet Verenigde Staten: veel vrijheid en gelijkheid voor burgers, maar niet voor voor vrouwen, slaafgemaakten en oorspronkelijke bewoners
  • Invloed Verlichtingsideeën in Frankrijk: verzet tegen standensamenleving
  • 1789 Begin Revolutie door samenroepen standen door Lodewijk XV (Staten-Generaal) bij financiële crisis
  • Nationale Vergadering maakt einde aan standen en neemt Verklaring van de Rechten van Mens en Burger aan
  • 1791 Grondwet waarbij Frankrijk een constitutionele monarchie wordt
  • Gelijkheid en censuskiesrecht.
  • 1792: Tweede revolutie: koning ter dood veroordeeld en republiek uitgeroepen.
  • Jakobijnen (Robespierre) regeren met terreur tegen andersdenkenden.
  • Olympe de Gouges komt op voor vrouwenrechten, eindigt aan guillotine
  • 1799: Napoleon brengt orde en herstelt alleenheerschappij (keizer)
  • Veroveringen door Napoleon, verbreiding Code Napoleon: wetboek met Verlichtingsideeën

Vraag 3

In welke mate bepaalden verlichtingsideeën de politieke cultuur in Europa (1813-1900)?

  • Reactie op Franse Revolutie en veroveringen Napoleon: Congres van Wenen 1815: Restauratie (herstel vorstenhuizen)
  • Maar erfenis van Napoleon blijft in stand: moderne wetgeving zoals Code Napoléon, eenheidsstaat
  • Nederland uitgebreid met België om buffer tegen Frankrijk te vormen
  • Industriële Revolutie brengt verstedelijking en nieuwe klassen: succesvolle burgers en arme arbeiders
  • Nieuwe elite van burgers wil invloed op politiek: verzet tegen het conservatieve regime
  • Hun ideeën zijn verlichtingsidealen: vrijheid, kiesrecht, bescherming tegen de macht van de staat
  • Door industriële revolutie ontstaat een sociale kwestie: problemen van armoede, verdeling welvaart en zorg
  • 1848 jaar van liberale opstanden in veel Europese hoofdsteden
  • Parlementen krijgen meer invloed en burgers meer rechten en vrijheden
  • Thorbecke geeft Nederland eerste democratische grondwet, macht van de koning beperkt.
  • Door censuskiesrecht krijgen vooral de rijkste burgers (mannen) invloed op de politiek
  • Liberalen streven ook naar verlichtingsideaal van economische vrijheid in handel en industrie (Adam Smith)
  • De arbeiders zijn slachtoffer van liberale vrijheid: lage lonen, slechte woon- en werkomstandigheden, weinig sociale zorg door de overheid.
  • Nationalisme versterkt: ideeën van Rousseau over de eenheid van volk en staat.
  • Romantiek: aandacht voor eigen cultuur, taal en verleden van een volk
  • De nationale regering krijgt meer greep op de bevolking door onderwijs en dienstplicht.
  • Eenheidsstaat wordt het ideaal van versnipperde volken (Duitsers, Italianen)
  • Socialisten nemen het op voor de arbeiders zonder rechten of invloed
  • Karl Marx: Das Kapital, ziet klassenstrijd en revolutie als onvermijdelijk middel om het verlichtingsideaal van gelijkheid te bereiken.
  • Anarchisten zijn tegen elke vorm van regering van bovenaf. Zelforganisatie van arbeiders, aanslagen om revolutie uit te lokken.
  • Sociaaldemocraten willen wel revolutie maar via een meerderheid door verkiezingen: strijd voor algemeen mannenkiesrecht.
  • Socialisten zijn geen nationalisten maar internationalisten: organisatie De Internationale.
  • Feministen willen gelijke rol voor vrouw in de maatschappij en vrouwenkiesrecht.
  • Voorbeelden van verlichte feministische voorlopers: Olympe de Gouges, Mary Wollstonecraft
  • Verlichtingsideaal van beschermd gezin met vrouw thuis werkt tegen het feminisme
  • Burgerlijk gezinsideaal wordt gezien als model voor sociale verbetering
  • In Nederland is Aletta Jacobs voorloper: studie, vrouwenkiesrecht, sociale hulp
  • Confessionelen krijgen door uitbreiding kiesrecht en meer politieke rechten ook kans zich te organiseren
  • Katholieken krijgen weer recht zich te organiseren (bisdommen)
  • Invloed paus op sociale kwestie: pauselijke brief Rerum Novarum
  • Confessionelen zien sociale zorg als overheidsplicht: dus tegen liberale individualisme
  • Confessionelen zijn tegen klassenstrijd en revolutie: dus tegen socialisme en stakingen
  • Door nieuwe grondwet 1848 ruimte voor politieke organisatie en persvrijheid
  • Confessionelen creëren eigen zuilen: scholen, krant, partij, verenigingen
  • Voorbeelden: ARP - Kuyper, katholieken - Schaepman
  • Confessionelen krijgen veel invloed op Nederlandse politiek door uitbreiding kiesrecht, terwijl socialisten buiten de regering blijven (revolutie-ideaal)

Jaartallen

1815

Congres van Wenen, restauratie van de macht van vorstenhuizen en nieuwe grenzen met als doel machtsevenwicht in Europa en buffer tegen Frankrijk

1848

Opstanden in Europese hoofdsteden met als doel meer liberale vrijheden; nieuwe liberale grondwet in Nederland (Thorbecke)

1889

Tweede Internationale van socialisten ter herdenking van 100 jaar Bastille

1894

Vereeniging voor Vrouwenkiesrecht opgericht door o.a. Aletta Jacobs

1917

Algemeen mannenkiesrecht in Nederland èn financiële gelijkstelling confessioneel onderwijs

Extra uitleg

Ga voor de hele playlist naar: Jortgeschiedenis
Let op: 1 t/m 5 en 12 t/m 17 zijn voor HAVO.

Examenvragen

Op deze pagina vind je meerdere examenvragen.
De vragen sluiten zo goed mogelijk aan bij de opdracht die je net hebt afgerond.

Maak bij het beantwoorden ook gebruik van wat je al eerder geleerd hebt.
Als je de vraag niet kunt beantwoorden, probeer het dan later opnieuw.
Nadat je de vragen beantwoord hebt, kun je de vraag zelf nakijken en je score aangeven.

VWO 2016-TV1

VWO 2016-TV1 Vraag 12
VWO 2016-TV1 Vraag 13

VWO 2016-TV2

VWO 2016-TV2 Vraag 11
VWO 2016-TV2 Vraag 12
VWO 2016-TV2 Vraag 13

VWO 2017-TV1

VWO 2017-TV1 Vraag 12
VWO 2017-TV1 Vraag 13
VWO 2017-TV1 Vraag 14

VWO 2017-TV2

VWO 2017-TV1 Vraag 13
VWO 2017-TV1 Vraag 14
VWO 2017-TV1 Vraag 15

VWO 2021-TV3

VWO 2021-TV3 Vraag 15

 

Meer oefenen?
​Wil je meer oefenen met examens? Log dan in op ExamenKracht.

  • Het arrangement HC: Verlichting 1650-1900 is gemaakt met Wikiwijs van Kennisnet. Wikiwijs is hét onderwijsplatform waar je leermiddelen zoekt, maakt en deelt.

    Auteur
    VO-content
    Laatst gewijzigd
    2022-03-09 11:20:12
    Licentie
    CC Naamsvermelding 4.0 Internationale licentie

    Dit lesmateriaal is gepubliceerd onder de Creative Commons Naamsvermelding 4.0 Internationale licentie. Dit houdt in dat je onder de voorwaarde van naamsvermelding vrij bent om:

    • het werk te delen - te kopiëren, te verspreiden en door te geven via elk medium of bestandsformaat
    • het werk te bewerken - te remixen, te veranderen en afgeleide werken te maken
    • voor alle doeleinden, inclusief commerciële doeleinden.

    Meer informatie over de CC Naamsvermelding 4.0 Internationale licentie.

    Aanvullende informatie over dit lesmateriaal

    Van dit lesmateriaal is de volgende aanvullende informatie beschikbaar:

    Toelichting
    Deze opdracht valt onder de arrangeerbare leerlijn van de Stercollecties voor geschiedenis voor vwo, leerjaar 4, 5 en 6. In deze historische context over Verlichting staan drie vragen centraal: 1. Welke ideeën ontstonden tijdens de Verlichting over een meer rechtvaardige samenleving (1650-1789)? Door ontdekkingsreizen kregen Europeanen in de 16e eeuw een nieuwe kijk op de wereld, met als gevolg veranderingen op gebieden zoals religie, politiek, wetenschap en economie. De Verlichting ontstond in de 17e eeuw en introduceerde een nieuwe manier van denken, waarbij waarneming en rede centraal stonden. Verlichters bekritiseerden de macht van de kerk en de adel en pleitten voor vrijheid, gelijkheid (o.a. Rousseau), democratie (o.a. Locke) en vooruitgang in de wetenschap. Economisch gezien pleitten Verlichters (o.a. Adam Smith) voor een vrije markteconomie. De verspreiding van Verlichtingsideeën werd bemoeilijkt door censuur, maar toch verspreidden ze zich door heel Europa. Sommige absolute vorsten werden beïnvloed door Verlichtingsideeën en voerden hervormingen door, zij het binnen de grenzen van het absolutisme. 2. Hoe werden verlichte ideeën tijdens de democratische revoluties in de Verenigde Staten en Frankrijk in de praktijk gebracht (1776–1813)? De Verlichting zorgde in Noord-Amerika onder Brits bestuur voor het streven naar zelfbeschikking. De kolonisten begonnen te twijfelen aan hun gebrek aan stemrecht in het Britse Parlement en kwamen in opstand tegen nieuwe belastingen. Dit leidde uiteindelijk tot de Amerikaanse Onafhankelijkheidsoorlog. Na de oorlog werden de idealen van de Verlichting verwerkt in de Grondwet van de Verenigde Staten, hoewel vrijheid en gelijkheid beperkt waren voor bepaalde groepen, zoals slaven en vrouwen. In Frankrijk was de Verlichting de oorzaak van de Franse revolutie, wat zorgde voor veranderingen in de standensamenleving en afschaffing van het absolutisme. Na een periode van chaos en politieke strijd greep Napoleon de macht en bracht hij de verworvenheden van de revolutie naar andere delen van Europa. Ondanks de beperkingen en tegenslagen bleken veel idealen van de Verlichting uiteindelijk werkelijkheid te worden. 3. In welke mate bepaalden verlichtingsideeën de politieke cultuur in Europa (1813-1900)? Het Congres van Wenen in 1815 streefde naar herstel van oude machten, maar veel van Napoleons hervormingen (moderne wetgeving en eenheidsstaat) bleven behouden. De Industriële Revolutie bracht sociale en economische veranderingen met zich mee. Rijke burgers eisten politieke vrijheid en economische vrijhandel, terwijl arbeiders betere werkomstandigheden en rechten eisten. De Verlichting en Industriële Revolutie zorgden voor opkomst van liberalisme, socialisme, nationalisme en feminisme. Liberalen streefden naar individuele vrijheid, terwijl socialisten gelijkheid nastreefden en kwamen op voor de arbeiders zonder rechten of invloed. Nationalisten wilden eigen natiestaten, terwijl feministen opkwamen voor vrouwenrechten. Conservatieven verdedigden de traditie, terwijl confessionelen zich inzetten voor sociale hervormingen vanuit religieuze waarden. Deze politieke stromingen hebben in de politiek nog steeds invloed.
    Leerniveau
    VWO 6; VWO 4; VWO 5;
    Leerinhoud en doelen
    Geschiedenis;
    Eindgebruiker
    leerling/student
    Moeilijkheidsgraad
    gemiddeld
    Trefwoorden
    arrangeerbaar, democratische revoluties, geschiedenis, hv45, kerk en staat, politieke cultuur, stercollectie, verlichting, vrijheid en gelijkheid, wetenschap