Uitwerking

De wereld opnieuw ontdekt

Door de ontdekkingsreizen in de 16e eeuw en daarna kregen Europeanen een nieuwe kijk op de wereld. Die bleek immers groter en anders te zijn dan tot dan toe bekend. De traditionele kennis van de Kerk en de Klassieken schoot hier te kort.

Ook boden verre werelddelen nieuwe kansen op succes en rijkdom. De handel met verre gebieden leverde nieuwe kansen op. Een nieuwe, rijke koopmansklasse stond open voor frisse ideeën en stond kritisch tegenover de autoriteiten van voorheen. Geleerde humanisten ontdekten door het contact met oosterse geleerden nieuwe, meer betrouwbare handschriften van klassieke en bijbelse boeken. Een voorbeeld hiervan is de Nederlander Erasmus, die op basis van betere handschriften een nieuwe uitgave van het Nieuwe Testament uitbracht. Humanistische geleerden ontwikkelden een wetenschappelijke, kritische methode om de betrouwbaarheid van oude teksten te beoordelen. De groeiende kritiek op de "middeleeuwse" wetenschappelijke autoriteiten viel samen met de opkomst van de Reformatie.

In de zeventiende eeuw bloeiden ook ambachten en technieken op die verbonden waren met de veranderingen in de economie. Ontdekkingsreizen, gericht op nieuwe economische kansen, waren nauw verbonden met nieuwe technieken om de tijd te meten en de aarde in kaart te brengen. Door de nieuwe ontdekkingen en moderne technieken kreeg  de wetenschap nieuwe impulsen om kennis niet over te schrijven, maar systematisch experimenteel onderzoek te doen, los van oude kennis en vooroordelen.

Deze ontwikkelingen hadden maatschappelijke gevolgen. Ook mensen van het "gewone volk" kregen nieuwe kansen in de steden met hun werkplaatsen, markten en havens. Kennis en ontwikkeling waren niet langer privileges van adel en geestelijken. De succesvolle stedelijke burgerij wilde zich ontwikkelen en stond open voor nieuwe ideeën in kunst, techniek en wetenschap.

Geloof in de vooruitgang: de Verlichting

Galilei, 1892

Rond 1650 leidde de wetenschappelijke revolutie tot een nieuwe manier van denken: de Verlichting.

De nieuwe wetenschappelijke ideeën leiden tot een andere kijk op de maatschappelijke verhoudingen, op het geloof, op de politiek en op de economie.

De wetenschappelijke revolutie draaide om twee nieuwe manieren om de natuur te onderzoeken en aan kennis te komen:

  1. Het empirisme: wetenschappers als Galilei en Newton onderzochten de natuur niet langer door zich te laten leiden door de traditie van de Klassieken, zoals Aristoteles. Zij vertrouwden uitsluitend op de waarneming. Door precieze observatie kon worden bijvoorbeeld worden vastgesteld dat de aarde om de zon draait, ongeacht wat de Bijbel en de Klassieken daarover zeggen.
  2. Het rationalisme: denkers als Descartes vertrouwden alleen op het verstand: de rede (ratio). Door wiskunde kunnen alle natuurverschijnselen worden beschreven.

In de wetenschap gaat het niet langer om waarom dingen gebeuren, maar om het hoe.

Verschillende denkers gaan deze methoden ook toepassen op vraagstukken over de macht, de maatschappij en het geloof. Zij bestrijden de autoriteit van Kerk en Staat die tot dan toe het monopolie op macht en kennis heeft. Deze manier van denken wordt de Verlichting genoemd: door op de rede te vertrouwen hoeft men zich niet meer neer te leggen bij de oude structuren, maar wordt verbetering en vooruitgang mogelijk. De Verlichting is optimistisch over de mogelijkheden om de wereld te verbeteren. De mensen moeten niet langer blind gehoorzamen en geloven wat de kerk hun voorhield, maar zelf in alle vrijheid gaan nadenken en deze vrijheid verdedigen tegen de onderdrukking door de oude machten van kerk en staat.

Godsdienst en geweten worden privéterrein

Vanouds was de Kerk het instituut dat alle wijsheid en kennis bezat om de christenheid te leren over goed en kwaad en over het ware geloof. Pausen, kardinalen en bisschoppen bezaten groot gezag. Hun uitleg van de bijbel en de wereld werd in kerken in heel Europa verbreid. Afwijkende ideeën werden bestreden als ketterijen. Het ideaal was dat de keizer als wereldlijke macht hierin samenwerkte met de paus als plaatsvervanger van Christus.

Door de Reformatie was dit gesloten systeem met geweld opengebroken. Godsdienstoorlogen waren het gevolg, met de enorme verwoestingen en maatschappelijke wanorde die dat met zich meebracht. De wereldorde was geschokt, de Kerk van Rome moest zichzelf opnieuw uitvinden. Het protestantse geloof was veel meer individueel van karakter: niet de gehoorzaamheid aan de priesters kon een mens redden, maar alleen persoonlijk geloof in Jezus. Ook lag er veel nadruk op het zelf lezen en onderzoeken van de bijbel. Dit geloof paste bij het nieuwe zelfbewustzijn van de stedelijke burgerij. Die wilde niet gehoorzamen aan wat een priester of edelman voorschreef, maar afgaan op het eigen geloof en het eigen geweten. Het geloof bleef een belangrijke rol spelen, ook bij de Verlichters, maar werd individueler van aard.

Ook werd het geloof beïnvloed door het rationalisme van de Verlichters. Hun nadruk op het verstand leidde ertoe dat in hun geloof geen plaats meer was voor wonderen en ingrijpen door God. Het deïsme is de Verlichte manier van geloven waarin God nog wel wordt vereerd als begin van het universum. Maar deze God is te vergelijken met een horlogemaker die verder geen invloed meer heeft op de loop van zijn product. De Verlichters geloofden immers dat alles verloopt volgens vaste, onveranderlijke natuurwetten. God staat daarbuiten.  

Ook hebben Verlichters kritiek op de maatschappelijke en politieke rol van de geestelijkheid, die zich daardoor schuldig maakt aan onderdrukking. Geloof is voor hen een privézaak waarvoor geen priesters, pausen of kerkleiders nodig zijn. Hun godsdienstige leven speelt zich af achter hun voordeur en niet in het openbaar. Veel Verlichters bleven persoonlijk gelovig, slechts enkelen bekeerden zich tot het atheïsme.

Vrijheid en gelijkheid: natuurrecht

Volgens de Verlichters was het niet vanzelfsprekend dat de maatschappij in standen was verdeeld, waarbij de adel en de geestelijkheid erfelijke voorrechten hadden. Zij gingen opnieuw nadenken over het recht: waar komt dat eigenlijk vandaan? Altijd had de Kerk het recht afgeleid van de Bijbel. Maar de Verlichters zien dit anders. Zij leiden het recht niet af van de Bijbel, maar van de natuur. De natuur kent geen godsdienst of standsverschillen. De natuur en de rede leren ons dat alle mensen gelijk worden geboren en daarom ook gelijke rechten hebben. Ook zijn mensen in principe vrij. De sociale verhoudingen moeten dus worden gebaseerd op vrijheid en gelijkheid en rationele wetgeving.

Verlichters gaan dus anders denken over de regering van het land. Verlichters zeggen: niet de vorst is soeverein, maar het volk. Ook deze gedachte is gebaseerd op natuurrecht: eens waren er geen machthebbers en was iedereen vrij. Mensen hebben hun macht vrijwillig aan een leider gegeven, om conflicten te voorkomen en samen sterker te staan. Een regering kan zijn macht dus niet baseren op Bijbel (het Droit Divin: goddelijk recht) of het erfrecht, maar moet zijn macht ontlenen aan vrijwillige instemming van het volk. Sommige Verlichters vinden dan ook dat iedereen recht heeft op vrijheid van meningsuiting en stemrecht.

Montesquieu was een verlichte denker die het gevaar van alleenheerschappij scherp zag.  Als een vorst teveel macht heeft, leidt dat tot machtsmisbruik. Daarom bedacht hij  een oplossing: de macht moet verdeeld worden.

Hij stelt een scheiding der machten voor tussen wetgevende, uitvoerende en rechterlijke macht.

Sommige Verlichters keerden zich dus tegen de machtsaanspraken van vorsten en edelen, tegen de standenstaat en tegen de onderdrukking van andersdenkenden door de regering of de kerkelijke inquisitie.

Niet alle Verlichters gingen even ver in hun vernieuwingsdrang. Gematigde verlichte denkers pleitten voor een sociaal contract tussen volk en vorst: de bevolking zou vrijwillig de vorst moeten toestaan de vrijheden en rechten te beschermen door wetgeving. Een vorst die het contract verbreekt, en bijvoorbeeld de mensenrechten en vrijheden onderdrukt, mag dus worden afgezet. De Engelsman John Locke was een invloedrijke vertegenwoordiger van deze gematigde Verlichting. Hij zag de mens als een onbeschreven blad (tabula rasa) die alle mogelijkheden had om zich te ontwikkelen in vrijheid. De individuele vrijheid van iedere persoon stond bij hem voorop. Hij was een voorstander van een constitutionele monarchie met een volksvertegenwoordiging en scheiding der machten, juist ook om de individuele vrijheid te beschermen.

Gematigde Verlichters als Locke wilden alleen aan rijke, gegoede burgers invloed geven, het 'gewone volk' was in hun visie nog niet in staat op verstandige wijze mee te praten over het bestuur. Zij keerden zich ook tegen het rationalisme van denkers als Descartes en Leibniz die meenden dat alles problemen, ook in de politiek, kunnen worden opgelost door het verstand alleen. In principe zouden alle besluiten genomen kunnen worden door een superbrein of een machine.

Volgens gematigde Verlichters zou dit leiden tot wanorde en slecht bestuur door misleiding van het volk en zo tot nieuwe willekeur. Besturen was niet enkel een zaak van het verstand, maar ook van de ervaringen en de vrije wil van elk individu. Die nadruk op persoonlijke vrijheid maakt Locke een wegbereider van het liberalisme in de politiek.

Meer Radicale Verlichters wilden verder gaan en het volk zelfs directe invloed geven op het bestuur door een volledige democratie in te voeren. De Franse filosoof Jean-Jacques Rousseau geloofde niet in een volksvertegenwoordiging of in verkiezingen. Volkssoevereiniteit betekende volgens hem dat er een algemene volkswil bestond die boven de individuele wensen en belangen  uitging: de volkswil is wat iedereen zou moeten willen als hij volstrekt redelijk en juist geïnformeerd zou zijn. In Rousseau's ideale staat zou de volkswil voorgaan boven alle individuele meningen en belangen. Zijn filosofie opende daarmee ook de weg naar een dictatuur van de ene partij of de ene politicus die zichzelf opwierp als de drager van de volkswil. Tijdens de Franse Revolutie zou deze opvatting werkelijkheid worden tijdens de Terreur.

Vrijheid en economie

Adam Smith

Niet alleen politieke ideeën werden door Verlichters op de schop genomen. Zij gingen ook opnieuw nadenken over de wijze waarop mensen goederen produceren om zichzelf in leven te houden: de economie. Adam Smith was de bekendste Verlichte denker over productie, arbeid en handel. Ook hij dacht na over een rechtvaardige samenleving: hoe kun je ervoor zorgen dat de rijkdommen van de aarde eerlijk verdeeld worden?

Ook Adam Smith was een voorloper van het liberalisme: hij meende iedereen de vrijheid moest hebben om zijn eigen belangen na te jagen. Met andere woorden: een regering is er om de vrijheid en belangen van de burgers te beschermen, en niet andersom.

Hiermee ging Adam Smith in tegen de economische politiek van die tijd, waarin machtige koningen de economie stuurden volgens hún belangen. Deze economische politiek wordt mercantilisme genoemd, en ging gepaard met hoge invoertarieven en bevordering van de export van eigen producten.

Smith was hier fel tegen: ook elk land moest in alle vrijheid kunnen concurreren met andere landen, zonder tariefmuren en andere belemmeringen. Als elk land volop de kans kreeg om succes te hebben met de handel in eigen producten, zou er uiteindelijk vanzelf een eerlijke verdeling van rijkdommen ontstaan in de wereld. Smith noemde dit verschijnsel "the invisible hand". Hij was dus een voorstander van een vrije markteconomie. Smith beschreef zijn theorie in een vijfdelig werk: The Wealth of Nations. Met dit boek legde hij het fundament voor de moderne economische wetenschap en voor het economisch liberalisme dat ook in onze tijd nog oppermachtig is in de westerse wereld.

Verbreiding van de Verlichting

De Verlichting verbreidde zich snel door Europa door middel van boeken en tijdschriften, die druk werden besproken in koffiehuizen en literaire salons.

Om kennis te verbreiden, begonnen de verlichters Diderot en d'Alembert aan het samenstellen van een Encyclopedie: een totaaloverzicht van de stand van wetenschap, kunst en ambacht. Volgens de schrijvers was kennis niet het eigendom van de kerk of de staat, maar het vrije bezit van alle mensen. In hun beschrijvingen wordt volop kritiek geleverd op de onderdrukking van de gewone mensen door de machthebbers van de heersende standen.

Al deze uitingen werden steeds bedreigd door de censuur van niet-verlichte regeringen. Daarom kozen veel Verlichters ervoor hun boeken in het geheim, onder een andere naam of in een ander land te publiceren. Ook verpakten zij hun ideeën in romans, toneelstukken of reisverhalen. Montesquieu,  de Franse Verlichtingsfilosoof die de scheiding der machten propageerde, uitte zijn maatschappijkritische gedachten in de vorm van een reisverslag van Perzische bezoekers in Europa: de Lettres Persanes.

Bezoekers discussiëren in een café

Ook de opera was een populaire kunstvorm om verhalen over vrijheid te vertellen. Machthebbers lieten niet alleen kranten en tijdschriften censureren, maar ook operateksten. De opera was in veel landen de enige manier om in het openbaar uiting te geven aan kritiek op edelen en machthebbers die het volk onderdrukten. Geschiedenisverhalen werden gebruikt om te hinten naar actuele politieke kwesties. Het publiek kon enthousiast reageren op de muzikale prestaties en op die manier zijn instemming met de politieke boodschap verbergen.

Al deze uitingen leidden voor het eerst tot het ontstaan van een openbare mening, de zogenaamde publieke opinie: wat het publiek op straat, in de koffiehuizen en salons, in de opera's en theaters ervan denkt.

Verlichting, absolutisme, verlicht absolutisme

Intussen werd het absolutisme van de toch al machtige vorsten juist steeds verder uitgebreid. Zij baseerden hun macht op het droit divin: het goddelijk recht van koningen. Deze redenering werd ook door de Kerk ondersteund.

De vorsten gingen verder met het centraliseren van het bestuur. Dit werd niet langer uitbesteed aan eigenmachtige edelen, maar aan betaalde ambtenaren.

Door de invoering van staande legers werd de macht van de adel verder ingeperkt; edelen mochten geen eigen legers meer hebben maar kwamen als aanvoerders in dienst van de vorst.

De absolute vorsten voelden zich in hun aanspraken natuurlijk wel bedreigd door de ideeën van verlichte denkers. Door middel van censuur probeerden zij de verspreiding van deze gevaarlijke denkbeelden tegen te houden.

Maar sommige absolute vorsten werden toch ook zelf beïnvloed door de ideeën van de Verlichting. Zij namen bepaalde ideeën over, bijvoorbeeld dat het hun plicht was om voor goed bestuur te zorgen in het algemeen belang. Hiervoor gingen zij sturing geven aan de economie met het doel de export te bevorderen en de import te belasten door invoerrechten. Dit systeem wordt mercantilisme genoemd. Maar Adam Smith uitte zoals we zagen fundamentele kritiek op het mercantilisme door juist te pleiten voor een vrije markteconomie met vrije concurrentie, ook tussen landen onderling. 

Met dit alles streefden de verlichte absolute vorsten naar een regering voor het volk, maar niet door het volk. Zeker voor de radicale Verlichters ging dit lang niet ver genoeg, zij bleven juist streven naar volkssoevereiniteit tegenover de soevereiniteit van de vorsten, die was gebaseerd op het droit divin. Hun ideeën werden door verlichte vorsten net zo goed met censuur bestreden.

Gematigde Verlichters voelden zich aangetrokken door het Verlichte absolutisme. Zo onderhield Voltaire lange tijd vriendschappelijke relaties met de Duitse keizer Frederik de Grote, die zichzelf graag als Verlichte vorst zag.