Vaardigheden bij aardrijkskunde MH1

1. Werken met de atlas

Leerdoelen

  • Je kan plaatsen, rivieren en steden opzoeken in de atlas.
  • Je kan kleuren en symbolen op een kaart een betekenis geven.
  • Je kan statistische informatie opzoeken in de atlas.
  • Je kan kaarten over een bepaald thema/onderwerp opzoeken in de atlas.
  • Je kan de volgende hulpmiddelen in de atlas vinden en weet hoe je deze moeten gebruiken:
    • algemene legenda/ voorschutblad
    • (namen) register
    • trefwoordenregister
    • achterschutblad
  • Je kan de verschillende soorten kaarten herkennen: thematische, overzichtskaarten en topografische kaarten.
  • Je weet wat een kaart is en kan de verschillende eigenschappen van een kaart benoemen.

 

1.1 Soorten kaarten

een overzichtskaart, hoe gebruik je die?

Kaart

Een kaart is een vereenvoudigde weergave van de werkelijkheid. Een kaart moet aan een aantal voorwaarden voldoen, het moet de volgende zaken bevatten:
- Titel
- Noordpijl
- Legenda
- Schaal

We kennen verschillende soorten kaarten: natuur- en staatkundige overzichtskaarten, maar ook thematische kaarten.

 

Overzichtskaart       

  • Kaarten die een algemeen beeld geven van een gebied, de kaart gaat niet over een bepaald onderwerp. Op de kaart staan vaak dingen als: hoogte, steden, wegen, landen enz.

Figuur 1. Voorbeeld van een natuurkundige overzichtskaart.
bron: daankroon.blogspot.com
 

Figuur 2. Voorbeeld van een staatkundige overzichtskaart.
bron: methodes.wikiwijsleermiddelenplein.nl

Thematische kaart

  • Kaarten die gaan over een bepaald thema, of bepaald onderwerp. Bijvoorbeeld neerslag, armoede, taal, verkeer.

Voorbeeld van een thematische kaart

Figuur 2. Voorbeeld van een thematische kaart.
Bron: toerisme.weebly.com

 

 

 

Topografische kaart

Een topografische kaart (topo = plaats, grafisch = beschrijvend) is een kaart die bedoeld is om zo volledig mogelijk een deel van het aardoppervlak te beschrijven door heel veel details weer te geven van onder meer het hoogte, de natuurlijke kenmerken (weiland, bos, akker, rivieren), de infrastructuur (wegen, spoorwegen, havens), de bebouwing (huizen, kerken, wijken), de grenzen en bijzonderheden (kastelen, vuurtorens). In het dagelijks taalgebruik duidt men dit soort kaarten ook wel aan met de ietwat verouderde term stafkaart.

1.2 Hoe werkt de atlas?

Introductiefilmpje: Hoe werkt de atlas?

 

 

1. Algemene Legenda.
Wanneer je wilt weten wat de kleuren en symbolen op een kaart betekenen, gebruik je het voorschutblad of de algemene legenda. Bij elke kaart staat ook vaak een aparte legenda.

 

Figuur 1. Algemene legenda
Bron: grote bosatlas 54e druk.

2. Statistiek.
Wanneer je statistische informatie wilt over landen, provincies of gemeente. Te vinden achterin de atlas vanaf blz. 252.

-252 Nederland (geel)
- 256 Europa (blauw)
- 258 wereld (groen)
Figuur 3. Statistiek.
Bron: grote bosatlas, 54e druk.
 
3. Trefwoordenregister.
Wanneer je een kaart zoekt over een bepaald onderwerp of een bepaald thema gebruik je het trefwoordenregister.
Onderwerpen en thema's kunnen bijvoorbeeld zijn: talen, klimaat, toerisme etc.
 
Figuur 4. Trefwoordenregister.
Bron: grote bosatlas, 54e druk.
 
4. Achterschutblad
Wanneer je een land op wilt zoeken, waarvan je ongeveer weet waar het ligt.
 
Figuur 5. Achterschutblad.
Bron: grote bosatlas, 54e druk.
 
5. Register van topografische namen.
Wanneer je wilt weten waar je een plaats, land, rivier, etc. kunt vinden op de kaart

(blz. 267)

 
Als laatste nog 2 hulpmiddelen die je niet hoefte te leren in de brugklas, maar waarvan het wel even handig is dat je ze kan herkennen:
 
6. Lijst met afkortingen.
Wanneer je wilt weten wat een afkorting betekent (blz. 266)
 

7. Betekenis topografische namen.
Wanneer je wilt weten wat een topografische naam betekent. Blz. 296

Opdracht.

Bekijk onderstaand bestandje: overzicht atlasvaardigheden.

 

1.3 Snel zoeken in de atlas

Je weet nu hoe de atlas werkt! Een handig overzichtje staat hieronder. Voor de toets moet je snel in de atlas kunnen zoeken, dus het is belangrijk dat je het onderstaande schema snel weet te gebruiken.

Atlasvaardigheden

 

Hulpmiddel

Waar?

Waarvoor?

  1. Algemene legenda

Op het voorschutblad / helemaal voorin de atlas, op de kaft

Voor het opzoeken van de betekenis van symbolen  (tekens op de kaart)

  1. Bladwijzer                            ook wel achterschutblad of tabblad genoemd

Op het achterschutblad / helemaal achterin de atlas,  op de kaft

Voor het opzoeken van overzichtskaarten*.

  1. Register van topografische namen (53 + 54e druk)

In de 54e druk

blz. 267 t/m 294

Voor het opzoeken van topografische namen. **

  1. Trefwoordenregister      

In de 54e druk blz. 300 t/m 312

op de laatste bladzijden vd atlas

Voor het opzoeken van thematische kaarten***.

  1. Statistiek

In de 54e druk blz. 252 t/m 259.

Voor het opzoeken van gegevens en statistieken. Deze staan van ingezoomd naar uitgezoomd. ****

 

* Overzichtskaart  

  • Kaarten die een algemeen beeld geven van een gebied, de kaart gaat niet over een bepaald onderwerp. Op de kaart staan vaak dingen als: hoogte, steden, wegen, landen enz.

 

**  Topografische namen   

  • Bijvoorbeeld namen van steden, bergen, rivieren, landstreken.
  • Elke kaart is opgebouwd uit kaartvakken. Deze werken net als een schaakbord. Achter het register van topografische namen staat vaak bijvoorbeeld 185 D3. Dit betekend dat de plaats te vinden is op pagina 185 in de atlas. En in het vak D3
  • Aan de bovenkant zoek je dan de letter D op, daarna ga je naar beneden tot je bij de 3 bent.
  • In het register van topografische namen staan woordjes die vaak voorkomen achter de naam geschreven. Voorbeeld “Everest, Mount”   “Michigan, lake” “Bosch, Den”     

*** Thematische kaarten

  • Kaarten die gaan over een bepaald thema, of bepaald onderwerp. Bijvoorbeeld neerslag, armoede, taal, verkeer

 

**** Statistiek

  • cijfers, zoals het aantal inwoners, oppervlakte, hoeveelheid neerslag, enz.
  • Verdeeld in landen, provincies of gemeenten

 

Verder nog belangrijk bij het gebruik van de atlas

Noteer altijd goed en volledig het kaartnummer als deze gevraagd wordt:

  • Een kaartnummer is het bladzijdenummer van een kaart.
  • Als er meerdere kaarten op een bladzijde staan krijgen deze letters; 194A 194B 194C.
  • Als een kaart op twee bladzijden staat noteer je deze als 192-193.

 

 

1.4 Oefenvragen atlas

Opdracht.
In de bijlage staan een aantal oefenopgaven voor de atlas. Open het document en vul de antwoorden op de vragen in.

2. Breedteligging en coordinaten

Leerdoelen:

- Je kan met behulp van de de atlas aflezen of een plek op lage, gematigde of hoge breedte ligt.

- Je kan met behulp van de atlas aflezen of een plek in de tropische, gematigde of polaire zone ligt.

- Je snapt het verband tussen de breedteligging en de temperatuur.

- Je kan met behulp van de atlas de coördinaten van een plaats bepalen.

- Je kan als je de coördinaten van een bepaalde plaats krijgt, de ligging van de plaats bepalen.

2.1 Hoge en lage breedte

Zoals je kunt zien op de afbeelding hierboven kun je de aarde indelen in breedtegraden. Breedtegraden zijn de horizontale lijnen om de aarde te verdelen. Lees de onderstaande tips even goed door:

- De evenaar vind je op precies 0 graden.

- Het noordelijkste punt van de aarde ligt op 90 graden noordebreedte en het zuidelijkste punt van de aarde ligt op 90 graden zuiderbreedte.

- Je kan dus zeggen dat het zuidelijkste punt van de Zuidpool op 90°Z.B. ligt en het noordelijkste puntje van de Noordpool op 90°N.B.

 

 

 

 

Er zijn zoals je hier ziet naast de gewone breedtecirkels een paar bijzondere breedtecirkels:

- De Evenaar op 0°B.

- De Steenbokskeerkring op 23,5°Z.B.

- De Kreeftskeerkring op 23,5°N.B.

- Een (noord)poolcirkel op 66°N.B.

- Een (zuid)poolcirkel op 66°Z.B.

 

Op de afbeelding zie je dat de gebieden tussen deze bijzondere breedtecirkels bijzondere namen krijgen:

- Het gebied tussen de evenaar en de keerkring tussen de 0° en 23,5° ligt op lage breedte en noemen we de tropische zone

- Het gebied tussen de keerkring en de poolcirkel tussen de 23,5° en 66° ligt op gematigde breedte en noemen we de gematigde zone

- Het gebied boven de poolcirkel boven de 66° ligt op hoge breedte en noemen we de polaire zone.

Opdrachten

1. Maak onderstaande opdrachten in je schrift. Vul vervolgens je antwoorden in in de wiki om ze na te kijken.

 

 

2.2 Coördinaten

 

Plaatsbepaling op aarde.

Om te kijken waar een plaats op aarde ligt gebruiken we de evenaar en de nulmeridiaan. Als een plaats of land ver van de evenaar ligt, bijvoorbeeld IJsland, dan ligt dat op hoge breedte. Ligt een plaats of land dicht bij de evenaar dan zeggen we dat het op lage breedte ligt.

Je kunt dat het beste zo onthouden,  de evenaar heeft het getal 0 en is dus een laag getal = lage breedte. De  polen hebben het getal 90 en is dus een hoog getal = hoge breedte.

In de tekening hieronder kun je zien dat de breedteligging ook invloed heeft op het  klimaat, op lage breedte vallen de zonnestralen loodrecht in en hoeven dus maar een klein oppervlak te verwarmen, hier is het dus warm. Dus lage breedte = grote hoek van de zonnestralen  = warm. Op hoge breedte vallen de zonnestralen heel schuin in en ze moeten een groot oppervlak verwarmen. Dus hoge breedte = kleine hoek van de zonnestralen = koud.

De onderstaande powerpoints ga je samen bekijken in de les. Je kan ze hieronder als het je te snel ging, nog altijd even doorkijken.

Stap 1: bepaal of een plek ten noorden van de evenaar of ten zuiden van de evenaar ligt

Zuiden = Z.B. Noorden = N.B.

Stap 2: bepaal op hoeveel graden de plek van de evenaar af ligt

13*Z.B.

STap 3: schrijf een komma achter je antwoord

13*Z.B.,

Stap 4: Bepaal of de plaats ten oosten of ten westen van de 0-meridiaan ligt.

Westen = W.L. Oosten= O.L.

Stap 5: Bepaal hoeveel graden de plek van de 0-meridaan af ligt

13*Z.B., 132*O.L.

 

Opdrachten

1. Maak onderstaande opdrachten in je schrift. Vul vervolgens je antwoorden in in de wiki om ze na te kijken.

 

Geografische Coordinaten

2.3 Herhaling, wat kan ik (stempels)

Bij vaardigheden is het heel belangrijk dat je veel oefent. Voor dit oefenen heb je de atlas nodig en die heb je niet thuis, dus oefenen we veel op school.

In deze paragraaf staan een aantal oefeningen die we gaan maken.

3. Schaal berekenen

3.1 Schaalberekenen

Leerdoelen

- Je weet wat de schaal van een kaart is.
- Je kunt door middel van de schaal de werkelijke afstand berekenen tussen twee punten.

 

Kaart en schaal

Klik HIER om de uitlegfilm over schaalberekenen te bekijken

Op schaal 

Bij iedere kaart in de atlas staat de schaal aangegeven. De schaal geeft aan hoe de verhouding is tussen een afstand op kaart en de werkelijke afstand. 
Een voorbeeld van een schaal die wordt gebruikt in de atlas is 1 : 500 000. 
1 cm op de kaart is in werkelijkheid 500 000 cm (= 5 km). 

 

Bij een schaal van 1:100.000 geldt 1 cm op de kaart = 1 km in werkelijkheid.

 

Handig om te onthouden: 1 km  = 100.000 cm.

Dat is een verschil van vijf nullen. Je kunt vanuit de schaal snel van kaart-centimeters naar werkelijke kilometers komen, door vijf nullen weg te halen:

 

Schaal

    op de kaart     

    in werkelijkheid    

 

1 : 100.000

 

 

1 cm

 

 

1 km

 

 

1 : 500.000

 

 

1 cm

 

 

5 km

 

 

1 : 2.500.000

 

 

1 cm

 

 

25 km

 

 

 

Als je de schaal van de kaart weet, kun je met een meetlat de afstand tussen twee punten meten en die afstand omrekenen naar de werkelijke afstand. Bijvoorbeeld:

  • De afstand tussen twee plaatsen op de kaart is 4 cm.
    De schaal is 1 : 250.000. Wat is de afstand in werkelijkheid?
    1 cm = 250.000 cm in werkelijkheid.
    4 cm = 1.000.000 cm = 10 km in werkelijkheid

3.2 Oefenmateriaal schaalberekenen

4 Hoogte en reliëf

4.1 Hoogte en relief

Leerdoelen:
- Je weet wat reliëf is.
- Je weet wat het verschil is tussen hoogtecijfers en hoogtekleuren.

De hoogteligging van een plaats is de hoogte in meters, gemeten vanaf het oppervlak van de zee. De hoogteverschillen in een gebied heet het reliëf. Als er veel bergtoppen en diepe dalen zijn, is er dus veel reliëf.

Bij het werken met de kaart is het van belang te weten hoe je hoogte van een gebied kunt aflezen. Je kunt hoogte op drie manieren aflezen:

 

1.hoogtecijfers

Een hoogtecijfer is een getal dat aantal meters boven de zeespiegel aangeeft.

 

2.hoogtekleuren

Op de kaarten oost en west worden hoogtekleuren niet gebruikt, maar in de Bosatlas wel. In de algemene legenda, of op de betreffende kaart kun je zien welke kleur welke hoogte aangeeft. Groen geeft bijvoorbeeld een laag gebied aan en donkerbruin een erg hoog gebied.

 

In onderstaand filmpje wordt uitgelegd hoe je hoogte in de atlas kunt aflezen:

 

 

Hoogte en reliëf

4.2 Verdieping

Over AHN

Het Actueel Hoogtebestand Nederland (AHN) is een digitale hoogtekaart voor heel Nederland. Het bevat gedetailleerde en precieze hoogtegegevens met gemiddeld acht hoogtemetingen per vierkante meter.

Voor wie?
Organisaties zoals de waterschappen, de provincies en Rijkswaterstaat maken gebruik van het AHN voor water- en waterkeringbeheer. Aan de hand van de hoogte en het hoogteverloop van het maaiveld wordt bepaald of:

- het water voldoende van het land kan stromen
- hoe hoog het waterpeil in de sloten mag zijn
- het water in rivieren, uiterwaarden en sloten voldoende kan worden afgevoerd
- de dijken nog hoog en sterk genoeg zijn

Het AHN wordt daarnaast voor vele andere soorten beheer gebruikt, zoals het dagelijks beheer en onderhoud van dijken, het maken van bestekken voor groot onderhoud, 3D-karteringen, vergunningverlening en handhaving.

Ook gemeenten, bedrijven en onderzoekers gebruiken de gedetailleerde hoogtegegevens. Zo hebben archeologen aan de hand van kleine hoogteverschillen in weilanden oude nederzettingen opgespoord die voor het blote oog niet opvielen.

Wijze van meten
De hoogte wordt gemeten met laseraltimetrie: een techniek waarbij een vliegtuig of helikopter met een laserstraal het aardoppervlak aftast. De meting van de looptijd van de laserreflectie en van de stand en positie van het vliegtuig geven samen een heel nauwkeurig resultaat.

(bron: www.ahn.nl)

 

Opdrachten, Actueel Hoogtebestand Nederland

1. Ga naar de volgende link en maak de quiz. Noteer de score in je schrift. http://www.ahn.nl/common-nlm/quiz.html

(Ga naar www.ahn.nl, vervolgens naar Apps en Tools, en klik Quiz aan)

2. Ga naar Actueel Hoogtebestand Nederland via de volgende link: https://ahn.arcgisonline.nl/ahnviewer/

3. Bepaal de hoogte van jouw adres/woonplaats

4. Bepaal de hoogte van de school.

5.Topografie

Leerdoelen:

 

- Je kunt de topografie van de wereld invullen.
- Je kunt de werelddelen benoemen.
- Je kunt de aangegeven landen van de wereld benoemen.

In onderstaand filmpje kun je zien hoe het zou moeten........;-)

topografie wereld

Jullie gaan de topografie van de wereld invullen. Ook de werelddelen moet je in de vakjes invullen.

 

Met de app: waar ligt dat? Kun je de landen van de wereld oefenen. Let op de landen komen niet helemaal overeen.

app: waar ligt dat

6. Aardrijkskundige vragen

Leerdoelen:
- Je kent de verschillende soorten aardrijkskundige vragen.
- Je weet hoe je goed moet formuleren bij aardrijkskunde.

Bij aardrijkskunde heb je verschillende soorten vragen en daardoor moet je ook op verschillende manieren antwoord geven. Bij dit onderdeel leer je welke vragen de zijn en welke antwoordmanier er bij een bepaald type vraag hoort.

6.1 De verbandvraag

Bij een verbandvraag is een vraag waarbij je een oorzaak en een gevolg aan elkaar koppelt door te antwoorden met een "hoe..., hoe.. -zin".

Bijvoorbeeld: Wat is het verband tussen de afstand die je met een auto aflegt en de hoeveelheid bezine die de auto verbruikt.

 

Het antwoord op de vraag is: Hoe groter de afstand die je aflegt, hoe meer bezine de auto verbruikt"

                                                         OORZAAK                                             GEVOLG

 

Bij een verbandvraag moet je het juiste woord om iets aan te geven gebruiken:

Bijvoorbeeld:

Hoeveelheid = meer / minder

Temperatuur = hoger / lager

Snelheid = sneller / langzamer

 

6.2 De uitlegvraag

 

Vaak staat er achter een vraag de zin "leg je antwoord uit". Als dit er niet staat, hoef je bij aardrijkskunde ook geen uitleg te geven. Staat het er wel, geef dan antwoord en geef daarna met behulp van het woordje 'omdat' uitleg op de vraag. Bijvoorbeeld:

Is lachen op de foto wel of geen cultuur?

Antwoord: wel

Is lachen op de foto wel of geen cultuur? Leg je antwoord uit.

Wel, omdat lachen op de foto een afspraak is en aangeleerd, dus een manier hoe je met elkaar samenleeft.

Uitlegvragen kun je ook herkennen als ze beginnen met dit soort woordjes:

Leg uit waarom....?

Waarom is....?

etc.

 

6.3 De definitie/begripvraag

Als de definitie of de betekenis van een begrip gevraagd wordt, geef dan altijd antwoord door de precieze/letterlijke betekenis uit het tekstboek bij het dikgedrukte woordje op te schrijven.

De vraag kan dus zijn:

Wat is de definitie van cultuur?

Wat is de betekenis van het begrip cultuur?

De definitie van cultuur = de manier waarop een groep mensen samenleeft.

Het antwoord is: de manier waarop een groep mensen samenleeft.

6.4 De verschilvraag

Er wordt soms gevraagd wat het verschil is tussen twee dingen. Het is dan erg belangrijk om beide dingen in je antwoord te verwerken.

Belangrijke tip: gebruik nooit verwijswoorden! (Deze, die ene, daar, het etc.)

 

Bijvoorbeeld: Noem twee verschillen tussen een groene appel en een banaan.

 

6.5 Hoe formuleer ik goed bij aardrijkskunde?

Formuleren is een moeilijk woord voor "de goed manier van iets opschrijven/duidelijk maken". Formuleren is heel erg belangrijk om de volledige punten bij aardrijskunde te scoren.

 

Bij open vragen is het handig om altijd in drie stappen antwoord te geven.

1) Eerst schrijf je de oorzaak op (oorzaak)

2) Daarna leg je uit (uitleg)

3) Daarna schrijf je het gevolg op (gevolg)

 

Bijvoorbeeld: Ging cultuurverspreiding sneller of langzamer na de uitvinden van de televisie?

 

Sneller, (1 oorzaak) omdat door de uitvinding van de televisie (2 uitleg) mensen veel makkelijker cultuurelementen van andere culturen zagen, (gevolg) waardoor je sneller cultuurverspreiding kreeg.

 

Bijvoorbeeld: Waarom is Henk te laat?

(1) De brug stond open, (2) daar moest Henk voor wachten, (3) daarom is Henk te laat

 

 

De kans is het grootst dat je door deze methode te gebruiken je het vaakst de volledige punten scoort voor de vraag!

 

 

 

7 Interpreteren van kaarten en statistiek

 

Afbeeldingsresultaat voor waarnemen en interpreteren

In de aardrijkskunde is het erg belangrijk dat je bronnen en informatie leert bekijken, begrijpen, verklaren en uitleggen. Dit noemen we met een moeilijk woord interpreteren. Als je dit goed kan, dan is het antwoord geven op een vraag vaak veel makkelijker. Daarom gaan we daar nu met behulp van een beetje uitleg en vooral veel oefenen mee bezig om zo de juiste gegevens uit een bron te kunnen halen.

Leerdoelen:

- Je kan goed informatie van kaarten interpreteren
- Je kan goed de juiste statistiek interpreteren
- Je kan aan de hand van kaarten en statistiek conclusies trekken
- Je kan aan de hand van kaarten en statistiek verbanden leggen

7.1 Kaarten

Bij aardrijksunde moet je vaak gegevens van kaarten halen. Kaarten zijn een erg handig hulpmiddel om in één keer veel gegevens overzichtelijk weer te geven. Lastig is dat er op sommige kaarten heel veel verschillende informatie staat en het is dan best moeilijk om de kaart te lezen. Daar gaan we daar in deze paragraaf mee oefenen.

Als je naar de bovenstaande kaart kijkt, staat daar veel informatie op. Een belangrijke aanwijzing voor welke informatie er op een kaart staat is de titel. Bij deze kaart gaat het over reistijd tot het dichtsbijzijnde ziekenhuis, exclusief buitenpoliklinieken, met de auto.

Daarnaast is de legenda een belangrijk hulpmiddel om een kaart te kunnen begrijpen. Bekijk altijd goed wat er allemaal aan informatie in de legenda staat, voordat je de vragen gaat beantwoorden. In dit geval geven de kleuren de reistijd in minuten aan. De paarse rondjes zijn de academische ziekenhuizen, de groene rondjes de algemene ziekenhuizen en de lijnen zijn de provinciegrenzen.

Je zou nu met deze informatie heel veel vragen kunnen beantwoorden die je alleen maar goed kan hebben als je de bron goed geinterpreteerd hebt.

1) Hoe groot is de reistijd richting het dichtsbijzijnde ziekenhuis vanaf Terschelling? Verklaar je antwoord.
2) In welke provincies liggen academische ziekenhuizen?
3) Welk type ziekenhuis ligt er in Almelo?
4) Geef het verband tussen de afstand tot een ziekenhuis en de reistijd.

Zoals je merkt kun je deze vragen alleen beantwoorden als je goed naar de bron gekeken hebt. Heel vaak gaat het hierbij mis. Je kijkt te snel naar de bron en leest niet goed wat de kleuren of symbolen betekenen in de legenda! Perongeluk geef je daardoor de reistijd in uren of kijk je niet goed naar de kleuren in de legenda en zeg je dat er in Almelo een academisch ziekenhuis is. Het is dus heel belangrijk om heel zorgvuldig alle informatie die je krijgt te bekijken.

Ga maar eens oefenen! We beginnen makkelijk en de vragen worden steeds moeilijker. Geef antwoord op de vragen zoals je dit geleerd hebt bij paragraaf 6: "type aardrijkskundige vragen".

Gebruik voor het beantwoorden van de vragen de groene atlas 54e druk.

5) Pak de thematische kaart over neerslag in Europa erbij. Hoeveel neerslag valt er in Amsterdam volgens deze kaart?
6) Hoe kun je zien dat er ergens een koude zeestroom stroomt?

 

7) Bekijk kaart 244A. Kun je het volgende verband aanvullen? Hoe armer een land, hoe...

8) Kaarten kunnen ook een stuk complexer zijn. Bekijk de grote kaart op bladzijde 229 en interpreteer eerst maar een rustig de gegevens op de kaart door goed te kijken naar de titel en de legenda.
9) Bekijk de gegevens van Australië en Nieuw-Zeeland. Hoeveel ton produceren Australië en Nieuw-Zeeland aan aardappelen? Hoe kun je dit zien?
10) Waar in Australië wordt er vooral tarwe geproduceerd? Geef antwoord met een windrichting
11) Welk product vervoeren Australië en Nieuw-Zeeland vooral overzees? Hoe kun je dit zien?
12) Vervoeren ze dit product vooral richting Japan en China, Afrika of India? Hoe kun je dit zien?

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Afbeeldingsresultaat voor relatief

Naast kaarten kunnen statistieken je ook veel en overzichtelijk informatie geven. Hoe je statistieken in de atlas op moet zoeken heb je al eerder geleerd, maar het is belangrijk om ook statistiek goed te kunnen interpreteren. Wat heb je aan een getal als je niet eens weet wat het betekent!

Om statistiek goed te kunnen snappen moet je het verschil weten tussen relatieve en absolute getallen. Een absoluut getal kun je altijd tellen. Een absoluut getal is dus altijd een aantal. Het aantal kinderen op school of hoeveel geld iemand in een jaar verdient.
Een relatief getal is altijd in vergelijking met iets anders. Relatieve getallen kun je niet tellen, maar relatieve getallen zijn wel veel makkelijker om met elkaar te vergelijken. Een relatief getal herken je vaak doordat het woordje "per" erbij staat. Kilometer per uur bijvoorbeeld of het aantal sterfgevallen per 1000 inwoners. Omdat we statistiek vaak gebruiken om dingen met elkaar te vergelijken, gebruiken we veel relatieve getallen.
 

Een paar voorbeelden om het verschil tussen absolute en relatieve getallen te begrijpen:

In China is het totale inkomen van het land in 2015 10.982.829 miljoen euro.  In Nederland is het totale inkomen van het land 738.419 miljoen euro. Dit zijn twee absolute getallen, door alles wat er in een land verdiend wordt bij elkaar op te tellen krijg je dit bedrag.. Het lijkt nu net alsof Nederland een armer land is, maar China is natuurlijk veel groter. Laten we ook eens het inkomen vergelijken met relatieve getallen door te kijken naar het inkomen per inwoner. Het gemiddelde inkomen per inwoner in China is 5261 euro/inwoner. In Nederland is dit 25599 euro/inwoner. Je ziet nu dat mensen in Nederland veel rijker zijn.

Dit is ook de reden waarom we het geboortecijfer per 1000 inwoners doen. Want hierdoor kun je heel goed de landen met elkaar vergelijken. Snap je dat als je het in absolute getallen zou gaan vergelijken, dat er dan in het hele kleine El Salvador (7.304.000 inwoners) er absoluut altijd minder baby’s geboren worden dan in het gigantische China (1.347.563.000 inwoners). Daarom is het om te vergelijken veel handiger om te weten hoeveel baby’s er per 1000 inwoners geboren worden!

 
ABSOLUUT RELATIEF
Aantal leerling met blond haar % leerlingen met blond haar
Aantal geboren baby's Baby's/1000 inwoners
Hoeveelheid jongens in een klas %jongens in een klas
Kun je tellen Kun je niet tellen
Staat op zichzelf Is in vergelijking met iets anders

 

Afbeeldingsresultaat voor statistiek atlas

Net als bij kaarten is het bij statistiek ook belangrijk om eerst goed te kijken waar de statistiek precies over gaat. In het bovenstaande schema zie je statistieken staan over heel Amstersfoort en de binnenstad van Amersfoort. Als je naar de onderstaande statistiek kijkt zie je dat in 2014 de dichtheid van de stad Amsterfoort 24 was. Het is dan belangrijk om rustig te kijken wat dit getal zou kunnen betekenen. Voor het getal staat inwoners/ha. De statistiek betekend dat er 24 inwoners per hectare in Amersfoort wonen.

Probeer nu eens de volgende vragen te beantwoorden met behulp van de bovenstaande statistiek.

1) Hoeveel huishoudens had de stad Amersfoort in 2014?
2) Verklaar het verschil in dichtheid tussen de binnenstad en het gemiddelde van de hele stad Amersfoort.
3) Geef de statistiek over het aantal alleenstaanden in de stad Amersfoort in 2014.
4) Is dit een absoluut of een relatief getal?
5) Is de relatieve hoeveelheid bejaarden in de stad Amersfoort tussen 2010 en 2014 toegenomen of afgenomen? Beargumenteer je antwoord met getallen.
6) Welke leeftijdsgroep is er juist relatief meer in de binnenstad gaan wonen?

 

Heel vaak wordt bij statistiek de eenheid vergeten. De eenheid geeft aan wat het getal betekend. Bijvoorbeeld De berg is 3522 meter. Meter is dan de eenheid. Als je de eenheid vergeet, kun je nooit begrijpen wat het getal betekend. Kijk maar eens:

Afbeeldingsresultaat voor rood kruis zonder achtergrond
Hoe ver heb je gelopen? 25
Hoeveel leerlingen hebben een blauwe rugtas op school? 17
Wat is het sterftecijfer van Mozambique? 20
Hoe hard ging de slak? 15
 
Afbeeldingsresultaat voor groen vinkje transparant
 
Hoe ver heb je gelopen? 25 stappen
Hoeveel leerlingen hebben een blauwe rugtas op school? 17% heeft een blauwe rugtas
Wat is het sterftecijfer van Mozambique? 20 sterfgevallen/1000 inwoners
Hoe hard ging de slak? 15 m/uur

 

Gebruik voor de volgende vragen de groene atlas 54e druk.
7) Heb je bij de vorige vragen van deze paragraaf overal de eenheid erachter gezet? Check het nog even!
8) Zoek in de atlas op bladzijde 258 de zuigelingensterfte van Angola op. Noteer het getal en de eenheid en leg uit wat dit getal betekend.
9) Gaat het hier om een relatief of een absoluut getal?
10) Geef het verband tussen de zuigelingensterfte en de rijkdom (BNP p/hoofd) van een land.
11)  Zoek op bladzijde 256 een statistiek op over de absolute oppervlakte en over relatieve oppervlakte van Rusland.
12) Zoek op bladzijde 257 de inflatie op van Nederland en noteer deze.

 

 

 

 

Zelf kaarten maken. Bekijk onderstaand filmpje over zelf kaarten maken.

Opdrachten.

1. Aan welke voorwaarden moet een goede kaart voldoen?

2. Wat is generaliseren?

3. Wat zijn grafische generalisaties?

4. Maak een eigen kaart met een concreet thema of maak keuze uit een bepaald gebied. Bijvoobeeld via Google Maps.
- Bedenk eerst aan welke voorwaarden een goede kaart moet voldoen en verwerk deze in je kaart.
- Kies hierbij voor een thematische of overzichtskaart van een bepaald gebied.
- Kies een programma waarmee je de kaart gaat maken.
- Kies ervoor om de kaart digitaal te maken of op papier.

 

Websites die je kunnen helpen om een kaart te maken zijn:

Google Maps

www.topotrijdreis.nl

www.edugis.nl

 

 

 

 

Zelf kaarten maken

8.1 Dimensies en schaalniveaus

Bij aardrijkskunde maken we onderscheid tussen dimensies en schaalniveaus.

Dimensies

  1. Fysische-geografie: geografie zonder mens
  2. sociale-geografie: geografie met mens

bij 1: we noemen de fysische geografie ook wel natuurlijke redenen. Voorbeelden hierbij:

  • aardbevingen, vulkanen
  • verwering, erosie
  • klimaten
  • weer
  • reliëf
  • zeeligging

bij 2. sociale geografie onderscheiden we de volgende dimensies:

  • Economische dimensie:
    • Werkgelegenheid
    • Verdeling beroepsbevolking (primair, tertiair, secundair)
    • Arm/ rijk = centrum/ periferie
    • Informele sector
       
  • Politieke dimensie:
    • Democratische regering, ja, nee
      • Good governance
      • Soft state
    • Onderdeel van de EU, ASEAN
    • Grenzen, wie bepaald de grens (bv afrika).
  • Culturele dimensie
    •  
    • Godsdienst/ religie
    • Taal                                                               oorzaak vaak koloniën
    • Gewoonten

Geografische dimensie:

  • Bevolkingsopbouw
    • Grijze druk, groene druk
    • Demografisch transitiemodel
    • Geboortecijfers/ sterftecijfers, etc

Overige dimensies

  • Milieu- (geografische): gevolgen van de mens op de natuur
    • Vervuiling
    • Broeikaseffect
    • Ontbossing
    • Biodiversiteit
    • Minder ruimte
    • Ecologisch = voornamelijk biodiversiteit
       
  • Ruimtelijke dimensie
    • Ligging ten opzichte andere gebieden/ relatieve ligging

Schaalniveaus

Bij aardrijkskunde onderscheiden we de volgende schalaniveau's.

Mondiaal schaalniveau: wereldschaal

Continentaal schaalniveau: werelddeel

Nationaal schaalniveau: landen

Regionaal: regio’s ---> is relatief 

Lokaal:  ---> is relatief
 

Probleem op mondiaal niveau

West-Europa = regionaal

Nederland = lokaal

Probleem op continentaal niveau

Nederland = regionaal

Twente = lokaal

Probleem op nationaal niveau

Twente = regionaal

Almelo = lokaal

Probleem op regionaal niveau

Kerkelanden = lokaal

Wat is een GIS?

Layers-image

Een GIS werkt met kaartlagen.

De afkorting GIS staat voor Geografisch Informatie Systeem.

Geografische Informatie Systemen worden heel veel gebruikt en voor allerlei verschillende dingen.
Bijvoorbeeld :
  • voor het plannen van noodhulp in geval van een ramp
  • om kwetsbare natuurgebieden te beschermen tegen vervuiling
  • banken en winkelketens gebruiken GIS om te bepalen waar nieuwe vestigingen moeten komen
  • onderzoekers kunnen met GIS verbanden leggen tussen bijvoorbeeld het type bodem en de vegetatie in een gebied of tussen de spreiding van ziekten en kenmerken van het gebied
  • ook als je gebruik maakt van een routeplanner ben je eigenlijk bezig met GIS

Is het een atlas?
In een papieren atlas kun je plaatsen opzoeken en allerlei gebieden en onderwerpen bestuderen. Een GIS kun je ook gebruiken als atlas, maar je kunt er nog veel meer mee doen.
Een GIS werkt met kaartlagen die je aan en uit kunt zetten al naar gelang je ze nodig denkt te hebben. Aan elke laag kan informatie (data) worden gekoppeld en zichtbaar worden gemaakt als kaart van een gebied of plaats (locatie).Je koppelt dus een hoeveelheid informatie aan een locatie. Zo gebruik je bijvoorbeeld postcodes of lengte- breedtegraden om die locatie te bepalen.

Wat kun je doen met een GIS?
De koppeling tussen locatie en informatie is dus bijzonder aan een GIS.
Je kunt dan ook informatie …

  • opvragen over een specifiek gebied of onderwerp door op de kaart te klikken
  • aan kaarten toevoegen, bijvoorbeeld eigen gegevens (opslaan van informatie)
  • combineren op basis van locatie waardoor het weer nieuwe informatie oplevert
  • weergeven zoals jij het wilt : kaarten maken (visualiseren)

Verder kun je:

  • verschillende kaarten maken  en over elkaar heen leggen
  • onderzoeken of er een samenhang is tussen verschillende kaartlagen (analyseren)

Een belangrijk kenmerk van een GIS is dus dat je verschillende soorten gegevens kunt combineren. De afbeeldingen op de volgende pagina zijn voorbeelden van gegevens die je kunt combineren.

Eenvoudig gezegd zijn GIS’en: ‘interactieve kaarten op computers’.

Een volledigere definitie is de volgende: ‘een geografische informatie systeem (GIS) is een computersysteem dat in staat is om locatiegebonden informatie op te slaan, te analyseren en te visualiseren’.

Hoe werkt een GIS?

De meeste informatie die we hebben over de wereld is locatie gebonden, met andere woorden, het is verbonden met een plek op de wereldbol.

De kracht van een GIS is de mogelijkheid om verschillende informatiebronnen op grond van locatie te analyseren. In het volgende voorbeeld over neerslag wordt dat duidelijk gemaakt.
Als gegevens over neerslag verzameld worden, is het belangrijk te weten waar de regenval plaats heeft gevonden. Dit kan alleen gedaan worden op basis van een locatie referentie systeem zoals lengte- en breedtegraden en eventueel ook hoogte. Door deze neerslaggegevens te vergelijken met andere informatie, zoals de aanwezigheid van sloten, kan aangetoond worden dat sommige sloten erg weinig water ontvangen en anderen teveel. Dat kan zorgen voor wateroverlast. Menselijk ingrijpen kan noodzakelijk blijken.
Een GIS kan daarom belangrijke informatie verschaffen voor het nemen van beslissingen.

Verschillende soorten kaarten kunnen in een GIS gestopt worden en met elkaar vergeleken worden. Deze kaarten hebben doorgaans verschillende bronnen (satellieten, luchtfoto’s, verkiezingsuitslagen, etc).

De kaarten 1a tm 1f tonen allen hetzelfde stukje aarde. Door deze kaarten te combineren en te analyseren kan een nieuwe kaart gemaakt worden met bijvoorbeeld de geologie (figuur 2).

 

figure1a

Kaart 1a. digitale lijnenkaart (vectoren) van de wegen

figure1b

Kaart 1b. digitale lijnenkaart (vectoren) van rivieren

figure1c

Kaart 1c. hoogtelijnen

figure1d

Kaart 1d. digitaal hoogtemodel

figure1e

Kaart 1e. topografische kaart

figure1f

Kaart 1f. satelietbeeld

figure2

Figuur 2. geologische kaar

 

Bron: www.edugis.nl

 

 

Opdracht.

1. Open onderstaand bestand.

2.  Aan de hand van Edugis ga je een project uitvoeren. Dit project lever je in voor een cijfer.

Ga naar de volgende link: http://www.edugis.nl/lesmodules/Suriname en voer de opdrachten uit die rechts in het scherm verschijnen van de volgende onderdelen:

1. Ligging van dorpen en steden

2. Relief

3. Conessies

3. Vul de antwoorden in in het bestand en lever deze in bij je docent.

 

7. Proeftoets

Oefenvragen vaardighedentoets

  1. Wat is het kaartnummer van de overzichtskaart van Frankrijk?
  2. Pak de overzichtskaart van Frankrijk erbij. Kijk in kaartvak 5D, daar ligt de stad Toulouse. Toulouse staat getekend als een rood rondje. Wat betekend dit rode rondje?
  3. Pak de overzichtskaart van de wereld erbij. In kaartvak D27 ligt de stad Jekaterinaburg. Wat zijn de coördinaten van deze stad?
  4. Ligt Jekaterinaburg op hoge, lage of gematigde breedte?
  5. Gebruik GB 222. Ligt Jekaterinaburg in de tropische, polaire of gematigde zone?
  6. Pak de overzichtskaart van de wereld er weer bij. Wat ligt op 28°Z.B.,138°O.L.
  7. Zoek op waar Agadez ligt in de Atlas. In welk land ligt Agadez?
  8. Je reist van Agadez naar Tahoua (richting het zuid-westen) hoeveel kilometer is dit in werkelijkheid?
  9. Pak een thematische kaart over schapen in Afrika erbij. Wat is het kaartnummer van deze kaart?
  10. Welke soort vee hebben ze vooral in Madagaskar? (Als je niet weet waar dit land ligt, zoek hem dan op mbv de atlas
  11. Zoek in de atlas op waar La Paz ligt.
  12. Hoe kun je zien dat dit land 2 hoofdsteden heeft?