Welkom
Leuk dat je gekozen hebt voor deze wiki. Als het goed is ben jij goed op weg om je opleiding maatschappelijke zorg af te ronden. Wij zijn Kelsey en Meike, 1e jaars studenten van de lerarenopleiding gezondheidszorg en welzijn. Voor het vak anatomie, fysiologie en pathalogie hebben wij de opdracht gekregen om een digitale leeromgeving te ontwikkelen. Deze wiki is onze uitgewerkte opdracht :)
In deze wiki gaan wij aan de slag met de anatomie en fysiologie die jij kunt gebruiken in je opleiding en werkplek. Aan de linkerkant van deze wiki staan de verschillende thema's, hier kun je op klikken.
Elk thema begint met een stuk theorie waarin jij meer gaat leren over bijvoorbeeld het hormonenstelsel. Na de theorie gaan wij verder met een aantal opdrachten. Deze opdrachten laten jouw voortgang zien.
Aan het einde van de opdrachten krijg je een toets! Als je deze toets met een voldoende hebt afgerond kun je aan de slag met een nieuw thema! Heb je tussendoor vragen over een opdracht? Vraag of mail dan de lesgevende docent.
Voor inhoudelijke vragen over de wiki kan er gemaild worden naar:
kelsey.ramsaroep@student.nhlstenden.com
of
meike.wierenga@student.nhlstenden.com
Introductie
Voor we gaan beginnen met de verschillende thema's is het belangrijk om je beginsituatie te monitoren. Wat weet je al over anatomie en het menselijk lichaam? Waar denk je aan als we het hebben over anatomie?
Maak onderstaande opdracht en bewaar deze goed. Aan het einde van de digitale leeromgeving gaan we hier op terugkijken.
De cel
Het ontstaan van het menselijk lichaam begint met twee cellen. Een zaadcel bevrucht een eicel. Daarna vermenigvuldigen deze cellen zich in hoog tempo. Het vermenigvuldigen gebeurt doordat een cel zichzelf in tweeën deelt. Cellen sterven ook af en worden vervangen door nieuwe cellen. Als je ouder wordt, worden de afgestorven cellen minder vaak vervangen door nieuwe. Dit hoort bij het verouderingsproces van het menselijk lichaam.
Een cel bestaat uit:
- Celmembraan
- Protoplasma
- Kern met kernmembraam
- Kernplasma
- Kernlichaampjes
De buitenkant van een cel heet het celmembraan. Dit is een dun vliesje. Het protoplasma is een dikke vloeistof die in de cel zit. De kern drijft in deze vloeistof. Deze kern is net als de cel omgeven door een dun vliesje, dit heet het kernmembraan. In het kernmembraan zit ook een vloeistof, het kernplasma. In het kernplasma drijven de kernlichaampjes. De belangrijkste onderdelen van een cel. Een kernlichaampje bevat informatie waarmee een cel door zichzelf te vermenigvuldigen kan uitgroeien tot een bepaald lichaamsdeel. De kernlichaampjes bevatten ook veel erfelijke informatie en informatie die bepaalt tot welk geslacht een lichaam uitgroeit.
De opbouw van een cel
Orgaanstelsels
Orgaanstelsels zijn een groep organen in het menselijk lichaam die met elkaar samenwerken. Samen werken zij aan één taak. Een voorbeeld hiervan is het skelet, in het menselijk lichaam zitten botten overal die samen de taak hebben om ons lichaam stevigheid te bieden!
Het menselijk lichaam heeft verschillende orgaanstelsels namelijk:
- Het skelet
- De spieren
- De huid
- Het ademhalingsstelsel
- Het spijsverteringsstelsel
- Het lymfestelsel
- De bloedsomloop + het hart
- Het zenuwstelsel
- Het hormoonstelsel
- Het voortplantingsstelsel
- Het urinestelsel
Bekijk onderstaande video om een duidelijk beeld te geven van de verschillende orgaansstelsels in het lichaam.
Oefening: Orgaanstelsels
Start
Het skelet en de spieren
Het skelet is opgebouwd uit ruim 200 botten. Botten zijn opgebouwd uit cellen. Zoals je in het vorige thema geleerd hebt zijn cellen levende deeltjes hierdoor zijn botten ook levende delen van je lichaam!
De buitenkant van een cel is hard want hier zitten de cellen heel dicht op elkaar. Aan de binnenkant zitten de cellen veel minder dicht op elkaar waardoor er kleine holtes ontstaan waar het beenmerg in zit.
In de botten zitten bloedvaten die ervoor zorgen dat de botten genoeg voeding krijgen.
Aan het uiteinde van de botten zit vooral kraakbeen. Het kraakbeen functioneert als een kussen voor de botten. Vooral bij de knie en de heupen komt kraakbeen veel voor zodat je zonder pijn kunt bewegen.
Het skelet
De meeste mensen kennen het skelet van foto's van mensen die lang geleden zijn overleden. Het Alle delen van het lichaam hebben een onmisbare functie waar het skelet ook een onmisbare functie in heeft. Functies van het skelet zijn:
- Stevigheid geven aan het lichaam
- Beschermt kwetsbare organen: Bijvoorbeeld de schedel die de hersenen beschermt, de ribben en schouderbladen die het hart beschermt.
- Maakt bloedcellen aan in het beenmerg
- Maakt beweging mogelijk, samen met de spieren.
Waar komt het skelet voor in het lichaam?
- De schedel
- De romp, de schouders, ribbenkast, wervelkolom, bekken
- De ledenmaten: Armen en benen.
De spieren
Je lichaam zit vol met spieren. Spieren bestaan uit spierweefsel. Sommige spieren hebben een dun laagje spierweefsel, andere hebben veel lagen spierweefsel en voelen daardoor veel dikker aan. Je kunt spieren in twee hoofdgroepen verdelen:
1. Willekeurige spieren
2. Onwillekeurige spieren
Willekeurige spieren
De willekeurige spieren kun je zelf beinvloeden. Zo kun je zelf kiezen om je armspieren te gebruiken om iets zwaars te tillen. Om je armspieren te gebruiken moet er wel eerst een prikkeling naar de hersenen gestuurd worden om aan te geven dat jij je armspieren wilt gaan gebruiken. Hierdoor zijn alle spieren verbonden met het zenuwstelsel. Zo kunnen de prikkelingen snel bij de hersenen terecht komen!
Onwillekeurige spieren
De naam verklapt het al een beetje. Onwillekeurige spieren kun je zelf niet beinvloeden. Deze spieren bewegen zonder aansturing van jezelf. Knap hé! Voorbeelden van onwillekeurige spieren zijn de ademhaling, je beweegt je buik en borstkas zonder hier erg in te hebben. Het spieren doen dit automatisch. Een ander voorbeeld van onwillekeurige spieren zijn de darmspieren die het voedsel door het darmkanaal sturen.
Je kunt verder nog een onderscheid maken in de spieren. namelijk de buigspieren (biceps) en strekspieren (triceps). Misschien heb je hier in de sportschool al eens van gehoord ;)
Biceps
Dit zijn de buigspieren die er voor zorgen dat jij je armen, vingers en benen kunt buigen.
Triceps
De strekspieren zijn er speciaal voor gemaakt dat spieren na het buigen weer in de orspronkelijke stand terug gaan.
Functies spieren
Spieren hebben verschillende functies in je lichaam. De belangrijkste functies zijn:
- Stevigheid geven aan het lichaam
- Maken bewegingen mogelijk
- Bieden bescherming voor lichaamsdelen
- Verzorgen het transport van voedsel en vocht.
Het kan voorkomen dat spieren meerdere functies hebben.
Functies spieren
Stevigheid
De ruimtes tussen de huid en skelet en tussen de organen worden opgevuld door spieren. Dit geeft extra stevigheid aan het lichaam. Als er geen spieren zouden zitten tussen je huid en je botten zou je huid er maar slap bijhangen.
Bij oudere mensen gebeurt dit dan ook als de ouderen steeds minder sterke spieren hebben.
Beweging
Aan heel veel onderdelen van het skelet zitten spieren vast. De buig- en strekspieren zorgen ervoor dat je kunt lopen, rennen, bukken en allerlei andere bewegingen.
Bescherming
Spieren bieden extra bescherming voor kwetsbare organen. De buikholte wordt bijvoorbeeld met de darmen aan de voorkant beschermd door een stevige laag spieren. Over de ribben zit een spierlaag die extra bescherming biedt aan hart en longen.
Transport
Zoals je hebt kunnen lezen zijn er onwillekeurige spieren in de darmen aanwezig om het voedsel door de darmwand te duwen. Zo komt het voedsel uiteindelijk ons lichaam uit als ontlasting.
De spieren in de darmen duwen het voedsel door de darmwand door steeds samen te trekken en weer te ontspannen. Het samentrekken en weer te ontspannen heet peristaltiek
Spieren zijn dus van belang voor het transport van voedsel door het spijsverteringskanaal.
Test: Functies van de spieren
De huid
De huid is ons grootste orgaan. Het beschermt je tegen invloeden van buitenaf en houdt je lichaam warm. Wist je dat onze huis on doordringbaar is? Gek hé? Gelukkig maar anders zouden wij al het water opnemen als wij aan het zwemmen zijn, net een spons..
Wat zijn de functies van de huid?
- De huid zorgt voor het constant op temperatuur houden van je lichaam.
- De huid houdt al het vocht in ons lichaam.
- De huid maakt het mogelijk om prikkelingen van buitenaf te waarnemen. Bijvoorbeeld het voelen van een lekker zacht kussen of het voelen van een muggenbult.
De huid bestaat uit verschillende lagen. Je hebt deze lagen in het bovenstaande filmpje kunnen zien. Om het geheugen nog even op te frissen:
- De opperhuid
- De lederhuid
- De onderhuid
De opperhuid
De opperhuid is het buitenste laagje van de huid. Het bestaat voor het grootste gedeelte uit hoorncellen. Deze hoorncellen worden continue vernieuwd door nieuwe cellen vanuit de onderhuid.
De lederhuid
Onder de opperhuid ligt de lederhuid. Deze laag van de huid bestaat voornamelijk uit bindweefsel. Bindweefsel zorgt voor stevigheid en bescherming van de organen. In de lederhuid lopen veel zenuwen die ervoor zorgen dat jij prikkels van buitenaf goed kunt waarnemen. Bijvoorbeeld als je heet water over je hand hebt gemorst. Door deze zenuwen in de lederhuid kun jij de pijn voelen. Als wij deze zenuwen in de lederhuid niet zouden hebben konden wij geen pijn voelen.
De onderhuid
De onderhuid is belangrijk voor onze isolatie. Het is een vetlaag waar vetcellen opgeslagen zitten en deze zorgen voor isolatie van het lichaam.
De bloedsomloop
De bloedsomloop behoort tot de vitale stelsels. Als er iets mis gaat in de bloedsomloop dan kan dit levensbedreigend zijn. De bloedsomloop bestaat uit:
- Bloed
- Hart
- Bloedvaten
- Lymfatisch stelsel
Bloed
Bloed komt in alle delen van het lichaam van je hersenen tot je tenen. Dit komt door de bloedcirculatie. De bloedsomloop begint bij het hart en eindigt weer bij het hart. Als de bloedsomloop langs de organen en andere lichaamsdelen. Hier worden verschillende stoffen uitgewisseld. Zoals voedingsstoffen, deze gaan van het bloed naar de organen. En afvalstoffen gaan weer met het bloed mee terug. Deze afvalstoffen worden weer afgeleverd bij organen zoals de nieren en de lever. Deze organen zorgen er voor dat de afvalstoffen het lichaam verlaten.
Bloed bestaat uit:
Bloedplasma
Bloedplasma bestaat voor ongeveer 90% uit water. Verder bestaat bloedplasma uit voedingstoffen zoals glucose, vetzuren, vitaminen en hormonen. Deze zijn nuttig voor de organen. Ook zitten er afvalstoffen in het plasma zoals ureum en andere zuren. De uitwisseling van de stoffen wordt verzorgd door de plasma-eiwitten. Plasma eiwitten spelen ook een rol bij bloedstolling en bij de afweerfunctie tegen ziektes.
Bloedcellen
Een andere naam voor bloedcellen is bloedlichaampjes. Er zijn 3 soorten bloedcellen. Rode bloedcellen, witte bloedcellen en bloedplaatjes. Rode bloedcellen worden aangemaakt in het beenmerg. Rode bloedcellen bevatten hemoglobine (HB). Dit speelt een belangrijke rol het transport van zuurstof door het lichaam. Rode bloedcellen worden ook weer afgebroken, hierbij komt ijzer vrij en dat wordt weer opgeslagen. Ook komt er bilirubine vrij, een geelachtige galkleurstof. Bilirubine wordt door de lever naar de gal getransporteerd. Later wordt de galkleurstof bruin, dit kleurt de ontlasting.
Witte bloedcellen
Witte bloedcellen vormen antistoffen tegen schadelijke bacteriën en virussen. Ze spelen dus een belangrijke rol bij de afweer. Er zitten normaal gesproken niet veel witte bloedcellen in het bloed. Maar als er schadelijke stoffen in het lichaam actief zijn, vermeerderen de witte bloedcellen zich snel.
Bloedplaatjes
Bloedplaatjes spelen een belangrijke rol bij de bloedstolling. Als je een uitwendig wondje hebt, dan neemt het lichaam maatregelen om het bloeden snel te stoppen. Dat gebeurt ook bij kleine, inwendige bloedingen. Als de bloeding stopt, ontstaat in de wond een stolsel. Het stolsel wordt een korst (bij een huidwond). Uiteindelijk geneest de wond.
Het hart
Het hart is ook wel de motor van het lichaam. Als de motor stopt, rijdt de auto niet meer. Zo is het ook met het hart. Het hart is een pomp die een mensenleven lang doorpompt en zo’n vijf liter bloed door het lichaam laat circuleren. Het hart bestaat uit twee helften: een linker- en een rechterhelft. Elke helft heeft twee holle ruimtes. De bovenste ruimte heet boezem, de onderste ruimte heet kamer. Je kunt zeggen dat een hart bestaat uit een linkerboezem en een rechterboezem. Een linkerkamer en een rechterkamer.
Hartkleppen
Op verschillende plaatsen in het hart bevinden zich kleppen. Die zijn er om te voorkomen dat het bloed terugstroomt en de circulatie verstoort. Daarnaast komen aders en slagaders in het hart uit die het bloed van het hart door het lichaam stuurt en terug.
Kleine en grote bloedsomloop
De bloedcirculatie kent twee systemen. De kleine bloedsomloop en de grote bloedsomloop.
Bij de kleine bloedsomloop gaat zuurstofarm bloed, via de rechterboezem en de longslagader van het hart, naar de longen. Daar komt de zuurstof in het bloed. Daarna gaat zuurstofrijk bloed, via vier longsaders terug naar de linkerboezem van het hart.
De grote bloedsomloop stuurt het zuurstofrijke bloed via de linkerkamer en de aorta door de rest van het lichaam. Diverse organen en andere lichaamsdelen halen onderweg de zuurstof en andere voedingsstoffen uit het bloed. Het zuurstofarme bloed gaat vervolgens via de aders weer terug naar de rechterkamer van het hart. Daar begint de circulatie opnieuw. Het hart pompt het zuurstofarme bloed vanuit de rechterkamer via de rechterboezem naar de longen.
Bloedvaten
Het transport van bloed door het lichaam gaat via een stelsel van bloedvaten. Bloedvaten vertakken zich. Hoe verder van het hart verwijderd, hoe kleiner de vaten. Er zijn drie soorten bloedvaten;
- Slagaders
- Aders
- Haarvaten
Slagaders, ook wel arteriën genoemd, zijn bloedvaten die het bloed van het hart af transporteren. Het hart pompt met flinke kracht. Daarom hebben slagaders een dikke wand, om te voorkomen dat ze uit elkaar springen. De wand van de slagaders is elastisch en maakt samentrekkende bewegingen om het bloed beter te laten stromen. Dat is het kloppen dat je kunt voelen in je pols en in de hals. De aorta is de belangrijkste en grootste slagader. De aorta loopt van het hart, naar het midden van lichaam, naar beneden. Onderweg vertakt de aorta zich in kleinere slagaders naar de armen, benen en organen.
Aders, ook wel venen genoemd, zijn vaten waardoor het bloed weer terug naar het hart stroomt. Dit gebeurt met minder kracht dan bij de slagaders. De wanden van de aders zijn dus ook dunner. Een ader bevat kleppen om te voorkomen dat het bloed terugstroomt. De wanden van de aders maken geen samentrekkende bewegingen en je kunt de aders niet voelen kloppen.
Haarvaten, ook wel capilairen genoemd, zijn de kleinste vertakkingen van slagaders en aders. Haarvaten hebben een dunne wand. Ze hebben geen kleppen en kloppen net. Als je de richting van de bloedsomloop volgt, vertakken slagaders zich vanaf het hart steeds kleiner tot uiteindelijk heel veel haarvaten. Na de uitwisseling van stoffen stroomt het bloed terug naar het hart. Dit gebeurt in een stelsel van haarvaten van slagaders, die aansluiten op de haarvaten van aders. Vervolgens gaan de haarvaten over in aders die tot het hart steeds dikker worden.
Opbouw van het hart
Toets: Bloedsomloop
Start
Het ademhalingsstelsel
De belangrijkste taak van het ademhalingsstelsel is het bloed voorzien van zuurstof. Verder zorgt het ademhalingsstelsel de afvoer voor overtollige koolstofdioxide uit het bloed (uitademing). Het ademhalingsstelsel bestaat uit:
- Luchtpijp en bronchïen
- Longen
Luchtpijp
Bekijk de video over de werking van de luchtpijp
De luchtpijp is een buis die in de hals begint. Door samentrekking van onwillekeurige spieren kan de luchtpijp kort worden afgesloten, om te voorkomen dat bij het slikken voedsel in de longen komt. Bij de longen vertakt de luchtpijp zich in twee kleinere kanalen.
Bronchiën
De bronchien vertakken zich vanuit de luchtpijp steeds verder. Uiteindelijk ontstaat in elke long een heel netwerk van kleinere zijtakjes (bronchiolen). De kleinste takjes eindigen bij een enorme hoeveelheid longblaasjes. Elke long heeft miljoenen longblaasjes.
Oefening: Het ademhalingsstelsel
Goed zo!
Je hebt alle vragen beantwoord. Je kunt je
antwoorden bekijken door terug te gaan naar
de vragen.
Het spijsverteringsstelsel
Elke dag heb je te maken met voeding. In voeding zitten belangrijke voedingsstoffen zoals vitaminen, mineralen, zouten, suiker, vetten, eiwitten en koolhydraten. Voedingsstoffen zijn belangrijk om het lichaam gezond te houden. Het spijsverteringsstelsel haalt de voedingsstoffen uit de voeding. Belangrijke onderdelen van het spijsverteringstelsel:
- De mond (speeksel)
- De maag
- De darmen (slokdarm, twaalfvingerige darm, dunne darm, dikke darm, endeldarm)
- De lever
De mond
De spijsvertering begint in de mond. Door te kauwen maak je het voedsel kleiner. De speekselklieren produceren extra speeksel om het voedsel zachter te maken. Daarna slik je het voedsel door en passeert het eerst de keel. De huig, deze zit achter in de mondholte, is een klepje. Dit klepje voorkomt dat voedsel in de neusholte komt. Iets verderop passeert het voedsel de luchtpijp. Die wordt automatisch afgesloten als er voedsel voorbij komt. Anders zou er voedsel in de longen komen.
De maag
Via de slokdarm komt het voedsel in de maag. Dit is een hol orgaan, aan de linkerkant net onder de borstkas. De wand is elastisch, daardoor kan de maag uitzetten als er meer voedsel in zit. Door inkrimpen en uitzetten (peristaltiek) maakt de maag het voedsel nog fijner. De maagwand scheidt maagsap af. Daarin zitten zuren die het voedsel bewerken. Waardoor de voedingsstoffen later makkelijk opgenomen kunnen worden. Maagsap is slijmerig. Zo glijdt het voedsel beter door de darmen.
De darmen
Het verdere transport van het voedsel gaat via de darmen. Een darm is een flexibele buis. Door de peristaltiek glijdt het voedsel door de darmen. De darmwand heeft veel verbindingen met bloed- en lymfevaten, om voedingstoffen te kunnen uitwisselen. Bloed en lymfevocht verzorgen het verdere transport naar organen en anderen lichaamsdelen. De darmen liggen opgerold in de buikholte en worden beschermd door het buikvlies en de buikspieren. Het darmstelsel bestaat uit twee delen
De dunne darm is ongeveer zes meter lang. Dit is niet zonder reden. Er is namelijk een grote oppervlakte nodig om alle bloed- en lymfevaten contact te laten maken met de darmwand. Het eerste deel van de dunne darm heet de twaalfvingerige darm (duodenum). Dit ligt direct onder de maag. In de twaalfvingerige darm vindt uitwisseling van stoffen plaats met de lever en de alvleesklier. De twaalfvingerige darm regelt ook de hoeveelheid voedsel die van de maag in het darmstelsel komt.
Aan het eind van de dunne darm zijn alle voedingsstoffen uit het voedsel gehaald. De dunne darm gaat over in de dikke darm. De dikke darm is ongeveer anderhalve meter lang. Het laatste deel van de dunne darm heet de endeldarm. Het onverteerbare deel van het voedsel wordt in de dikke darm afgebroken. Dit is een rottingsproces dat wordt veroorzaakt door bacteriën die zich in de dikke darm bevinden. Door toevoeging van vocht en slijm ontstaat er ontlasting. De ontlasting verlaat het lichaam via de endeldarm.
De lever
De lever aan de rechterkant direct onder de borstkas. Dit is een bloedrijk orgaan. Er wordt veel bloed aangevoerd en afgevoerd. Ook heeft de lever veel lymfevaten. Je kunt de lever vergelijken met een kleine fabriek waar veel processen plaats vinden. Er worden eiwitten, vetten en koolhydraten uit voeding omgezet in stoffen die voor het lichaam bruikbaar zijn. De lever heeft nog een belangrijke taak, ontgiften. Door bijvoorbeeld alcoholgebruik komen er giftige stoffen in het lichaam. De lever zorgt ervoor dat deze giftige stoffen zo veel mogelijk worden afgebroken.
Spijsverteringsstelsel
Toets: Spijsvertering
Start
Het zenuwstelsel
Het zenuwstelsel is een besturingssysteem. Na een prikkel volgt altijd een reactie. Het zenuwstelsel is een grote verzameling van 'draadjes' die door het hele lichaam lopen. De draadjes komen uiteindelijk allemaal samen in de hersenen. In de hersenen wordt bepaald welke actie erop volgt. Je kunt hierbij denken aan prikkels die van buiten het lichaam komen, uit de omgeving maar ook de prikkels van het lichaam zelf en de organen.
het spijsverteringsstelsel, de ademhaling, de bloedsomloop en alle andere stelsels functioneren niet zonder aansturing vanuit de hersenen via de zenuwen. In het zenuwstelsel kan onderscheid gemaakt worden tussen:
- Sensorische zenuwen.
- Motorische zenuwen.
Sensorische zenuwen
Sensorische zenuwen geleiden een prikkel naar de hersenen. De hersenen bepalen wat ermee gaat gebeuren. Via een motorische prikkel (van de hersenen af) volgt dan de gewenste actie.
Voorbeeld:
Als er eten in de maag komt, gaat er een prikkel via sensomotorische zenuwen van de maag naar de hersenen. Die beoordelen de informatie en sturen via de motorische zenuwen prikkels naar de maag. De maag gaat vervolgens peristaltische bewegingen.
Motorische zenuwen
Motorische zenuwen brengen informatie vanuit het centrale zenuwstelsel naar de spieren.
Om een beweging te kunnen maken moeten spieren aangestuurd worden. Dit aansturen doen de hersenen via motorische zenuwen. De zintuigen nemen eerst signalen vanuit de omgeving waar. De signalen geven ze via de sensorische zenuwen door aan het centrale zenuwstelsel. Daarna verstuurt het centrale zenuwstelsel signalen naar de spieren om in actie te komen.
Voorbeeld:
Een spijker in de plank slaan. Onze zintuigen, in dit geval onze ogen, hebben de omgeving gescand. De sensorische zenuwen in de armen weten waar de armen zich op dat moment en sturen deze informatie
Goed zo!
Je hebt alle vragen beantwoord. Je kunt je
antwoorden bekijken door terug te gaan naar
de vragen.
Het hormonaal stelsel
Het hormonaal stelsel is een besturingssysteem. Hormonen zetten processen in werking. Ze leveren onder andere een bijdrage aan de werking van het hart en de bloeddruk. Hormonen worden door hormoonklieren aangemaakt. Via het bloed worden hormonen getransporteerd, ze zitten dus in het hele lichaam. De volgende klieren produceren hormonen:
- Hypofyse
- Alvleesklier
- Schildklier
- Geslachtsklieren
- Bijnieren
Hypofyse
De hypofyse is de belangrijkste hormoonklier. De hypofyse bevindt zich in de hersenen en produceert in de kinderjaren groeihormonen. De hypofyse produceert ook hormonen die andere klieren stimuleren om hormonen te produceren. Anders zouden deze klieren geen hormonen aanmaken.
Alvleesklier
De alvleesklier (pancreas) zit links onder de maag, onder de borstkas. De alvleesklier produceert de hormonen insuline en glucagon. Ze komen via het bloed onder meer in de lever en de spieren. Insuline en glucagon regelen samen het bloedsuikergehalte. Insuline verlaagt het bloedsuikergehalte en glucagon verhoogt het bloedsuikergehalte.
Schildklier
De schildklier zit in de hals. De schildklier produceert het hormoon thyroxine. Thyroxine beïnvloedt de stofwisseling. Als de schildklier te veel thyroxine produceert, dan versnelt de stofwisseling. Je krijgt dan verschijnselen als rusteloosheid, een snelle pols en een hogere temperatuur. Als de schildklier te weinig thyroxine aanmaakt, dan vertraagt de stofwisseling. Dit kan leiden tot een groeiachterstand.
Geslachtsklieren
Geslachtsklieren produceren geslachtshormonen. Bij mannen wordt er testosteron geproduceerd in de zaadballen. Dit zorgt tijdens de groei voor de ontwikkeling van de mannelijke geslachtskenmerken. Later zorgt testosteron voor de productie van zaadcellen. Bij vrouwen produceren de eierstokken de hormonen oestrogeen en progesteron. Oestrogeen zorgt bij de vrouw voor de ontwikkeling van de vrouwelijke geslachtskenmerken. Progesteron bereidt het baarmoederslijmvlies voor op de innesteling van een bevruchte eicel. Als er geen bevruchting plaats vindt, stopt na twee weken de tijdelijke productie van progesteron en wordt het baarmoederslijmvlies afgestoten. Dan gaat de vrouw menstrueren.
Bijnieren
Bijnieren zitten over de top van een nier gevouwen. Bijnieren produceren het hormoon adrenaline. Adrenaline zorgt ervoor dat het lichaam zich aanpast bij grote inspanningen en in uitzonderlijke omstandigheden.
Toets: Hormonaal stelsel
Start
Voortplantingsstelsel
Het voortplantingsstelsel van de mens is niet nodig om te overleven als mens, het is bedoeld om te overleven als ''soort'' Als er niemand op aarde is die kan voortplanten zouden de mensen uitsterven. Tussen het voortplantingsstelsel van de man en vrouw zitten duidelijke verschillen.
Het voortplantingsstelsel van de vrouw is gericht op het maken van eicellen.
De functie van het voortplantingsstelsel van de man is het produceren van zaadcellen.
In het voortplantingsstelsel thema gaan wij hier verder op inzoomen.
Vrouwelijk voortplantingsstelsel
Aan de buitenkant van het vrouwelijk lichaam is een deel van het voortplantingsstelsel zichtbaar namelijk de vulva. Deze bestaat uit:
- De schaamlippen
- De clitoris
- De uitgang van de urinebuis
- De ingang van de vagina
Voortplantingsstelsel vrouw
Binnen in het lichaam gaat het voortplantingsstelsel van de vrouw verder. In het lichaam van een vrouw vind je:
- Vagina
- Eileiders
- Eilerstokken
- Baarmoeder
Vagina
De vagina verbindt de baarmoeder met de buitenwereld. Op bovenstaande afbeelding kun je goed zien dat er een ''buis'' vanuit buiten naar binnen loopt. Over het algemeen is de vagina ongeveer tussen de 8 en 10 cm diep. Tijdens geslachtsgemeenschap wordt de vagina door de penis gepenetreerd. Bij het klaarkomen van de man komen de zaadcellen in de vagina vrij, zij beginnen aan een lange weg naar de eicel.
Eileiders
Bovenin de baarmoeder zitten aan beide kanten een opening: dit is de ingang van de eileiders. Zoals je op de afbeelding kunt zien zijn het dunne buisjes. Deze buisjes verbinden de baarmoeder met de eierstokken. Deze eileiders zijn ongeveer 10 cm lang.
Eierstokken
De eierstokken zijn boonvormige organen. In de eierstokken worden verschillende hormomen aangemaakt en worden de eicellen gevormd die door een zaadcel bevrucht kunnen worden. Elke maand komen er eicellen vrij: als de eicel niet bevrucht wordt zal het lichaam deze uit het lichaam sturen. Vandaar dat vrouwen elke maand ongesteld worden.
Baarmoeder
De baarmoeder is het grootste deel van het vrouwelijk voortplantingsstelsel. Voor het voortplanten is de baarmoeder erg belangrijk. Na geslachtsgemeenschap wordt een eicel door een zaadcel bevrucht. Deze bevruchte eicel zal zich nestelen (vastklemmen) in de baarmoeder. De bevruchte eicel krijgt hier de voedingsstoffen die nodig zijn voor het groeien van de placenta. Hier kan de ongeboren baby in groeien. Een heel bijzonder proces!
Mannelijk voortplantingsstelsel
Aan de buitenkant van het mannelijke lichaam is een deel van het voortplantingsstelsel zichtbaar namelijk de penis. De penis bestaat uit:
- Urinebuis
- Zwellichaam
Urinebuis
De urinebuis loopt door de penis heen. Deze zorgt ervoor dat de urine makkelijk het lichaam kan verlaten als de blaas vol zit.
Zwellichaam
De penis komt voor geslachtsgemeenschap met een vrouw in een erectie (de penis wordt groter en zwelt een beetje op). Om een erectie te krijgen zijn de zwellichamen erg belangrijk. Zwellichamen zijn in ruststand leeg en vullen zich met bloed om tot een erectie van de penis te komen.
Voortplantingsstelsel man
Op bovenstaande afbeelding is goed te zien dat het mannelijk voortplantingsstels uit meer dan de penis bestaat. Het bestaat uit:
- Zaadballen
- Bijballen
- Zaadleider
- Zaadblaasjes
- Prostaat
Zaadballen
De balzak kun je van de buitenkant goed zien. Het is een ''zak'' onder de penis. De zaadballen zorgen voor het maken van spermacellen en de aanmaak van mannelijke hormomen.
Bijballen
Achter de zaadballen vind je de bijballen. In de bijballen rijpen de zaadcellen. Zo ontwikkelen de spermacellen in de bijballen dat zij kunnen zwemmen. Dit is een belangrijke functie: zo kunnen de spermacellen een eicel bevruchten. De spermacellen worden ongeveer 2 tot 3 weken opgeslagen in de bijballen voor zij hun weg weer gaan vervolgen.
Zaadleider
Vanuit elke bijbal ontstaat een zaadleider. Het woord zegt het al, de zaadleiders hebben als functie het vervoeren van spermacellen naar de prostaat. De zaadleiders zijn ongeveer 50 tot 60 centimeter lang.
Zaadblaasjes
De zaadblaasjes zijn belangrijk voor het ontwikkelen van het uiteindelijke ''eindproduct'' namelijk sperma. In de zaadblaasjes wordt het vocht gemaakt wat later samen met de spermacellen het mannelijk lichaam verlaat.
Prostaat
Het prostaat is het eindstation van de aanmaak van sperma. In het prostaat worden de zaadcellen uit de zaadleider en het spermavocht uit de zaadblaasjes met elkaar gemengt. Zo bestaat het sperma uit een deel vocht + spermacellen. Als een man klaar gaat komen pompt de prostaat het mengsel uit het lichaam. Het mengen van vocht + spermacellen wordt pas gedaan als de man gaat klaarkomen.
Toets: Voortplantingsstelsel
Start
Chromosomen en DNA
Chromosomen
Erfelijke factoren bepalen hoe je eruit ziet en soms ook welke ziekten je kunt krijgen. Om te leren over chromosomen gaan we terug naar het begin van de mens: De bevruchte eicel.
In de kern van de bevruchte eicel zitten 'erfelijkheidsdragers', beter bekend als chromosomen. Elke bevruchte eicel bevat 23 chromosomen zowel uit de zaadcel van de man en 23 chromosomen uit de eicel van de vrouw. Samen worden dit 46 chromosomen die paren vormen.
Een bevruchte eicel bevat dus 23 paar chromosomen.
Het 23e paar chromosomen is een bijzonder paar. Dit chromosomen paar bevat chromosomen die het geslacht bepalen. We noemen ze X-chromosomen en Y-chromosomen.
Man = XX-Chromosomen. Het 23e paar chromosomen bestaan uit 2 X X chromosomen. De bevruchte eicel zal uitgroeien tot een jongen.
Vrouw = XY-Chromosomen. Het 23e paar chromosomen bestaan uit 1 X en 1 Y Chromosoom. De bevruchte eicel zal uitgroeien tot een meisje.
Elke bevruchte eicel zal dus altijd 1 X chromosoom bevatten. Deze zit in de bevruchte eicel van de vrouw. De zaadcel van de man zal het geslacht daarom bepalen. Het is maar de vraag met welke soort chromosoom de zaadcel de eicel bevrucht heeft. Een heel bijzonder moment.
DNA
Chromosomen hebben iets met erfelijkheid te maken. Dit is al een lange tijd bekend. De stof waaruit een chromosoom is samengesteld is deoxyribonucleïn acid, dit wordt afgekort tot de benaming DNA. Wetenschappers halen veel verschillende informatie uit de DNA van mensen. Zo kunnen ze via het DNA:
- Erfelijke ziektes vroegtijdig signaleren en behandelen. Het kan bijvoorbeeld zijn dat een ziekte ontdekt is in een familie, om de ziekte voor te zijn kunnen dokters de hele familie onderzoeken om te zien of zij ook drager zijn van de ziekte.
- Verzamelen van DNA als bewijs bij misdaden. Soms blijven er sporen van DNA achter op een plaats van delict. Met deze bewijzen kunnen misdadigers gelinkt worden aan het strafbare feit.
- Identificeren van lichamen of lichaamsdelen bijvoorbeeld na een ramp of geweld.
- Onderzoeken van biologische verwantschap. (''Is deze persoon de biologische vader?'')
Chronische ziektebeelden
Astma en COPD
Astma is een longziekte. De longen zijn bij astma chronisch ontstoken. Mensen met astma hebben continue last van ontstekingen aan de longen. Symtomen van astma kunnen zijn:
- Benauwd zijn: Dit is 1 van de bekenste symptomen en klachten van astma.
- Kortademig zijn
- Gebrek aan energie
- Piepende adem
Niet iedereen heeft last van astma. Hoe kan het dan zijn dat er mensen zijn met astma? Oorzaken kunnen zijn:
- Erfelijkheid: Het kan zijn dat kinderen bij de geboorte al last hebben van astma. Uit onderzoek is gebleken dat astma vaak in de familie zit.
Artrose
Artrose is een motorische aandoening. Een aandoening aan een deel van het bewegingsapparaat, in dit geval de gewrichten. Hierdoor ontstaan er ook motorische problemen. Artrose is een vorm van reuma waarbij er steeds minder kraakbeen is. De gewrichten raken hierdoor geïrriteerd en gezwollen. Je kunt niet veel doen aan artrose. Het komt neer op pijn bestrijden.
Reuma
Reuma komt bij veel mensen voor. Het is een chronische aandoening van de gewrichten. Reuma is een verzamelnaam voor verschillende aandoeningen aan de gewrichten, pezen en spieren. Bij reuma heb je last van pijnlijke, gezwollen en stijve gewrichten. Wanneer iemand nog jong is en acute pijn in de gewrichten krijgt, dan wordt dit acute artritis genoemd oftewel acute gewrichtsontsteking.
Epilepsie
Bij epilepsie ontstaat er een soort kortsluiting. Er is een plotselinge, tijdelijke verstoring van de prikkeloverdracht in de hersenen. De oorzaak hiervan kunnen erfelijke factoren zijn, het kan dus voorkomen in de familie. Ook omgevingsfactoren kunnen een rol spelen, bijvoorbeeld iemand die door een ongeval een hersenbeschadiging heeft opgelopen. Dit kan leiden tot epilepsie. Vaak wordt epilepsie behandeld met medicijnen (Epilepsiefonds, z.d.)
Dementie
Dementie is een verzamelnaam. Er zijn zo’n 50 vormen van dementie. Bij dementie is de informatieverwerking in de hersenen verstoord. Het geestelijk vermogen gaat ook achteruit. Je verliest verbindingen tussen hersencellen (neuronen). Daardoor kunnen de neuronen niet meer goed informatie naar elkaar overbrengen. Op een gegeven moment gaan de neuronen ook verloren. De ziekte van Alzheimer en Vasculaire Dementie zijn de meest voorkomende vormen. Gemiddeld leeft iemand 8 jaar met dementie (Dementie, z.d.). Dit zijn de verschijnselen:
- Desoriëntatie in tijd, plaats of persoon bijvoorbeeld niet meer weten waar je bent
- Stemmings- of gedragsveranderingen bijvoorbeeld somberheid, angstklachten
- Lusteloosheid of hyperactiviteit bijvoorbeeld onrustig gedrag
- Wanen en hallucinaties bijvoorbeeld dingen zien die er niet zijn
- Lichamelijke problemen zoals incontinentie, het niet kunnen ophouden van urine en/of ontlasting
Parkinson
Parkinson is een hersenziekte. Het ontstaat door een te kort aan de stof dopamine. Het te kort aan dopamine ontstaat doordat de cellen die dopamine aanmaken afsterven. Hierdoor worden spierbewegingen niet meer goed aangestuurd en kun je gaan trillen of trager bewegen. De fijne motoriek gaat achteruit en er is sprake van een verminderde gezichtsuitdrukking. Vaak zijn de verschijnselen aan één kant van het lichaam nadrukkelijker aanwezig. Mensen met Parkinson lopen vaak met schuifelende pasjes. Het ziekteverloop bij Parkinson is progressief, dit betekent dat het steeds erger wordt. Parkinson is niet te genezen, de behandeling is dan ook gericht op het zo goed mogelijk kunnen blijven bewegen (Hersenstichting, z.d.)
Eindtoets
Reflectie
Je hebt nu de hele digitale leeromgeving uitgespeeld. Heeft deze leeromgeving jou geholpen om het vak anatomie beter onder de knie te krijgen?
Als afsluiting schrijf je een reflectie over de hoogtepunten en knelpunten die je bent tegen gekomen.
Stuur de reflectie naar de docent sturen, de docent en jij krijgen hierdoor een beter beeld van je ontwikkeling.
Verdieping: Urinestelsel
Verdieping: Meest voorkomende ziekten
Oorzaak en behandeling kanker
Wat zijn hart- en vaatziekten?
Wat is diabetes en hoe is de behandeling hiervan?
Bronnenlijst